Zeeuwsche Kroniek Vein onze Boekentafel KORTE PREDICATIE SCHAKEN Bevelan'se brieven. Psalm 23. Wij moeten thans leven van momen- ïen en de goede gulzig drinken. Zulk een moment is Psalm 23. Lees dit lied plak bij den dood. „De Heer is mijn Herder, mij zal 'niets ontbreken. Hij doet mij nederlig- gen in grazige weiden; Hij voert mij zachtkens aan zeer stille wateren. Hij verkwikt mijne ziel: Hij leidt mij in hel 'spoor der gerechtigheid om Zijns naams wil."- Ik ben er bij geweest, dal menschen dit lazen tijdens een bombardement. Dan leeSi men het eerst goed. Want dan zijn Gods grazige weiden zeer we- lig en de stille wateren zeer stil. Dan wordt onze ziel bovenmenschelijk goed gedaan en wij weten ons geleid met vaste hand in een recht spoor, door Eén, die hooger en verder ziet dan wij. Dan krijgen ook klank de woorden uit pers 4: „Al ging ik ook in een dal der scha- duwe des doods, ik zou geen kwaad vreezen, want Gij zijl met mij. Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij." Wie door het dal dezer schaduwen gaat, begint vertroosting te ontvangen uit den stok, die Christus in handen geduwd werd, toen Hij op aarde met een doornenkroon en een spotmantel stond want zoo is de aarde, maar zoo is God), den staf van den Goeden Herder onzer zielen. Dan worden zelfs levend Ooster- 'Bche beelden als deze: „Gij richt de tafel toe voor mijn aangezicht, tegenover mijne tegenpar- tijders; Gij maakt mijn hoofd vet met olie, mijn beker is overvloeiende. Im mers zullen het goede en de weldadig heid mij volgen al de dagen mijns le vens; en ik zal in het huis des Heeren blijven in lengte van dagen." Overvloed, overvloed. Er is iets, waar de tegenpar tijders, de duivel met al zijn demonen, niet tegen kunnen: dat is, ons te zien met een vreemden glimlach van geluk midden in het grootste, ongeluk, omdat God over vloedig geeft, de verborgen gaven, góedheid van Hem en weldadigheid van Boven, en dat eeuwiglijk. Ja, men leze dit lied tijdens een bom bardement. F. b de „wachtkamer" van den Volen- damschen fotograaf, die het druk hoeft met het vervaardigen van da polretjes voor de indentiteitsbawljzen. (Foto Pax-Hollant$ MIJN SIGARET? Hoe te vervangen, O, sigaret o kooltje vuur Ik smacht naar jou, bjj dag en uur ik voel me zoo verlaten en 't loopt zoo in de gaten, .Want immer tast ik naar den zak, waar eens uw volle doos in stak sta dan met leege handen doe niets dan watertanden. Jij troosteres van menig leed de zwakste zij' van den athleet ik zoog uit jou den moed en kracht, die deze tijd van mij verwacht de beste inspiratie eh stof voor conversatie. O, sigaret, ik snak naar jou wat is nu 't leven laf en lauw 'k verga van fel verlangen hóe kan men jou vervangen ,Wèl neem een sigaretpapier spreid daai'in uit, met lossen zwier, tabak voor sigaretten Nil moet u op gaan letten. U draait dan, met een vaste hand, de sigaret in haar verband steekt dan de tong naar voren en likt haar naar behooren. Maar als u iemand „presenteert" hem soms zoo'n sigaret offreert, steekt d&n geen tong naar buiten uit want ieder weet, wat dat beduidt. Alsdan dient aan den man gevraagd „wanneer het u soms wèl behaagt, wilt u 'm even likken Zóó moet u d&t dan flikken 1 Ha-vee-Wee. DE MISLUKTE AANVALLEN VAN SPANJE OP STAATSCH-VLAANDEREN, I. Reeds meermalen hebben wij in de kro niek over Zeeuwsch-Vlaanderen, vroeger Staatsch-Vlaanderen geheeten, geschreven. Dit deden wjj met een bijzondere voorliefde, daar het de geboortegrond is van den oix- dergeteelcende. Ook telt de Prov. Zeeuw sche Courant er vele lezers. Zeeuwsch-Vlaanderen heeft een rijke ge schiedenis. In den loop der eeuwen hebben de bewoners veel ondervonden, meer dan het platteland van het overige Zeeland. In den tijd, dat Vlaanderen bloeide door handel en scheepvaart, dus in de 13de eeuw, waren de meeste der tegenwoordige landbouwstadjes belangrijke koopsteden. Die welvaart ging grootendeels te niet door den strijd, welke de bewoners in de volgen de eeuwen hebben moeten voeren. De eerste en niet de minst gevaarlijke vijand was de zee, die bijna de geheele streek vaak overstroomde. De dorpen wer den een prooi der golven, waarboven de oude kerktorens langen tijd bleven uitste ken. Alleen het eiland Cadzand, al werd het afgebrokkeld, bleef behouden. Mensch en vee vonden hun graf in de zee. De ste den, half of bijna geheel ontvolkt, bleven op de eilandjes liggen. De strijd tegen de zee, met afwisselend geluk gevoerd, eindigde toen door inpolde ringen de geheele streek weer één geheel Werd en de vruchtbare klei aan de noeste bewoners broodwinning verschafte. Tegelijk met den strijd tegen het water had de be volking ook te kampen met den vijand, waartegen ons vaderland tachtig jaren lang oorlog heeft gevoerd. In de laatste helft van dien strijd, waarin nog een wapenstilstand was van twaalf jaar (16091621), is Zeeuwsch-Vlaanderen op den vijand veroverd, behalve Biervliet, Axel en Terneur-en, welke steden reeds vroeger waren bezet. De streek was een voormuur geworden voor de Republiek. Bovendien bleef men heer en meester van de Schelde en belem merde men alzoo den handel op Antwerpen en op de andere Zuidnederiandsche steden. Het is te begrijpen, dat Spanje herhaal delijk pogingen heeft gedaan om dien muur te doorbreken, hetgc,n evenwel nooit is ge lukt. De voornaamste aanvallen zullen wij memoreeren, hierbij voornamelijk op het Westelijk deel het oog hebbende. Behalve de versterkte steden lagen er ook tal van schansen. Op vele plaatsen zijn die schansen nog aan te wijzen, al hebben zij veel van Iiaar hoogte moeten boeten en zijn de omringende grachten gedempt. In den zomer van het jaar 1604 had Prins Maurits deze streek geheel veroverd. Het moeilijkst was het sterke Sluis, gele gen aan Het Zwin, waardoor de geheele omgeving onder water kon worden gezet. Na een beleg van ruim drie maanden moest de stad zich overgeven. Reeds spoedig trachtte Spanje deze be langrijke vesting te heroveren. Sluis was destijds de sleutel van het achterlig'gende Vlaanderen. De polder van Oud-Breskens, waar nog niet eens een haven was, lag met de zee gemeen. 12 Juni 1606. MISLUKTE AANSLAG OP SLUIS. Het uur van den aanslag sloeg niet. Een schreiend kind houdt zijn vader ivakker. De bekwame veldheer van het Spaansche leger, markies Ambrosius Spinola, had een bevelhebber Du Terrail, een Fransch bal ling, even stoutmoedig als zijn meester. Du Terrail had een middel uitgevonden om stadspoorten te doen openspringen met zoogen. petarden of poortopenspringers, een soort springbussen. Hiermee had hij reeds succes gehad en nu had hij 't oog geslagen op het sterke Sluis, dat een paar jaar ge leden in de handen der Staatschen was gevallen. De kermisdag in die stad werd uitgeko zen om met list en beleid den aanslag te wagen. Van uit Vlaanderen naderde hij des Zondagsavonds met ruim 3600 man de stad, Waar de kermisvreugde elke gedachte aan een overval verbande. Het plan was de Oostpoort aan te vallen. Hiervoor lag een lange brug om zoo uit de stad naar het naburige eiland van Cadzand te komen. De wacht bij deze poort was niet groot, omdat men het onmogelijk oordeel de, dat de vijand voorbij de schansen over het verdronken land aan deze zijde een aan val zou doen. En toch was het aan Du Terrail na zonsondergang gelukt onge merkt de Oostpoort te nadei-en. Een klein deel van zijn troepen zou echter eerst een aanval doen aan de andere zijde van de stad bij de Zuidpoort, teneinde heel de be zetting daarheen te lokken. Als de torenklok van Sluis, terwijl allen, Vermoeid van de kermisvreugde in diepe rust waren, drie uur sloeg, moest aan de Zuidzijde een schijnaanval worden gedaan. Maarde klok liet haar drie slagen niet hooren, zoodat niet tot den aanval werd overgegaan, noch minder een alarm kreet klonk. Du Terrail met zijn mannen wachtten vol ongeduld niet ver van de Oostpoort, Daar geen krijgsrumoer gehoord werd, meende hg eerst verraden te zijn. Eindelijk besloot hij toch tot den aanval over te gaan. Een drietal soldaten zwom men stil de gracht over en hingen onge merkt aan de poort de petarden. Deze wer den aangestoken en een oogenblik later sprong de poort open n viel de wipbrug naar beneden. Du Terrail gaf nog geen bevel tot den aanval, daar lig nog een oogenblik wilde wachten op het alarmge roep aan de andere zijde der stad. Door het ontploffen der springbussen was de wacht van de Oostpoort, slechts uit 16 man bestaande, uit zijn dommeling wakker geworden. Zij zagen echter niemand nade ren en deden de poort zoo goed als zij maar konden weer dicht. De kapitein Slingerby, niet ver van de poort wonende, was door zijn schreiend kind wakker gehouden. Hij hoorde de ont ploffing aan de poort en begreep, dat er iets niet in orde was. Spoedig was hij met ztfn mannen bij de bedreigde poort. Ondertusschen waren de Spanjaarden, allen van spietsen voorzien, de poort gena derd om binnen te trekken. Het geschut, dat naar de brug gericht was, verhinderde dat. Doordat de achtersten begonnen op te dringen, sprongen velen, die niet wilden getroffen worden, te water, doch verdron ken. Het aantal dooden was ruim 400, ter wijl nog verscheidenen werden gevangen genomen. Kapitein Slingerby ontving voor zijn' dap- Of-'elwusterd op de Mart. „Dat padje 'k k onder wat verschil lende omstandegheden 'egae", docht Mien- tje, toen k ze lingst de 'óoge braem-'aegen deur de weien gieng, „Toen a me nog kleine ware, 's Zitterdags, nae'. den diek, om filètjes in 't voorjaer, en om wilde errebémezen. Eêle voemirreg bleve me dae' mee bezeg, lekker in 't zunnetje op de Zuudkant't waere in de regel de êeste mooie voorjaersdaegen, a' me filètjes 'aelden en katjes uut het wissebus. Dan liepe me 'ier mee. óns fekansiegöed an, soms zagge m' er uutom een cent te geven. Mae' dat was nóodeg ok, 'óordae' kwam toch oltied één van oallen tuus, onder de modder of mie de schöoren in z'n klêeren. 't Was tóch een móoien tied De kêeren dè.' me mee voader of moeder mee nae' Stad mochte dan stienge m' er anders op. Wat je toch ongemak van dat Zondagse góed „oplette ivaer a je je voeten zet, 'óor, kiek toch waer a je stapt en voetje voe' voetje over de planke, da' je nie in de dulve soenkelt". Mae' tóch oltied even graag mee wille, weet je, om te kieken nae' oal de móóie wienkels en, op de mart, nae' de kraemen. En luustere nae' oal de smoesjes, die ze der bie te pas brienge om één kleinegheidje kwiet te raeken net as toen bie dat kraem mee 'ondezweepen en 'olsbanden". Dae' kwaem een lachje op Mientjes gezicht, toen k ze dat in d'r gedachten wee' zag ofspele, 'oe a die gewiekste kóópman mee z'n klanten omsprong. Een boer pakten een 'ondezweepje en bekeek het is van oalle kanten; de kóóp man was ter bie „een goed zweepje, baas, aardig speelgoed. Is het voor uw zoontje?" „Voe den 'ond natuurlik", zei den baes, en die keek k ofdat 'n zegge wou „Wil je mien soms voe' de gek 'ouwe?" Mae' dat was 't geval nie, de man was êen en oal gedienstegheid „na tuurlijk voor de hond, ik bedoel moet uw zoontje het gebruiken?" Den boer schodden „nêe-e, ikke". „O, is het voor Uzelf dan raad ik U dit toch niet aan, dan heb ik hier iets beters, kijkt U eens hierHet einde was, dat 'n z'n dierste zweepe verkocht. Twint a den boer z'n geld langden vroog 'n „welke hond hebt U?" „Een 'ei-der", zei den boer, „een prachtbeest, op z'n rik gitzwart en van onder licht, zêemachteg. 't Is een ras-'ond mae' zö'n lilluk, kwaed kreng, da' 'k er werachteg zelf een bitje schoef van bin. Ie ei me k is nae bie m'n broek 'ehad luustere doet 'n glad nie, noe zu' m' is kieke ofdat 'n nae' de ziveepe luustere wil". De koopman in een kiste onder z'n töog zitte roefele en noe pakten ie wat uut een papiex-. „Kijk eeii3 hier", zei den, „dan heb ik hier net iets voor U". En ie begon wee' van oalles op te sommen, net as over de zweepe, om te bewiezen da' z'n klant dat artikel om zó te zeggen gin menute mi' 'misse kust. Mae' die stieng dae' mee een vies 'gezicht op te kieken, want dat was een zögenaemde dresseer'-olsband, an de binnenkant bezet mee scherpe prik kels. Ie 'ieuw z'n luppen vast op mekare, toen pruumden ie is op de grond „Nêe-e 'óor", zei den, „ik za' den der wel onder krlege, mae' zó nie". De jood stak z'n' vienger nae' boven i „U houdt geen. reke ning met het karakter van die hond. Kent U het karakter van een herder? Hij mag groot zijn en sterk zijn, voor mijn part zoo woest als een tijger, maar wanneer er op uw erf een inbreker komt met een flinke knuppel en die slaat je hond, om dóód te slaan, dan druipt ie af", „Werachteg nie", gooiden dien boer der tussen. „Ja", zei een stemme achter z'n rik, „de koopman ei gliek, wan' een 'erder is in de grond laf". Den êenen draaiden zn eigen om en den aren knikten „dag neve". Ze gavve mekare de 'and en ,,'oe is 't, en tuus? 't Vrouwtje nog wel? Dochtertje ok nog góed?" Toen stienge ze mee d'r drieën wee' mee oal d'r aandacht bie dien 'olsband. En de jood draaiden z'n gramofoonplaete wee' of. De neef zei „een 'erder? Ik zou gin 'erder wille zie. Nee, dan den mienen. Dat is een Bouvier. Die bin van niks benauwd. Contrarie 'oe 'arder k die 'esloge worre, 'oe kwaejer a ze worre". Ie góoiclen den 'olsband neer, „mae' mee dat dienk kun jie niks begunne, 'óor, '1c zou nie wete wat voe r.ut k daer in steekt". Noe zag de koopman wee' kanse om an 't woord te kommen „luister nou is hier baas, luister nou 's allebei naar mij die hond is on gehoorzaam die bijt naar z'n meester". „Dan gaf ik 'n de kogel", zei de neef. „Nee, stil nou, pardon", de koopman wee', „en U hier, baas, U zegt zelf door pijn wordt die hond gedwee dus is zoo 'n hals band een probaat middel om de bond ge hoorzaamheid te leeren. Probaat wat zeg ik een onmisbaar middel". Ie pakten een papier „ik zal 'em even voor U inpakken en ik geef U op een briefje dat U me over een week komt bedanken", Ze stienge even stille te kieken, mee ollebei d'r émdep. in d'r zakken. „Dat zie 'lc er toch nie in", zei toen den êenen, „wan' ik za den nie' neme". Mientje was bie de leste planke 'ekom- me. Ze liet d'r 'and over de leunege sliere en keek deur de rondte. Ze docht„wat 'k noe toch lóope suffe, 'k Bin naebie tuus, Mae' 'lc bin zelf nóg blie-e, dat 'n dien band nie 'elcocht eit. Oe zou op die meniere een 'ond óóit vrien'schap voe je kunne voele of je durve vertrouwe. Dat bereik je nie mee scherpe prikkels of een 'ondezweepe. Ik m'n 'ondje nog nóóit één klapje 'egevc en 'oe onnoemelik vee' vrien'schap ik k van dat bêestje 'ehad. G'-öorzaem-'eid ku' je meschien ofdwienge mae' vrien'schap mö je verdiene'. H. C. H. per en vlug optreden van de Staten een gouden gedenkpenning en het kind, dat zijn vader onwillekeurig had wakker gehouden, kreeg een jaargeld van 180 gulden. Maar waarom had de torenklok geen drie uur geslagen? Eiken avond moest het uunverlc worden opgewonden^ De zoon van den klokkenist ging met zijn neef op den avond van den beraamden aanslag naar boven om dat werk te doen. Daar hij te veel kermis had gehouden, was liij door lichte dronkenschap onbekwaam, zoodat zijn neef het uurwerk opwond. Door onervarenheid of onacht zaamheid wond deze het uurwerk te straf op, waardoor het gewicht aan do katrol bleef vastzitten en de klok stil stond. D.e Spanjaarden wachtten dus vergeefs op klokslag drie en de aanslag was verijdeld. (Slot volgt). R, B. J. d. M. UITGAVEN GEBR. KLUITMAN ALKMAAR. Roulcevaar de Toovenaar door S. Franke. Geïll. door Hans van Leeuwen. Dit is een sprookjesboek, waarvan de jonge kinderen zeker zullen genieten. Er komen een heele rij vermakelijke figuren in voor: de kabouter Knibberknobber, de koning, die tevens knechtje van Roulcevaar is, met de koningin Rozemarijn, de Bibel- lebonsche koe en nog veel meer. Het boelc is uitgekomen in de serie Bae- dagogische boeken. De club in de lcampeertrein door J. H. BrinkgeveEntrop, Geïll. door Miep de Feyter. In de 2omervacantie gaat een troep meisjes van een middelbare tfchool een reis maken met een lcampeertrein. Eén van de meisjes kan niet mee vanwege haar licha melijke toestand. De anderen houden liaar echter geregeld op de hoogte van allerei gebeurtenissen. Uitgekomen in de serie „de wijde We reld". Vrijbuiters in de lucht door F. Parkhill. Geïll. door Pol Dom. Een boelc voor jongens, die van spannen de avonturen gouden. De hoofdpersoon is Dingbat Garth. Hij raakt verzeild in het luchteslcadron van een groep opstandelin gen in een Zuid-Amerikaanschen Staat. „Captain Gringo", zooals hij genoemd wordt, komt van de eene critieke situatie in de andere en liij mag' van geluk spreken als hij er uiteindelijk heelhuids afkomt. De vertaling is van Herman Antonsen. Over een vrolijke vacantie door Aleid Agnes van Weel. Geïll. door Hans Borrebach. De titel zegt reeds waar het boek over gaat, over een vroolijke vacantie. Deze wordt op Texel doorgebracht. Vader, die eerste stuurman is, brengt uit Indië een weesje mee, het eenige dochtertje van zijn overleden vriend. In het begin geeft het meisje aanleiding tot jalouzie, maar tijdens de vacantie wordt ze geheel in het kringetje opgenomen. Toos houdt moed door A. M. Nacheriins Roeg Loet. Geïll. door Hans Borrebach. Dit boelc voor oudere meisjes brengt ons in het gezin van Langen. Van de vier kin deren, Gijs, Wies, Toos en Dik koos de schrijfster Toos als hoofdpersoon. Toos koestert een warme genegenheid voor den boezemvriend van haar broer Gijs, die haar aanvankelijk als baby beschouwt. Gezegende Jeugd, vertellingen uit de praktijk, door Stina Palm- borg. Vertaald uit het Zweedsch door Agues Röntgen. Uitgave: Erven J. Bijleveld, Utrecht. In dit wprlcje van een Zweedsche onder wijzeres vinden wij "een serie pakkende schetsen over jongens en meisjes uit de observatieklassen. Het is niet gemakkelijk om kinderen van 1015 jaar te benaderen. De schrijfster weet bij intuïtie, waar de schoen wringt en waar de gevoelige plek is om aanknoopingspunten te vinden. Gymnastiek als Spel door T. Heymann met ïllutraties van Uli Citroen. Uitgave: Bigot en van Rossum N.V., Amsterdam. Met dit boekje beoogt Mej. Heyman de moeder behulpzaam te zijn, opdat haar kind een gediciplineerd en harmonisch ontwik keld lichaam behoudt of krijgt, aldus Dr. F, van der Zande, kinderarts, in zijn voor woord. Met versjes en teelceningen wordt een reeks systematische oefeningen, die in de praktijk zijn ontstaan, uitgebeeld. Crematie door Dr. L. A. Ra demaker. Uitgave: A. J. G. Strengholt's uitgeversmaatschappij N.V, Dr. P. H. van Roojen schreef de korte inleiding voor den vijfden geheel herzienen drulc van de brochure „Crematie", die de geschiedenis van de crematiegedachte in ons land weergeeft. Ons Dagelyksch Brood door C. J. OamsVinchers. Recepten: A. J. Reiding, leerares lcoken en voedingsleer. Dit boekje heeft ten doel den huisvrou wen een richtlijn te geven voor de voeding, speciaal in verband met de huidige tijdsom standigheden. De Groote Verwildering door A. den Doolaard. Uitgave: N.V. Em. Querido's Uitgevers-Mij., Amsterdam, Dit boelc brengt ons in de wereld van den gids Jacob Balmat, in de wereld van de bergen en zijn bewoners, van de Mont- Blanc. Het Zachtmoedige Erfdeel door F. E. Sillanpaa. Vertaald door H. Hoek. Uitgegeven ■>\j Bigot en van Rossum N.V., Am sterdam. In dit boek verhaalt de Finsche schrij ver en nobelprijswinnaar Sillanpaa de le vensloop van Jussi Toivola. Als de vader van Jussi sterft gaan zijn moeder en hij naar een oom. Daar werkt hij op de boerderij tot hij weggejaagd wordt. Als hij getrouwd is, pacht hij een kleine hofstede. Na de dood van zijn vrouw, als hij reeds een oude man is, wordt hij soci alist en wordt hij tengevolge daarvan dood geschoten, OOGST OP WALCHEREN. Een loflied op' den oogst op Walcheren, zoo zou men de sterk tot de vez-beeJding sprekende reeks foto's van Eva Bcsnyö kunnen noemen, welke, vergezeld van een toelichtenden tekst, zijn opgenomen in het September-nummer van „In Weer en Wind", het beleende natuurtijdschrift, dat door W. L. J. Brusse N.V,, te Rotterdam wordt uitgegeven. REDACTEUR: J. M. MULLIÈ. Ingevolge een van een onzer lezers ont vangen partij met de Fransche verdediging en hiervan de zoogen. Chatard-Aljechin va riant, laten we hieronder de uitwerking eener enkele variant volgen. Wie een glas helder overzicht wil van de Fransch partij, schaffe zich deeltje no. 8 aan van ch-. Euwe's Theorie der Schaakopeningen. Ook Caro-Kann wordt in dit zelfde deeltje be handeld. De variant in kwestie ontstaat na: 1. e2e4 e7.—e6 2. d2—c!4 d7—d5 3. Pbl—c3 Pg8—f6 4. Lel—g5 Lf8—e7 5. e4e5 F£6d7 6. h2h4 Zie diagram: a b c d e g Nu heeft de praktijk bewezen, dat wan neer zwart het pionoffer door middel van 6Lg5: 7hg5: Dg5: aanneemt, wit overwegend lcomt te staan. Wat is nu zwart's beste 6e tegenzet? Wellicht de be langrijkste is hier 6f6. Echter schept deze zet ook de grootste verwikke lingen. Zoowel aanvaller als verdediger dienen thans ter zake kundig te zijn. Het verderê verloop kan nu zijn: 6f7-f6 7. Lfl-d3! de eenige juiste voortzetting. Na 7 ef6: Pf6: 8. Ld3 c5 9. dc5: Pc6 10. Ph3 Da.3 11. Ld'2 Dc5: etc. krijgt zwart zonder meer het beste spel. 7c7c5! Het schijnt dat zwart. het offer 7fgo: niet goed kan aannemen. B.v. 7fg5: 8. DhOf KIS 9. Th3 gh4: 10. Tf3f Pf6 11. Ph3 DeS 12. Dh4: Kg8 13. ef6: Lf6: 14. Tf6: gf6: 35. Df6: etc. 8. Ddl—h5f KeS—fS 9. Pc3Xd5, de inleiding tot een moeilijke combinatie, wellce echter ongevaarlijk is voor zwart, b.v. 9eftXdS 10. e5c6 Dd8eS 11. DhöXeSf Kf8XeS 12. e6xd7f Lc8>,k'7 13. Lg5e3 PbSc6 en zwart heeft geïijlc spel. Het beste lijkt als negende zet voor wit: 9. e5Xf6 Pd7)<f6 10. Lg5Xf6Le7Vf6 11. d4><c5 Dd8a5 12. Pgl—e2 d5—d4 13. b2—b4 Da5Xb4 14. Tal—bl Db4—a5 15. Tblbö met scherp spel en ongeveer gelijke kansen. Djt is beknopt een enkele onder-variant van de Chatard-Aljechin-variant. Men moet wel beslagen, ten ijs komen, wil men deze schepe wending van de Fransche partij spelen. C de huismouw CAMERA OBSCURA 1940. Gezelligheid in huiselijke sfeer. Tn een smal en sierlijk Amsterdamsch huisje heb ilc voor het eerst dien typisch oud-Hollandschen drank, de kandeel, ge dronken. Zoet en geurig in een klein, hoog glas en wonderwel passend bij het duistere cafézaaltje met de geheimzinnig- rustige sfeer van een paar eeuwen terug. Er was een speeldoos, die een vriendelijk wijsje deed hooren, er waren kellners in oud-Hollandsch costuum, er waren balken en kleine bankjes, een trekbel, een hooge stoep en iets verder heel die Amsterdam- sche schilderachtigheid van oude gevels en boomen, spiegelend grachtwater en bruggen en booten en meeuwen. Niet iedereen is in de gelegenheid kandeel te drinken in zülk een passende omgeving, waar alles is als op een schilderij van een onzer groote meesters, maar velen zullen het niettemin alleraardigst' vinden eens in den huiselijken kring den Camera Obscura-tijd te doen herleven en geurige kandeel te laten rondgaan om een feest avond bijzonderen luister te geven, of op oud-vaderlandsche wijze de komst van een nieuwen wereldburger te vieren. Oorspron kelijk was deze drank vol zoet aroma immers bestemd voor de jonge moeder en de kraamvisite. Nu zult ge vragen: Wat is dan eigen lijk kandeel? Wel: voor kandeel bestaan vele recepten, doch hoofdzakelijk komen alle daarop nèer, dat er een mengsel ge maakt dient te worden van een zwak alco holhoudenden drank, melk, suiker, eieren en kaneel, dat meestal warm, doch ook wel koud, gedronken wordt. Er bestaan zelfs recepten, die gewagen van kaneel, foelie, notemuskaat, nagelen en boter of van de toevoeging van room. Een gemak kelijk na te volgen recept is evenwel het volgende: Heete citroenmelk, waarin een kruidnageltje getrokken is, wordt aangedikt met een opgeklopte eierdooier, Hierdoor gaat een scheutje gemberna*. en om geheel in stijl te blijven, roert men ver volgens den drank met een kaneel stok en serveert hem met een wa feltje of een soes. Het resultaat is verrassend, zóó ver rassend zelfs, dat men zich verwonderd mag afvx-agen, waarom die andere oud- Hollandsche drank, de advocaat, de eeuwen zoo glorierijk getrotseerd heeft en nog steeds in ons land hoogst populair is, terwijl de kandeel met haar geurig, zoet en stx-eelend aroma volkomen op den achtergrond raakte. Ja keert terug tot de oud-Holland- schc kandeel en stellig zal dan mèt de kaneelgeur ook even de gemoedelijkheid en rust van den tijd onzer voox'oudex's uw huiskamer binnenkomen, hetgeen juist nu dubbel en dwars door alle huisgenooteu gewaardeerd zal worden. MANY A BEUKMANi

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1940 | | pagina 11