KORTE PREDICATIE
De wondere wereld vai de diepzee.
GOD DE HEILIGE GEEST.
Wij willen nu nog zien naar het
'derde werk van Goddat van den
Heiligen Geest.
JDe Heere verhef je zijn
aangezicht over u en
geve u vrede".
Ik herinner mij, dat iemand de
geschiedenis van Nathan en David
vond, toen hij zocht te zeggen, wat
de Heilige Geest doet. David wilde
een zekere Bathseba hebben en liet
daartoe haar man dooden. De profeet
Nathan moet hem hierover Gods oor
deel aanzeggen. Hij vertelt dan aan
den koning een landelijk verhaaltje,
over een rijke, die veel schapen bezat
en een arme, die maar één ooilam
had, dat hij feeder beminde. De rijke
ziet het ooilam en wil het hebben
voor een feestmaal met zijn vriendjes
en neemt het af. „Toen ontstak
Davids toorn zeer tegen dien man en
hij zeide tot Nathanzoo waarachtig
als de Heer leeft, de man die dat ge
daan heeft is een kind des doods
Toen zeide Nathan tot David: Gij
zijt die man."
Zie, wij kunnen het geloof kennen
als een verhaal, het Evangelie als een
landelijke geschiedenis van een lam.
Het derde werk van God is het werk
van Nathan, als hij zeide: Gij zijt die
man.
God is eeuwenlang bezig ons te
zeggen, dat Hij met zijn Evangelie
ons bedoelt. Op elke pagina van den
Bijbel ben ik dien man. Bij elk woord
zegt de Heilige Geest er bijU be
doel ik. De Heer verheft zijn aange
zicht over u. Dat isGod kijkt op
van zijn werk en ziet u aan. Hij be
doelt u
Hij heeft mij aangezien. Zonnestel
sels, planeten, en ergens een kleine
aardbol en daarop een vergeten korrel
zand. een ééndagsvlieg jeik. En God
kijkt mij aan en zegtu bedoel ik, mijn
kind.
Is het wonder, dat hier staat
vrede Want dit te weten is vrede.
Te weten: ik ben het kaarsje met de
twee handen Gods er om. Ik ben die
booze. en ben en blijf toch Gods kind.
Ik ben die zinnelooze zandkorrel, en
God heeft voor mij oog gehad, heeft
van zijn werk opgezien en gezegdjij,
ja juist jij!
F.
SCHAKEN
Redacteur: J. M. MULLTffl.
Onderstaande partij werd gespeeld In
den wedstrijd om het -kampioenschap van
Zeeland.
WitK. Maartense Zwart t W. de Graaf
SLAVISCHE VERDEDIGING.
I. d2d4 d7—d5 2. c2c4 c7—c6
3. Pgl—f3 Pg8—f6 4. Pblc3 «7—e6
5. e2e3 Lf8—d6 6. Lfl—d3 Pb8_d7
De door zwart gekozen verdediging
met Ld6 is van theoretisch standpunt be
zien niet de sterkste, maar daarom is het
voor wit nog niet gemakkelijk dit direct
aan te toonen.
7. e3e4 d5Xe4 8. Pc3Xe4 Pf6xe4
9. Ld3xe4 e6e5 een ongewone zet.
Op deze plaats wordt gespeeld o.a. 9
00 (de voortzetting 9Lb4+ 10.
Ld2:+ 11. Dd2:, waarbij zwart's goede
raadsheer verdwijnt en de witte dame ont
wikkeld wordt, komt het zwarte spel niet
ten goede).
10. 00 e5xd4 hier zou 1000
moeilijk gaan, wegens de dreigingen op
h7 en een uitval van de witte dame naar
h5.
II.Tfl—el! 0—0 12.DdlXd4 DdS—f6
dit lijkt ons niet de beste zet.
13. Dd4dl Pd7e5? deze zet kost een
pion, maar het was al niet gemakkelijk
voor zwart een goede zet te vinden en tot
ontwikkeling van zijn dame-vleugel te ge
raken. Voor alle zekerheid was 13 h6
misschien nog maar het beste.
14.Pf3Xe5 Ld6xe5 15.Le4Xh7+
Kg8 Xh7
16. Ddl—h5+ Kh7g8 17. TelXeö mis
schien was De5: toch nog veiliger, wit
had dan een gezonde pluspion bij betere
stelling.
1 7LcSe6 18. b2—b3
1 8Ta8d8 19. Lel—b2?? een
geweldige blunder, waardoor de partij di
rect verloren gaat, De2 was hier toch een
goede zet.
1 9Td8d2! 20. Tal—fl Td2xb2
21. Teö—e4 Tb2Xa2 22. f2-ff4 Df6f5
23. Dh5f3 Tf8d8 en wit gaf op.
Tot besluit nog een aardig eindspel.
A. TROITZKY.
m
m
m
k
m
m
m
m
m
mm
m
m
/y-fm
a b c d e t g o
Wit speelt en. wint.
Oplossingen kunnen worden ingezonden
aan het bureau van dit blad.
Wie probeert eens?
Zeeuwsche Kroniek
MR. JACOB VALCKE,
geb. te Goes 1540, overl. 1603.
(Slot).
In het vorige artikel wezen wij op de
groote moeilijkheden, die in ons land ont
staan waren door den dood van den Prins
van Oranje op 10 Juli 1584. De republiek
zocht eerst hulp bij andere mogendheden.
Mr. Jacob Valcke was lid van het gezant
schap, dat op 3 Jan. 1585 vertrok om aan
den.koning van Frankrijk het oppergezag
in de Nederlanden op te dragen. Toen hij
weigerde, ging op- 18 Juni van hetzelfde
jaar het gezantschap met hetzelfde doel
naar Elizabeth, koningin van .Engeland.
Ook deze weigerde. Toch was de laatste
zending niet te vergeefsch geweestwant
spoedig daarna werd met haar een ver
drag gesloten, waarbij zij hulp aan ons
land beloofde. Op 20 Dec. van hetzelfde
jaar komt de graaf van Leicester te Vlis-
singen aan.
Valcke was ondertusschen reeds tot
hooge ambten geroepen. Zoo was hij in 1581
lid van den Landraad geworden, welk col
lege dat van de Gedeputeerden in de Na
dere Unie in zekeren zin verving. Het vol
gende jaar was hij opgehouden landraad
te zijn, daar hij toen namens de stad Goes
gecommitteerde Raad van Zeeland was
geworden. In 1584 werd hij tot lid van den
Raad van State benoemd. Dit college werd
in 1588 definitief georganiseerd en voor
goed te 's-Gravenhage gevestigd.
Met Leicester ontstonden vele moeilijk
heden. Op 9 Jan. 1586 verzocht Valcke met
nog 3 anderen zijn ontslag uit den Staats
raad. Leicester wilde ze echter niet mis
sen. Toen de spanning tusschen Leicester
en de regeering toenam, werd Valcke door
de laatste belast met een moeilijke zending
naar Engeland. Het gevolg van het een en
ander was, dat Leicester terug naar En
geland ging. Nog steeds streefde Valcke
er naar om het oppergezag in de Republiek
voor het huis van Oranje te bewaren. Na
den dood van Adriaan van Manmaker in
1590 werd hij in het volgende jaar thesau
rier-generaal van Zeeland, welk ambt hij
tot zijn dood heeft vervuld. Door die be
trekking verviel zijn lidmaatschap van den
Raad van State. Zijn woonplaats werd voor
goed Middelburg.
In 1594 vertegenwoordigde hp met Wal
raven van Brederode de Algemeene Staten
bp den doop van den zoon van Jacobus,
koning van Schotland. Het volgende jaar
werd hij door de Staten van Zeeland ge
committeerd om te Buren aanwezig te zijn
bij de bruiloft van Anna van Buren, oud
ste dochter van Willem van Oranje, met
Philips van Hohenlo.
Mr. Jacob Valcke huwde den lOden Ja
nuari 1598, dus op ruim 57-jarigen leeftijd
met Susanna Taymon, weduwe van Mr.
Christoffel Roëls, secretaris van de Staten
van Zeeland, een jaar te voren overleden.
De Staten-Generaal schonken hem bjj zpn
huwelijk „eenen vergulden cop of ander
silverwerek ter waerde van drij hondert
daelders, verciert mitte wapenen van de
generaliteyt".
Te Middelburg behoorde hp tot de
meest gefortuneerde ingezetenen. Des zo
mers woonde hij op zijn prachtig slot Bar-
bestein onder Heinkenszand. Op den toren
stond een valk als windwijzer.
Met Johan van Oldenbarneveld ging
Jacob Valcke in 1601 naar Frankrijk en
in 1603 naar Engeland als buitengewone
gezanten der Republiek. Op deze laatste
reis stierf hij op 2 Juni 1603 te Londen aan
waterzucht, waaraan hp lijdende was. Zijn
ingewanden werden in Engeland begraven.
Het verdere stoffelijk overschot werd te
Goes in het familiegraf in het koor der
Groote of Maria Magdalena kerk bijgezet.
Zijn weduwe overleefde hem nog vele
jaren. In 1619 verzocht zij permutatie of
verwisseling van een rente van 6 p. vl.,
vermaakt aan het Oudemannenhuis te
Middelburg.
Meer dan 28 jaren lang heeft Mr. Jacob
Valcke de gewichtigste betrekkingen in
Zeeland met eere vervuld. Bovendien heeft
hij voor de Republiek 9 extra-ordinaire
ambassades buiten het land gedaan. Goes
mag met recht op zulk een voorzaat
trotsch zijn.
Hij heeft zich ook nog op ander terrein
verdienstelijk gemaakt. Op het laatst der
16de eeuw werd door de Nederlanders
gezocht naar nieuwe handelsgebieden. In
Zeeland was het vooral De Moucheron, die
daartoe schepen uitrustte. Hij werd hierbij
gesteund door Valcke. Beiden behoorden
dan ook tot de stichters van de Vereenigde
Oost-Indische Compagnie in 1602.
Ais trouw dienaar van zpn vaderland
was hij een ijverige voorstander van het
Huis van Oranje, 't geen van Van Olden
barneveld niet altijd kan gezegd worden,
vooral niet in zijn laatste levensjaren.
Was Prins Willem I op 10 Juli 1548 niet
doodgeschoten, dan hadden, zooals wij in
het vorige artikel reeds schreven, Holland
en Zeeland samen hem de grafelijke waar
digheid opgedragen, waartoe alles reeds
geregeld was. Na den dood van den Prins
trok Holland zich terug, zoo zelfs, dat
Zeeland moets aandringen om zpn zoon
Maurits tot stadhouder te benoemen, het
geen eindelijk den lsten Nov. 1585 ge
schiedde. Was Valcke blijven leven, dan
zou het niet onmogelijk geweest zpn, dat
Zeeland later de grafelijke waardigheid
aan Prins Maurits had opgedragen.
In een zijner brieven aan de Staten-
Generaal schreef Valcke o.a., dat hjj van
zijn jeugd af zijn vaderland heeft gediend.
Hij vilde zich daarop echter niet verhef
fen, want hp zei, dat hij gediend heeft door
de hulp van God en dank zij de gunst van
hen, die hem in die gewichtige betrekkin
gen hadden benoemd.
Op zpn graf werd een fraaie zerk gele
wegende 1600 kg. Het Latjjnsche opschrift
zullen wij niet overschrijven. De Ia Rue
heeft het aldus vrij vertaald
„Ik kreeg in Zeeland en leide in Engeland
af 't leven,
Daar rust mijn ingewand en in dit graf
mijn lijf,
Bevelan'se brieven.
Stemmingen.
Verstae' kust Mientje nie ml' wat die
jongers zeiden, mae' ze zag toch wè, dè'
ze 't over 'eur Dae' kwam inêens een
gröote tegenzin over d'r. Ze docht„dae'
mö' je noe jen eigen voe uutslöove en
bóonen voe stae trokke, dè je rik der zêer
van doetom achter je rik of-'ekrauwdi
te worren". Ze zag dè.' Hans koppeg an de
verkêerde kant bleef rie-e. D'r gedachten
gienge nae' Louw, die oal z'n bezit ver
loren omdè' z'n knecht ok net as
Hans, nie wille luusteren nae' dat ten
belast wier, maer ok z'n eigen kop deur-
dreef. „Meschien zou mekker Hans gezeg-
gelikker weze ten dat oallegaere wist",
docht ze, „maer ik toch nog gin plan
om zó'n schooljongen dat oal uut te gae'
leggen die oalles beter wil wete, mö'
ten ok mae' lie-e, dat ten overkomt".
Een stuitje naedien zag ze die jongers
den achtersten dam indraaie, ze gavve
wee' een paer gröote schreeuwen, 't Was
stil weer, het klonk deur 'êel den 'oek.
viel Mientje 'ardop uut, dè. ze d'r
eigen zö ergerden, „niks gin menieren,
niks gin fesoenechte stadse windzak
ken". Daer ze d'r eigen noe 'êel wat van
vóór-'esteld. Pleziereg tegaere prate over
schole en de leeraars en boeken en meziek
en die jongers vertelle over de stad, de
museums en den dierentuun. En noe waere
ze nog maer een 'olven dag op d' oeve
en 't was mis. Ze waere nog wè' nie
zozeer in de moeite, mae' vee' schille dee
't toch nie. Den ouwen Leen voe spreek
woord „wacht je voe de êeste dunder-
slaegen,wan' a d' êeste dunderslaegen
'evoalle bin, dan volge der mêer". Mae' je
kunt toch zeker oalles mae' nie over je
kant laete gae? Zukke apen van jongers
motte toch de wetten nie stellen, die toch
mae' te doen dèt ze belast worre Je zou
ègauw gin baes mi' weze in jen eigen
'uus. „M'n eigen 'uus", docht Mientje en
't waeter kwam in d'r öogen, „dae' bin der
op 't óogenblik mae' twêe-e van ons eigen
'uusouwenvoader en Louw en vier
vremde die twi jongers mie d'r grotte-
moeder en Joane. As moeder dat toch nog
is zei-e kon, 'oe ik 'ier löope op m'n
'oute klompen mie een zwaere kurf böonen
an m'n erm, voe oal die vremde opeters
't Is mae' góed, dè.' je niks mi weet je
dóód bint. Ze wou nog gin êens dè' 'k
appels schelden, omdè.' je viengers dae'
zwart van worre. Ik m'n 'anden nooit
in kouw waeter te steken. Toen was oalles
even makkelik en pleziereg. En noe Een
slaveleven 'k nie beter as een boere-
meid. Mae' ze zè' van mien gin klacht
'öore, weet je ik zwiege liever toetdè'
'k boste. Ik weet wè', wat ze zegge zou,
ze ei d'r antwoord vanselft gerêed
„en Joane dan? en Janna vroeger? je
dienkt toch nie' dè. jie beter bint?" Mae
dat bin 'k wè' zulder bin voe 't werken
gebore, maer ikke nie. Ik 'estudeerd, ik
bin op-'evoed om een dame te wezen en
bediend te worren, mae' nie om zelft voe
melkmeid en koeiewacliter te spelen. En
'k doe 't nie mir ok, ik gae de deure
uut, net as Piet en Janna. Mientje d'r
eigen 'oe langer 'oe mêer öp löope maeke,
mae' noe viel d'r opstandegheid inêens
neer. Piet was zó opgeruumd wig-'egae,
zö gauw ten permissie was 'n ver-
trokkez'n einde tegemoet. En Janna.
Tuus ze d'r strienge 'etrokke, niks was
ter óóit te 'èet of te zwaer, mae' noe
Noe kust ze löope van 's ochens toet 't
aevens, zonder meid of werkster en mee
twi platte guus en mae' net de kost,
mêer nie'. „En wi' zou ik motte belende",
docht Mientje verdrieteg, „ergenst op een
kantoor, en iedrren aevend in een kost-
'uus allêene op een kaemertje zitte of
'ulpe in 't 'uusouwen? Dan was ik nog
mae' pas* mee recht „de meid". Dae' zè'
niks anders op zitte, as mae' te bluven
daer 'k bin en prombeere te berusten.
Maer o, o, waerom" motte der zövee slechte
ménsen bluve leven en mien goeie moeder
nie En waerom 'oefden voader dat
vremde wuuf in 'uus te 'aelen?"
Inêens flitsten der een gedachte deur d'r
'óod. Ze bleef as een beeld stae en keek
voor d'r zonder iets te zien.
„Een kind mot de wet nie stelle dat
ei te doen wat ten belast wordt, anders
zou de voader gin baes mi' weze in z'n
eigen 'uus".
Ze zag d'r eigen een oogenblik percies
zö-è ze was góed om Hans op z'n plicht
te wiezen, daer ze zelft in te kort schoot.
Ze most lêere beruste in de veran
derde toestand, 'oe onpleziereg die ok
voe d'r was. Zie der gin schuld an en
eigeluk d'r voader ok nie. Onder oal die
gedachten was ze tuus 'ekomme. Het ach
terste ekken was toe, mee de Zitterdag-
aevend. Inêens kwam de gedachte in d'r
op „as ik er is nie mi' In mochtas ze
mien is buten-'eslote En een gröote
blieschap golfden nae' boven, omdè' ze een
veileg tuus op de 'oeve, daer ze ge
bore en op-'egroeid was, temidden van
ulder eigen land.
H. C. H.
800 meter onder de wateroppervlakte.
'k Hebb' veel góed in mijn land, daar buiten
meer bedreven,
Een aarddeel was te klein, voor mij en
mijn bedrijf".
Bij den groooten brand der Maria-Mag-
dalenakerk op 11 Sept. 1618 werd de steen
geheel verbrokkeld. De plaats, waar Valcke
begraven was, werd later door den tjjd
bijna vergeten.
Ds. E. B. Swalue, predikant en geschied
schrijver te Goes, heeft gezorgd, dat de
laatste rustplaats van mr. Jacob Valcke
niet aan de vergetelheid werd prijsgege
ven. Door giften in staat gesteld, wist hfl
te bewerken, dat in 1844 een nieuw ge-
denkteeken op het graf van dezen beroem
den Goesenaar werd aangebracht. Het op
schrift luidt
„Ter nagedachtenis aan den beroemden
Goesenaar Jacob Valcke, den medestander
van Oranje ter bevrijding des vaderlands,
den grondlegger en medestichter der Oost-
Indische Compagnie, enz., als gezant in
Engeland overleden in 1603 en het onder
staande opschrift was op zijn grafsteen
geplaatst, doch deze is bij den brand van
1618 vernietigd. Het is hersteld in 1844".
Dat onderstaande opschrift is in het
Latijn gesteld. Wij gaven reeds een verta
ling er van, gemaakt door den geschied
schrijver De la Rue.
r, B. J. d. M.
De driesterrige zeeduivel, zooals Beebe dezen nieuw ontdekten visch noemde
vertoonde zich meermalen voor de kwartsvenst&fs.
(Overgenomen uit „800 meter onder den zeespiegel").
De onderzoekingen van
William Beebe.
n.
Nadat professor Beebe en zijn metge
zel eenige malen achtereen met hun sta
len kogel afgedaald waren al deze af
dalingen vonden plaats in de nabijheid van
de Bermuda-eilanden tot diepten, varieeren-
de tusschen 100 en 200 meter, gingen zij
op een bepaalden dag over tot een afdaling -
van 400 meter. Toen zij weer boven waren
gekomen, werd Beebe meegedeeld, dat de
totale druk op de geheele bathysphere
3366 ton was geweest, dus bijna 3 y2 mil-
lioen k.g. „Maar in plaats dat ik me er
over veiwonderde, beteekende het nauwe
lijks meer voor me dan de verklaring dat
de spiraalnevel in Andromeda 900.000 licht
jaren van ons verwijderd is. Toch was ik
blij dat men ons dit niet verteld had,
terwijl wij daar nog in de diepte waren,
anders zou de gedachte aan het gevaar
lijke van ons experiment mijn aandacht
wellicht te veel in beslag genomen hebben."
Nadien werden de afdalingen eenigen
tijd stop gezet in verband met de weers
omstandigheden. Pas in den zomer van
1932 werden zij weer herhaald. Eerst werd
de bol weer ieeg naar beneden gelaten,
tot op een diepte van ruim 900 meter.
Toen hij weer boven kwam bleek hij vol
met water te staan. Dat was een bijzonder
gevaarlijk geval, vanwege den druk die
binnen in den kogel moest heerschen.
Heel voorzichtig begon men het sluitstuk
los te schroeven, en op een gegeven mo
ment vlogen de zware bouten als kanons
kogels over het dek. Op de bouten volgde
een horizontale cylinder van water, over
gaande in een waterval uit het gat van
het sluitstuk. Er was wat lucht vermengd
met het water waardoor het op heete
stoom leek, inplaats van op samenge
perste lucht, die door ijskoud water
heen schoot.
Als er iemand voor had gestaan zou
hij zeker onthoofd zijn geworden. Het
bleek dat de pakking van een der kwarts
vensters het lek had veroorzaakt. Nadat
het gebrek hersteld was werd dan eindelijk
in de maand September een aanvang
gemaakt met de groote afdaling naar 800
meter diepte. Dat is dus naar de diepte
waar de eeuwige nacht heerscht en geen
licht meer doordringt. Het eenige licht dat
aanwezig is, is dat van die merkwaardige
diepzeevisschen die er lichtgevende organen
op na houden.
Beebe geeft in zijn boek een typische
fotografische vergelijking in dit verband,
namelijk een foto van een willekeurig ge
deelte van den sterrenhemel, en een foto,
uit de bathysphere gemaakt van de diep
zee; beide fotografieën toonen hetzelfde
beeld: een groote zwarte vlek, voorzien
van honderden lichte puntjes en vlekjes;
op de eene zijn dat de sterren, op de
andere de visschen.
Voor echter de groote afdaling begon,
had men nog eerst alle drie de kwarts
vensters vernieuwd, aangezien de oude
scheurtjes waren gaan vertoonen, terwijl
ook de inventaris alsmede de telefoon ver
nieuwd waren. Eindelijk was dan, na een
periode van slecht weer de groote dag
aangebroken, waarop een mensch voor het
eerst naar zoo groote diepte zou afdalen,
uitgerust met allerlei instrumenten en
apparaten, om zooveel als mogelijk was
van de diepzeefauna te kunnen vastleggen.
De Uchtgrens.
Al spoedig waren Beebè en zijn assitent
aan de lichtgrens gekomen waar de invloed
van de zon ophoudt, en alleen een kleur
loos grijs overblijft. De schijnwerper werd
ingeschakeld, die „een felle straal geel licht
wierp in wat millioenen en millioenen jaren
zwarte duisternis was geweest". In den
lichtstraal zwommen verscheidene zilveren
bijlvischjes langs den bol, daarna eenige
mooie kwaUen, en toen plotseling een
visioen, dat er uitzag als een lichtend
netwerk, uiterst fijn met groote mazen,
dat langzaam voorbij de vensters golfde.
Even later kon Beebe kennis maken
met een visch, die tot nog toe aan de we
tenschap totaal onbekend was. „Zonder
dat ik gezien had waar hij vandaan kwam,
stond daar een groote visch half in het
licht van den schijnwerper. Ik zag direct
dat het een volkomen onbekende soort was;
hij was minstens twee voet lang, bezat
geen enkel lichtorgaan noch diffuus
lichtende deelen, had kleine oogen en een
vrij groote bek. De twee meest ongewone
dingen aan de visch waren zijn kleur, in
het licht van den schijnwerper een leelijk
vaalbruin, en dan het bijna geheel ont
breken van de staartvin, die gereduceerd
was tot een kleine- knop, terwijl de verti
cale vinnen aan het achterlijf de plaats
daarvan ingenomen hadden en ver onder
en boven het lichaam uitstaken." Beebe
noemde dezen visch de Bleebe Zeilvisch.
Lichtexplosies.
Tijdens deze afdaling wemelde het van
allerlei lichtjes rondom de bol, zonder dat
de geleerden echter konden waarnemen,
waarvan die afkomstig waren. Natuur
lijk moeten het levende wezens zijn ge
weest, want zij waren allang zoo diep,
dat er overigens inktzwarte duisternis
heerschte rondom de bathysphere. Af en
toe kwamen er enkele visschen in het
licht van den schijnwerper waardoor ze
konden worden beschreven. (Beebe deed dat
telefonisch, zoodat zijn opmerkingen boven,
op het schip, direct konden worden ge
noteerd door zijn helpers). Een enkele
maal kwam er ook wel eens een in aan
raking met,den kogel, en tot groote ver
wondering van de onderzoekers explodeerde
het dier dan, onder een sterke lichtont-
wikkeling. Later heeft Beebe de oorzaak
van dat explodeeren gevonden: het bleek
een soort garnaal te zijn, die niet uit
elkaar sprong na aanraking met den bol,
maar die, als verdedigingsmiddel tegen be
lagers, het vermogen bezit een lichtgevende
vloeistof uit te stooten, wat den indruk
van een ontploffing maakte. In het eene
geval ontstond er er een lichtende mist, in
het andere een soort vonkenspel van groote
schoonheid.
Wat is zwart
Eindelijk kwam de bathysphere op een
diepte van 3000 voet tot rust. Veel verder
kon zij niet, want de kabel was niet langer.
„Een paar dagen geleden zegt Beebe
had het water op een diepte van 2500
voet zwarter geschenen dan men zich
zwart kan voorstellen, toch leek het nu
nog zwarter dan zwart, zoodat de nachten
op aarde slechts als bepaalde graden van
schemering beschouwd moesten worden.
En ik kon het woord zwart nooit meer
met eenige overtuiging gebruiken. Ut keek
naar een enkel voorbijschietend lichtje en
voor het eerst werd ik mij bewust, hoe
volkomen hier iedere vorm van zooge
naamde phosphorescentie, die we aan de
oppervlakte zoo dikwijls waarnemen, ont
brak. Als daar een gewone visch langs je
heen zwemt, wordt hij lichtgevend door de
reflectie van de lichtjes der myriaden
kleine diertjes en plantjes, die in het water
zweven. Hier evenwel is ieder licht een
individueel ding en dikwijls onder directe
contröle van den drager."
Voorts wijst Beebe op het onvermogen
van den sterken schijnwerperbundel om
organismen van welke soort ook aan te
trekken. Sommigen vluchtten voor het
licht, anderen schenen er zich niets van aan
te trekken, maar geen enkele slak of
worm of visch kwam op het licht af.
Zoo heeft deze wetenschappelijke onder
zoeker de diepzee onderzocht en waarge
nomen, zittende in een stalen bol, die uit
eindelijk op die diepte van ruim 800 meter,
een druk te verdragen had van in totaal
meer dan zes millioen kilo, of negen ton
op elke vlerkante decimeter. En toch zegt
hij zelf, scheen er geen enkele reden,
waarom we niet met een duikerhelm op
onze kleine gevangenis zouden verlaten,
ware het niet, dat wij uiteindelijk zouden
zijn gereduceerd tot een vormlooze massa.
En toch, ondanks dezen ontzagwekkenden
druk, was hier leven, leefden hier wezens,
wier bestaan en wier levensomstandig
heden even wonderlijk en onbegrijpelijk
zijn als al die raadsels, die zich in de on
eindige wereldruimte om onzen aardbol
heen afspelen, die wij ook kunnen zien,
dóch niét doorgronden,
AQUARIUS.