Kmderbiióoegsel asm de 9rou. Seeumsefie Cossraai
Hoe Grim een andere naam kreeg.
In een grote stoel, zijn kin in zijn handen
zat kabouter Grim. eu keek heel boos voor
zich uit. Hij keek vaak, of liever altijd
boos, en daarom hadden de andere kabou
ters hem Isegrim, of kortweg Grim ge
noemd. Oi. het ogenblik had hg een heel
goede reden om niet in zijn humeur te
zijn, vond hij zelf. Het was zijn beurt om
het kabouterhuis schoon te maken, en
daarom moest hij binnen blijven en hard
werken, terwijl hij daar helemaal geen zin
in had en het bovendien buiten zulk prach
tig weer was. Grim zag eens in het rond.
Enfin, besloot hij, ik zal dan maar eens
beginnen. Hij stond op, pakte een stofdoek
en streek daar een beetje mee over de
meubels, gaf een veegje over de schoor
steen en toeno, wat schrok hij. Daar
viel de tabakspot van Wijsneus de oudste
kabouter, naar beneden. Dat lijkt nu hele
maal niet zo erg als je het zo hoort, maar
het was een ramp. Die tabakspot was niet
zo maar een gewone tabakspot, cneen, het
was een wonderpot. Als hij leeg was en
je draaide het deksel driemaal om, dan
werd hij van zelf gevuld met heerlijke,
geurige tabak. Kabouter Wijsneus had
hem gekregen van 't oude tovervrouwtje,
die hij genezen had, toen zij gevallen was
en met een gebroken been in het bos lag.
Hg was er erg trots op en hij was altijd
bang, dat er iets mee gebeuren zou. En
nu lag daar die kostbare tabakspot op de
grond en toen Grim hem opraapte, bleek
het deksel gebroken te zijn. Van schrik
ging Grim pardoes tussen de scherven
zitten en sloeg zijn handen voor zijn ge
zicht. Wat was dat ergHij wist zich
werkelijk geen raad. Als Wijsneus thuis
kwam en een pijpje zou willen roken, zou
hij het dadelijk merken. O, wat kon hij
doen Weet je wat, bedacht hij opeens,
ik zal er mee naar hot oude vrouwtje
gaan. Van haar heeft Wijsneus hem ge
kregen, dus als iemand weet hoe hü ge
maakt moet worden, dan is zij het. En
Grim liep naar de kapstok, pakte zijn
muts en vertrok. Hij vond het eigenlijk
helemaal niet prettig om zo maar naar het
vrouwtje te gaan, want in zijn hart was hij
een beetje bang voor haar. Zij was wel
geen boze toverhelcs, die niets anders doet
dan plagen, neen, zij deed heel veel goeds
en gebruikte haar toverkunst alleen om
anderen plezier te doen, maar toch vond
Grim, kon je nooit weten of zij je niet
opeens in een tor of wat nog veel erger
zou zijn, in een mens veranderde. Stel je
voor 1 Neen, hij vertrouwde haar maar
half.
Zo stapte Grim met een boos gezicht
door het bos tot hg in de verte het huisje
van het oude vrouwtje zag liggen. Hij
klom het mooie witte stoepje op en belde.
Even later werd de deur geopend en het
tovervrouwtje stond voor hem.
„Zo Grim," zei ze vriendelijk, „ik heb
je in lang niet gezien, hè? Kom maar
gauw binnen".
In de gezellige kamer, waar Grim bin
nen werd gelaten, voelde hij zich al gauw
op zijn gemak. Hij was opeens helemaal
niet bang meer en weldra hij was er
later zelf verbaasd over vertelde hij het
vrouwtje heel openhartig hoe het kwam,
dat hij zo maarnaar haar toe was ge
stapt. Hij verhaalde van het stof afne
men en hqt ongeluk met de tabakspot.
„Ziet u", besloot hij, „nu kom ik vragen
of u mij alstublieft wilt helpen. Wijsneus
zal natuurlijk erg verdrietig zijn als hg
merkt, dat zijn wonderpot stuk-is".
Vragend keek Grim naar het oude
vrouwtje.
„Ja Grim", antwoordde ze, „ik wil je
wel helpen, maar dan moet je zelf ook
meewerken. Weet je hoe het ongeluk
eigenlijk kwam Doordat jij zo boos
keek. Als je niet zo kwaad geweest was,
had je wel gezien wat je deed, en beter
opgelet. Kijk, hier heb je een spiegeltje.
Iedere keer dat je iets .wilt doen, moet je
eerst in dit spiegeltje kijken. Als je dan
je eigen boze snuit ziet, moet je van zelf
lachen, en dan zal het werk je veel beter
afgaan. Ga nu maar naar huis en zeg
tegen Wijsneus, dat zijn tabakspot over
j a-*- «iclwolttAj
een week weer in orde is".
Grim stond, op, dankte het vrouwtje voor
haar hulp en vertrok. Onderweg viel hij
haast over een steen, dio midden op het
pad laghij wilde juist eens flink gaan
mopperen, toen hij toevallig in het spie
geltje keek, dat hij in zijn hand hield.
Daar zag hij toch zo'n grappig boos ge
zicht, dat hij vanzelf begon te lachen. Het
was wel niet precies lachen wat hij deed,
je moet denken, hij had het in zoo'n lange
tijd niet gedgan, maar het leek er toch op.
Toen hij eindeljjk thuis de boodschap aan
Wijsneus had overgebracht, keek deze
eerst verstoord, maar zijn gezicht klaarde
op bij de gedachte, dat het vrouwtje het
wel in orde zou brengenzij was erg
verstandig, en daarom meende de oude
kabouter ook dat zij niet zonder reden aan
Grim het spiegeltje had gegeven. En hg
kreeg gelijk. Grim werd met de dag vrolij
ker en als gevolg daarvan deed hij al het
werk dat hem opgedragen werd met ple
zier. Inplaats van de vervelendste kabou
ter te zgn, werd hij nu een van de aar
digste, want hij lachte nu zo dikwijls.
Na een poosje had hg het spiegeltje niet
eens meer noodig, het ging zo ook. Een
week na het ongeluk met de tabakspot
zaten alle kabouters rond de kachel en
keken in spanning naar Wijsneus, die
plechtig het deksel driemaal omdraaide,
het voorzichtig optildeen jawel hoor,
het vrouwtje had woord gehouden en de
pot was boordevol met heerlijke tabak.
Wat smaakte dat pijpje, dat ze nu een
voor een opstaken.
Een ogenblik later tikte Wijsneus be
dachtzaam met de steel van zijn pijp tegen
„Waarde vrienden", sprak hy plechtig,
„ik heb jullie een voorstel te doen. Ik
wilde jullie namelijk vragen om in het
vervolg Grim niet meer Grim te noemen,
maar Goedlachs. Die naam heeft hij zeker
verdiend".
„Hoera voor Goedlachs", riepen alle ka
bouters en knikten vrolijk naar Grim, die
zich nu toch zo gelukkig voelde.
De verjaardagsklok.
Om te weten op welke dag van de week
je jarig bent misschien valt het in
1941 wel op een Zaterdag of een Zondag
behoef je niet in een almanak of op een
kalender te zoeken. Deze klok vertelt het
je precies. Ben je bgv. op 6 April jarig,
dan kijk je eerst naar het Romeinse cijfer
IV, omdat April de vierde maand is. Daar
vind je het getal 2 bg. Daar tel je 6 bg op
en van die som trek je zoveel maal zeven
af, als er afgetrokken kan worden. Wg
hebben dus 2 en 6 is 8. 8 min T is 1. Die
1 geeft aan op de hoeveelste dag van de
week 6 April valt. Die dag valt dus op de
eerste dag van de week, dat is op Zondag.
Nu nog een voorbeeld. Op welke dag valt
3 September? September is de IXe maand
en daar staat het getal 1 bij 1 plus 3 is
4. Dus 3 September valt op de vierde dag
van de week en dat is een Woensdag. Ge
makkelijk hè? Hiermee kun je je vrienden
verbaasd doen staan, wil je wel geloven?
Een spannend spel.
KRUISEN EN STREPEN.
„Kruisen en Strepen" speel je met zijn
tweeën. Je begint een figuur te maken
van vier rijen van vier kruisjes, dus zestien
kruisjes in totaal. Dan neem je beiden een
potlood en zet om beurten een streep, die
twee der kruisjes met elkaar verbindt. De
kunst is als het je beurt is om een streep
te zetten, die zoo te trekken, dat je een
vierkantje maakt. De eerste keren gaat
dat natuurlijk nog niet, omdat er nog te
weinig strepen staan, maar dan mag je
vooral niet in het wilde weg strepen gaan
trekken, want dan moet je er juist voor
oppassen, dat je medespeler geen kans
krijgt om het eerste vierkantje te vormen.
Als je een vierkantje gemaakt hebt, zet je
er bijv. de eerste letter van je naam in.
Dan mag je nog een extra lgn trekken en
als je daarna weer een vierkantje vormt,
nog een. Er zijn negen vierkantjes te ma
ken en wie in de meeste zijn naam heeft
staan, wint het spel. Dit spel is leuker en
moeilijker dan „boter, melk en kaas", dat
jullie natuurlijk allemaal kent. Het kan
zo lastig zijn, dat ook grote mensen er ple
zier in krijgen. Probeer maar eens of je
vanavond vader of moeder niet kunt over
halen om het met je uit te spelen. Dan
kom je de volgende morgen, als je het met
je vriendjes gaat spelen, beslagen op het
tjs.
VAN DEN JONGEN* DIE ZULKE MOOIE
RAADSELS KON OPGEVEN.
Er was eens een boer die almaar tegen
slag had. Nu eens waren de appelbloesems
bevroren, dan weer was de wind in het
korenveld gevallen de ene keer waren zijn
bijen gaan zwermen en hoog over de bo
men weggevlagen, de andere maal trapte
zijn paard in een molsgat en moest vier
weken lang met een omzwachtelde poot op
stal staan, voor het genezen was.
Daardoor kwam het' dat de man achter
op was geraakt niet het betalen van zijn
pacht ook al deed hij nog zo zijn be'st,
het geld kon hij niet helemaal bij elkaar
krijgen.
Dat vond de landheer natuurlijk niet
prettig en hij besloot eens poolshoogte te
gaan nemen op de beorderij om met eigen
ogen te zien hoe de vork in de steel zat.
Hij vond echter niemand thuis dan de
jongste zoon, die het vuur opporde, waar
op een pan stond te koken.
„Hé jongen", zei hij, '„wat doe je daar?'
„Wat ik doe is wonder.
Wat boven komt, gaat onder.
Wat onder ligt, komt boven,
kunt mij geloven"
zei de jongen.
Dat antwoord wos wel het laatste dat
de landheer verwachtte en hij stond er
vreemd van te kijken.
Maar toen hij van zgn verbazing beko
men was, vroeg hij „Waar is je broer?"
„Met Bello aan zijn zij
Zit mijn broer in de wei.
Vast en zeker is 't
Dat, wat hij heeft, Bello mist
Wat hg niet heeft, houdt Bello toch.
Welke vraag stelt u mij nog?"
„Waar is je vader?" wilde de landheer
nu weten.
„Laat mgn vader' maar begaan.
Die kan den duivel weerstaan.
Hg klooft hem, op mgn eer,
In tweën, mijnheer".
„En wat doet je moeder?"
„Die loopt op haar gemak
Met brood in haar zak.
Zoals 't door ons is opgegeten,
Geen gram minder, moet u weten".
„Stop zei de landheer. „Ik geef het
op. Ik vraag niet verder. Vertel mg nu
maar eens wat dat alles betekent, als je
er zelf tenminste nog wijs uit kan worden".
„Welzeker mijnheer, dat kan ik", zie de
jongen. „Luister maar. Ik zit bij het vuur
om arwten te koken en de erwten gaan op
en neer in het kokend water.
Mijn broer is bezig Bello de hond te
kammen op de wei de haren die hij in de
kam heeft is Bello kwijt, maar wat hij niet
in de kam heeft, houdt Bello nog in zijn
vacht.
Mijn vader graaft een sloot dwars door
een weiland en dat weiland ligt achter de
herberg „de Spgtige Duivel" en het heeft
dezelfde naam.
En wat mijn moeder betreft, zij wandelt
naar oom Klaas en brengt hem brood
weerom, evenveel als wg vorige week van
hem leenden en opaten."
EEN DAG KEIZER......
Het verhaal, dat ik jullie nu ga vertel
len is lang, heel lang geleden gebeurd, in
de goede oude tijd, waarin keizer Karei de
Vijfde nog over ons land regeerde. Wan
neer in die tijd een jongen een ambacht
wilde leren, dan trok hij er op uit, de
wijde wereld in, om bij vreemde meesters
als leerling in dienst te gaan. Bg den een
leerde hij dit, bg den ander dat en tenslotte
werd hij na veel leren een meester in zijn
vak. De leerlingen die al tot een bruikbare
hulp voor den meester geworden waren,
noemde men handwerksgezellen. Dat wa
ren al grote jongens, die binnen afzienbare
tijd hun proeven van bekwaamheid voor
het gilde zouden afleggen om de meester
titel te verkrijgen. Zo'n handwerksgezel
nu, speelt de hoofdrol in ons verhaal. Ka-
rel heette hg, evenals den keizer en hij
had al vele dagen achtereen gereisd om
Brussel, de hofstad te bereiken. Geld om
te rijden had zo'n gezel niet, daarom ging
de reis te voet. Het was een drukkend
hete dag, toen Karei de poorten van Brus
sel naderde en hg was moe, doodmoe van
het dagenlang trekken. Straat in, straat
uit dwaalde hij, op zoek naar een leer
meester en bekeek onderwijl vol belang
stelling de drukte van die vreemde grote
stad. Terwijl hij daar zo voortstapte,
kwam hg langs een groot park. Dat lag
daar zo rustig en koel temidden van het
gewoel van de stad en Karei voelde op
eens weer hoe moe hij wel was. Het zachte
gras in de schaduw van de lommerrijke
bomen lokte. Al spoedig had hij een
prachtig plekje ontdekt, waar hg lekker
op zijn rug in het gras uitgestrekt, kon
uitrusten. Het duurde niet lang of hij was
vast in slaap. Had Karei geweten wie er
een poosje later voorbij zou komen en
lachend naar den ongenoden gast zou kij
ken, dan had hij niet zoo gerust doorge
slapen, want dat was niemand minder dan
Keizer Karei, die met enkele hovelingen
zijn middagwandeling maakte.
„Hoe ter wereld komt die jongen in het
slotpark terecht?" vroeg de keizer ver
baasd. De schildwacht heeft het misschien
wat te warm gevonden op zijn post en is
met een koele dronk zijn dorst gaan les
sen, terwijl deze vriend in die tijd zijn
kans schoon zag om hier binnen te drin
gen. Kom, een ieder weet, dat men hier
niet vrg in- en uitloopen mag. Wg zullen
dien knaap eens een lesje geven. Maar
hoe? Hij schijnt nogal een vaste slaper te
zijn. Wie weet hoe heerlglt hij op dit ogen
blik droomt Misschien wel, dat hg de
keizer is, grapte een der hovelingen. Wie
weet, lachte de keizer, maar vriend, je
brengt mij op een schitterende inval. Je
denkt, dat hij droomt keizer te zijn. Wel,
wij zullen hem die droom nog een poos
laten voortzetten. Fluks liet de keizer den
slapenden jongen van zijn oude plunje ont
doen en in kostbare kleedij steken. Onze
gezel sliep rustig door, vermoeid als hij
was na zijn lange reis, en de keizer ver
heugde zich al op het gezicht dat hij
zetten zou als hij zoo fraai uitgedost zou
ontwaken. Behoedzaam droeg men den
hardneklcigen slaper het paleis binnen en
legde hem in een praalbed met .statig
baldakijn. Men liet een lakei in de kamer
achter, die opdracht kreeg om den jongen
bij zijn ontwaken als „majesteit" te be
groeten en direct den keizer te waarschu
wen, waait die wilde niet, dat hem iets
van de grap zou ontgaan. En zo gebeurde
het. Uren later werd Karei wakker.
Verbaasd keek hg om zich heen.
Dan ontdekte hg de lakei aan het voe
teneinde van zgn bed. Zeg eens vriend,
waar ben ik hier?
„In uw bed Majesteit".
„Wat blieft
„Ik zei in uw bed Majesteit. Ik zal
uw ontbijt halen Majesteit".
De lakei boog diep, misschien boog hg
wel zoo diep om zgn lachen te verbergen.
Karei zonk blij verrast in zijn zachte
kussens terug. Ik droom vast, dacht hg,
maar ik hoop, dat die droom nog wat
voortduurt, want zg lijkt mij lang niet
slecht.
Even later keerde de lakei met een blad
vol lekkernijen terug. Direct daarop trad
een groepje deftige heren de kamer bin
nen. Onder hen was de keizer.
„Wie zgn dat?" vroeg Karei den lakei.
„Uw ministers, Majesteit", antwoordde
deze plechtig.
Verwonderd ging de eigenaar zgn pach
ter opzoeken en zei „Vriend, ik schenk
je de achterstallige pacht, want ik heb zo
even je jongste zoon gesproken en zgn ant
woorden zijn dat geld wel waard. Ik zal
zorgen dat hij in de stad op school lean
gaan, want er zit meer in dien jongen, dan
je op het eerste gezicht denken zou."
„O".
De heeren waren nu voor zijn bed komen
staan. „Goede morgen Majesteit",wensten
zg in koor.
„Dank u", zei de jongen, „maar hoe
komt u er bij mg Majesteit te noemen ik
ben Karei
„De vijfde", Majesteit, dat weten wg",
vulden de heren plechtig aan. Karei de
Vijfde, ik? haha, dat is een goede grap".
„Een grap, Majesteit", klonk het schgn-
baar verbaasd.
Toen ging Karei met een ruk overeind
zitten, kneep zich eens duchtig in de arm.
en bemerkte, dat hij wel degelijk wakker
was. Ons Kareltje was echter lang niet
dom en had al spoedig in de gaten, dat
men een grap met hem wilde uithalen.
Even bleef hij stil liggen nadenken. Dan
zei hij, met een stem of het de gewoonste
zaak van de wereld gold „Het is goed.
Ik zal eerst ontbijten. Dan zal ik mij klee-
den en kom ik bij u in de raadszaal. Laat
mij nu alleen."
Glimlachend voldeed ook de keizer aan
dit bevel. Karei nam van alle heerlijkheden
wat hem het lekkerste leek, liet zich door
den lakei met de fraaiste kleren kleden
en werd toen naar de raadszaal geleid.
Hier wachtte het gezelschap al met onge
duld op hem. Men vond het werkelijk een
kostelijke grap. De keizer had veel plezier
in de kordaatheid van den jongen en was
nieuwsgierig hoe deze zijn rol verder zou
spelen. Zonder zich een ogenblik te be
denken nam de jongen op de troon plaats
en keek „e heren vol verwachting aan. Nu
werden hem door den keizer allerlei vra
gen voorgelegd, waarop de handige jongen
zulke verstandige antwoorden gaf, dat
men zich er over verbaasde. Na het afwik
kelen van de staatszaken stond een rijtoer
door de stad op het programma. De jon
gen nam naast den keizer in het rijtuig
plaats, de zweep knalde en voort ging het.
Overal waar men langs ging, bogen de
mensen en namen de hoed af. Eindelijk
keerde de stoet naar het paleis terug de
wacht kwam in het geweer en ook de ho
velingen bogen en namen hun bepluimde
hoeden af, toen de keizer voorbijging.
Alleen Karei de Vgfde en de jongen hadden
hun hoeden op het hoofd gehouden.
„Zonderling hè vriend", zei de keizer
plagend, je weet dat het een vaste ge
woonte is, dat een ieder in het bijzijn van
den keizer de hoed afneemt en wij alleen
hebben onze hoed nog op".
„Ja, dan kan het wel niet anders of een
van ons beiden is de keizer", antwdordde
de jongen.
Toen moest keizer Karei toch hartelijk
lachen om de gevatheid van den gezel en
hg nam zich voor om hem daarvoor te
belonen. En wat een keizer zich voor
neemt, dat doet hij ook. Toen Karei mees
ter in zijn vak was geworden, zorgde de
keizer er voor, dat hij altijd werk van het
Hof in overvloed had, en elk jaar, op de
verjaardag van de dag, dat hrj in het park
in slaap was gevallen en in het keizerlijk
bed was ontwaakt, was hij degast van
keizer Karei de Vijfde.
Eer t o'haringer a'y eerste p'(jswinnaar
op de tentoonstelling der Hasgsche
konijnenfokkersvereeniginc
(Foto Schimmelpenning^)