Trui, het trouwe Zeeuwse Paard. Kinderbijuoegsel san de 9roo. Meeuwsefie Courant Zijn gehechtheid aan en gijn vertrouwen ie mensen. Achter mijn woning in het kleine Zoute- i lande ligt een weiland, waarin een groot deel van het jaar een paard graast, gij weet wel, zo'n kolossaal zwaar, Zeeuws paard, een blond dier, met een weelde van liohter gekleurde manen. Als ik mijn post naar de brievenbus breng, kies ik in de regel mijn weg dwars door deze wei, waarin ik mij van den boer vrijelijk mag bewegen. Toen ik de allereerste keer in dit weiland verscheen, keek Trui zo bleek de Zeeuwse kolos te heten den vreemdeling wantrouwend aan, als ik haar op enige afstand passeerde. Zij maakte al aanstalten om de afstand tussen ons te vergroten, maar toen ik het dier een vrien delijk woord toeriep, keerde het zich weer tot mij, wachtte blijkbaar op een herha ling van zo'n woord en toen ik die uitno diging begreep, kwam het aanstonds dich terbij en liet het zich dadelijk strelen, waarop ik mijn weg door de wei vervolgde, naar een vlonder die ik over moest. Trui kwam gemoedelijk achter mij aangestapt, met zo'n zware hoeftred, dat ik de grond onder mij voelde trillen. Aan de vlonder nam ik afscheid, maar toen ik een minuut of wat later terug keerde, voor de terug reis naar huis, vond ik mijn paard tot mijn verrassing nog bij de slootplank staan, als was het ervan verzekerd geweestje komt wel terug Ik voerde opnieuw een gesprek - met Ti-ui, die nu naast mij kwam stappen en dat bleef doen tot aan het hek aan de andere kant van de wei om mij daarna na te kijken, zolang zij mij zien kon. De volgende dag wilde ik toch eens con troleren in hoeverre mijn paard zich zou houden aan de kennismaking van de vo rige middag en dus ging ik weer door de wei. Niet zodra hoorde zij het hek kraken, of zij kwam al naar mij toe, vergezelde rnjj wederom naar de vlonder, bleef daar werkelijk ook weer wachten op mijn terug komst en wandelde weer even genoegelijk de terugtocht mee. Deze ontmoetingen zijn de aanleiding geworden tot een hechte vriendschap. Gedurende zomer en- herfst bracht ik Trui enige halen in de week oud brood voöral op korstjes bleek ze verzot te zijn. En als het gebeurde, dat zij bij mijn ver schijning aan het hek achter in de wei liep, dan had ik maar één keer „alloh te roepen, om haar in galop naar mij toe te doen rennen, wat zij dan gewoon was te ondernemen in een vaart, alsof ik er ondersteboven bij zou moeten gaan. Maar daar hoefde ik allerminst bang voor te zijn plotseling staakte zij dan haar draf en stond in volle gevaarte vóór mij, haar grote ogen op mij gericht, als moest mij worden toegevoegd „jij kleinmoedige, die je bent". Even een gesprek, geklop op de stevige hals onder de golvende manen, waarvoor ik mij beloond zag met een ver trouwelijk overhangen van haar kop over mijn schouder en dande smulpartij, 't liefst alles uit mijn hand, zó voorzichtig, als wilde zij mij verzekeren wees niet bang, er gaat geen van je vingers aan En dan tot slot weer een wandeling met elkaar door de wei, heen en weer, gewoon lijk onder een heel gesprek zo tussen ons beiden, als ze mij met haar verstandige ogen aankeek en in antwoord harerzijds dan zó dicht tegen mij aan kwam lopen, dat ik haar wel eens opzij moest duwen, om in het rechte spoor te blijven. Weer bij het hek gearriveerd, kon zij haar prachtige hoofd tussen mijn handen leggen al was het de bedoeling om af te bede len „nog een ogenblikje". Waar ik na tuurlijk ook altoos de tijd voor had. En dan net zoo lang over de hekken blijven hangen tot ik om de hoek verdween. Ik kon alles" met het leuke dier doen, dat merkbaar al heel gauw had aangevoeld, wat zij bij dezen mens kon vinden. Vooral dat in steigerende galop op mij af komen' steve nen, als zij ergens ver de wei in, haast verborgen liep langs de slootkant, was telkens opnieuw een feestelijk moment, waar wij beiden schik in hadden. Als ik wel eens kennissen meenam, die getuige widen zijn van deze vriendschap tussen mens en dier, dan konden deze hun hart soms vasthouden, als het geweldige dier daverend op mij af kwam stormen wij dreigden immers met z'n allen te wor den verpletterd! Geen nood! Ik ver beeldde mjj, dat Trui om ons stond te lachen, als ze in haar fameuze gewicht eensklaps stok-stijf bleef staan en ons aan keek, als moesten wij van haar horen „dachten jullie nu werkelijk Als Trui voor de boerenwagen gespan nen wordt, die het koren naar de hofstee moet rijden, en ik kom het gespan in de dorpsstraat tegen, dan heeft de voerman een toer, om te verhinderen, dat Trui, met de hele vracht achter zich, het voetpad opkomt om mij te beduiden, dat ze mij best in de gaten heeft ên verlangend is om even te worden aangehaald in haar werk. Zo is „ons" paard een heel middelpunt geworden in mijn gezin. Het kleinste stukje brood, dat overblijft, een oud koekje dat te voorschijn komt uit een vergeten trommeltje, een beschuitje dat verbrokkeld raakt in het Zaterdagse mandje van den bakker denk er óm, niet weg gooien, Trui wil het wel hebben". En dan verhuist alles naar de schaal, die in de keuken op een plank bij de hand staat „voor ons paard". Als het maar geen krentenbrood is, als er maar geen kaas-resten bij zitten en als er maar geen brood met boter tussen door komt. Trui heeft mij aan stonds aan het verstand gebracht, dat zij daar volstrektniets van moet hebben. De eerste de beste keer, dat ik in mijn onwe tendheid, denkende goed te doen, krenten brood en kaasresten in mijn bak mee bracht, draaide zij zich kortweg om en verkoos zelfs niet meer te ruiken aan mijn rijken voorraad. Toen ik het toch nog eens,, probeerde, pakte zij het wèl aan, maar slingerde het dan met een plotselinge zwenking van haar kop, zover mogelijk van zich af en draaide zich prompt weer om. En zij bleef nèt zo lang argwanend naar mij kijken, totdat ik netjes alles wat „niet begeerd" verklaard was, uit mijn schaal verwijderd had,, excuus vroeg voor mijn ondeskundigheid ten aanzien van haar smaak wat drommel, waarom zou een paard óók niet mogen zeggen, wat het al dan niet lekker vindt?! waarna zij in de volheid van haar vertrouwen weer tot mij terug kwam en achter elkaar alle „gewoon brood" naar binnen knabbelde. Wat als een extra'tje graag aanvaard wordt, dat is een wortel en een klontje suiker, maar het laatste is uiterst spaar zaam, omdat wij distributie hebben. Iedereen, die bij mij op bezoek komt, wordt meegenomen naar de wei, naar „ons paard". Men wil onze verhalen over Trui zien waar gemaakt. Maar dan is er ook niemand, die geen schik heeft in dit lieve dier, dat zo duidelijk z'n gehechtheid weet uit te spreken aan en zijn vertrouwen in mensen, als het merkt, dat het ook van de kant van den mens rekenen kan op goedheid en bescherming. Maar dan is het loon, dat ons ten deel valt, ook wel heel groot. Zoutelande. A. C. ROCHAT. (Maandblad „Dierenbescherming".) Een dikke generaal. De Spaanse generaal Graaf Frederik van den Berg, uit de Tachtigjarige oorlog, was zo dik, dat geen paard hem langer dan twee uur kon dragen, en wanneer hij zijn paard besteeg, moesten vier sterke ruiters den dikkerd ophijsen en in het zadel zetten. Dat ging natuurlijk goed op de parade plaats of in het vrije veld, wanneer er geen -vijanden in de buurt warenmaar anders zag het er lelijker uit. Dat ondervond de graaf ook eens toen onverwachts Hollandse ruiters zijn leger kamp overvielen. Om te kunnen vluchten moest hij eerst te paard stijgen. Zijn offi cieren stonden op hete kolen. Zij zagen de Hollanders in volle ren aankomen, maar moesten wachten tot hun generaal goed en wel in het zadel zat. Eindelijk was het zo ver. Juist toen hij het paard de sporen gaf, waren do Hollanders er. De dikzak ontsnapte, maar de officieren waren minder gelukkig. Zij werden allemaal gevangen genomen. DE OUDSTE MAN TER WERELD. Als Thomas Parr zich niet in ^gjjn ge boortedatum vergist heeft, komt hem de eer toe, de oudste man van Engeland en vermoedelijk wel van de hele wereld te zijn geweest. Hij werd namelijk, volgens de oude kronieken, 152 jaar. Men zegt dat hij in 1483 werd geboren en eerst in 1635 in Londen overleed. Het grootste deel van zijn leven sleet hjj in een dorpje op het platteland en het verhaal gaat, dat hij toen hij al ruim honderdvijftig jaar oud was, nog zijn eigen akkers be werkte. Jammer was, dat de oude Thomas zo'n beroemdheid werd, dat de graaf van Arun del hem uitnodigde bij hem in Londen te komen wonen. Thomas Parr nam de uit nodiging aan en de Londenaars vonden het zo aardig hem tussen hun muren te weten, dat zij hem met allerlei lekkernijen ver wende. De oude Thomas was echter alleen aan zijn degelijke boereiikost gewend en al spoedig werd hij van dat lekkers ziek en stierf kort daarop. Wie weet, hoe oud hij anders wel geworden zou zijn EEN WARE VOGELGESCHIEDENIS. In die lang vervlogen tijden, toen de dieren nog spreken konden, had elke vogel een beroep. De vink bijvoorbeeld was eigenaar van een speeltuin. In een oude beukeboom was een groot gat en daarin woonde hij. Voor zijn woning konden de jonge dieren in de struiken schommelen en wippen, terwijl de .ouderen er op hun gemak op paddestoelen konden zitten en uit glaasjes, zo klein als eikeldopjes, limo nade en fosco konderi drinken. Veel vogels die langs kwamen vliegen, hipten er ook naar toe, want bij het gat, waar de vink woonde, stond met grote let ters geschreven „In de Welkom" ben je welkom, Van 't allerfijnste krijg je iets Vandaag kost het nog een stuiver, Maar morgen krijg je het voor niets. Als zij daar de vink op wezen, zei het slimme vogeltje altijd „lees maar goed. Morgen staat er precies hetzelfde". Op een keer kwamen de kraai en de kwartel samen binnen. „Een glas fosco" riep de kwartel. „Ranja, ranja" kraste de kraai. „Met plezier, met plezier. Zet u, zet u" tjilpte de gedienstige vink en vulde de glazen. Dadelijk daarop riep de kwartel tegen zijn metgezel „drink 'èt uit, drink 'èt uit" en dan tegen de vink „schenk op nieuw, schenk opnieuw". De kraai zei niets, maar dronk des te meer, want hij was dorstig; het was een erg warme dag. Telkens als zij hun glazen leeg hadden, vroeg de kwartel weer nieuwe. Ten laatste vond de vink, dat het tijd werd om te WETENSWAARDIGS. Waarvoor de mottenballetjês met~hün eigenaardige scherpe geur gebruikt worden, weten jullie natuurlijk wel. Misschien heb je er je badpak wel mee ingepakt om het tegen de motten te beschermen, want die diertjes vinden de geur van de kamfer zo onaangenaam, dat zij maar het liefst uit de buurt blijven van kleren waarin kamfer- balletjes zijn gelegd. Maar weet je ook waarvan de kamfer komt? Van heel "ver, n.l. van het eiland Formosa, dat in de Indische Oceaan bp China ligt. Daar groeien talloze kamferbomen die ons de kamfer voor onze kleine witte mot- tenballetjes leveren. Het duurt erg lang eer een boom oud genoeg is om kamfer te ge ven wel vijftig jaar. Vroeger was de kamfer een nog kost- .baarder product, maar tegenwoordig wordt zij ook kunstmatig in de fabrieken vervaar- betalen en hij zei, dat hij graag de kleur van hun geld wilde zien. Maar ja, stuivers hadden de kwartel en de kraai niet bij zich; dubbeltjes en kwartjes trouwens ook niet. En nu had je moeten zien, hoe zij elkaar de rekening wilden laten betalen. „Betaal jp maar even", zei de kwartel. „Neen, het is jouw beurt," antwoordde de kraai. „Kom, laat mijnheer vink niet zo lang wachten", hernam de kwartel. „Maar ik heb alleen groot geld bij me," zei de kraai weer. Zo ging het maar door en onderwijl huppelde de vink ongeduldig rond de pad destoelen. 'Toen klonk opeens uit het bos de roep van het winterkoninkje, die houthandelaar van beroep was. Rijshout Rijshout Takken als mijn been Twijgen als mpn teen En de rest fijn hout, fijn hout i „Daar moet ik bp zijn dat is goed Voor de koude dagen," zei de kraai en eer' iemand het hem beletten kon, was hij de deur al uit. De kwartel wilde de kraai achterna vliegen, maar mijnheer vink was hem te vlug af. Die kreeg hem bij zijn jasje te pakken en "troken troken had de lange panden in zijn snavel, ter wijl de kwartel de speeltuin uitvladderde. Als jullie dit verhaal niet helemaal ge looft, moet je maar eens goed luisteren als de vogels gaan zingen, want het win terkoninkje is nog niet vergeten, dat hp vroeger hout verkocht en roept nog altijd RijshoutRijshout Takken als mpn been Twijgen als mijn teen En de rest fijn hout, fijn hout En de kraai denkt nog steeds aan de glaasjes ranja, die hij heeft leeggedronken,- zonder ervoor te betalen, en als hp de vink ziet, krast hjj brutaal Ranja Ranja „Geef 't geld maar hier Geef 't geld maar hier zingt de vink dan, maar de kraal vliegt alweer' Verder.- Soms hoort de kwartel, die het gelag niet zijn jaspanden heeft moeten betalen, en sindsdien zulke korte staartpennen heeft, het lied van de vink en dan loopt hij op een sukkeldrafje dieper het koren veld in, om zich in veiligheid te stellen, want hij is bang dat de vink hem weer aan zijn jasje zal trekken, als hij hem 1 te pakken krjjgt, Van een Koolwitje, dat uit zeilen ging. Gelukkig dat het een mooie dag was. Koolwitje, dat voorzichtig een klein rond kijkgaatje gebeten had in het geelwitte pakje, waarin zij verpakt was, tuurde nieuwsgierig naar buiten. Eindelijk was het dan zo ver en zou ze in- haar splinternieuwe sneeuwwitte jurk mogen vliegen. Vliegen, o, dat moest heerlijk zjjn zo zoetjes te zweven door de helderblauwe lucht, de gouden zonnestralen tegemoet. Wat zou je veel zien als je vloog, dan was je immers hoog boven planten en dieren. Ai, was was Koolwitje nieuwsgierig Ongeduldig werkte zp zich uit haar gele omhulsel, dat haar zo lang veilig en warm verborgen had gehouden. Zij wilde de wijde wereld in en haar mooie nieuwe jurk aan een ieder laten zien. Nu, het was geen wonder dat Koolwitje blp was met haar nieuwe kleedje. Zij was nog nooit in haar leven zo mooi geweest als nu. Tevoren was zp een traag groen rupsje geweest, een echte holle-bolle-gijs, die heel de lieve, lange dagen aan niets anders dacht dan aan eten en slapen. Zp at de blaadjes weg van de bomen en struiken, omdat ze toch zo'n reuzentrek had. Maar de tuinman wilde dat maar niet begrijpendie hoorde ze vaak genoeg mopperen „die vervelende rupsen, daar moet toch eens een eind aan komen" en dan keek hp vreselijk boos. Met de mensen moest je toch heel- voor zichtig zijn, als je maar een rupsje was die vonden je haast nooit aardig. Meestal zeiden ze „jakkes, wat een griezelig beest". Dat was Koolwitje zelf ook eens overkomen, toen ze nog maar een rups was. Zij had heerlijk haar buikje rond en dik aan de boombladeren gegeten, toen ze dacht „Nu zou ik best een tukje wil len doen". De daad bp het woord voegend, dom melde ze al gauw in. Zij droomde heerlijk van grote, groene malse blaadjes, toen die ondeugende wind haar zag slapen. Tjoep gaf de wind haar een zetje en holderdebolderrolde zij naar beneden, juist in de hals van een kindermeisje, dat op een kind in een wagen paste. O, wat schrok me dat meisje en wat deed zij lelijk tegen dat arme rupsje. „Jasses, griezelig beest met je akelige kriebelpoten. Ba, moest je nu juist in mijn hals vallen" en zij slingerde het arme rupsje ver van zich af in de struiken. Daar kwam het gelukkig nog goed te land. „Maar goed, dat rupsen geen ge beente hebben" dacht Koolwitje lachend, „anders had ik toen vast een paar ribben gebroken". Ja, mooi was ons Koolwitje toen nog niet geweest, maar nu was dat heel anders geworden. Met haar was het gegaan als met Assepoes uit het sprookje. Lelijk en grauw had zij zich in haar cocon inge sponnen en dagenlang had zij daar in haar grijze pakje bewegeloos gehangen. En in die lange dagen van wachten veranderde het lelijke rupsje in het helwitte, blanke vlindertje dat Koolwitje heet. Nu kroop zij naar buiten, een beetje huiverig nog, want haar vleugeltjes waren nog vochtig. Oei, het was toch fris huiten. Gelukkig zag de lieve zon haar kleumen. Snel zond zij een paar van haar warme stralen naar Koolwitje, die er direct van opmonterde. Zij rekte en strekte zirfh en spreidde haar vleugeltjes in het koesterend zonnelicht het briesje blies haar droog en toen spreid de zij haar vleugeltjes wijd uit en begon de grote tocht...... de wijde wereld in. Ha, hoe heerlijk al fladderend hoger en hoger te klimmen. Zie, daar wandelde datzelfde kinder meisje met dat aardige kleine kindje bij zich. „Zou zij zich nog herinneren dat ik eens een keer in haar hals gevallen ben?" dacht Koolwitje. Zij vloog het meisje achterna en fladderde ondeugend om haai oren. „Wat een mooi vlindertje, hè" riep het kindermeisje lachend. „Ah" riep het kindje bewonderend. „Dat klinkt veel beter, dan ga weg griezelig be ;st" dacht Koolwitje tevreden en fladderde zielsvergenoegd verder. Waar zij ook kwam, overal werd zij vriendelijk ontvangen. De bloemen wiegden haar op hun kelken en de mensen riepen hun kinderen om naar haar te kijken. En de kinderendie lie pen zingend achter haar aan„Witje, witje, witje hoger", zongen ze. Dan flad derde Koolwitje al hoger en hoger om onverhoeds weer te dalen en vlak langs hun neuzen te fladderen. De kinderen holden dan achter haar aan en probeerden haar te vangen, maar Witje was hen veel te vlug af en lachte hen zachtjes uit. - Zo stoeide en vloog ze al verder en ver der, tot ze aan een grote waterplas kwam. Ach, wat blauw en wijd was dat water en wat blonk de zon in duizend gouden vonkjes op het spiegelend vlak. Maar wat was dat? Daar héél in de verte. Wie was dat sierlijk voortzwevend dier? Ach, dat was zeker ook een vlinder als zij. Maar wat was die groot en wat een mooie brede vleugels had hij. Zou hij met haar willen spelen? Zij repte haar vleugeltjes wat zij kon om bij die grote mooie vlinder te komen, die daar speelde in de zonneschijn. Ach, wat was het nog ver weg, vreselijk ver. Witje werd toch zo moe, zo moe, al trager en trager bewoog zij haar vleu geltjesmaarze zette doornu nog maar enkele metersen dan was ze er. Maar wat was dat?! Och jé, dat domme Witje had helemaal verkeerd ge keken. Het was geen vlinder, ook geen ander dier het was een zeilboot met een groot wit zeil geweest, die zij voor een vlinder had gehouden. Teleurgesteld en vreselijk moe streek Witje neer. „Kijk, kijk, een vlindertje, zeilt met ons mee" riepen de mensen op de boot, „wat aardig. Laat ze maar lekker uitrusten, want zij zal wel erg moe zijn van al dat lange vliegen". En Koolwitje liet zich wiegen in het hoogste puntje van de mast, met de zon en de wind om haar heen als speelkame raadjes en werd weer tevreden en geluk kig. Zij rustte heerlijk uit en had evenveel plezier in de zon, de wind en het water als de lachende mensen daar beneden In de boot. De zon ging al onder toen de boot naar de oever terugkeerde en de mensen en het vlindertje vrolijk en tevreden aan land gingen. Maar wat was dat? Niet alleen de mensen maar ook het vlindertje waren bruingebrand door de zomerzon. Dat kwam van het zeilen. De mensen herkenden haar niet meer als het kleine Koolwitje, maar dachten dat zij een heel ander soort vlindertje was. Nu noemden ze haar ook anders, voortaan heette zrj Zandoogje. Dat ^bruine kleedje stond haar evenmooï als haar smetteloos witte jurk. Als jullie ooit eens zo'n lichtbruin vlin dertje tegenkomen, dan denken jullie 'maar „dat komt ervan als vlindertjes uit zeilen gaan". Optimisme in de poesenwereld, ot de visscher in gezelschap van zijn cliëntele voor het eerste zoodje kat-visch (Foto Pax-HollamJ) 3 komt kijken of er een vischje voor haar overbljjft.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1940 | | pagina 12