Mouwen SERRE-GARNITUUR De gedekte tafel KNIPPATRONEN Van oud tot nieuw een belangrijk onderdeel der kleeding De mouwen van een japon zijn een ka- pitte] op zichzelf, en kunnen den totaalin druk van een japon of mantel doen slagen of mislukken. Met zorg gekozen mouwen kunnen zelfs een zeer eenvoudig kleeding- stuk elegant en gekleed maken en om deze reden moet er veel meer aandacht aan het model van een mouw geschonken worden, dan men over het algemeen doet. Mouwen moeten zich aanpassen aan het model van een kleedingstuk. Worden aan rok of aan blousedeelen b.v. groepjes inge haalde ruimte toegepast, dan zal deze gar neering zich in bescheiden vorm aan de mouwen moeten herhalen. Men kan dan met recht zegen, dat het geheel ,af" is en een harmonisch effect te zien geeft. Een met kennis van zaken geknipte mouw zal kleine gebreken van den arm kunnen verbergen en het model, dat voor een dikken arm gekozen wordt, zal afwij ken van dat, hetwelk een dunne vraagt. In het eerste geval zal een aansluitende mouw het meest geschikt zijn. terwijl dunne ar men gebaat zijn met ruimere modellen Ook ten opzichte van de schouderlijn heeft de mouw het in zijn macht om af te klee- den of een meer gevuld aanzien te verlee- nen, naar gelang het figuur zulks noodig maakt. Sportieve modellen en die, welke zich voor de morgenuren leenen, hebben steeds eenvoudige, weinig opvallende mouwen, doch die, welke men aan het gekleede gen re pleegt aan te brengen getuigen van veel fantasie. Twee modellen treden op den voorgrond en wel de ruime mouwen, die met een smalle manchet afgewerkt zijn en de vleer muismouwen, welke reeds in de taille be ginnen en die zeer wijd zijn tot den elle boog, doch daarna tot aan de pols een nor malen, aansluitenden vorm aannemen. Ook raglan- en kimono-mouwen worden gedra gen, terwijl wij aan een nieuw model japon rechte mouwen zagen, die naar den pols toe wijder worden en met een omslag af gewerkt waren. De gekleede japon, die onze schets te zien geeft en die gemaakt is van zuivere, zwarte zijde, geeft een zeer afkleedende silhouette aan, die door de groep plissé's en het feit, dat hij tot den grond reikt, wellicht iets te stemmig zou aandoen. De goed ge kozen ruime bisschopsmouwen weten even wel te bewerken, dat dit model hoogst ele gant en smaakvol aandoet. Aan de schouders zijn enkele plooien aan gebracht, die de zijde vloeiend over de bus te doen vallen: boven de taille zijn zij op gestikt om de vereischte geaccentueerde lijn te verkriigen. Garneering van goudleer en gouden kraaltjes. Avondiaoonnen wor den meer en meer vervangen door eer genre modellen als de schets aangeeft. De vleermuismouwen vragen ongetwij feld meer stof dan andere modellen, doch aangezien bovendeel en rok aansluitend «emaakt worden, wordt dit bezwaar opge heven. Al treden beide genoemde modellen op den voorgrond, dat wil nog niet zeggen, dat ze nagenoeg uitsluitend worden toegepast, want ook de veel minder wijde blousemou wen, die bij de overhemd- en andere blou ses gedragen worden, handhaven zich. Mo dellen, die veel overeenkomst vertoonen met de'vleermuismonwen. vindt men in de raglanmouwen. waarin halverwege onge veer ter hoogte van den oksel-een vier kantje wordt ingezet, waardoor inscheuren voorkomen wordt. Men ziet dit vooral toe-' 'enast aan korte raglanmouwen. De verscheidenheid van mouwen is zóó groot, dat iedere vrouw het tyne kan kie zen. dat bij haar persoon en figuur past. Tn ieder geval kan men zeggen, dat de tiieuwe mouwen een goede schouderlijn waarborgen. Ten slotte heeft men bii de keuze van mouwen nog met een anderen factor reke ning te houden, n.l. met het materiaal, dat men denkt te verwerken. Drukhewerkte weefsels vragen eenvoudige modellen, ter wijl effen en gestreepte materialen zich leenen voor de vleermuismouwen. Voot de ruime gedrapeerde mouwen leenen zich alle dunne weefsels als georgette, mousse line de soie. velours chiffon e.d.. mits zoo als gezegd, tevens rekening gehouden wordt met de lijn, die de iapon te zien geeft. (Nadruk verboden). (G. C. M.—S.) in den loop der tijden „Mappa en Saïvietta". Tafellakens en servetten behooren tot die dingen, waarvan ieder beschaafd mensch zich bedient en we kunnen ons niet voorstellen, dat zij in vroeger tijden onbe kend waren. De oude Romeinen gebruikten geen tafellaken, doch bestrooiden hun ta fels met gedroogde bloemen of boomblade ren; en eventueele gasten brachten een doekje mede „mappa" genaamd waar in zy de spijzen wikkelden, die zij niet meer opaten, doch mede naar huis namen- Die „mappa" was afkomstig uit Karthago, dus van de Phoeniciërs en bestond in den beginne uit een katoenen of linnen doek, doch toen het Romeinsche tijdperk van groote weelde was aangebroken, koos men de fijnste weefsels met purper en goudbe- stikte randen. Op een dag, toen keizer Nero vond, dat hij al veel te lang getafeld had, wierp hij de mappa uit het venster en het in de omgeving van zijn paleis wachtende volk zag hierin het sein, dat de aangekon- PKACTISCHE HERFSTCOSTUMES. Snccespatroon A 581. Prijs 40 cent. Ensemble bestaande uit kort manteltje met geruiten vierbaans rok. De mantel heeft een rug, die uit twee dee- len bestaat en voorbij de taille eenigzins klokt Sluiting aan de voor zijde met rits of haken en oogen. Opgestikte zakjes. Alhoewel voor dezen mantel een wollen stof is aangewend, kan hij, evenals de beide ande re modellen met geruit flanel gevoerd worden. Ook als geheel van tweed kleedt dit costu me goed. Patronen in de maten 40—42—44. Succespatroon A 582. Prijs 40 cent. Fluweelen mantel ge voerd met een tusschen- laag van matine. Hoog sluitend model met dubbele rij knoopen Tweebaans rok. Patronen in de maten 42—44—46. A 581. Snccespatroon A 583. Prijs 50 cent. Gekleed mantelcostume, zeer afkleedend model, gemaakt van donkere mantelstof. Lai?ge banen aan de voorzijde en verkorte zijstukken met dubbele rij knoopen. Tweebaans rok. Patronen in de maten 444648, A 582. A 583. KNIPPATRONEN VAN DEZE MODELLEN zyn verkrijgbaar tegen den aangegeven prijs bij „Het Practisch Modeblad", Post bus 36. Den Haag. Betaling steeds vooruit per giro (post rekening 203203) per postwissel of in post zegels. mits deze een waarde hebben van 1 Yz, 3 of 71/2 ct. Kleedje met kussen. Verschillende stofresten zijn nog voor verschillende doel einden bruikbaar; de groot ste wenden we aan voor het vermaken van kleedingstuk- ken en de kleinere kunnen nog samengevoegd worden tot practische gebruiksvoor werpen. Op onze schets is een aardig serregarnituur aangegeven, bestaande uit kleedje en kussens. De grootte van een kussen is pl.m. 50 je 60 c.M. De rand aan beide zijkanten is 10 cM. breed en de middelvakken zijn 20 x 25 c.M., naden aan knippen. Drie verschillende soorten katoen zijn verwerkt, die voor de middenvakken effen zijn. Het motief, dat links boven op ruitjes is aan gegeven, wordt op lichter of donkerder materiaal gehecht, hetzij met feston-, zigzag- of flanelsteekjes in afstekende kleur, borduurkatoen of paarlkatoen (coton perlé). Men trekt op een stuk papier ruitjes van 1 c.M. in het vier kant en trekt het motief na, daarna knipt men het van stof na met een inslag van nog geen halve c.M., waarna het op de stof genaaid en bevestigd wordt met een der bovengenoemde steken. De naden der aan elkander verbonden stofdeelen worden plat gestreken en aar het oog onttrokken door een siersteek. Het kleine randje en de steel van het motief worden op de stof ge- teekend en met den steelsteek gewerkt. Het vierkante kleedje is 90 x 90 c.M. digde spelen een aanvang konden nemen. In het vervolg beschouwde men het naar buiten gooien van de keizerlijke mapa als een teeken, dat een of ander spel kon be ginnen, zoodat deze spelen langzamerhand den naam kregen van „mappae". Ten tyde der volksverhuizingverdween de mappa, want de zegevierende Germanen vonden dergelijke dingen overdreven en zelfs Karei de Groote zat aan een houten tafel te middagmalen. Eerst in het begin der 9de eeuw, onder Lodewijk den Vrome, kwamen de tafella kens in gebruik; en aangezien vorken nog onbekend waren, at men met een mes en een lepelvormig gesneden stukje brood. De vetgemaakte vingers werden afgelikt of aan de kleeren afgeveegd! In den beginne dekte men slechts een deel van de tafel met een looper van leer, die later vervangen werd door perkament, daarna door een weefsel, dat zeer grof en ongeschikt was om de handen aan af te vegen. Door de kruistochten leerde Europa de levensgewoonten der bewoners aan het Morgenland kennen en uit Byzantium brachten de Kruisvaarders kostbare tafel- kleeden mede, die zó groot waren, dat zij over het tafelblad afhingen. Over de roodwollen tafelkleeden legde men later, omstreeks de dertiende eeuw loopers. Een eigenaardig gebruik ontstond in de veer tiende eeuw, dit wordt o.a. beschreven in Uhland's „Schacht bei Reutlingen" in de volgende woorden: „Da fasst der Greis ein Messer und spricht kein Wort dabei und schneidet zwischen beiden das Tafeltuch entzwei." Zooiets gebeurde in den regel aan een open tafel, wanneer een ridder in ongenade gevallen was bij zijn landsheer. Thans wordt een enkele maal 'nog wel eens de uitdrukking gebruikt: het tafella ken is in tweeën gesneden. Hoe tafelloopers en servetten ontstonden. De tafelloopers, die omstreeks het begin van 1300 over het wollen tafelkleed gelegd werden, bestonden oorspronkelijk uit lan ge, kleurige reepen laken, doch in de veer tiende eeuw maakten ze plaats voor wit linnen loopers. In de tweede helft van de vijftiende eeuw versierde men ze met banden, waarop spreuken en ornamenten gewerkt waren. Tevens werden de loopers veel breeder; zij bedekten menigmaal het geheele tafelblad. Men kon tenslotte feitelijk niet meer van loopers spreken, want het „overkleed" nam steeds grooter afmetingen aan en hing over de tafel waardoor men er meer en meer toe kwam de vette vingers, die men tus- schen de verschillende gangen door in wa ter afspoelde, aan het linnenkleed af te ve gen. Men beschouwde het als een teeken van hoogere beschaving om de handen aan het kleed af te vegen in plaats van aan de kleeren! Aangezien de mooie groote linnen klee- den door deze „uiting van beschaving" al te spoedig vuil werden, ging men er toe over aan de aanzittenden kleine doekjes te geven en het servet was ontstaan! Aan het einde van de 17e eeuw nam men vorken in gebruik en bezigde men de doek jes alleen om den mond mede af te vegen en tevens om de kleeren te beschermen. De eenvoudigste methode was, de doeken om de hals te knoopen en deze methode vond dan ook ingang. De naam servet vindt zijn oorsprong in het Italiaansche woord „Saï vietta" van „Salvare", beschermen; want oorspronkelijk werden de kleine doekjes gebruikt om het brood, de borden en de glazen af te deken, totdat de gasten zich aan tafel zouden zetten. In dezen vorm kwam het servet reeds in de 15e eeuw voor, het was toen een waar pronkstuk, dat met goud en zilver bestikt was. In de 19e eeuw gebriiikte men linnen servetten, die vochtig gemaakt en tusschen de gangen door aan de gasten uitgereikt werden, om mond en harvden af te vegen. In de achttiende eeuw werden de een voudige linnen tafellakens en servetten door een ander weefsel vervangen, n.l. door linnen damast en van dat oogenblik af be gon de mode steeds te wisselen. Wit linnen heeft echter steeds gezege vierd over gekleurde motieven en zijden weefsels tot voor enkele tientallen jaren. Eerst hebben de bonte ontbijtstellen in de tot dusverre gebruikte witte tafelgarnitu ren een wijziging gebracht, die inderdaad groot; de strepen in 't midden zijn 10 c.M. breed plus de naden. De aansluitende ree pen zijn 15 c.M. breed en worden in het midden gevouwen en met diagonalen ge naaid, zooals de stippellijn te zien geeft. De vierkantjes in de hoeken zijn 21 c.M plus naden. Nadat men de naden van reep jes en vierkantjes verbonden heeft, worden zij eveneens bedekt met siersteekjes, waar na men de vierkanten met een dubbele bies afwerkt, die 9 c.M. breed is. Omslagen van i/2 c.M. omvouwen en op dezelfde breedte dë stof van het kleed tus schen beide stofdeelen schuiven van de bies, rygen en opstikken. aangenaam werkt en ook practisch ge noemd' mag worden. Thans ziet men ook „indanthren" geverf de tafellakens in zacht geel, rose, blauw en groen met bijpassende servetten. Wellicht zullen ze in een modern milieu bewonderaars vinden, doch over het alge meen zal de huisvrouw zich toch blijven houden aan het hagelwitte tafelgoed voor den middagdisch. Het dikke moltonkleed, dat menige huis vrouw over haar tafelkleed legt voor zij er het tafellaken over uitspreidt, herinnert nog aan het wollen kleed van weleer, doch beeft een andere bestemming dan zijn voorgangers. Het is nl. geen pronkstuk meer, doch een nuttig voorwerp, dat onzichtbaar blijft en dient om te voorkomen, dat wanne scha len kringen geven op het geboende tafel blad, terwijl het tevens als een soort ge luiddemper werkt bij het plaatsen van bor den en couverts. PRACTISCHE GESCHENKEN Meermalen komt men bij verschillende feestdagen niet uitgedacht, wat men toch wel als geschenk kan geven. Hoofdzaak is, dat zooiets aan practische eischen voldoet en geen al te groote uitgaven met zich brengt. Enkele van dergelijke geschenkjes vindt men op nevenstaand schetsje aangegeven, gebruiksvoorwerpen, die iedere huisvrouw gaarne in haar bezit heeft, temeer daar zij zoodanig zijn ingericht, dat onnoodig zoe ken voorkomen wordt. Handige huisvaders en zoons, die eveneens kunnen knutselen, zullen het afgebeelde naaidoosje boven, van carton beplakt met cretonne, heel goed zelf kunnen maken. Binnengedeelte kan eventueel met zeil doek beplakt worden. Naaldenboekjes en kleine buideltjes van chintz zullen eveneens practische diensten bewijzen. Rechts een modern naaikastje, dat uit- schuifbaar is en zoowel in eenvoudige als luxe uitgave verkrijgbaar is. Onderaan links een handig mandje om onderhanden zijnd werk in op te bergen. HOE EN WANNEER WORDEN MEDI CIJNEN INGENOMEN? Om medicijnen met goed gevolg in te nemen is het van belang, dat men er den juisten tijd voor kiest. Indien de arts geen bepaalde aanwijzingen geeft, gelden de vol gende regels: Eetlust opwekkende middelen worden uur voor den maaltijd ingenomen. IJzerpreparaten neemt men dadelijk na den maaltijd in, echter nimmer met een leegen maag. Moet men vloeibare geneesmiddelen in nemen, dan eet men een droog stukje brood of een biscuit na. Veelal helpt het reeds afdoende, indien men den mond spoelt. Bittere en zoute vloeistoffen kon men met een weinig melk innemen. Laxeerpillen worden des avonds inge nomen, waarna men een weinig water na- drinkt. Is de smaak erg bitter of onaange- m, dan drukt men ze in een klein stuk je brood en proeft er zoodoende niets -vc.il. Vele menschen hebben iets tegen hel li nemen van wonderolie, niet zoozeer om den smaak dan wel door het vette ge- T aan lippen en tong. Men kan dit voo: )- men, indien men den mond eerst met koud water spoelt, daarna de olie zooveel moge lijk achter in den mond giet. Wonderolie kan men ook op lauwe melk, koude koffie en vruchtensap innemen. Slaapmiddelen neemt men een half uur voor het naar bed gaan in. Om poeders in te nemen legt men een stukje ouwel op een schoteltje, maakt dit vochtig, strooit de poeder in het midden, slaat de kanten van den ouwel over elkaar en brengt hem met een lepeltje naar den mond. Druppels kan men innemen, door ze op een pepermuntje te druppelen, dat men in den mond laat smelten. Een fluweelen japon, die veel gedragen is en als zoodanig geen dienst meer doet, zal nog aangewend kunnen worden om een coupon stof tot één geheel te com pieteeren. Meermalen zal het mogelijk zijn om twee bestaande japonnen te moderniseeren. Het fluweel, dat bruikbaar is, woTdt goed afgeborsteld en daarna gestoomd boven ko kend water. Alvorens het verder te ver werken, moet men het eerst volkomen droog laten worden. Onze afbeelding geeft enkele voorbeelden weer, op welke wijze combinaties mogelyk zijn. Een meer gekleed en indruk maakt de wollen japon links, die ingehaalde voor panden en een gedeeltelijken rokbaan van fluweel heeft. Een japon, die onder de mouwen en aan armen gesleten is, krijgt moderne vleermuismouwen, die zooals de afb. te zien geeft, reeds op taillehoogte be ginnen. Heeft men nog veel bruikbaar ma teriaal, dan kan uit de japon wellicht nog een blouse getooverd worden. Ten slotte geven wij nog een vierde mo gelijkheid aan, n.l. pas en mouwen van flu weel, zooals onderaan rechts is aangegeven. KAARSENWIJSHEID. Nu de avonden weer langer en langer worden duikt de kaars weer op, want de eigenaardige werking, die van kaarslicht uitgaat, heeft een groote bekoring. De mensch heeft soms behoefte aan iets anders dan het helle en koude schijnsel van de electrische lampen, hoe dankbaar wij ove rigens voor deze verlichting zijn. Is er voor het schemeruurtje wel iets in- tiemers te bedenken, dan dat wij ons een enkele maal eens afwenden van onze sche merlampen en de luchters met kaarsen aansteken? Het komt zoo héél weinig meer voor, dat wij gebruik van kaarsen maken voor ver lichting en dat is begrijpelijk, daar immers de moderne verlichting zoovele voordeelen biedt! Maar toch, wanneer wij ons in het schemeruur rustig wegedoken in onzen fauteuil, eens aan stille overpeinzing wil len overgeven, dan werkt het schijnsel van enkele kaarsen zoo weldadig op ons in.... Decoratief werken de luchters met kaar sen, die aan den muur bevestigd zyn of op den schoorsteenmantel staan en bij feeste lijke gelegenheden een andere lichtbron ge ven, dan men in het dagelijksche leven ge wend is. Hoe intiem is kaarslicht aan een feestmaaltijdl Luchters behoeven niet slechts van an tiek tin of koper te zijn om te imponeer en, want wij zien ook mooie uitvoeringen van hout in ouden en modernen stijl, zoodat zij in ieder milieu passen. Voor de viering der winterfeesten eigent de kaars zich zeer en aangezien deze bin nen afzienbaren tijd weer daar zijn, zal het wellicht niet overbodig zijn, indien men over eenige kaarsen wijsheid beschikt en die in praktijd weet te brengen, evenals generaties vóór ons dit dachten te doen. Men zal reeds eenige weken vóórdat men kaarsen denkt te gebruiken, een aantal pakken in moeten slaan, die men in een blik bewaart, waardoor de stearine harder wordt en langer zal branden. Eindjes kaars, die slechts tot de opening van den kandelaar reiken, worden op een blikken dekseltje vastgezet met enkele druppels kaarsvet en kunnen tot het laatst toe opbranden. Een kaars brandt veel zuiniger, indien men op de pit een randje fijn zout strooit, terwijl de vlam rustiger is. Kaarsen, die lang bewaard zyn, worden soms geel. doch door afwrijven met spiritus, herkrijgen z® hun oorspronkelijke kleur. Men kan het verkleuren voorkomen indien men de kaar sen ook die in luchters en kandelaars staan, bestrijkt met een dun laagje blan ke vernis. Krom getrokken kaarsen worden weer xecht, indien men ze warm laat worden en daarna op een gladde oppervlakte met de hand heen en weer rolt. Gebroken kaarsen waarvan de pit onbeschadigd is, worden op de breuk verwarmd, waarna men de zachte was aaneendrukt. Een kaars, die te dik is voor de kande laar wordt met het uiteinde in heet water gedompeld, waardoor de was week wordt en zich gemakkelijk laat vervormen.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1940 | | pagina 10