KORTE PREDICATIE Van onze Boekentafel SntïCd,e,rSe"3kheden m0ei'Ök- Zeeuwsche Kroniek ra. Bevelan'se brieven SCHAKEN Lp i PP i m 1 ÜSi Ml II i '8 m 8 s m m it IB i SP i Hf i gy 18 ÉiP i A A [Élfll II VAN ZEEKOETEN EN ALKEN. VRIJE LIEFDE. Ben oorlog maakt menschen niet beterEr gaat een demoraliseerende werking van uit. Men kan dit aan de kinderen merken. Wij hebben nu al len de taak daartegen te wapenen. Het beste wapen is een gaaf gezins leven. Het gezin moet de kleine we reld zijn, waar wèl liefde, recht, ver geving. waarheid en reinheid heerschen. welke thans in de wereld schaacsch zijn. Over de liefde (niet „cros** maar „agapè", niet „amour-passion" maar charitéheeft Paulus prachtige dingen gezegd in I Corinthe 13. Men leze dat na en toet se er zijn houding m het gezin en elders mede. Prof. Brouwer geeft een goede vertaling, waaruit hier eenige regels De liefde is lankmoedig: De liefde is welwillend, nimmer af gunstig. De liefde Is afkeerlg van praal en blaast zich niet op. Zij kwetst het gevoel voor het eer bare niet, en zoekt niet haar eigen belang. Zij laat zich niet verbitteren en houdt geen boek van het kwaad. Zij verheugt zich niet over onge rechtigheid, maar zoekt haar vreugde bij waar heid. Zij bedekt alle dingen, zij gelooft alle dingen. Zij hoopt alle dingen, zij verdraagt alle dingen Het is.een gedicht, maar men moet over elk woord vallen. Het is een schoon portret van Christus en helaas niet het onze. maar wij willen ons bij het laatste niet neerleggen, doch op staan en zien wat er gedaan kan worden. Zoo staat er dat de liefde van het kwaad geen boek houdt. Velen hebben zulk een verborgen boekhou ding. Verbranden dat boekjemijn vriend. Leven ruim en warm in de zon der vergeving Gods, in den regen over boözen en goeden I Hoe vrij is men alzoo. Want in de sfeer van Christus wordt wel de waarheid ge zegd en het kwade kwaad genoemd, maar te gelijk is er een mantel der liefdes Gezegende mantel en zalige vrije, die hem met een gullen lach hanteert F. WIJ ontvingen nog een kalender van de vereeniglng van Nederlandsche wijn handelaars, bestaande uit vier bladen met teekeningen van den bekenden teekenaar Doeve, Waar Nederland trotsch op ls, door Paul Schuitema, Uitg. A. W. Srjthoffs Uitgeversmij., N.V., Leiden. Het eerste boekje van een serie die be oogt de Nederlanders een beeld te geven van hun kunnen op allerlei gebied „Hoe we tegen het water vochten en wat we er mee doen" genaamd, biedt een groot aantal schitterende foto's met korte ver klarende teksten. Dit smaakvolle werkje zal zeker aan zijn doel beantwoorden. Wjj ontvingen twee werkjes, die door vele werkgevers zeker gewaardeerd zul len worden n.L: De loonbelasting 1941 In de praktyk handleiding voor werk gevers en werknemers door J. W. Bettinck en mr. E. R. Zweep. Uitg. Uitgeversmij. „Kosmos" N.V., Am sterdam Besluit op do Loonbe lasting 1940. Overzicht van de voornaamste bepalin gen van het besluit, met den tekst en de belastingtabellen, door J. de Willigen. Uitg. van de N.V. Uitgeversmij. AE E. Kluiver, Deventer. Van de serie „De lichamelijke opvoeding op de lagere school" ontvingen wfl deel A-2, waarin de lessen in lichamelijke oefening voor het derde en vierde leerjaar behandeld worden, Mals-mogelljkheden ln Neder land, beknopte handleiding voor majs-cultuur op akkers en in tuin wet mais-recepten voor de keuken, door Herman A. Bennink. Uitg. N.V. Uitgeversmy „Kosmos", Am sterdam. In dit boekje, dat ten doel heeft aan te toonen hoe gToot het nut is van een maiscultuur in Nederland, worden op be- w^ze wet maisbouw in ver- aaSiSSrt* b,Vinden ÖCh eeDige In de bibliotheek der Neder landsche letteren, samengesteld door de Maatschappij der Neder landsche Letterkunde te Leiden en de Koninklijke Vlaamsche Akade- u Gent verscheen „Vijf geee- teiQke toneelspelen der Middel eeuwen" verzorgd door dr. J. H. E. Endepols. Het bevat: Stella; Die eerste Blijschap; Die Mvmat. Blijschap; Marteken van Nieu- raejen en Elkerlijk met Inleidingen, ver- klanngen en verschillende afbeeldingen. Het aal velen verbaden, dat deze mld- deleeuwsche spelen zoodanig bewerkt zjjn, faiL? iïr niodernen lezer alleszins begrijpelijk en leesbaar geworden zijn. DE AMBACHTSHEER. Het Collatierecht. Dit vreemde woord beteekent het recht van medestemmen bij de benoeming van kerkelijke ambten. Na de Hervorming ge schiedde dit door het college qualificatum, dat bestond uit den kerkeraad, den am bachtsheer en een afgevaardigde van den halsheer. Met dezen laatste wordt be doeld de stad, onder welker rechtsgebied het ambacht behoorde. Op Walcheren wa ren dat de steden Middelburg, Vlissingen en Veere. Die kerkelijke ambten waren de predikant, de kerkeraadsleden, de schoolmeester, tevens koster en voorzan ger, de stokman of de zoogen. hondensla ger. De betrekking van schoolmeester was toen ook kerkelijk, omdat de school onder toezicht van den kerkeraad stond. Het college vergaderde alleen maar, als er een benoeming moest geschieden. Het collatierecht van den ambachtsheer was voortgekomen uit het oude patro- naatrecht vóór de Hervorming, toen alle kerken dus nog Roomsch waren. Het pa- tronaatrecht was het recht om den gees telijke aan te stellen in de kerk van het ambacht. In vele vergaderingen van het genoemde college qualificatum protesteerde de am bachtsheer tegen de verschijning, de voor zitting en het recht van eerste stemming van den halsheer. Als de ambachtsheer zelf niet op de vergadering kon komen, gaf hij zyn stemrecht aan den predikant, als het het benoemen van kerkeraadsleden betrof, en aan den director of consulent, als het beroep op een predikant moest worden uitgebracht. Toen in 1817 overal het college qualifi catum werd opgeheven, bleef de ambachts heer toch het collatierecht behouden. Het is een der langst bestaan hebbende rech ten. In 1861 deed Koning Willem Hl af stand van zijn collatierecht in zjjn vele heerlijkheden. Slechts enkele ambachtshee- ren volgden zijn voorbeeld. De meesten wijden den laatsten schijn van hun vroe gere macht behouden, totdat het ook bij de herziening van de grondwet in 1922 werd opgeheven. Het wind- of maalrecht. De bewoners van het ambacht waren verplicht hun graan te laten malen op den eenigsten molen van het dorp. Er waren vroeger alleen broodbakkerijen in de steden, doorgaans in een der hoek huizen van elke straat. Op de dorpen be stond nog geen bakker. Ieder gezin bakte voor zich zelf of deed het samen met an dere in een zoogen. mekkenoven. Toen later, vóór de 18e eeuw na toestemming van den ambachtsheer, zich een bakker op het dorp vestigde, brachten de meeste dorpsbewoners de door hen zelf gekneede brooden eenmaal per week naar den bak ker. In vele dorpen geschiedt dit nog. Ge zien dea vroegeren toestand had dus ieder gezin graan om te laten malen. De molen met het bijbehoorend woon huis was het eigendom van den ambachts heer. De molen was een houten standaard- de staakmolen en stond op een werf of wal. Op Walcheren staat er geen enkele meer, wel een paar in Zuid-Beveland en in Zeeuwsch-Vlaanderen. De ambachtsheer betaalde den molenaar voor zijn werk of, zooals meest geschiedde, pachtte de mo lenaar den molen en behield hij het maal loon voor zich zelf. In het eerst was de ambachtsheer vrij in het vaststellen van het loon. Daar som migen van het dwangmolenrecht misbruik maakten, werd door de Staten van Zee land een tarief vastgesteld voor het loon. Dit bedroeg 1/10 deel van hetgeen er ge malen werd. Later werd het in geld be paald. De molenaar mocht dan ook niet meer „scheppen". Vooral de lezer van het platteland weet, wat dit beteekent. De molenaar mocht van niemand het graan malen, voor deze een „meulbriefje" had. Dit kon hij meestal bij den school meester afhalen om „te male te gaan". Nu is duidelijk de nog bestaande uitdruk king „Wie eerst komt, eerst maalt". Daar de schoolmeester boek hield van de door hem afgegeven meulbriefjes, was dit voor den ambachtsheer een goede contröle. De ambachtsheeren verloren in 1795 de meeste hunner rechten, waarbij ook het windrecht. Daar de belasting op het ge maal er voor in de plaats kwam ten voor deel® van het rijk, bleven de meulbriefjes in gebruik, tot ook deze belasting werd afgeschaft 1850). Er waren vroeger maar weinig ambach ten, waarvan de bewoners geen maalrecht moesten betalen, Zij hadden dan „vrije wind". Het strandrecht. Uit den aard der zaak bestond dit recht alleen voor de ambachtsheeren, wier ge bied aan de zee lag. In sommige ambach ten was dit een zeer voorname bron van inkomsten. Al wat op het strand aan spoelde en niet door den rechthebbende werd opgeëischt, verviel aan den ambachts heer. Van hetgeen opgevorderd werd, ge noot hij een derde deel der zuivere op brengst. De rechtmatige eigenaar werd echtrer nooit opgeroepen, zooals thans door den burgemeester-strandvonder, zoo dat hij uit zich zelf zich moest aanmelden. Vooral aan het strand van Domburg en Westkapelle spoelden jaarlijks vele goe deren aan ten profijte van den ambachts heer. De heeren van genoemde ambachten hebben meer dan eens een proces gevoerd over de grensscheiding aan den duinkant. Het was hun hierbij niet zoozeer om de duinen te doen maar om de goederen, die op het strand voor de duinen aanspoelden. Zij verpachten het strandrecht aan par ticulieren. Dat er vroeger zeer vele 'goe deren aanspoelden, blijkt uit de jaarlyk- sche pachtsom, welke in de 17de eeuw ge middeld ongeveer 600 bedroeg. In het jaar 1667 was er te Domburg bij zonder veel aangespoeld. De pachter van het str&ndrecth heeft toen voor een waar de van 4586 verkocht. Dat ook niet-gerechtigden zich van ge strande goederen meester trachtten te ma ken, ia te begrijpen. Nog is het geslacht van de strandjutters niet uitgestorven. Het schijnt dat de strandroof nergens zoo groot is geweest als aan de Walchersche zeekust. Volgens de Staten-notulen ln de laatste helft der 17d« eeuw ten minste Baes kunne weze. „Noe mö' je nle' te gauw gae", zei Cor, „andera bin me bie de lindeboom, k Tc nog nie 'olf uutverteld bin". Mien- tje 'ieuw een bitje in, ze zei: „mijne ooren zrjn geopend; dat mfln blanke zus ter spreke". Dat was nog een gezegde uut d'r schoollied, uut de Indianeboeken. Dae waere ze oliebel op verzot, k bin dat eigeluk jongersboeken. „Ja, dat was een goeien tied", begon Cor, „den besten van je leven. En dan bè je zo stom om te dienken: „k Tc maer is gróót bin en m'n eigen baes; k Tc maer is geld verdiene, dan kan 'k koope dat k 'k wil." Ik wezeluk een goed trektement, vee' meer as dè' Tc nóodeg mae dat wor* je net zó gewend as 't pap eten; ik daer ln 't minst gin erg meer in. Ef- fenof blie-e weze k Tc zó *n 'andvol geld ontvange, k de maend uut ls, daer is glad gin spraeke van. En weet je nog wè vroeger, me dan 'ier of daer wee^ een Karl May te pakken 'ekregen dk' me dan wè' vuuf menuten zómae zatte te lachen en te uuppen van blieschap?^ Ja, mae daer is overal een tied van zei Mientje, „ik stelle m'n eigen toch voor k je bint zöas jie: oltied schoone en dróoge, gin ander geréeschap motte ge- bruke as een potlóod en een penne; a je vrie bint en 't ls góed weer, dan ku' je naer 'uus komme, dè' 's maer een snap- ie op de flets, en anders gae je op je divan ligge leze; dae ku' je oud bie worre, 'Óor; ik zou der temlssen wè' voe wüle têekene. Je bint toch glad Jen eigen baes, weet je; je ei van gin méns kompelemen- ten ot te wachten." „Dat zou je dienke kwam Corre dae' bovenop. En noe was ze bie d'r punt, dat k ze dan vertelle wou. Mae' ze zei: „je magt er tegen gin méns wat van uut je mond laete voalle, 'óor! Nou, je weet, 'oe blie-e a 'k was, toen k den voregen direkteur wiggieng, Dae' mocht gin méns van 'êel den dag een geluud bie geve. De bestellers liepe op d'r têe-en van de deure van de bestellerskaemer nae de stempeltaefel; ze wat te zeggen, dan was 't éérst: „meneer, mag ik U wat vra gen, alstublieft?" Dan krege ze een ge- nadeg knikje en stienge ze, onderdaneg geboge, een stuitje te vizzelen. Ik zat oal m'n uren stille an m'n taefel te schrie- ven en, Tc wat te vraegen ok op m'n têe-en nae' z'n toe, een bitje via* zele, en op m'n têe-en wee vrom. Affijn: je zou der 't orlewiep van 'ekregen Toen 'k dikkels jeloers 'ewist op de te- lefonniste, die kon temissen prate. Ons leefden glad op onder de vervangers, die k toen kwamme. Dat wazze jonge kaerels, die k overoal 'ezworven en 't leven glad hie zwaer opnamme. Wat k die nie be leefd en 'oe smaekelik ze dae van kuste vertelle! Mae' góed: toen kwam den dezen. Een deur en deur goeie man; Je kun' wè' over z'n lóope en dan glöo' 'k, dat 'n nog niks zegge zou. Den êesten ochend den besten begon 'n k mee leder apart een praatje te maeken en gieng 'n zelft nae de bestellerskaemer „goeie-morge" zegge. De êeste weken waere óns in den 'erneL En ia docht ok, dat 'n in een paradijs he lend was. Olie ménsen waere om ten vriendelik tegen z'n; je begriept: dat was gauw genoegt bekend 'oe een boven- ste-beste man k ten was; dat vertelden de besteller van 'uusje toet deurtje. Ik van m'n leven is ergenst 'eleze, dat er niks zó slecht is, as om te goed te wezen. En dèt is waer; dat Ik vandaege onder vond®. Mae'dè.' 's waer ok; dat mag ik nie vertelle, dat is dienstgeheim. Nou, weet je wat, ik zè' een geval verzinne, mae' dat op 't zelfde neerkomt. Noe mö' je jen eigen is Indienke, dat er een zakenman is, mee weineg geweten, glad gin êergevoel, mae een gröoten, onbe- schoften bek. Me zulle annéme dat 'n vee' tillefoongesprekken 'oudt en sint k dien goeien direkteur der is, in plekke van drie menuten, zó góed as iedere keer vier of vuuf menuten spreekt. De tillefonniste doet d'r werk zóas ze dat bie den stren gen 'eleerd eit en noteert den tied per- cies, zó k 't 'óort. Mae' daer ls de maend uut en kriegt die abonnee z'n re ken ienge: ègauw twimael zó 'doge as an ders. Op 'óoge bêenen vliegt die nae 't kantoor en begunt daer is eventjes óp te spelen: dat de 'onder der gin bróód van luste. Je begriept: die juffrouw d 't 'edae. Die kon d'r werk nie, die zitte suffe en ie docht er nie over om dat te be- taelen, en nogè. vee' mêer. .Dat mis je zat te beven op d'r stoel; van kwaed-'eid 'óor, anders zou je meschien dienke dè' ze be nauwd was. Ze kust nie wig van d'r toe stel en ze zat mae te wachten, totdat den directeur die vent het zwiegen op zou legge en zegge dat 'n 't onderzoeke zou. Mae daer 'óor ze, 'en noe klonk dat vriendelikke, sussende stemmetje glad nie angenaem in d'r óoren „dat 't 'n speet en dat 'n zou perbeere om 't in or de te maeken en dat 'n 'oopten dh' me neer die vergissing nie kwelluk zou ne me." Dae kreeg *n dan toch die bosjes man mee wig. Toen ie nae de tillefonnis te: „Dat 'n vanselft wè begreep dè' ze d'r werk stipt 'edaen mae dat 'n zó tegen onangenaeméden was en dè' ze ln 't ver volg mae nie ml zó nauwe kieke most". Mae deur dat oalles was bie 'eur 't ont zag ok glad wig En dat k ze tegen den strengen nooit zou 'edurven dat dust ze noe wé; ze zei: „ik ben een plichtsge trouw ambtenaar meneer. Ik krijg m'n salaris om het Rijk goed te dienen; niet om een bruut te bevoordeelen boven het fatsoenlijke publiek". Vadder bin me dan noe nle en ik bin benieuwd wat k dae is van uutbroe-e zk. Dat er nog 'êel wat ruzie komme zk, dkt ku* Je op je dumen en viengers uutrekene. En dat kom noe alleeneg maer omdat die man zó góed is; zöas ze dat noeme. Mae dèt ls geen goeiegheid weêt je. Dat is lamme, slappe sullegheid. Nêe-e, dèn dien êenen vervanger. Die was oltied opgeruumd en vriendelik. Die oefden mae' te kieken en dan vlóge ze voe z'n. Die zelden: „ik wfl. baas ziin, maar ik wil niet: den baas spelen". H. a H. was de strandroof nergens zoo groot als te Domburg en te Westkapelle, hetgeen aan leiding gaf tot klachten by de overheid. L(Wordt vervolgd.) R» B. J. d. M. REDACTEUR J. M. MULLUS. De KerstwedstrtJd ran den Zeeuwschen Schaakbond gaf in verschillende groepen aardige partijen te zien. Het tempo was vlugger dan gebruikelijk, nl 36 zetten in de eerste V/2 uur, verder 24 zetten per uur, dit ter voorkoming van afge broken partijen. Hieronder een tweetal partij-fragmen ten; Zwart: P. ReiJnlerse Jr. ièWi 7 abode tgb Wit: HL J. Kraak. Bovenstaande stelling ontstond na den 32en zet van wit. De stelling ziet er re- mise-achtig uit Dergelijke eindspelen zijn evenwel dikwijls zeer lastig, en het klein ste foutje van een der spelers beteekent verlies. Het verloop was als volgt: 32. a6a5 33. b2—b3 f7—f6 34. g2g4 het ware misschien beter deze zet na te laten. 34. h7h6 85. h2—h3 b6—h5 36. Kd3e3 f6—f5 37. g4Xh5 g6Xh5 38. Ke3d3 h5h4 39. Kd3e3 a5—a4 40. b3X&4 b5Xa4 41. Ke3—r3 Kd5c5 42. c3c4 d6d5 43. c4Xd5 Kc5Xd5 44. KdSc3 Kd5e4 45. Kc3—b4 Ke4Xf4 46. Kb4Xa4 Kf4—e4 47. Ka4—b4 Ke±-d4 48. a3—a4 f5—f4 49. a4a5 f4—f3 50. a5a6 f3—f2 51. a6—a7 f2—flD 52. a7a8D Dflbl+ en wint Zwart: R. v. d. Harst m 'M Wit: H. J. Kraalt Deze stelling ontstond na den 29en zet van wit er volgde nu 29g3Xf2+ 30. Kgl—h2 Dh4—h5 81. DflXf2 Kg8f7 32. Lc2—b3+Kf7—f6 33. Te4f4-f* Kf6—e7 34. Tf4X*3 g6—g5 35. Df2e3Ke7—d6 36. De3e6+ en zwart gaf op. In de diagram-stelling heeft zwart een stuk minder, vermoedelijk in den loop der partij geofferd door den aanval. De aan voerder der zwarte stukken is een agres sief speler, maar in dit geval haalt hij niet alle3 uit de stelling. Beter leek 29Dh4g5 met ln ieder geval meer tegenkansen. Het lijkt wel interessant hiervan eens een analyse te vragen. Wie zendt deze in? MR. DR. W. G. A. VAN SONSBEECK t ,&r is geen doel, waarvoor men liever alle hens aan dek roeptdan voor ouderlingen bijstand wanneer gevaren den landgenoot bedreigen. Nauwelijks geeft iets meer voldoe* nlng dan verlichting van cmderer zorgen C~Poor de ieiigd VERDWAALDE VOGELS AAN ONZE KUST. Slachtoffers van de stookolie. Wanneer je in deze tifd de koude win den en eventueel de sneeuw en het ijs durft trotseren en langs het strand gaat wan delen, dan zal het je kunnen gebeuren, dat je behalve vele andere schone zaken, ook een aantal vogels aantreft, dje er op het eerste gezicht al buitengewoon vreemd uitzien en bij nadere beschouwing ook een heel vreemd en een in vele gevallen zeer tragisch leven leiden. Wij bedoelen de leden van de vrij kleine familie der alkachtigen, waartoe wij dan willen re kenen de zeekoet, de alk, de papegaai duiker en de kleine alk. En wellicht kun nen wij. de roodkeelduiker en de parel duiker meteen zien, want die behoren ook wel bij dat stel. Als je reeds op grote afstand van het strand een vogel ziet zit ten, juist daar, waar de laatste golven hem niet meer kunnen bereiken en die vogel maakt een pinguinachtige indruk, dan is het in negen van de tien gevallen een zeekoet. Het is een vrij grote vogel, die op zijn ver achterwaarts geplaatste poten zit als een klein mensje en die wit en zwart is. Wit zijn borst en buik, zwart zijn de rug en de bovenzijde van de hals. De snavel is vrij lang en eveneens don ker, evenals de van stevige zwemvliezen voorziene poten. Deze zeekoet is een be woner van het hoge Noorden, waar hij op de rotseilanden midden in de Oceaan leeft Hij is een uitstekend zwemmer en dui ker, die zijn prooi, voornamelijk haringen en hun familieleden, door duiken en ach terna zwemmen weet te bemachtigen. Maar dat duiken heeft voor de vogel een schaduwzijde; en niet alleen voor hem, maar ook voor zijn familieleden, voor de alken dus. Want wanneer zij zo ln hun zwemmen en duiken verdiept zijn, komen zij vaak terecht in een veld van stook olie, de verwerkte olie, die de groote sche pen overboord zetten. En die kleverige, zwarte substantie doet al hun veren aan elkander kleven, het water dringt tot op de huid door en de vogels krijgen long ontsteking. Bovendien kt-ygen zij soms dat smerige zwarte goed naar binnen en dan zijn de gevolgen vaak nog ernstiger. Want allerlei ingewandsziekten bedreigen de vo gels dan. Jaarlijks sterven er op deze wijze duizenden van die mooie schepselen; en daar ieder paartje maar één ei ligt in het voorjaar, voel je wel, dat hun aantal op die manier heel sterk achteruit gaat. Maar dit jaar schijnen er minder stookolieslacht offers aan te spoelen en dat is wel heel prettig. Want die vogels kun je, wanneer ze nog leven heel dicht naderen, en vaak ook beetpakken, en dan zie je hoe ellen dig ze er aan toe zijn. Er is meestal niet9 aan te doen, en zij zyn gedoemd te sterven. Maar ook gezond komen zij vaak aan land en ook dan zijn zij goed te naderen, daar zy moeilijk van het land af kunnen komen. Dan is het wel aardig om ze eens goed te bestuderen. De alken en hun familie. Hun naaste familieleden zijn de alken. Op het eerste gezicht lijken alk en zeekoet heel veel op elkaar, maar de alk ls klei ner en bovendien heeft hij niet die lange zwarte snavel, maar een korte en hoge. wel is waar zwart maar met een mooie, witte band er dwars overheen. Zij zijn wat zeldzamer dan de koeten, maar leven geheel op dezelfde wijze. Nog zeldzamer is de papegaaiduiker, die ook alweer wat kleiner is dan de alk en een heel hoge. oranjekleurige snavel bezit, die inderdaad veel van de snavel van een papegaal weg heeft. Ook hun leven is zo als dat van de vorigen. En tenslotte hebben we van de alkenfamilie dan nog een heel zeldzame, de kleine alk. Maar die zul je heus niet zo gauw vinden of waarnemen, want zij komen maar heel weinig naar onze stre ken; en wanneer je dat heel kleine zee vogeltje dan ook vindt, doe je het beste er mee naar een museum of dierentuin te gaan. zy zijn ook wit en zwart, met een klein zwart snaveltje en hebben de grootte van een lijster. Wij zullen tegelijkertijd even naar een paar duikersoorten kijken. Daarvan vin den wij verschillende op onze stranden, maar wij zullen ons alleen maar houden aan de twee soorten die je nog het meest kimt waarnemen of ook alweer kunt vin den als olievogel; dat zijn de Roodkeel duiker en de Parelduiker. Zij zijn beiden heel wat groter dan de vogels, die wij hierboven leerden kennen, maar voor het overige zijn de verschillen met koeten en alken nu niet zo heel groot. Ook zü leven in het hoge Noorden, niet op de rots eilanden, maar in moerassige kuststreken, en ook zij visschen door steeds te duiken. Zodat je zelf al wel uit kunt rekenen, dat zg ook vaak het slachtoffer zullen worden van de stookolievelden midden in de zee. De Roodkeelduiker is de alge meenste van de twee en niet zo aan de open zee gebonden als de vogels die wij tot hiertoe behandelden. Zij zwemmen ook vaak het binnenland in, en er zijn zelfs Roodkeelduikers die in ons land, in de meren, jongen hebben groot gebracht. Maar dat behoort toch tot de grote zeld zaamheden, waar hun naam vandaan komt, is niet moeiiyk te raden. In het voorjaar heeft het mannetje een rode vlek aan zyn keel. Overigens zijn zij altijd wel te herkennen aan de vele, vrij kleine, witte vlekken op de verder zwarte rug. Dat is het enige verschil tussen de rood- keel en de parelduiker, want die heeft een heel aantal buitengewoon grote witte vlekken op zyn zwarte rug. Die vlekken maken inderdaad wel de indruk van pa rels, die over het hele dier zfln uitge strooid. Deze vogel is overigens heel wat zeldzamer dan de roodkeelduiker en zal zich er ook wel voor hoeden, ooit ln het binnenland te komen. Het ls een echte %rogel van de open zee, die zelfs het kust gebied niet gaarne opzoekt en alleen te vinden ls, wanneer hy door stookolie is besmeurd. Deze vogels zyn in deze tijd allen langs het strand te verwachten. Zy zijn niet altfld algemeen, er zyn soms ja ren dat zij maar heel weinig worden waar genomen, maar er zyn ook vaak ineens dagen dat er vele tientallen op een stuk strand van enige kilometers lengte tc vinden zyn, dood, ziek en gezonde door elkaar. Wanneer je do zieke dieren, dienog niet veel stookolie aan hun veeren hebben, helpen wilt, dan kan dat wel. Je neemt ze mee naar huls en haalt daar met een lapje benzine de olie van hun veren. Maar dan moet je ze niet onmiddeliyk weer laten zwemmen, doch een tydje ln een hok laten, daar hun veren het vet zyn kwijtgeraakt waarmee zy zich tegen de koude beschutten. Hebben zy een paar wegen gehad om op hun verhaal te komen, dan kun je ze wel weer laten gaan. Maar vergeet vooral niet, ze flink te voeren met visch en visch- afval, want zo hebben heel wat voedsel nodig. Het is echter heel moeiiyk ze in het leren te houden. Nadruk verboden.j

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1941 | | pagina 7