DE GESCHIEDENIS VAN GERRIT GROEN.
SINTERKLAAS HEEFT MOEILIJKHEDEN.
Kinderbiiooegsel enma de 9rot>. Zseutosche Courasst
He zal maar meteen met de deur in
huis vallenik heet Gerrit Groen, van
beroep boomkikker en insectenvanger en
de avonturen, die ik al inmijn korte
leven beleefd heb, zijn best de moeite
waard om in de courant te zetten.
„Dat zeg jy" merkte ik lachend op,
„maar je schijnt me nog al een opgebla
zen kikkertje, met een erg hoge dunk van
je eigen belangrijk persoontje".
„Nu goed, luister dan maar eerst eens",
kwaakte hy „als het niet het vreemdste
verhaal is, dat je ooit te horen kreeg, dan
schrijf je er niet over".
„Goed, laat je nieuws dan maar eens
horen".
Gerrit Groen zette zich in postuur, blies
zjjn glanzend vest nog wat boller, zette zijn
meest verwaande kikkergezicht en begon
„Mijn wieg dreef in een kikkerslootje".
„Dat klinkt niet kwaad" meende ik, „ga
verder".
Lange tijd werd ik gewiegd op de lente
wind, gekoesterd door de lieve zon, rustig
drijvend tussen het malse kroos".
„Hoe romanties
„Dat was het" gaf Gerrit Groen toe.
„Jammer dat ik zelf my er niets van her
inneren kan. Ik zat toen nog in myn ei,
moet je weten".
„O juist, in het klkkerrit".
„Precies. Op een mooie dag werd ik
wakker, en meteen had ik genoeg van het
stil in mijn wieg liggen. Ik gleed in het
water, en denk eens aanik kon met
een zwemmen. En een honger dat ik had.
Geweldig 1 Gelukkig was er genoeg eet
baars in mijn slootje te vinden, dus ging
ik meteen op voedsel uit.
Toen ik eindelijk myn buikje rond en
dik gegeten had, en wel een beetje buiten
adem van de spannende jacht, wat uit
rustte, zag ik voor de allereerste keer
mijn spiegelbeeld in het heldere watervlak.
He geloof niet dat ik mooi genoemd kon
worden in 'die tijd", zei Gerrit Groen pein
zend. ..Ik had een nogal groot dik hoofd
en een staartje. Eigenlijk leek ik meer
op een vis dan op een kikker".
„Geen wonder dat je jezelf niet knap
vond" lachte ik „je was in die tyd wat wij
een donderkopje noemen, en wel het minst
sierlijke diertje dat ik ken".
„Dank u" zei Gerrit Groen sty'f, „ik ben
erg gevoelig voor uw complimenten".
„Nu, troost je maar, je bent erg opge
knapt, sindsdien. Je bent werkelijk een
mooie kikker geworden".
„O ja" zei Gerrit voldaan. „Nu, het heeft
anders lang genoeg geduurd sinds ik het
zo ver gebracht had. Tjonge, wat heb ik
veel gegeten in die tyd om toch maar
vooral groot te worden. En dat lukte, want
op een goede dag, zie, toen waren er op
eens twee achterpootjes aan myn vlssen-
ïyfje gegroeid".
„Wat was ik trots op die poten, die my
al een echt kikkerachtig aanzien gaven.
Nu nog mijn voorpoten en dan ga ik aan
land, dacht ik.
„Och, wat was ik ongeduldig en wat
duurde het wachten lang. Maar eindelijk
kwam toch de dag, waarop ik met twee
voorpootjes prykte. Als je nu denkt dat
ik het toen al tot een echte kikker ge
bracht had, dan heb je het net zo mis als
ik indèrtyd.
Ilc had nameiyk bulten myn staart ge
rekend, want die had ik nog en geen
fatsoenlijke kikker kan zich met zo'n ding
aan zijn rug onder zyn medekikkers ver
tonen.
Gelukkig schrompelde dat vervelende
ding al spoedig hoe langer hoe meer in
en tenslotte raakte ik het geheel en al
kwyt.
„Toen nam ik een vervaariyke sprong
en zette vaste poot aan wal".
„Wel, ik kan niet anders zeggen dan
dat je heel wat meegemaakt heb, sinds
je uit je eitje kroop".
„O zo", zei Gerrit Groen, „maar het
mooiste komt nog.
„Ik was dus aan land gegaan en be
gon natuuriyk met eens goed uit myn
ogen te zien, want het wandelen over de
wereld was een heel nieuw avontuur voor
my. Het beviel my veel beter dan zwem
men.
Welgemoed kuierde ik voort, intussen,
goed om mij heen- kijkend of er geen on
raad te bespeuren viel. Ook in het water
had ik goed op myn tellen moeten pas
sen, want er zijn altijd'wel hongerige vis
sen die trek in een vet donderkopje als
ik hadden.
Aan land zou het wel niet anders zijn en
diende men zeker ook op zyn hoede te zijn,
ook al liep men de kans niet daar vissen
tegen te komen.
Al spoedig bleek dat mijn vermoeden
juist was, maar ik wil op mijn verhaal
niet vooruitlopen.
Ik sprong over greppeltjes en stenen,
beklom heuveltjes, wandelde langs de berm
van de weg en kwam zo myn allereerste
boom tegen.
Ilc heb toen ik my voorstelde immers
niet vergeten te vertellen dat ik een boom
kikker ben, en dus eigenlijk thuishoor in
de bomen.
Die gladde rechte stam verlokte mij al
spoedig tot een verleidelijk klimpartytje
en het duurde niet lang of ik zat tussen
het frisse groen naar 'insecten uit te ky-
Icen.
Nu was ik pas goed in mijn element.
Ik hupte van tak tot tak, en nam als
ik ergens een verdacht geritsel meende
te horen, gauw de kleur van mijn omge
ving aan.
Zat ik juist tegen de stam van de boom
dan werd ik van'schrik grauw, zat ik op
een boomblad, dan bleef ik maar veilig
heidshalve groen.
Het wisselen van kleur is een gave, die
ons tegen het gevaar van de buitenwereld
beschermen moet, en meestal helpt die
ons dan ook prachtig, ons voor nieuws
gierige blikken te verschuilen.
Maar dit keer had ik geen geluk. Ik
hoorde .in de verte iemand aankomen, en
omdat ik op een blad zat, bleef ik stille
tjes groen en bewoog geen spier.
Het geluid kwam nader en een jongen
kwam te voorschijn. Ik was nog maar
klein en wist niet hoe gevaarlylc jongens
op de kikkervangst kunnen zijn.
Voor ik goed en wel wist wat my over
kwam, werd ik beetgepakt en in een zak
doek geknoopt. In de bengelende zakdoek
werd ik weggedragen. Waarheen? Ik wist
het niet. Het was er donker en benauwd
en ik was vreeselijk bang, zo bang dat ik
my haast niet durfde te verroeren.
Eindelijk, hoe lang de tocht duurde zou
ik niet meer precies kunnen vertellen,
maar eindelijk toch kwam er een einde
aan. De zakdoek werd losgeknoopt en ik
werd in een glazen bak met een zielig
beetje water en een belachelijk klein
hoopje grint gestopt.
De jongen was nogal trots op mij en
misschien nog meer op de glazen bak;
die hy zo'n schitterend huis voor mij vond,'
dat hy niet nalaten kon steeds te vragen
of ik het niet prachtig vond.
Nu, ilc vond het helemaal niet prach
tig.
Daar zat ik nu in mijn glazen paleis.
De jongen zette nog een houten laddertje
in mijn huis en spande er bij wyze van
dale een stukje gaas over. Nu kon ik er
tenminste ook niet meer uitklimmen.
Knorrig ging ik op mijn laddertje zitten
en wachtte op de dingen, die komen zou
den. Die lieten niet lang op zich-wach
ten. „Je zult wel honger hebben" meende
myn gastheer „wat eet je eigenlyk? Vlie
gen, geloof ilc, niet? Nu, dan ga ik er
gauw een paar voor je vangen." en meteen
ging hy aan de slag. Op de ruiten, achter
de gordynen, wandelden twee dikke vlie-
Icen. De jongen sloeg ze dood en gooide
ze door het gaas in mijn huis.
„He had lust om te kwaken van ver
ontwaardiging, Stel je voor, dode vliegen
voor een levenslustige kikker als ik; wy
boomkikkers eten geen dode vliegen.
„Stom van ergernis ging ik op myn lad
dertje zitten hongerlijden.
„De jongen, die het misschien toch wel
goed met mij meende, was erg teleurge
steld dat ik niet eten wilde, vooral toen
dat een dag of wat duurde.
„Ach, arme kwak, eet nu toch" vleide
hy „zonder eten kan je immers niet in
leven blyven."
„Had ik hem nu maar kunnen vertellen
dat ik geen 'dode vliègen lustte maar van
mijn gekwaak snapte hij niets; daarom
hield ik mijn mond maar en staarde met
mijn zieligste gezicht strak voor my uit.
„Die nacht kreeg ik werkelyk grote
trek en onrustig hipte ik in mijn gevan
genis rond. Plotseling hoorde ik geritsel
naast de glazen wand van mijn huis.
„Psst, kikker'-': piepte een fyn stemmetje
„heb je zo'n honger, arme groenrok. Ik
heb al zo lang naar je gekeken en toen
ilc hoorde dat je' van verdriet niet eten
wilde, heb ik een lekker korstje brood
voor je bewaard. Pas op! Daar komt het."
En meteen wipte iets grijs en kleins op
het glazen dak van mijn huis en wierp
een broodkruimeltje door de mazen naar
binnen.
„Ach vriendelijk juffertje" kwaakte ik
bedroefd „ik lust geen brood én ook geen
dode vliegen, Ach, kon ik hier toch maar
uitkomen, dan kon ik tenminste rriyn leven
redden door zelf op de vliegenjacht te gaan.
„Klim er dan uit" zei het muisje, want
dat was het, „jehebt immers een lad
dertje."
„Dat wel, maar dat gazen dak houdt
me tegen."
„Bijt het dan stuk" ried de muis.
,,Hc heb geen tanden" antwoordde ik
beschaamd.
Het muisje giegeldé. „Hé, wat gek, heb
je geen tanden."
„Neen" zei ik verontwaardigd en trok
een gezicht van laat my nu maar met
rust want leuk vind ik je toch niet.
„Maar dat muizenkind had zeker toch
wel met my te doen, want plotseling
kreeg ze een prachtige inval.
„Ilc zal je wel helpen hoor, kijk maar"
zei ze en meteen begon ze het gaas stuk
te bijten. Ze knaagde vlijtig door en al
gauw had zy er een opening in gemaakt,
die groot genoeg was om mij door te
laten.
„Gauw klom ilc op mijn laddertje naar
boven, nam een flinie, sprong en hoera! ik
was de glazen bale uit.
„En zo kwam het dat ik bij het krieken
van de dag lekker in het zonnetje vliegen
ving. Zo vond myn baasje my.
Toen hy het doorgeknaagde gaas zag,
was hy stomverbaasd. Vader, moeder" riep
hij „mijn kikker is ontsnapt en hy heeft
warempel het gaas stukgebeten/'
„Een kikker bijten, maar jongen, dat is
onmogelijk" zei zijn vader en moeder was
het er natuurlijk mee eens. Ik staarde lod
derig voor mij uit of ik van niets wist.
„Het fijne van de zaak is niemand ooit
te weten gekomen, want zelfs de meester
op school, waaraan de jongen het vroeg,
wist niet uit te leggen hoe een kikker een
gat in zyn gazen dale weet te maken.
Dus dat bleef een raadsel. Maar mij redde
die geschiedenis uit de glazen kom, want
de jongen dacht dat ik van de grote hon
ger maar aan het gaas was gaan eten.
Toen kreeg hij medelyden en droeg my
terug, naar de plaats waar hij me gevon
den had. En zo komt het dat je my hier
weer in vryheid vond. Anders zat ik daar
nog en had je nooit mijn verhaal kunnen
vertellen.
„Dan ben ik blij dat je uit de bak bent,
hoor GeiTit. En je wordt bedankt voor je
verhaal."
„Was het een goed verhaal?"
„En of."
„Komt het in de courant?"
„Vast!"
„Kwak!" zei hij voldaan en verdween
tussen het groen.
Als liet feest in aantooht is. Eet "bewonderen van de heerlijkheden in de etalages.
,(Foto Pax-Holland.);
Een sprookje voor grotere kinderen.
Het was een geroezemoes vair jewelste
op de zolders van een der grootste pakhui
zen van Madrid, 't Wemelde er gewoon van
de Moren. Hoe die er kwamen, zy waren
er door hun baas byeengeroepen, want zy
waren allen by denzelfden patroon in
dienst, en die patroon was niemand meer
of minder dan Sinterklaas.
Eigenlyk was het dus een vergadering
van Zwarte Pieten,
Het was een vaste gewoonte dat eens in
het jaar alle pietermannen byeengeroepen
werden om de reisroute naar Holland en de
verdeling van het werk te bespreken, maar
niet gewoon was het, dat dit jaar de ver
gadering al zo vroeg plaats vond.
„Snap jullie wat de oude Sint dit jaar
voor byzonders met ons voor heeft", vroeg
Pedro zo in het algemeen.
„Natuurlijk, het zijn nog al geen moei
lijke tijden voor den gv den Sir/ liet
Pietro zich nu horen (hij was een stevige
Morenjongen met een grote kroezende kuif
en lachende gitzwarte ogen). „Ik begry'p
niet hoe ze het een oud en eerbiedwaardig
man als den Sint aan durven doen, maar
Sint valt onder de distributie regelingen".
„Onder de wat?", riepen de zwarte Pie
ten in koor, maar ze riepen het natuuriyk
in het Spaans, want goed Nederlands
kenden ze als echte Moren natuuriyk niet.
„Onder de distributieregelingen", herhaal
de Pietro geduldig, trots als hy was op zyn
mondvol Hollands.
„Wat is dat?", wilden de anderen weten.
„O, dat zyn bepalingen, waaraan een
ieder die in dat land woont zich moet on
derwerpen en die voorschrijven dat je van
verschillende artikelen maar een beperkte
hoeveelheid kopen mag", legde Pietro uit.
„Ieder inwoner krijgt bonnen, waarop staat
op hoeveel hy recht heeft, bijvoorbeeld zo
veel suiker, zoveel boter, enzovoort, enzo
voort".
„Hoeveel suiker krijgen de inwoners van
Holland dan wel op zo'n bon", wilde Pepito
Hier keek de goede Sint een beetje zui
nig, want ook voor Sint zyn de tyden moel-
iyk. „Dat brengt extra-kosten met zich en
dat valt niet mee".
„Ik denk dat ik die distributiepieten in
Holland zal moeten zoeken, want er is geen
woord Spaans by al hetgeen op de distri
butiekaarten in Holland gedrukt wordt.
Het wordt een uiterst lastig geval".
Onder de Pietermannen ontstond een ge
mompel van opwinding.
Eindelyk waagde Pepito het een opmer
king te maken.
„Maar Sint", zei hy aarzelend, „hoe zal
U dat lukken? De Hollandse jongens zijn
blank en een witte Zwartepiet in Uw ge
volg?! De kinderen zouden zich een kriek
lachen en denken dat ze met een namaak -
piet te doen hadden".
„Hèhahè", lachten de overige Zwarte-
pieters, „een surrogaatpiet- Dat past goed
in de distributietyd! Dan zoudt U tevoren
een advertentie moeten plaatsen, byvoor-
beeld
Beste kinderen.
Wegens het stopzetten van de invoer
van Pieterlieden moeten wy jullie tot
onze spijt een Surrogaatpiet aanbieden."
De Sint kuchte eens.
„Pepito", Pietro, Picolopete, Pedro! Wat
drommel Schei uit met die grapjes. Help
mij liever een goede oplossing vinden voor
het vraagstuk van den bonnenpiet".
Toen werden de Zwartjes opeens heel
ernstig en trokken diepzinnige gezichten
van het nadenken.
Eindelylc gaf Pedro aarzelend toe, dat
het behandelen van distributiebons wel het
best van al aan een Hollandse jongen kon
worden toevertrouwd. Maar aan de andere
kant diende zo'n jongen zwart te zyn, wilde
hij het baantje van Zwartepiet naar be
horen kunnen vervullen.
Goede raad was duur
„Ik zie geen andere oplossing dan dat
we hem zwartverven", zei er een.
„Ik weet niet", bracht Sint in het mid-
die altijd graag het fijne van de zaak
hoorde, weten.
„Een kilogram in drie weken", zei Pietro
somber.
„Een kilogram in drie weken En wy
blijven nog niet eens drie weken in Hol
land", x*iepen de Zwarte Pieten verschrikt,
„moet de goede Sint dan van die éne ma
gere kilo suilcer alle Hollandse kinderen
van borstplaat en marsepein voorzien".
„Ach hemeltjelief", zuchte een aardig
klein Moortje, dat Picolopete genoemd
werd, „dan mag Sint zyn koffie en thee
wel zonder suiker drinken, anders blijft er
nog niet eens een kilo suiker over".
„Je vergeet dat wij ook recht hebben op
een suikerrantsoen, zodra we voet aan wal
zetten", troostte Pedro, die de oudste en
aanvoerder van de Pietermannen was. „Wij
zijn met ons honderdtienen, dat is.met den
Sint zijn rantsoen mee 111 kilogram sui
ker".
„O wee, o wee," jammerden de suiker
bakkers onder de Pieters. „111 kilogram
suiker voor de suikerbeesten, de borstplaat
en de marsepeinvarkens van op zijn minst
twee millioen kinderen, dat zal me een
Sinterklaasavond worden. Dat wordt voor
ieder kind op zijn hoogst een achtste borst-
plaatje, we durven ons gezicht niet meer
vertonen, daarginds ih Holland".
„Maar dat is nog lang niet alles", ging
Pietro voort, „het is niet alleen zo met de
suiker, maar ook met de boter voor de bo
terletters, het meel voor de vrijers, de
taai-taai-poppen en de pepernoten".
„Ooe oei oei zuchtten nu alle pieter
bazen bedrukt en ze waren zo ontdaan, dat
ze niet eens de deur hoorden opengaan,
waardoor Sint Nicolaas kwam binnenstap
pen.
De goede Sint zag dadelylc, dat er op
winding was onder de Pieterlieden.
„Waarom al die lange gezichten", vroeg
Sint met zijn vriendelijke oude stem.
Toen viel er een diepe stilte.
Eindelijk verbrak Pedro het stilzwygen.
„Pietro zegt", begon hij
dat alles in Holland op de bon is",
huilde Picolopete.
en dat als we allemaal geen suiker
in onze koffie en thee drinken in Holland,
de kinderen toch op zijn hoogst een achtste
borstplaatje ieder krijgen", riep Pepito op
gewonden, „zegt U nu zelf, Sint, met zo
weinig kunnen wy toch niet bij de kinde
ren aankomen. Daar zou zelfs een Moor
van gaan blozen."
En werkelijk de goede Pepito bloosde
paarsig van schaamte.
De Sint lachte eens in zijn lange witte
baard.
„Waar myn Pieterbazen zich het hoofd
al niet mee breken Dacht je nu heusch
dat Sint zyn voorzorgen niet genomen had
Jullie vergeet zeker hoe stok- en stokoud
ik al ben. Geen regeerder zo oud en ge
wichtig, of ik heb hem gekend als een peu-
tertje van drie turven hoog, dat bang was
in de zak gestopt te worden en mee te
moeten- naar Spanje. Geen mens in Hol
land, die den Shit niet kent en hem graag
een beètje helpt. Neen hoor Ilc heb wel
extra-bonnetjes gekregen. Maar 't enigste
waar ik mij wel een beetje bezorgd over
maak is hoe zoeken wy al die bonnetjes
uit!? Dat wordt vast eën hele administra
tie en daarom zal ilc wel extra hulpzwarte-
pleten moeten aannemen".
den, „het regent nog al vaak in Hol
land. Als hy niet wasecht is, wat dan?!"
„Gebrande kurk kryg je er zo gemak
kelijk niet af, hoor", riep Picolopete heel
beslist, „daar kunnen we het best op wa
gen".
„Dat zullen we dan maar doen", zuchtte
Sint, „ik zal vandaag nog een expres-
sebrief met de tekst van de advertentie
naar de Nederlandse dagbladen zenden,
waarin ik een Hollandsen jongen vraag
met aanleg en liefhebbery voor het baan
tje van Zwartepiet. Misschien komt het
dan nog tydig in de courant. De post
verbindingen met het buitenland ondervin
den natuuriyk ook nog wel wat vertra
ging."
De goede Sint schudde zorgelyk het grij
ze hoofd. Nu hij aan al die moeilijkheden
dacht, leek hy nog ouder dan hy al was.
„Dan zullen wij morgen de karavaan
maar vast gaan voorbereiden, jongens,
want het wordt ditmaal een lange, lange
tocht."
„De karavaan?" klonk het als uit één
mond verbaasd. „Gaan we dan niet met
de stoomboot
„Neen," zei Sint, „het is niet veilig
meer op de zeeën. Jullie vergeet dat het
oorlogstijd is."
„Laten we dan met de vliegmachine
gaan," juichte Picolopete.
„Dat gaat natuurlijk ook niet, kleine
domkop. Denk aan het afweergeschut."
Neen, dat was zo.
„'Laten we dan met een autobus gaan."
„Geen benzine", zei Sint somber.
„Gaan we dan te paard vroegen de
Zwartepieten geestdriftig.
„Hm", antwoordde Sint nadenkend, „dat
lykt me de aangewezen weg. Maar paar
den eten nog al veel. Ik weet niet of
we zoveel haver kunnen krijgen. Daarom
ga ik wel op myn schimmel, want dat
ben ik aan mijn waardigheid als Sint ver
plicht, maar jullie zullen my op ezeltjes
moeten volgen. Die zyn minder kieskeurig
op hun voer en die laten jullie dan maar
van tyd tot tyd langs de wegkant gra-
De Zwartepieten keken lelijk op hun
zwarte neuzen. Op ezeltjes
„Wat zullen de Hollandse kwajongens
zeggen bromden ze.
„Niets," zei Sint beslist. Want anders
stop je ze in de zak. En nu knapen, onder
de wol. Morgen is het vroeg dag." En
hiermeie besloot Sint de vergadering.
Als jullie vandaag of morgen in de cou
rant kijkt, zul je misschien de adver
tentie wel vinden.
Nu maar te hopen, dat de Sint mooi
weer treft, want het is een lange reis
per ezeltje van Madrid naar Holland.
HOE EEN LAWINE ONTSTAAT.
Wanneer in de bergen veel sneeuw ge
vallen is, is het gevaar voor een lawine
groter dan ooit. De dikke laag sneeuw op
de toppen der bergen komt maar al te
gemakkelijk in beweging.
De sneeuw neemt in haar val alles met
zich mee; rotsblokken laten los, bomen
worden ontworteld, en als de lawine in
het dal valt kan zy grote schade in de
dorpen veroorzaken.