Juupke's verrassing.
Wasdag in Voïendam
Hans en Eddy naar het
eïraus
Bij de wilde dieren.
„Fgn Hans, nog één nacht slapen en dan
gaan we naar het circus", riep Eddy vanuit
zijn bedje naa. Hans, zijn twee jaar ouder
broertje.
„Ho, ja, leuk", antwoordde Hans al slape
rig.' Eddy dacht er nog lang over na en kon
haast niet in slaap komen. „Als de wilde
beesten maar allemaal goed achter tralies
zitten, en als wij de kleine mensjes maar
goed kunnen zien", dacht hij. Dan krijgt
hem de slaap ook te pakken en spoedig
daarna ligt Eddy in diepe rust.
De volgende morgenwat was het
vandaag ook weer?o, javanmid
dag naar het circusmaar eerst naar
school. Zo waren ongeveer Eddy's gedach
ten bij het wakker worden. Hans was al
uit zy'n bed gesprongen en stond aan de
wastafel te boenen en te plassen, dat het
een lust was.
„Was het maar twaalf uur, hè Hans", zo
begroette hij zijn broer.
„Nou", riep deze. Even later holden de
beide jongens naar school en kunnen - nog
even op de speelplaats ravotten voor de bel
gaat. Ho, ho, wat duurde die morgen voor
Eddy lang, er kwam geen eind aan. Voor
Hans niet; want die had die morgen teken
les, en daar hield hij veel van. Thuis tekent
hij ook dikwijls, maar op school in een echte
tekenzaal en dan met een tekenbord voor
zich, dat vindt hij „fijn".
Toen zij 's middags uit school thuis kwa
men, zouden ze het liefst zonder te eten
maar dadelijk op .veg gegaan zijn, maar
moeder zei „Neen, neen, jongens, eerst
eten, en alle drie zetten zij zich aan tafel.
Vader kwam tussen de middag nooit naar
huis, zijn werk was veel te ver weg.
Eindelijk waren ze klaar met eten, de
jongens ruimden de tafel af, moeder waste
de vaten, terwijl Hans afdroogd" en Eddy
opborg e». nu gingen ze op weg. Van het
huis van de beide jongens naar het veld
waar het circus opgeslagen was, is het
slechts een kwartiertje loopen, en. nu deden
zij er zelfs nog korter over. O, wat is het
daar een drukte en een gejoel In de verte
stonden een heleboel mensen de jongens en
meisjes gade te slaan, die de tenten inwil-
den. Buiten voor de ingang stond bij wijze
van reclame een grote olifant, die een grap
pig huisje op zijn rug droeg, waarin een
sultan zat. Moeder nam drie kaartjes bij de
juffrouw aan de kassa en langzaam, voetje
voor voetje schuifelde mén achter de lange
rij mensen het ciVcus binnen. De voorstel
ling zou dadelijk beginnen, ze waren dus
'mooi op tijd. „Jammer, dat het nu al be
gint, ik had zo graag de leeuwen en- de
tijgers in hun hokken gezien, moeder", zei
Hans, maar moeder antwoordde „dat kan
straks in de pauze gebeuren, jongen."
Nu werd het heel donker in de grote tent
maar even later werd er een grote kroon, in
het midden aangestoken, met allemaal rode
gloeilampjes, wat een aardig gezicht was.
Als eerste nummer zagen zij gedresseerde
paarden. Hans en Eddy genoten van, de
prachtige beesten en hun moedige ruiters,
die zo maar op de ruggen van de dieren
durfden staan en zelfs nog gaan duikelen.
Eddy kon nauwelijks ademhalen van span
ning. Dan ging het grote witte licht weer
op en het eerste nummer was uit. Geest
driftig klapten de jongens met de mensen
mee, want zij vonden de ruiters wel,mooi.
Dan volgde een prachtig nummer - aan
een rekstok boven in het circus, nog span
nender dan het eerste. Daarna het optreden
van een Indisch tovenaar met zijn geheim
zinnige slangen en toen dat nummer ook
uit was, ging de bel voor de pauze en de
jongens stonden vlug op om naar de stallen
met de wilde dieren te gaan kijken.
Na de pauze kwamen de leeuwen en tij
gers aan de beurt. Hans vond het nummer
met de leeuwen het mooist van alles. „Wat
gehoorzamen die dieren netjes en wat brul
len ze hard", zei Hans tegen zijn moedér,
„die temmer moet wel een reuzekerel zijn."
Eddy vond het nummer van de leeuwen
eigenlijk een beetje griezelig. Tussen de
nummers door, kwam er iedere keer een
leuke clown naar voren, die de mensen
bezig hield met zijn grappen en zijn buite
lingen. Eddy zou die grappige man met
zijn dikke rode neus en rare witte wangen
wel eens wat dichterbij willen zien.
Nu kwam het laatste nummer, namelijk
de lilliputters met gedresseerde hondjes. De
lilliputters waren hele kleine mensen, die
de hondjes allerlei toeren lieten verrichten,
mooi zitten, door een hoepel springen, wan
delen op de achterpootjes. Sommige hond
jes waren aangekleed met een jasje en een
hoedje op, en iedereen vond dit nummer
even aardig.
Toen was de voorstelling afgelopen.
„Jammer, hè moeder, dat het nu al uit
is", zei Eddy.
„Ja, jongetje, aan alle dingen komt. een
eind, maar aan de prettige dingen het
gauwst", zei moeder, 's Avonds toen vader
thuis kwam, hebben zij hem alle nummers
verteld en wel zo duidelijk, dat vader het
in zijn gedachten zien kon, zodat hij zelf
niet naar het circus toe behoefde te gaan.
Kinderbijooegsel oan de "Proo. Zeeuiuscfte Courant
VERRASSING.
Marietje was laatst eens uit
wanü'len gegaan,
Daar zag ze een veld vol met
bloemetjes staan.
Ze plukte ze gauw, want ze hield er zo van.
Ze zette ze thuis in een heel wijde kan.
Toen ging z' er mee heen, op haar
teentjes heel zacht
En heeft ze naar moedertje's
kamer gebracht
Dat moes 's avonds opkeek toen
zij ze zag staan,
Dat snap je wel, hé? Maar wie
had dat gedaan?
Ze raadde het gauw: 't was
Marietje haar schat
Die altjjd voor moesje iets liefs over had.
Ze ging naar haar toe, ook al was het
haast nacht
En gaf haar een zoentje, voorzichtig
en zacht.
BOKKESPRONGEN.
Zonnestraal zoekt een bruid op de aarde.
Er wa'd eens een olijke zonnestraal,
die op een goede dag zo'n vrolijke bruid
stoet met zo'n lief bruidje zag, dat hij
meteen een kloek besluit nam en ook
wilde trouwen.
Hij vertelde het dadelijk-aan zijn vader,
de Zon. Die schudde zijn rond vurig hoofd
eens over die trouwplannen van zijn
„Jóngenlief, ik weet n •r het wel
verstandig van een zon- - .s te wil
len trouwen. Het bruid r mooie,
witkanten sluier was senkind.
Wanneer je haar vroeg j-: v te wor
den, zou ze je niet eens kunnen ver
staan".
„Zij was toch erg blij mij te zien", mop
perde zoon Zonnestraal eigenwijs, „want
zij riep tegen haar bruidegom kijk eens,
wat heerlijk; de zon breekt door".
„Dat ken best waar zijn", zei vader
Zon sussend, „maar het is nu eenmaal ge
woonte dat de mensenkinderen onder el
kaar trouwen, en zij zouden een zonne
straal met zulke dwaze plannen als jij
maar uitlachenals ze je konden ver
staan".
„Dan zoek ik mij een vrouw die mij wel
verstaan kan", zei Zonnestraal koppig,
„maar trouwen zal ik".
„Wel", zei vader Zon, „ik wil je plan
nen niet in de weg staan. Zoek dan maar
een vrouw, ik geef je er een hele dag vrij
voor. Langer kan ik je niet missen, wil
alles op aarde goed blijven groeien en
gedijen".
„Eén dag is lang genoeg, Vader, ik ga
al", riep Zonnestraal welgemoed, en weg
schoot hij, regelrecht naar de aarde.
„Kijk goed uit bij de keuze van je bruid,
mijn' zoon", riep Vader Zon hem nog na,
„en doe geen domme dingen".
Dan schudde hij nogmaals zijn grote
hoofd en oogde zijn vluggen zoon na, die
welgemoed de wijde wereld doorschoot op
zoek naar iets dat mooi genoeg zou zijn
om de bruid van een zonnestraal te wor
den.
Het eerste waar zijn blik op viel, was
een kristalheldere schitterende dauwdrop
pel, die vrolijk dansend aan een twijgje
hing.
Zonnestraal keek haar aan en terwijl hij
haar aanzag, werd zijn hart warm, zo
warm als een zonnestraal maar zijn kan.
Maar het dauwdropje schrok van die
gloed, zij schrompelde er van ineen en ver
dampte voor zijn ogen tot een klein
bevend kristalhelder spatje.
„Dat is geen vrouw voor mij", dacht
Zonnestraal wijs, „wanneer ik haar niet
eens mag aanzien, dan kan ik zeker niet
met haar trouwen".
En teleurgesteld keerde hij zich om en
ging verder.
Lang duurde zijn teleurstelling niet,
want hij was nog niet lang op weg of
daar zag ,hij in haar groen blader
kleedje een roosje bloeien. Ach, wat eeu
vriendelijk gezichtje had zij, met haar wil
de hij trouwen, vast en zeker.
Met zijn warmste schijn liefkoosde Zon
nestraal zijn roosje, maar achwat
een teleurstelling. Roosje keek op noch
om. Zij had het veel te druk met haar
vriendinnen, de fladderende vlindertjes, t
de zoemende bijen, dan dat zij tijd kon
vinden haar aanbidder op te merken.
Zonnestraal wachtte nog een poosje of
zij hem misschien toch nog zou zien,
maar al wachtend dacht hij plotseling
„Is dat wel de juiste vrouw voor mg Zg
heeft het zoo druk met allerhande zaken,
dat zij misschien niet de tijd zou vinden
zich ook nog om haar man te bekom
meren" en. hij schoot ijlings weg.
„Ach er is nog zoveel moois op de
wereld; laat ik mij nog niet gewonnen ge
ven", dacht Zonnestraal moedig, en hij
speurde de aarde rond. En ja, daar dacht
hij al gevonden te hebben, waar hij zo
verlangend naar uitkeek.
Boven het heldere water van een p
scheerde een sierlijk waterjuffertje, haar
doorschijnende vleugeltjes glanzend in het
licht. Zij scheen door de lucht te dansen,
daalde dan heel diep tot vlak boven't water
van de plas, en bekeek zich telkens en
telkens weer in het spiegelglad watervlak.
„O, wat is zij mooi" dacht Zonnestraal
verrukt en hij bleef turen naar dat sier
lijke wezentje voor hem. Doch hoe lang
hij ook naar haar bleef kijken, zg merkte
hem niet op alleen haar eigen spiegel
beeld scheen haar belangstelling te boeien.
Toen verkilde ook deze bewondering in
RAADSELS.
1. Ik ben een lekkernij van zes letters.
356 is een grote hoeveelheid.
12 is vol maken (1ste pers.)
•[9A9in 'iriA '[a a a Sujssorïo
2. Ik ben pikzwart, maar als je mg om
keert ben ik helder wit.
•uioo.1 'jooyj luissojdo
3. Men zegt ik breng geluk
Waar je mij ook vindt.
Al ben ik maar hee klein
Mooi ben ik zeker kind.
9p)699C1S.Ï99i[Ui SutSSOldQ
Het was een warme Augustusmiddag en
in het grote bos was het stil, heel stil. Alle
dieren hielden 'n middagslaapje de ko
nijntjes in hun holen, de eekhoorns en vo
gels in hun nesten. Toen opeens werden
zij uit hun vredige rust opgeschrikt door
het geluid van haastige voetstappen daar
kwam Joke aangerend.
Zij waren verderop, op de hei, aan het
verstoppertje spelen. De hele klas deed
mee, zelfs meneer. Ze maakten een school
reisje en een pret dat zij hadden Hè, Joke
had het er warm van
Zij haalde haar mooie zakdoek uit haar
zak en zwaaide er mee. Wat, zag ze goed?
Keek Piet daar door de struiken? Piet was
hem immers? Gauw maken dat ze weg
kwam
En weg was Joke weer, maar daar waar
ze net gestaan had, lag nu haar zakdoekje,
het zakdoekje, dat Moeder zo mooi gebor
duurd had, en waar ze zo trots op was.
En het bleef daar liggen ook, want een
half uurtje later zei meneer, dat het nu
tijd werd om op te stappen en pas toen
ze in de bus zat, die hen naar huis bracht,
merkte Joke wat ze verloren had, maar
toen was het te laat.
Dezelfde avond zat, boven op een omge
vallen boom in het grote bos, Juupke, het
kleine kongnenjongetje en huilde tranen,
met - tuiten. Het was ook allemaal zo vre
selijk naar. Een paar dagen geleden had
den ze met zijn tweeën, zijn vriendje Ploem
en hij, bosbessen gezocht, bosbessen waar
moeder jam van maken zou. Hmm, hij wa
tertandde als hij aan die lekkere jam dacht.
Ploem had zijn mandje al haast vol en hij
had dorst. Het was een warme zomermid
dag, moet je denken.
Nou, Ploem had uit het beekje willen
drinken en toen ineens lag hij in het water
te spartelen en hij kon niet zwemmen Het
was verschrikkelijkJuupke rilde nog als
hij er aan dacht.
Hg had Ploem gauw een pootje toege
stoken en hem eruit getrokken. Samen
waren zij toen, heel hard hollend, naar
Ploem's Moeder gegaan, die haar natte
zoontje gauw onder de wol had gestopt.
Hg had kou gevat, zei de kongnendoktsr
de volgende dag, en hij moest een paar
dagen in bed blijven. Vandaag was Juupke
de hele dag bij hem geweestze hadden
spelletjes gedaan en Poem's Moeder had
voorgelezen. De tijd was omgevlogen en
daardoor kwam het natuurlijk dat Juupke
helemaal vergeten liad, dat het vandaag
Grootmoe's verjaardag was.
En nu had Juupke helemaal geen ca
deautje voor haar. Zijn zusje had vanmid
dag bloemen geplukt en daar een mooie
ruiker van gemaaktzijn broertje had van
heistruikje een mandje gevlochten en dat
gevuld met bosbessen en bramen, maar hg
Juupke, hij had niets, en hij was nog wel de
oudste.
Bedroefd begon hij weer te huilen, toen
hij opeens, door zijn tranen heen, iets wits
zag hangen tussen de struiken. Hij stond
op en ging, nieuwsgierig als hij was, eens
kijken wat dat wel kon zijn.
Wat, zag hij goed Daar hing zo maar,
midden in het bos, een prachtige witte
sjaal, waarop bloemetjes geborduurd wa
ren. Juupke kon zijn oogen niet geloven.
Hij pakte haar voorzichtig op en bekeek
haar van alle kanten. Hoe kwam ze hier?
Och, natuurlijk had een van die menschen-
kinderen. haar vanmorgen verloren. Nu,
dan mocht hij haai- best houden, want de
kinderen kwamen hier toch niet meer terug.
Die woonden immers ver weg in de stad.
Juupke danste naar huis. Nu had hg ook
een cadeautje, en nog wel het mooiste dat
er bij was. Wat zou grootmoeder big zgn
Die avond was er in grootmoeders hol
een groot feest en Juupke, die juist aan
een heerlijk worteltaartje bezig was, knikte
grootmoeder eens toe en keek vergenoegd
naar de mooie sjaal, die zij om had, zijn
cadeautje.
En als zij voortaan met grootmoe mee
gingen om kool te eten in haar tuin, droeg
zij de witte sjaal met de geborduurde bloe
metjes, en dan wist Juupke, dat hij heel
wat kattekwaad mocht uithalen, eer hij er
van grootmoe van langs zou krijgen.
het warme hartje van Zonnestraal en be
droefd en vermoeid wendde hg zich af.
De dag was al bijna ten einde en nog
had hij zijn bruidje niet gevonden.
Langzaam schoof hijover de aarde
voort. Zou hij tóch nog vinden wat hij
zocht
Kijk, daar stond aan de voet van een
oude eik in haar eenvoudige blauwe jurkje
het Bosviooltje.
„Dag Zonnestraal" riep zij blij „kom je
om mij te koesteren" en zij bloosde met een
purper blosje onder het warme schijnsel
van zijn ogen.
„Kgk" dacht Zonnestraal „zo'n beschei
den lief bruidje, die zich zo verheugd op
mijn komst, is juist wat ik mi overal ge
zocht heb".
„Lief Bosviooltje, toe wil je met mij
trouwen?" vroeg hij.
„Graag" zei het Bosviooltje vriende
lijk, „ik zou het heerlijk vinden als je dan
altijd bjj mij bent."
,,'s Avonds bedoel je zeker en des nachts"
verbeterde Zonnestraal lachend „overdag
moet ik mgn werk doen op de wereld". -
„O", zei het Bosviooltje „blijf jé dan
de hele lange dag weg? O, wat vreselijk
ongezellig. Nèen lieve Zonnestraal, dan
trouw ik liever met iemand die, evenals
ik, thuis hoort in het bos, en die niet als
jij er heel de lieve lange dag alleen op
uittrekt". En het Bosviooltje trok haar
liefste pruillipje.
„Ja maar", zei Zonnestraal vastberaden
„mijn plicht gaat toch voor. Stel je voor
dat alle zonnestralen plots geen lust meer
in hun werk hadden en hun tijd bij de bos
viooltjes verpraatten! dan zou het er maar
donker op aarde uitzien".
Neen, die keus van hem was ook al niet
de goede geweest. Nu gaf hij het toch
maar op.
Verdrietig steeg hij weer omhoog, re
gelrecht de hemel in. Maar wie ontmoette
hij daar op zijn weg? Een wit wollig wol
kenmeisje, dat luchtig voor hem uit
zweefde.
„Wel Zonnestraal" lachte zij „jij bent
ook vlijtig geweest, dat je nu eerst van
je dagtaak op de aarde bij ons terug
keert?!"
„Ik werkte niet" zei Zonnestraal stil
„ik zocht een bruidje, maar ik kon er geen
vinden die bij mij paste". En hij vertelde
het wolkenmeisje heel zijn lange verdrie
tige geschiedenis.
„Ach, wat zijn zij op aarde dom" zei
het wolkènmeisje verontwaardigd.
„Vind je?" vroeg Zonnestraal verrast
„zou jij er anders over denken als het
Bosviooltje bijvoorbeeld".
„Natuurlijk" zei het Wolkje verlegen,
„als je van iemand houdt, dan wil je je
immers graag naar hem schikken".
Toen keek Zonnestraal heel warm naar
het Wolkje, zg kreeg er 'n rozerood blosje
van en vroeg „Wil jij dan mijn bruidje
zgn".
nog meer. De mensen op aarde zagen het
„Ja" fluistei'de het Wolkje en bloosde
en zeiden tegen elkaar „kijk eens in de
lucht, hoe mooi, dat is het avondrood".
Zonnestraal en Wolkje werden heel ge
lukkig samen en naar hun voorbeeld zoch
ten de zonnestralen niet langer hun
bruidjes op aarde, maar trouwden zij met
de witte bescheiden wolkjes, die hen
's avonds na de lange dagtaak op aarde
in de hemel opwachtten.
Wanneer zij terugkomen, blozen de
wolkjes telkens opnieuw van vreugde en
de mensen, die daar natuurlijk niets van
weten, blijven die roze gloed het avond-
1 rood noemen.