DE VERJAARDAG VAN KOBUS. Het nieuwe Xinderbijooegsel oan de ftroo. Zeeumsehe Courant Neen, hij was geen jongen, al heette hg Kobus, maar een grote cyperse kater en de schrik van de muizen en mussen uit de buurt. Op zijn fluwelen pantoffels sloop htj ge ruisloos door het huis, om onver wachts vanachter een kast of stoel te voorschijn te komen, zijn brutale groene ogen flonkerend van pret, als hjj de schrik en verwarring opmerkte, die zijn onverwacht opduiken bij het kleine volkje teweegbracht. Eén leltjke fout had Kobus hij was een onverbeterlijke snoeper, en wat men ook probeerde, het snoepen was hem niet af te leren. Kobus.werd nogal verwend door de huis genoten, want iedereen mocht hem graag, ook al was hij dan een brutale rakker. Voor niets of niemand ging Kobus ooit op de loop, zelfs niet voor de fox-terrier van de buren, die een erkend kattenjager Fox mocht zich opwinden tot zijn schel geblaf oversloeg van drift en een rumba dansen van louter boosheid, Kobus ver zette er geen van zijn fluwelen poten een seconde vlugger voor. Majesteitelijk wandelde hij over de smalle schuttingrand en keek vanaf zijn veiliger hoogte neer op het boze honde beest, dat zich verbeeldde hem, Kobus, schrik1 aan te kunnen jagen. Behalve de fox van de buren was er nog iemand, die niet erg op vriend Kobus ge steld was. Dat was Aaltje, die moeder in het huishouden hielp. Geen wonder, want Kobus strekte bij voorkeur zijn stroop tochten tot de keuken uit en kaapte alles wat van zijn gading was en wat niet te heet en te zwaar was weg, wanneer Aaltje maar even haar hielen had gelicht. De baas en de vrouw hadden niet zoveel last van zijn ondeugende streken, en het kleine meisje vond hem een geweldige branie. Maar Aaltje had heel wat met hem te stellen, want alles wat Kobus lekker vond, moest ze achter slot en grendel sluiten. Ik vertelde jullie al dat Kobus een ver wende kater was, waarvan haast iedereen hield en daarom vierde men zelfs zijn ver- Of Kobus wist wanneer hij jarig was? Dat weet ik niet, maar zeker is het dat hij wel aan de heerlijke geurtjes, die uit allerhande pakjes opstegen, merkte dat er een feest in aantocht was. Want niemand vergat Kobus op zgn verjaardag te bedenken, de baas, noch de vrouw, noch het kind, zelfs Aaltje niet. Over het geschenk van Aaltje wilde ik jullie juist dit verhaal vertellen. Daarover heeft Kobus in geen dagen zijn veront waardiging kwijt kunnen raken. De grote dag, waarop Kobus drie jaar oud werd, was aangebroken. Zo'n dag be gint al prettig met een schoteltje lauwe melk en de felicitaties van de gehele fa milie. Trots en zich echt het feestvarken voe lend, zat Kobus in de vensterbank, rekte zich behagelijk uit en ging op zgn zeven gemakken zorgvuldig toilet maken voor dat feest. Van de vrouw had hij zijn verjaarsge schenk al gekregeneen lekker kussen om op te slapen. Hij had zgn nieuwe bed al eens geprobeerd en het heerlijk zacht en juist naar zgn zin gevonden. Nu was het wachten op het kind, want daarvan kreeg Kobus natuurlijk ook wat en hij hoopte maar dat het wat eetbaars zou zgn. Nu, hij werd niet teleurgesteld. „Dag lieve Kobus", riep zij „wel gefeliciteerd hoor En raad eens wat ik hier voor je in dat pakje heb". Kobus snoof en wist het meteen. Met een grote sprong was hij van zijn mooie nieuwe kussen a1 en streek vleiend langs de benen van het kind. ,,MMmmiaauw, stokviskruimels Hoe kun je mijn smaak zo goed raden, midauw, geef ze gé.aauw, erg g&dauw". „Ja, zoet maar, je krijgt ze hoor. Daar ben je immers jarig voor". En Kobus smulde en smulde tot zijn buikje feestelijk dik en rond gegeten was. Toen sprong hij in de vensterbank om de baas, die juist naar kantoor ging, na te kijken door het venster. „Dag Kobus", zei de baas „ik breng van avond wat voor je mee, hoor". Kobus verstond het, want hij knipte eens met zijn helgroene ogen, of hij zeg- gen wilde „dat weet ik wel. dat was vo rige jaren ook zo, ik weet wel dat ik niet vergeten wordt". „Zo" lacht Kobus „dat deel van het feestprogramma is afgewerkt. Nu ga ik lekker een uiltje knappen met dt gedachte dat het feest nog lang niet voorbij is". Op dat rustige ogenblik kwam Aaltje binnen. „Zo poes" (poes zei ze altijd inplaats van Kobus, alsof hij een lief katje was en geen flinke kater) „zo poes, ben je jarig vandaag?" Kobus keek eens op met een gezicht van „dat wist je zeker niet, hè, toe, maak mij wat wijs". „Ik heb er aan gedacht hoor", teemde Aaltje's stem verder „kijk eens wat ik voor het poezenbeest heb, meegebracht, kijk eens, hoe lief En Kobus keek, zijn groene ogen werden groot van verbazing en afkeuring. Want Aaltje hield een keurig blauw lintje met een glanzend metalen belletje in de hoogte, je weet wel zo'n lintje en zo'n belletje als alleen maar de katten op de dozen met kattentongetjes dragen. Kobus was stom verbazing. Toen voelde hjj zich plotseling opgetild, er vloog iets over zijn kop en even later bengelde het lieve belletje aan het snoe zige lintje om zijn halsde hals van de grootste branie, die op kattenpoten rondliep. Het ergs'- van al was dat de vrouw en het kind het ook aardig vonden staan en hij, hoe hij ook met zijn kop schudde en met zijn voorpoten werkte, het akelig ding niet van zijn hals kon krijgen. Boos stoof hij de tuin in, roets de schut ting op. „Tingeling" ging het belletje. Natuurlijk kwam Fox op het horen van dat vreemde geluid naar buiten gelopen. Hij zag Kobus met zijn lichtblauw lintje en liet zich op zijn rug vallen van het lachen. „Hahéhd, die Kobus draagt een lintje. O, Kobusje, wat ben je mooi En de mussen en spreeuwen in de strui ken, alles kwetterde en lachte dooreen en keek de arme Kobus spottend na. Boos vluchtte hij naar huis om zich in een donker hoekje te verstoppen. Maar de muizen hadden het belletje gehoord en vierden feest, want nu zouden zg pas een rustig leventje krijgen. Voor Kobus hoefde niemand meer bang te zijn, want hij mocht dan fluwelen pantoffels dragen, je hoorde hem nu toch al In de verte aankomen. Ach, die arme Kobus, dat zou een nare verjaardag voor hem geworden zgn, als de baas hem niet geholpen had. De baas begreep gelukkig dat je als kater zo iets niet kan dragen. Daarom rende Kobus, zoodra hij den baas de sleutel in het slot hoorde steken, verontwaardigd miauwend naar de voor deur. „Kijk miaèauw, kijk miaééuw", riep hjj klagend en keek hulpzoekend naar zijn baas. „Och, arme Kobus, wat hebben ze je toegetakeld. Nee, dat is niets voor Ko bus, hè?" en roeff, trok hg' het mooie lintje van Kobus' hals af. Oef, dat was een opluchting Nu kon hij weer, fier met zijn staart wapperend, den baas voorgaan naar de huiskamer om te smullen van het lekkere mootje haring, dat deze ter ere van ztjn verjaardag had meegebracht. De dag was weer goed ge worden. Aaltje was de eerste die opmerkte dat Kobus zijn halsbandje kwgt was. „Waar heb jij je mooie bandje gelaten, poes", vleide zg'. „Toe nououou" miauwde Kobus driftig-, „dat zal ik jououou niet vertellen, want dan doe je het mij nog eens om. En dat was eens, maar nooit weer, miadóéuw Wie kan het raden Wie loopt zonder voeten? (•uoz ap J0 pfft aa) 2. Waar staat de hoornblazer als hg blaast? (•ujooq uf\z jooa) 3. Wie spreekt alle talen' Met een paar vrolgke sprongen hipte Joep Kongn het hol, waarin hij met zgn ouders en broertjes en zusjes woonde, bin nen. „Vader", riep hij luid, „ik heb een huis voor ons gevonden in een duinvallei. Gaat u mee kijken?" Al sinds lange tijd wilde de familie Ko nijn verhuizen, want het hol waar ze nu in woonden, beviel hun niet langer. Het was er koud en vochtig je zou er ziek Kunnen worden. En nu was de hele familie op zoek gegaan naar een passend huis en had Joep een mooi hol gevonden. Zjj gingen met z'n allen kijken en ja hoor, ook moeder en vader en de andere konijnenkinderen vonden het prachtig. Het hol was uitgegraven in een duin en de zij kanten en de bodem bestonden uit fijn wit zand. Voldaan gingen ze weer naar huis, waar moeder met de zusjes vast zou gaan in pakken. Joep bleef achter om op het huis te passen. Toen de anderen goed en wel weg waren, ging hij het hol weer in om alles nog eens goed te bekijken. Maar hij was er al gauw op uitgekeken en verveelde zich eigenlijk een beetje. Toen kreeg hij een schitterende inval. Weet, je wat? Hij ging voor zichzelf een hol graven vlak naast het grote hol. Dat zou leuk zijn. Vol moed begon hij er dade lijk aan. Hoewel hjj nog maar een kleine konijnenjongen was, had hij toch sterke poten en na een kwartiertje flink graven had hij werkelijk al een aardig holletje klaar. Hij ging er in zitten. Wat fijn, nu had hij zijn eigen kamertje. Maar wacht, die ene wand was niet vlak genoeg, die ging hg nog een beetje uitgraven. Hij krabde de zijmuur wat bij, nog een stootje en nog een, en toen plotseling, zak te de hele zijmuur weg en daar zat Joepke nu, half in het grote hol en half in zijn eigen pas gegraven holletje. Verschrikt keek hij om zich heen. Wat had hg gedaan? Nu was hun mooie, nieu we huis stuk, want in een hol met een ka potte zijwand kun je natuurlijk niet wonen. Juist toen hij dat bedacht werd er ge roepen „Joep, kom eens helpen we krg- VAN TWEE KOPSTUKKEN. Het was algemeen bekend dat Baron Stug tot Stuggenstein zo koppig als een muilezel was, maar ook dat boer Hard- hoofd niet voor hem onderdeed. Toen zij dan ook een verschil van mening kregen was iedereen benieuwd hoe dat af zou lopen. Het geschil liep over een laan, die de grens omgaf van de bezittingen van den baron en de landerijen van boer Hardhoofd. Aan wie behoorde de laan? En wie mocht er dus, wanneer hij dat wilde doorrijden? Ieder voor zich zei „Ik, en ik alleen", maar de baron voegde de daad bij het woord en reed plagend langzaam met zijn koets door de laan. Nauwelijks had boer Hardhoofd dat gezien of hij spande rap, rap zijn hooiwa gen in met vier paarden ervoor, en volgde in gestrekte galop de koets van den baron. De laan liep dood op de heide en dus moest de baron aan het einde rechtsom keert maken, maar toen hij de koets wilde wenden stond de grote hooiwagen dwars over de laan, en de baron was niet zo goed of hij moest over de heide met zijn kullen en greppels terug naar huis hobbe len. Dat spelletj- herhaalde zich nog twee keer, maar toen had de baron er ook meer dan genoeg van. Hij daagde boer Hard hoofd voor het gerechtde rechter moest dan maar uitmaken aan wie de laan be- norde. De rechter probeerde het, maar als de baron „ja" zei, zei boer Hardhoofd „neen" en omgekeerd, en na een uur was de rech ter nog even wijs als tevoren. „Achter de waarheid kom ik op die manier nooit, daarom zal ik het maar over een andere boeg gooien", zei de wijze man „de laan is van hem, die mij het ongelofelijkste ver haal kan vertellen". „Dan is hjj van mij", riep baron van Stug tot Stuggenstein, en hij begon: „vo rige winter, toen het zo hard vroor, dat de stenen er van spleten, zat een van mijn houthakkers in een boom, toen de bijl hem uit de handen gleed. De man, die geen lust had om zich naar beneden te laten glijden, en dan weer naar boven te klimmen, nam uit zijn binnenzak zijn fles warme koffie, die tegen de koude nog extra met watten omwonden was en goot de inhoud van de fles uit over de bijl. En U kan mij geloven, mijnheer de rechter, de koffiestraal bevroor terwijl zij uit de fles werd gegoten, en zo kon mijn hout hakker aan die lange ijspegel zijn bijl weer naar boven halen. En nu jij, boer Hard hoofd." Hardhoofd glimlachte eens. „Is dat vriezen?" zei hij, „nu, dan heb ik het voor tien jaar wel anders meegemaakt. Ik was toen in de keuken bezig hutspot bo ven het vuur te warmen, maar de hutspot wilde maar niet heet worden. Wat was er gebeurd? De vlammen waren bevroren: ik kon er zo de stukken af ureken." Ja, die winter vroor het hard, vindt U ook niet, baron?" „Eén punt voor boer Hardhoofd" zei de rechter lachend" en nu is de beurt weer aan baron van Stug tot Stuggenstein." „Mijn tuinman" begon de baron, „plantte op een morgen een kool in de moestuin. Groeien dat die kool deed, groeien! Tegen de avond was hij al zo groot, dat een half regiment huzaren, die juist voorbjj het kasteel kwamen rgden toen er een onweer losbrak, met paarden en al onder één enkel blad kon schuilen en toch was er zonder overdrijving nog plaats genoeg onder dat éne blad geweest voor de ande re helft van het regiment. Wat zeg jij daarvan, boer Hardhoofd?" „Ik? Ach, niet veelMaar ik heb wel eens een ketel gezien, waaraan twintig ketellappers weckten. En die ketel was zó groot, dat de lappers zo ver van elkaar vandaan moesten werken, zó ver, dat de een, de hamerslagen van de ander niet kon horen. Dat is lang niet mis, hé?" „Kom, kom" wat zou men met zo'n ketel moeten beginnen?" zei de baron spottend. „Dat is nog al begrijpelijk" antwoordde Hardhoofd „U kool er in stoven, natuur lijk!" Daarop had de baron zo gauw geen antwoord gereed, en...... de laan is van Boer Hardhoofd oordeelde de rechter. gen de wagen niet door het zand heen Joep keek op. O, goeie grutten, daar had je vader en moeder en de zusjes en Juist toen hij dat bedacht, werd er ge wagen, waarop hun huisraad was geladen.' broertjes, allemaal trekkend aan een grote pen. Joep stond met knikkende knietjes op. Wat moest hij nu doen Hij liep naar vader toe en hakkelde verlegen „ik wilde een eigen hol maken, enne, toen ben ik te ver gegaan, enne, nu kunnen we niet eens verhuizen." „Wat zeg je daar, jongen?" schrok va der, „laat mij eens gauw zien wat je nu weer uitgehaald hebt." En vader nam Joep bij een van zijji lange oren en liep vlug naar de plaats waar daar straks nog het mooie hol was geweest. Ai, wat keek vader boos. Joepke wist zich geen raad. .„Kwajongen, ga eens gauw je moeder halen riep vader en toen moeder de ver woesting zag, die hij aangericht had, sloeg zij de handen in elkaar en schudde verdrie tig haar hoofd. „Ons mooie huis", jammerde ze, „ik was er zo blij mee en nu hebben we alles al in gepakt en nu moeten we weer terug naar dat oude tochtige hol. O, wat akelig Nu vond Joop het toch ook wel vreese- lijk naar en ook hij begon er bijna van te huilen. „Ik heb het echt niet met moedwil ge daan, het ging helemaal per ongeluk. Ik wilde zo graag een eigen holletje hebben", bekende hg en begon hard te huilen. Nu kreeg moeder toch wel een beetje medelijden met die kleine Joep. Maar va der zei nog boos „houdt nu maar op met huilen dat geeft toch niets. Ga vast met de anderen de wagen weer terugbrengen, dan komen moeder en ik dadelijk. Weet je wat, voor straf moet jij alles weer uitpak ken en op zgn plaats zetten". Zuchtend ging Joep met de broertjes en zusjes naar huis en daar begon het naar ste werk, dat hij nog ooit van zijn leven gedaan had. Hij moest stuk voor stuk alles van de wagen laden, netjes opwrijven en naar binnen brengen, terwijl de broertjes met lachende snuiten en de handen in de zakken toekeken. Joep was erg moe toen hg klaar was. Hg ging maar vroeg naar bed en toen moe der' hem kwam toedekken, fluisterde hg zachtjes „bent u nog boos?" Moeder gaf hem een zoen en fluisterde terug „neen, nu niet meer, omdat je zo goed je best hebt gedaan om alles weer zo goed moge lijk in orde te brengen. Ga nu maar \.eer gauw slapen, jongen." En Joep sliep in met het vaste voorne men nooit meer zo dom te doen als hij die dag gedaan had. DE MELKKAN. Tussen allerlei potten en vaasjes stond daar in grootmoeder's kast een oude, groe ne melkkan. Hij stond helemaal achteraan en niemand dacht ooit aan hem. Het andere porselein in de kast had het erg gezellig en praatte voortdurend met elkaar en vertelde verhalen over de vreem de dingen die ze zagen en beleefden, als ze eens buiten de kast kwamen. Maar de oude melkkan kon, nooit mee doen hij kan nooit iets vertellen, want hg beleefde niets. De andere vazen werden wel gebruikt, vooral op één dag ln het jaar, wanneer grootmoeder jarig was. Dan werden ze allemaal uit de kast ge haald en gevuld met allerlei mooie bloe men zacht geurende rozen, langstelige tulpen of seringen, die hun bloemtrossen sierlijk bogen. En als de verjaardag weer voorbijwas, de bloemen langzaam verdor den en de vazen één voor één weer opge borgen werden, dan spraken zc over hun onmisbaarheid en waren erg trots, want nietwaar, als zij er niet waren, dan had den de mensen niets aan de mooiste sng- bloemen, want dan konden zij die immers nergens in zetten? Dan spraken ze tevreden over hun wel besteed leven en keken medelijdend naar de melkkan, die altijd in zijn hoekje bleef staan, en de arme melkkan benijdde hen. Toen, op een morgen, werd de deur van de kast heel wgd geopend en een stroom zonlicht viel naar binnen. Een vrolijk meis jesstemmetje riep „Neen, grootmoeder, niet zo'n stijve statige vaas ik wil iets gewoons, iets gezelligs hebben." En toen, o wonder, voelde de melkkan dat hij opgetild werd en in de handjes ge legd van een klein blond meisje. Hij zag de andere vazen verbaasd toe- kgken en hij begreep zelf niet, waarom htj zich op eens zo gelukkig voelde, hg, die al zo oud en nergens meer goed voor was. i Nu werd hg schoongemaakt en met wa ter gevuld en toen werd een grote bos kleu rige veldbloemen in hem gezet: vrolgke margrieten, en blauwe korenbloemen, bru tale klaprozen en goudgele halmen. Htj hoorde de bedachtzame stem van grootmoeder en het opgewonden stemme tje van het meisje, die het toch zó mooi vond, vooral juist in de oude kan, dat groen met al die frisse kleuren. Toen voelde de oude melltkan zich zo gelukkig dat hij van opwinding knapte en op het ogenblik dat liij brak wist hg, dat hij niet de mindere was van al die mooie vazen, omdat hij ook tot vreugde van an deren geweest was in zijn leven.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1940 | | pagina 12