KORTE PREDICATIE De wondere wereld vai de diepzee. GOD DE HEILIGE GEEST. Wij willen nu nog zien naar het 'derde werk van Goddat van den Heiligen Geest. JDe Heere verhef je zijn aangezicht over u en geve u vrede". Ik herinner mij, dat iemand de geschiedenis van Nathan en David vond, toen hij zocht te zeggen, wat de Heilige Geest doet. David wilde een zekere Bathseba hebben en liet daartoe haar man dooden. De profeet Nathan moet hem hierover Gods oor deel aanzeggen. Hij vertelt dan aan den koning een landelijk verhaaltje, over een rijke, die veel schapen bezat en een arme, die maar één ooilam had, dat hij feeder beminde. De rijke ziet het ooilam en wil het hebben voor een feestmaal met zijn vriendjes en neemt het af. „Toen ontstak Davids toorn zeer tegen dien man en hij zeide tot Nathanzoo waarachtig als de Heer leeft, de man die dat ge daan heeft is een kind des doods Toen zeide Nathan tot David: Gij zijt die man." Zie, wij kunnen het geloof kennen als een verhaal, het Evangelie als een landelijke geschiedenis van een lam. Het derde werk van God is het werk van Nathan, als hij zeide: Gij zijt die man. God is eeuwenlang bezig ons te zeggen, dat Hij met zijn Evangelie ons bedoelt. Op elke pagina van den Bijbel ben ik dien man. Bij elk woord zegt de Heilige Geest er bijU be doel ik. De Heer verheft zijn aange zicht over u. Dat isGod kijkt op van zijn werk en ziet u aan. Hij be doelt u Hij heeft mij aangezien. Zonnestel sels, planeten, en ergens een kleine aardbol en daarop een vergeten korrel zand. een ééndagsvlieg jeik. En God kijkt mij aan en zegtu bedoel ik, mijn kind. Is het wonder, dat hier staat vrede Want dit te weten is vrede. Te weten: ik ben het kaarsje met de twee handen Gods er om. Ik ben die booze. en ben en blijf toch Gods kind. Ik ben die zinnelooze zandkorrel, en God heeft voor mij oog gehad, heeft van zijn werk opgezien en gezegdjij, ja juist jij! F. SCHAKEN Redacteur: J. M. MULLTffl. Onderstaande partij werd gespeeld In den wedstrijd om het -kampioenschap van Zeeland. WitK. Maartense Zwart t W. de Graaf SLAVISCHE VERDEDIGING. I. d2d4 d7—d5 2. c2c4 c7—c6 3. Pgl—f3 Pg8—f6 4. Pblc3 «7—e6 5. e2e3 Lf8—d6 6. Lfl—d3 Pb8_d7 De door zwart gekozen verdediging met Ld6 is van theoretisch standpunt be zien niet de sterkste, maar daarom is het voor wit nog niet gemakkelijk dit direct aan te toonen. 7. e3e4 d5Xe4 8. Pc3Xe4 Pf6xe4 9. Ld3xe4 e6e5 een ongewone zet. Op deze plaats wordt gespeeld o.a. 9 00 (de voortzetting 9Lb4+ 10. Ld2:+ 11. Dd2:, waarbij zwart's goede raadsheer verdwijnt en de witte dame ont wikkeld wordt, komt het zwarte spel niet ten goede). 10. 00 e5xd4 hier zou 1000 moeilijk gaan, wegens de dreigingen op h7 en een uitval van de witte dame naar h5. II.Tfl—el! 0—0 12.DdlXd4 DdS—f6 dit lijkt ons niet de beste zet. 13. Dd4dl Pd7e5? deze zet kost een pion, maar het was al niet gemakkelijk voor zwart een goede zet te vinden en tot ontwikkeling van zijn dame-vleugel te ge raken. Voor alle zekerheid was 13 h6 misschien nog maar het beste. 14.Pf3Xe5 Ld6xe5 15.Le4Xh7+ Kg8 Xh7 16. Ddl—h5+ Kh7g8 17. TelXeö mis schien was De5: toch nog veiliger, wit had dan een gezonde pluspion bij betere stelling. 1 7LcSe6 18. b2—b3 1 8Ta8d8 19. Lel—b2?? een geweldige blunder, waardoor de partij di rect verloren gaat, De2 was hier toch een goede zet. 1 9Td8d2! 20. Tal—fl Td2xb2 21. Teö—e4 Tb2Xa2 22. f2-ff4 Df6f5 23. Dh5f3 Tf8d8 en wit gaf op. Tot besluit nog een aardig eindspel. A. TROITZKY. m m m k m m m m m mm m m /y-fm a b c d e t g o Wit speelt en. wint. Oplossingen kunnen worden ingezonden aan het bureau van dit blad. Wie probeert eens? Zeeuwsche Kroniek MR. JACOB VALCKE, geb. te Goes 1540, overl. 1603. (Slot). In het vorige artikel wezen wij op de groote moeilijkheden, die in ons land ont staan waren door den dood van den Prins van Oranje op 10 Juli 1584. De republiek zocht eerst hulp bij andere mogendheden. Mr. Jacob Valcke was lid van het gezant schap, dat op 3 Jan. 1585 vertrok om aan den.koning van Frankrijk het oppergezag in de Nederlanden op te dragen. Toen hij weigerde, ging op- 18 Juni van hetzelfde jaar het gezantschap met hetzelfde doel naar Elizabeth, koningin van .Engeland. Ook deze weigerde. Toch was de laatste zending niet te vergeefsch geweestwant spoedig daarna werd met haar een ver drag gesloten, waarbij zij hulp aan ons land beloofde. Op 20 Dec. van hetzelfde jaar komt de graaf van Leicester te Vlis- singen aan. Valcke was ondertusschen reeds tot hooge ambten geroepen. Zoo was hij in 1581 lid van den Landraad geworden, welk col lege dat van de Gedeputeerden in de Na dere Unie in zekeren zin verving. Het vol gende jaar was hij opgehouden landraad te zijn, daar hij toen namens de stad Goes gecommitteerde Raad van Zeeland was geworden. In 1584 werd hij tot lid van den Raad van State benoemd. Dit college werd in 1588 definitief georganiseerd en voor goed te 's-Gravenhage gevestigd. Met Leicester ontstonden vele moeilijk heden. Op 9 Jan. 1586 verzocht Valcke met nog 3 anderen zijn ontslag uit den Staats raad. Leicester wilde ze echter niet mis sen. Toen de spanning tusschen Leicester en de regeering toenam, werd Valcke door de laatste belast met een moeilijke zending naar Engeland. Het gevolg van het een en ander was, dat Leicester terug naar En geland ging. Nog steeds streefde Valcke er naar om het oppergezag in de Republiek voor het huis van Oranje te bewaren. Na den dood van Adriaan van Manmaker in 1590 werd hij in het volgende jaar thesau rier-generaal van Zeeland, welk ambt hij tot zijn dood heeft vervuld. Door die be trekking verviel zijn lidmaatschap van den Raad van State. Zijn woonplaats werd voor goed Middelburg. In 1594 vertegenwoordigde hp met Wal raven van Brederode de Algemeene Staten bp den doop van den zoon van Jacobus, koning van Schotland. Het volgende jaar werd hij door de Staten van Zeeland ge committeerd om te Buren aanwezig te zijn bij de bruiloft van Anna van Buren, oud ste dochter van Willem van Oranje, met Philips van Hohenlo. Mr. Jacob Valcke huwde den lOden Ja nuari 1598, dus op ruim 57-jarigen leeftijd met Susanna Taymon, weduwe van Mr. Christoffel Roëls, secretaris van de Staten van Zeeland, een jaar te voren overleden. De Staten-Generaal schonken hem bjj zpn huwelijk „eenen vergulden cop of ander silverwerek ter waerde van drij hondert daelders, verciert mitte wapenen van de generaliteyt". Te Middelburg behoorde hp tot de meest gefortuneerde ingezetenen. Des zo mers woonde hij op zijn prachtig slot Bar- bestein onder Heinkenszand. Op den toren stond een valk als windwijzer. Met Johan van Oldenbarneveld ging Jacob Valcke in 1601 naar Frankrijk en in 1603 naar Engeland als buitengewone gezanten der Republiek. Op deze laatste reis stierf hij op 2 Juni 1603 te Londen aan waterzucht, waaraan hp lijdende was. Zijn ingewanden werden in Engeland begraven. Het verdere stoffelijk overschot werd te Goes in het familiegraf in het koor der Groote of Maria Magdalena kerk bijgezet. Zijn weduwe overleefde hem nog vele jaren. In 1619 verzocht zij permutatie of verwisseling van een rente van 6 p. vl., vermaakt aan het Oudemannenhuis te Middelburg. Meer dan 28 jaren lang heeft Mr. Jacob Valcke de gewichtigste betrekkingen in Zeeland met eere vervuld. Bovendien heeft hij voor de Republiek 9 extra-ordinaire ambassades buiten het land gedaan. Goes mag met recht op zulk een voorzaat trotsch zijn. Hij heeft zich ook nog op ander terrein verdienstelijk gemaakt. Op het laatst der 16de eeuw werd door de Nederlanders gezocht naar nieuwe handelsgebieden. In Zeeland was het vooral De Moucheron, die daartoe schepen uitrustte. Hij werd hierbij gesteund door Valcke. Beiden behoorden dan ook tot de stichters van de Vereenigde Oost-Indische Compagnie in 1602. Ais trouw dienaar van zpn vaderland was hij een ijverige voorstander van het Huis van Oranje, 't geen van Van Olden barneveld niet altijd kan gezegd worden, vooral niet in zijn laatste levensjaren. Was Prins Willem I op 10 Juli 1548 niet doodgeschoten, dan hadden, zooals wij in het vorige artikel reeds schreven, Holland en Zeeland samen hem de grafelijke waar digheid opgedragen, waartoe alles reeds geregeld was. Na den dood van den Prins trok Holland zich terug, zoo zelfs, dat Zeeland moets aandringen om zpn zoon Maurits tot stadhouder te benoemen, het geen eindelijk den lsten Nov. 1585 ge schiedde. Was Valcke blijven leven, dan zou het niet onmogelijk geweest zpn, dat Zeeland later de grafelijke waardigheid aan Prins Maurits had opgedragen. In een zijner brieven aan de Staten- Generaal schreef Valcke o.a., dat hjj van zijn jeugd af zijn vaderland heeft gediend. Hij vilde zich daarop echter niet verhef fen, want hp zei, dat hij gediend heeft door de hulp van God en dank zij de gunst van hen, die hem in die gewichtige betrekkin gen hadden benoemd. Op zpn graf werd een fraaie zerk gele wegende 1600 kg. Het Latjjnsche opschrift zullen wij niet overschrijven. De Ia Rue heeft het aldus vrij vertaald „Ik kreeg in Zeeland en leide in Engeland af 't leven, Daar rust mijn ingewand en in dit graf mijn lijf, Bevelan'se brieven. Stemmingen. Verstae' kust Mientje nie ml' wat die jongers zeiden, mae' ze zag toch wè, dè' ze 't over 'eur Dae' kwam inêens een gröote tegenzin over d'r. Ze docht„dae' mö' je noe jen eigen voe uutslöove en bóonen voe stae trokke, dè je rik der zêer van doetom achter je rik of-'ekrauwdi te worren". Ze zag dè.' Hans koppeg an de verkêerde kant bleef rie-e. D'r gedachten gienge nae' Louw, die oal z'n bezit ver loren omdè' z'n knecht ok net as Hans, nie wille luusteren nae' dat ten belast wier, maer ok z'n eigen kop deur- dreef. „Meschien zou mekker Hans gezeg- gelikker weze ten dat oallegaere wist", docht ze, „maer ik toch nog gin plan om zó'n schooljongen dat oal uut te gae' leggen die oalles beter wil wete, mö' ten ok mae' lie-e, dat ten overkomt". Een stuitje naedien zag ze die jongers den achtersten dam indraaie, ze gavve wee' een paer gröote schreeuwen, 't Was stil weer, het klonk deur 'êel den 'oek. viel Mientje 'ardop uut, dè. ze d'r eigen zö ergerden, „niks gin menieren, niks gin fesoenechte stadse windzak ken". Daer ze d'r eigen noe 'êel wat van vóór-'esteld. Pleziereg tegaere prate over schole en de leeraars en boeken en meziek en die jongers vertelle over de stad, de museums en den dierentuun. En noe waere ze nog maer een 'olven dag op d' oeve en 't was mis. Ze waere nog wè' nie zozeer in de moeite, mae' vee' schille dee 't toch nie. Den ouwen Leen voe spreek woord „wacht je voe de êeste dunder- slaegen,wan' a d' êeste dunderslaegen 'evoalle bin, dan volge der mêer". Mae' je kunt toch zeker oalles mae' nie over je kant laete gae? Zukke apen van jongers motte toch de wetten nie stellen, die toch mae' te doen dèt ze belast worre Je zou ègauw gin baes mi' weze in jen eigen 'uus. „M'n eigen 'uus", docht Mientje en 't waeter kwam in d'r öogen, „dae' bin der op 't óogenblik mae' twêe-e van ons eigen 'uusouwenvoader en Louw en vier vremde die twi jongers mie d'r grotte- moeder en Joane. As moeder dat toch nog is zei-e kon, 'oe ik 'ier löope op m'n 'oute klompen mie een zwaere kurf böonen an m'n erm, voe oal die vremde opeters 't Is mae' góed, dè.' je niks mi weet je dóód bint. Ze wou nog gin êens dè' 'k appels schelden, omdè.' je viengers dae' zwart van worre. Ik m'n 'anden nooit in kouw waeter te steken. Toen was oalles even makkelik en pleziereg. En noe Een slaveleven 'k nie beter as een boere- meid. Mae' ze zè' van mien gin klacht 'öore, weet je ik zwiege liever toetdè' 'k boste. Ik weet wè', wat ze zegge zou, ze ei d'r antwoord vanselft gerêed „en Joane dan? en Janna vroeger? je dienkt toch nie' dè. jie beter bint?" Mae dat bin 'k wè' zulder bin voe 't werken gebore, maer ikke nie. Ik 'estudeerd, ik bin op-'evoed om een dame te wezen en bediend te worren, mae' nie om zelft voe melkmeid en koeiewacliter te spelen. En 'k doe 't nie mir ok, ik gae de deure uut, net as Piet en Janna. Mientje d'r eigen 'oe langer 'oe mêer öp löope maeke, mae' noe viel d'r opstandegheid inêens neer. Piet was zó opgeruumd wig-'egae, zö gauw ten permissie was 'n ver- trokkez'n einde tegemoet. En Janna. Tuus ze d'r strienge 'etrokke, niks was ter óóit te 'èet of te zwaer, mae' noe Noe kust ze löope van 's ochens toet 't aevens, zonder meid of werkster en mee twi platte guus en mae' net de kost, mêer nie'. „En wi' zou ik motte belende", docht Mientje verdrieteg, „ergenst op een kantoor, en iedrren aevend in een kost- 'uus allêene op een kaemertje zitte of 'ulpe in 't 'uusouwen? Dan was ik nog mae' pas* mee recht „de meid". Dae' zè' niks anders op zitte, as mae' te bluven daer 'k bin en prombeere te berusten. Maer o, o, waerom" motte der zövee slechte ménsen bluve leven en mien goeie moeder nie En waerom 'oefden voader dat vremde wuuf in 'uus te 'aelen?" Inêens flitsten der een gedachte deur d'r 'óod. Ze bleef as een beeld stae en keek voor d'r zonder iets te zien. „Een kind mot de wet nie stelle dat ei te doen wat ten belast wordt, anders zou de voader gin baes mi' weze in z'n eigen 'uus". Ze zag d'r eigen een oogenblik percies zö-è ze was góed om Hans op z'n plicht te wiezen, daer ze zelft in te kort schoot. Ze most lêere beruste in de veran derde toestand, 'oe onpleziereg die ok voe d'r was. Zie der gin schuld an en eigeluk d'r voader ok nie. Onder oal die gedachten was ze tuus 'ekomme. Het ach terste ekken was toe, mee de Zitterdag- aevend. Inêens kwam de gedachte in d'r op „as ik er is nie mi' In mochtas ze mien is buten-'eslote En een gröote blieschap golfden nae' boven, omdè' ze een veileg tuus op de 'oeve, daer ze ge bore en op-'egroeid was, temidden van ulder eigen land. H. C. H. 800 meter onder de wateroppervlakte. 'k Hebb' veel góed in mijn land, daar buiten meer bedreven, Een aarddeel was te klein, voor mij en mijn bedrijf". Bij den groooten brand der Maria-Mag- dalenakerk op 11 Sept. 1618 werd de steen geheel verbrokkeld. De plaats, waar Valcke begraven was, werd later door den tjjd bijna vergeten. Ds. E. B. Swalue, predikant en geschied schrijver te Goes, heeft gezorgd, dat de laatste rustplaats van mr. Jacob Valcke niet aan de vergetelheid werd prijsgege ven. Door giften in staat gesteld, wist hfl te bewerken, dat in 1844 een nieuw ge- denkteeken op het graf van dezen beroem den Goesenaar werd aangebracht. Het op schrift luidt „Ter nagedachtenis aan den beroemden Goesenaar Jacob Valcke, den medestander van Oranje ter bevrijding des vaderlands, den grondlegger en medestichter der Oost- Indische Compagnie, enz., als gezant in Engeland overleden in 1603 en het onder staande opschrift was op zijn grafsteen geplaatst, doch deze is bij den brand van 1618 vernietigd. Het is hersteld in 1844". Dat onderstaande opschrift is in het Latijn gesteld. Wij gaven reeds een verta ling er van, gemaakt door den geschied schrijver De la Rue. r, B. J. d. M. De driesterrige zeeduivel, zooals Beebe dezen nieuw ontdekten visch noemde vertoonde zich meermalen voor de kwartsvenst&fs. (Overgenomen uit „800 meter onder den zeespiegel"). De onderzoekingen van William Beebe. n. Nadat professor Beebe en zijn metge zel eenige malen achtereen met hun sta len kogel afgedaald waren al deze af dalingen vonden plaats in de nabijheid van de Bermuda-eilanden tot diepten, varieeren- de tusschen 100 en 200 meter, gingen zij op een bepaalden dag over tot een afdaling - van 400 meter. Toen zij weer boven waren gekomen, werd Beebe meegedeeld, dat de totale druk op de geheele bathysphere 3366 ton was geweest, dus bijna 3 y2 mil- lioen k.g. „Maar in plaats dat ik me er over veiwonderde, beteekende het nauwe lijks meer voor me dan de verklaring dat de spiraalnevel in Andromeda 900.000 licht jaren van ons verwijderd is. Toch was ik blij dat men ons dit niet verteld had, terwijl wij daar nog in de diepte waren, anders zou de gedachte aan het gevaar lijke van ons experiment mijn aandacht wellicht te veel in beslag genomen hebben." Nadien werden de afdalingen eenigen tijd stop gezet in verband met de weers omstandigheden. Pas in den zomer van 1932 werden zij weer herhaald. Eerst werd de bol weer ieeg naar beneden gelaten, tot op een diepte van ruim 900 meter. Toen hij weer boven kwam bleek hij vol met water te staan. Dat was een bijzonder gevaarlijk geval, vanwege den druk die binnen in den kogel moest heerschen. Heel voorzichtig begon men het sluitstuk los te schroeven, en op een gegeven mo ment vlogen de zware bouten als kanons kogels over het dek. Op de bouten volgde een horizontale cylinder van water, over gaande in een waterval uit het gat van het sluitstuk. Er was wat lucht vermengd met het water waardoor het op heete stoom leek, inplaats van op samenge perste lucht, die door ijskoud water heen schoot. Als er iemand voor had gestaan zou hij zeker onthoofd zijn geworden. Het bleek dat de pakking van een der kwarts vensters het lek had veroorzaakt. Nadat het gebrek hersteld was werd dan eindelijk in de maand September een aanvang gemaakt met de groote afdaling naar 800 meter diepte. Dat is dus naar de diepte waar de eeuwige nacht heerscht en geen licht meer doordringt. Het eenige licht dat aanwezig is, is dat van die merkwaardige diepzeevisschen die er lichtgevende organen op na houden. Beebe geeft in zijn boek een typische fotografische vergelijking in dit verband, namelijk een foto van een willekeurig ge deelte van den sterrenhemel, en een foto, uit de bathysphere gemaakt van de diep zee; beide fotografieën toonen hetzelfde beeld: een groote zwarte vlek, voorzien van honderden lichte puntjes en vlekjes; op de eene zijn dat de sterren, op de andere de visschen. Voor echter de groote afdaling begon, had men nog eerst alle drie de kwarts vensters vernieuwd, aangezien de oude scheurtjes waren gaan vertoonen, terwijl ook de inventaris alsmede de telefoon ver nieuwd waren. Eindelijk was dan, na een periode van slecht weer de groote dag aangebroken, waarop een mensch voor het eerst naar zoo groote diepte zou afdalen, uitgerust met allerlei instrumenten en apparaten, om zooveel als mogelijk was van de diepzeefauna te kunnen vastleggen. De Uchtgrens. Al spoedig waren Beebè en zijn assitent aan de lichtgrens gekomen waar de invloed van de zon ophoudt, en alleen een kleur loos grijs overblijft. De schijnwerper werd ingeschakeld, die „een felle straal geel licht wierp in wat millioenen en millioenen jaren zwarte duisternis was geweest". In den lichtstraal zwommen verscheidene zilveren bijlvischjes langs den bol, daarna eenige mooie kwaUen, en toen plotseling een visioen, dat er uitzag als een lichtend netwerk, uiterst fijn met groote mazen, dat langzaam voorbij de vensters golfde. Even later kon Beebe kennis maken met een visch, die tot nog toe aan de we tenschap totaal onbekend was. „Zonder dat ik gezien had waar hij vandaan kwam, stond daar een groote visch half in het licht van den schijnwerper. Ik zag direct dat het een volkomen onbekende soort was; hij was minstens twee voet lang, bezat geen enkel lichtorgaan noch diffuus lichtende deelen, had kleine oogen en een vrij groote bek. De twee meest ongewone dingen aan de visch waren zijn kleur, in het licht van den schijnwerper een leelijk vaalbruin, en dan het bijna geheel ont breken van de staartvin, die gereduceerd was tot een kleine- knop, terwijl de verti cale vinnen aan het achterlijf de plaats daarvan ingenomen hadden en ver onder en boven het lichaam uitstaken." Beebe noemde dezen visch de Bleebe Zeilvisch. Lichtexplosies. Tijdens deze afdaling wemelde het van allerlei lichtjes rondom de bol, zonder dat de geleerden echter konden waarnemen, waarvan die afkomstig waren. Natuur lijk moeten het levende wezens zijn ge weest, want zij waren allang zoo diep, dat er overigens inktzwarte duisternis heerschte rondom de bathysphere. Af en toe kwamen er enkele visschen in het licht van den schijnwerper waardoor ze konden worden beschreven. (Beebe deed dat telefonisch, zoodat zijn opmerkingen boven, op het schip, direct konden worden ge noteerd door zijn helpers). Een enkele maal kwam er ook wel eens een in aan raking met,den kogel, en tot groote ver wondering van de onderzoekers explodeerde het dier dan, onder een sterke lichtont- wikkeling. Later heeft Beebe de oorzaak van dat explodeeren gevonden: het bleek een soort garnaal te zijn, die niet uit elkaar sprong na aanraking met den bol, maar die, als verdedigingsmiddel tegen be lagers, het vermogen bezit een lichtgevende vloeistof uit te stooten, wat den indruk van een ontploffing maakte. In het eene geval ontstond er er een lichtende mist, in het andere een soort vonkenspel van groote schoonheid. Wat is zwart Eindelijk kwam de bathysphere op een diepte van 3000 voet tot rust. Veel verder kon zij niet, want de kabel was niet langer. „Een paar dagen geleden zegt Beebe had het water op een diepte van 2500 voet zwarter geschenen dan men zich zwart kan voorstellen, toch leek het nu nog zwarter dan zwart, zoodat de nachten op aarde slechts als bepaalde graden van schemering beschouwd moesten worden. En ik kon het woord zwart nooit meer met eenige overtuiging gebruiken. Ut keek naar een enkel voorbijschietend lichtje en voor het eerst werd ik mij bewust, hoe volkomen hier iedere vorm van zooge naamde phosphorescentie, die we aan de oppervlakte zoo dikwijls waarnemen, ont brak. Als daar een gewone visch langs je heen zwemt, wordt hij lichtgevend door de reflectie van de lichtjes der myriaden kleine diertjes en plantjes, die in het water zweven. Hier evenwel is ieder licht een individueel ding en dikwijls onder directe contröle van den drager." Voorts wijst Beebe op het onvermogen van den sterken schijnwerperbundel om organismen van welke soort ook aan te trekken. Sommigen vluchtten voor het licht, anderen schenen er zich niets van aan te trekken, maar geen enkele slak of worm of visch kwam op het licht af. Zoo heeft deze wetenschappelijke onder zoeker de diepzee onderzocht en waarge nomen, zittende in een stalen bol, die uit eindelijk op die diepte van ruim 800 meter, een druk te verdragen had van in totaal meer dan zes millioen kilo, of negen ton op elke vlerkante decimeter. En toch zegt hij zelf, scheen er geen enkele reden, waarom we niet met een duikerhelm op onze kleine gevangenis zouden verlaten, ware het niet, dat wij uiteindelijk zouden zijn gereduceerd tot een vormlooze massa. En toch, ondanks dezen ontzagwekkenden druk, was hier leven, leefden hier wezens, wier bestaan en wier levensomstandig heden even wonderlijk en onbegrijpelijk zijn als al die raadsels, die zich in de on eindige wereldruimte om onzen aardbol heen afspelen, die wij ook kunnen zien, dóch niét doorgronden, AQUARIUS.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1940 | | pagina 12