Zeeuwsche Kroniek
Vein onze Boekentafel
KORTE PREDICATIE
SCHAKEN
Bevelan'se brieven.
Psalm 23.
Wij moeten thans leven van momen-
ïen en de goede gulzig drinken. Zulk
een moment is Psalm 23. Lees dit lied
plak bij den dood.
„De Heer is mijn Herder, mij zal
'niets ontbreken. Hij doet mij nederlig-
gen in grazige weiden; Hij voert mij
zachtkens aan zeer stille wateren. Hij
verkwikt mijne ziel: Hij leidt mij in hel
'spoor der gerechtigheid om Zijns
naams wil."-
Ik ben er bij geweest, dal menschen
dit lazen tijdens een bombardement.
Dan leeSi men het eerst goed. Want
dan zijn Gods grazige weiden zeer we-
lig en de stille wateren zeer stil. Dan
wordt onze ziel bovenmenschelijk goed
gedaan en wij weten ons geleid met
vaste hand in een recht spoor, door
Eén, die hooger en verder ziet dan wij.
Dan krijgen ook klank de woorden uit
pers 4:
„Al ging ik ook in een dal der scha-
duwe des doods, ik zou geen kwaad
vreezen, want Gij zijl met mij. Uw
stok en Uw staf, die vertroosten mij."
Wie door het dal dezer schaduwen
gaat, begint vertroosting te ontvangen
uit den stok, die Christus in handen
geduwd werd, toen Hij op aarde met
een doornenkroon en een spotmantel
stond want zoo is de aarde, maar zoo
is God), den staf van den Goeden
Herder onzer zielen.
Dan worden zelfs levend Ooster-
'Bche beelden als deze:
„Gij richt de tafel toe voor mijn
aangezicht, tegenover mijne tegenpar-
tijders; Gij maakt mijn hoofd vet met
olie, mijn beker is overvloeiende. Im
mers zullen het goede en de weldadig
heid mij volgen al de dagen mijns le
vens; en ik zal in het huis des Heeren
blijven in lengte van dagen."
Overvloed, overvloed. Er is iets,
waar de tegenpar tijders, de duivel met
al zijn demonen, niet tegen kunnen:
dat is, ons te zien met een vreemden
glimlach van geluk midden in het
grootste, ongeluk, omdat God over
vloedig geeft, de verborgen gaven,
góedheid van Hem en weldadigheid
van Boven, en dat eeuwiglijk.
Ja, men leze dit lied tijdens een bom
bardement. F.
b de „wachtkamer" van den Volen-
damschen fotograaf, die het druk hoeft
met het vervaardigen van da polretjes
voor de indentiteitsbawljzen.
(Foto Pax-Hollant$
MIJN SIGARET?
Hoe te vervangen,
O, sigaret o kooltje vuur
Ik smacht naar jou, bjj dag en uur
ik voel me zoo verlaten
en 't loopt zoo in de gaten,
.Want immer tast ik naar den zak,
waar eens uw volle doos in stak
sta dan met leege handen
doe niets dan watertanden.
Jij troosteres van menig leed
de zwakste zij' van den athleet
ik zoog uit jou den moed en kracht,
die deze tijd van mij verwacht
de beste inspiratie
eh stof voor conversatie.
O, sigaret, ik snak naar jou
wat is nu 't leven laf en lauw
'k verga van fel verlangen
hóe kan men jou vervangen
,Wèl neem een sigaretpapier
spreid daai'in uit, met lossen zwier,
tabak voor sigaretten
Nil moet u op gaan letten.
U draait dan, met een vaste hand,
de sigaret in haar verband
steekt dan de tong naar voren
en likt haar naar behooren.
Maar als u iemand „presenteert"
hem soms zoo'n sigaret offreert,
steekt d&n geen tong naar buiten uit
want ieder weet, wat dat beduidt.
Alsdan dient aan den man gevraagd
„wanneer het u soms wèl behaagt,
wilt u 'm even likken
Zóó moet u d&t dan flikken 1
Ha-vee-Wee.
DE MISLUKTE AANVALLEN VAN
SPANJE OP STAATSCH-VLAANDEREN,
I.
Reeds meermalen hebben wij in de kro
niek over Zeeuwsch-Vlaanderen, vroeger
Staatsch-Vlaanderen geheeten, geschreven.
Dit deden wjj met een bijzondere voorliefde,
daar het de geboortegrond is van den oix-
dergeteelcende. Ook telt de Prov. Zeeuw
sche Courant er vele lezers.
Zeeuwsch-Vlaanderen heeft een rijke ge
schiedenis. In den loop der eeuwen hebben
de bewoners veel ondervonden, meer dan
het platteland van het overige Zeeland.
In den tijd, dat Vlaanderen bloeide door
handel en scheepvaart, dus in de 13de
eeuw, waren de meeste der tegenwoordige
landbouwstadjes belangrijke koopsteden.
Die welvaart ging grootendeels te niet door
den strijd, welke de bewoners in de volgen
de eeuwen hebben moeten voeren.
De eerste en niet de minst gevaarlijke
vijand was de zee, die bijna de geheele
streek vaak overstroomde. De dorpen wer
den een prooi der golven, waarboven de
oude kerktorens langen tijd bleven uitste
ken. Alleen het eiland Cadzand, al werd
het afgebrokkeld, bleef behouden. Mensch
en vee vonden hun graf in de zee. De ste
den, half of bijna geheel ontvolkt, bleven
op de eilandjes liggen.
De strijd tegen de zee, met afwisselend
geluk gevoerd, eindigde toen door inpolde
ringen de geheele streek weer één geheel
Werd en de vruchtbare klei aan de noeste
bewoners broodwinning verschafte. Tegelijk
met den strijd tegen het water had de be
volking ook te kampen met den vijand,
waartegen ons vaderland tachtig jaren lang
oorlog heeft gevoerd.
In de laatste helft van dien strijd, waarin
nog een wapenstilstand was van twaalf
jaar (16091621), is Zeeuwsch-Vlaanderen
op den vijand veroverd, behalve Biervliet,
Axel en Terneur-en, welke steden reeds
vroeger waren bezet.
De streek was een voormuur geworden
voor de Republiek. Bovendien bleef men
heer en meester van de Schelde en belem
merde men alzoo den handel op Antwerpen
en op de andere Zuidnederiandsche steden.
Het is te begrijpen, dat Spanje herhaal
delijk pogingen heeft gedaan om dien muur
te doorbreken, hetgc,n evenwel nooit is ge
lukt. De voornaamste aanvallen zullen wij
memoreeren, hierbij voornamelijk op het
Westelijk deel het oog hebbende.
Behalve de versterkte steden lagen er
ook tal van schansen. Op vele plaatsen zijn
die schansen nog aan te wijzen, al hebben
zij veel van Iiaar hoogte moeten boeten en
zijn de omringende grachten gedempt.
In den zomer van het jaar 1604 had
Prins Maurits deze streek geheel veroverd.
Het moeilijkst was het sterke Sluis, gele
gen aan Het Zwin, waardoor de geheele
omgeving onder water kon worden gezet.
Na een beleg van ruim drie maanden moest
de stad zich overgeven.
Reeds spoedig trachtte Spanje deze be
langrijke vesting te heroveren. Sluis was
destijds de sleutel van het achterlig'gende
Vlaanderen. De polder van Oud-Breskens,
waar nog niet eens een haven was, lag met
de zee gemeen.
12 Juni 1606.
MISLUKTE AANSLAG OP SLUIS.
Het uur van den aanslag sloeg niet.
Een schreiend kind houdt zijn vader ivakker.
De bekwame veldheer van het Spaansche
leger, markies Ambrosius Spinola, had een
bevelhebber Du Terrail, een Fransch bal
ling, even stoutmoedig als zijn meester. Du
Terrail had een middel uitgevonden om
stadspoorten te doen openspringen met
zoogen. petarden of poortopenspringers, een
soort springbussen. Hiermee had hij reeds
succes gehad en nu had hij 't oog geslagen
op het sterke Sluis, dat een paar jaar ge
leden in de handen der Staatschen was
gevallen.
De kermisdag in die stad werd uitgeko
zen om met list en beleid den aanslag te
wagen. Van uit Vlaanderen naderde hij des
Zondagsavonds met ruim 3600 man de stad,
Waar de kermisvreugde elke gedachte aan
een overval verbande.
Het plan was de Oostpoort aan te vallen.
Hiervoor lag een lange brug om zoo uit de
stad naar het naburige eiland van Cadzand
te komen. De wacht bij deze poort was niet
groot, omdat men het onmogelijk oordeel
de, dat de vijand voorbij de schansen over
het verdronken land aan deze zijde een aan
val zou doen. En toch was het aan Du
Terrail na zonsondergang gelukt onge
merkt de Oostpoort te nadei-en. Een klein
deel van zijn troepen zou echter eerst een
aanval doen aan de andere zijde van de
stad bij de Zuidpoort, teneinde heel de be
zetting daarheen te lokken.
Als de torenklok van Sluis, terwijl allen,
Vermoeid van de kermisvreugde in diepe
rust waren, drie uur sloeg, moest aan de
Zuidzijde een schijnaanval worden gedaan.
Maarde klok liet haar drie slagen
niet hooren, zoodat niet tot den aanval
werd overgegaan, noch minder een alarm
kreet klonk. Du Terrail met zijn mannen
wachtten vol ongeduld niet ver van de
Oostpoort, Daar geen krijgsrumoer gehoord
werd, meende hg eerst verraden te zijn.
Eindelijk besloot hij toch tot den aanval
over te gaan. Een drietal soldaten zwom
men stil de gracht over en hingen onge
merkt aan de poort de petarden. Deze wer
den aangestoken en een oogenblik later
sprong de poort open n viel de wipbrug
naar beneden. Du Terrail gaf nog geen
bevel tot den aanval, daar lig nog een
oogenblik wilde wachten op het alarmge
roep aan de andere zijde der stad.
Door het ontploffen der springbussen was
de wacht van de Oostpoort, slechts uit 16
man bestaande, uit zijn dommeling wakker
geworden. Zij zagen echter niemand nade
ren en deden de poort zoo goed als zij maar
konden weer dicht.
De kapitein Slingerby, niet ver van de
poort wonende, was door zijn schreiend
kind wakker gehouden. Hij hoorde de ont
ploffing aan de poort en begreep, dat er
iets niet in orde was. Spoedig was hij met
ztfn mannen bij de bedreigde poort.
Ondertusschen waren de Spanjaarden,
allen van spietsen voorzien, de poort gena
derd om binnen te trekken. Het geschut,
dat naar de brug gericht was, verhinderde
dat. Doordat de achtersten begonnen op te
dringen, sprongen velen, die niet wilden
getroffen worden, te water, doch verdron
ken. Het aantal dooden was ruim 400, ter
wijl nog verscheidenen werden gevangen
genomen.
Kapitein Slingerby ontving voor zijn' dap-
Of-'elwusterd op de Mart.
„Dat padje 'k k onder wat verschil
lende omstandegheden 'egae", docht Mien-
tje, toen k ze lingst de 'óoge braem-'aegen
deur de weien gieng, „Toen a me nog
kleine ware, 's Zitterdags, nae'. den diek,
om filètjes in 't voorjaer, en om wilde
errebémezen. Eêle voemirreg bleve me
dae' mee bezeg, lekker in 't zunnetje op
de Zuudkant't waere in de regel de
êeste mooie voorjaersdaegen, a' me filètjes
'aelden en katjes uut het wissebus. Dan
liepe me 'ier mee. óns fekansiegöed an,
soms zagge m' er uutom een cent te
geven. Mae' dat was nóodeg ok, 'óordae'
kwam toch oltied één van oallen tuus,
onder de modder of mie de schöoren in
z'n klêeren. 't Was tóch een móoien tied
De kêeren dè.' me mee voader of moeder
mee nae' Stad mochte dan stienge m' er
anders op. Wat je toch ongemak van dat
Zondagse góed „oplette ivaer a je je
voeten zet, 'óor, kiek toch waer a je stapt
en voetje voe' voetje over de planke, da'
je nie in de dulve soenkelt". Mae' tóch
oltied even graag mee wille, weet je, om
te kieken nae' oal de móóie wienkels en,
op de mart, nae' de kraemen. En luustere
nae' oal de smoesjes, die ze der bie te
pas brienge om één kleinegheidje kwiet te
raeken net as toen bie dat kraem mee
'ondezweepen en 'olsbanden". Dae' kwaem
een lachje op Mientjes gezicht, toen k ze
dat in d'r gedachten wee' zag ofspele,
'oe a die gewiekste kóópman mee z'n
klanten omsprong.
Een boer pakten een 'ondezweepje en
bekeek het is van oalle kanten; de kóóp
man was ter bie „een goed zweepje,
baas, aardig speelgoed. Is het voor uw
zoontje?" „Voe den 'ond natuurlik", zei
den baes, en die keek k ofdat 'n zegge
wou „Wil je mien soms voe' de gek
'ouwe?" Mae' dat was 't geval nie, de
man was êen en oal gedienstegheid „na
tuurlijk voor de hond, ik bedoel moet
uw zoontje het gebruiken?" Den boer
schodden „nêe-e, ikke". „O, is het voor
Uzelf dan raad ik U dit toch niet aan,
dan heb ik hier iets beters, kijkt U eens
hierHet einde was, dat 'n z'n
dierste zweepe verkocht. Twint a den boer
z'n geld langden vroog 'n „welke hond
hebt U?" „Een 'ei-der", zei den boer, „een
prachtbeest, op z'n rik gitzwart en van
onder licht, zêemachteg. 't Is een ras-'ond
mae' zö'n lilluk, kwaed kreng, da' 'k er
werachteg zelf een bitje schoef van bin.
Ie ei me k is nae bie m'n broek 'ehad
luustere doet 'n glad nie, noe zu' m' is
kieke ofdat 'n nae' de ziveepe luustere
wil". De koopman in een kiste onder z'n
töog zitte roefele en noe pakten ie wat uut
een papiex-. „Kijk eeii3 hier", zei den, „dan
heb ik hier net iets voor U". En ie begon
wee' van oalles op te sommen, net as over
de zweepe, om te bewiezen da' z'n klant
dat artikel om zó te zeggen gin menute
mi' 'misse kust. Mae' die stieng dae' mee
een vies 'gezicht op te kieken, want dat
was een zögenaemde dresseer'-olsband,
an de binnenkant bezet mee scherpe prik
kels. Ie 'ieuw z'n luppen vast op mekare,
toen pruumden ie is op de grond „Nêe-e
'óor", zei den, „ik za' den der wel onder
krlege, mae' zó nie". De jood stak z'n'
vienger nae' boven i „U houdt geen. reke
ning met het karakter van die hond. Kent
U het karakter van een herder? Hij mag
groot zijn en sterk zijn, voor mijn part zoo
woest als een tijger, maar wanneer er op
uw erf een inbreker komt met een flinke
knuppel en die slaat je hond, om dóód te
slaan, dan druipt ie af", „Werachteg nie",
gooiden dien boer der tussen. „Ja", zei
een stemme achter z'n rik, „de koopman
ei gliek, wan' een 'erder is in de grond
laf". Den êenen draaiden zn eigen om en
den aren knikten „dag neve". Ze gavve
mekare de 'and en ,,'oe is 't, en tuus?
't Vrouwtje nog wel? Dochtertje ok nog
góed?" Toen stienge ze mee d'r drieën wee'
mee oal d'r aandacht bie dien 'olsband. En
de jood draaiden z'n gramofoonplaete wee'
of. De neef zei „een 'erder? Ik zou gin
'erder wille zie. Nee, dan den mienen. Dat
is een Bouvier. Die bin van niks benauwd.
Contrarie 'oe 'arder k die 'esloge worre,
'oe kwaejer a ze worre". Ie góoiclen den
'olsband neer, „mae' mee dat dienk kun jie
niks begunne, 'óor, '1c zou nie wete wat
voe r.ut k daer in steekt". Noe zag de
koopman wee' kanse om an 't woord te
kommen „luister nou is hier baas, luister
nou 's allebei naar mij die hond is on
gehoorzaam die bijt naar z'n meester".
„Dan gaf ik 'n de kogel", zei de neef.
„Nee, stil nou, pardon", de koopman wee',
„en U hier, baas, U zegt zelf door pijn
wordt die hond gedwee dus is zoo 'n hals
band een probaat middel om de bond ge
hoorzaamheid te leeren. Probaat wat zeg
ik een onmisbaar middel". Ie pakten een
papier „ik zal 'em even voor U inpakken
en ik geef U op een briefje dat U me
over een week komt bedanken", Ze stienge
even stille te kieken, mee ollebei d'r émdep.
in d'r zakken.
„Dat zie 'lc er toch nie in", zei toen den
êenen, „wan' ik za den nie' neme".
Mientje was bie de leste planke 'ekom-
me. Ze liet d'r 'and over de leunege sliere
en keek deur de rondte. Ze docht„wat
'k noe toch lóope suffe, 'k Bin naebie
tuus, Mae' 'lc bin zelf nóg blie-e, dat 'n
dien band nie 'elcocht eit. Oe zou op die
meniere een 'ond óóit vrien'schap voe je
kunne voele of je durve vertrouwe. Dat
bereik je nie mee scherpe prikkels of een
'ondezweepe. Ik m'n 'ondje nog nóóit
één klapje 'egevc en 'oe onnoemelik vee'
vrien'schap ik k van dat bêestje 'ehad.
G'-öorzaem-'eid ku' je meschien ofdwienge
mae' vrien'schap mö je verdiene'.
H. C. H.
per en vlug optreden van de Staten een
gouden gedenkpenning en het kind, dat zijn
vader onwillekeurig had wakker gehouden,
kreeg een jaargeld van 180 gulden.
Maar waarom had de torenklok geen drie
uur geslagen?
Eiken avond moest het uunverlc worden
opgewonden^ De zoon van den klokkenist
ging met zijn neef op den avond van den
beraamden aanslag naar boven om dat
werk te doen. Daar hij te veel kermis had
gehouden, was liij door lichte dronkenschap
onbekwaam, zoodat zijn neef het uurwerk
opwond. Door onervarenheid of onacht
zaamheid wond deze het uurwerk te straf
op, waardoor het gewicht aan do katrol
bleef vastzitten en de klok stil stond. D.e
Spanjaarden wachtten dus vergeefs op
klokslag drie en de aanslag was verijdeld.
(Slot volgt).
R, B. J. d. M.
UITGAVEN GEBR. KLUITMAN
ALKMAAR.
Roulcevaar de Toovenaar door
S. Franke. Geïll. door Hans van
Leeuwen.
Dit is een sprookjesboek, waarvan de
jonge kinderen zeker zullen genieten. Er
komen een heele rij vermakelijke figuren
in voor: de kabouter Knibberknobber, de
koning, die tevens knechtje van Roulcevaar
is, met de koningin Rozemarijn, de Bibel-
lebonsche koe en nog veel meer.
Het boelc is uitgekomen in de serie Bae-
dagogische boeken.
De club in de lcampeertrein
door J. H. BrinkgeveEntrop,
Geïll. door Miep de Feyter.
In de 2omervacantie gaat een troep
meisjes van een middelbare tfchool een reis
maken met een lcampeertrein. Eén van de
meisjes kan niet mee vanwege haar licha
melijke toestand. De anderen houden liaar
echter geregeld op de hoogte van allerei
gebeurtenissen.
Uitgekomen in de serie „de wijde We
reld".
Vrijbuiters in de lucht door
F. Parkhill. Geïll. door Pol Dom.
Een boelc voor jongens, die van spannen
de avonturen gouden. De hoofdpersoon is
Dingbat Garth. Hij raakt verzeild in het
luchteslcadron van een groep opstandelin
gen in een Zuid-Amerikaanschen Staat.
„Captain Gringo", zooals hij genoemd
wordt, komt van de eene critieke situatie
in de andere en liij mag' van geluk spreken
als hij er uiteindelijk heelhuids afkomt.
De vertaling is van Herman Antonsen.
Over een vrolijke vacantie
door Aleid Agnes van Weel.
Geïll. door Hans Borrebach.
De titel zegt reeds waar het boek over
gaat, over een vroolijke vacantie. Deze
wordt op Texel doorgebracht. Vader, die
eerste stuurman is, brengt uit Indië een
weesje mee, het eenige dochtertje van zijn
overleden vriend.
In het begin geeft het meisje aanleiding
tot jalouzie, maar tijdens de vacantie wordt
ze geheel in het kringetje opgenomen.
Toos houdt moed door A. M.
Nacheriins Roeg Loet.
Geïll. door Hans Borrebach.
Dit boelc voor oudere meisjes brengt ons
in het gezin van Langen. Van de vier kin
deren, Gijs, Wies, Toos en Dik koos de
schrijfster Toos als hoofdpersoon. Toos
koestert een warme genegenheid voor den
boezemvriend van haar broer Gijs, die haar
aanvankelijk als baby beschouwt.
Gezegende Jeugd, vertellingen
uit de praktijk, door Stina Palm-
borg. Vertaald uit het Zweedsch
door Agues Röntgen. Uitgave:
Erven J. Bijleveld, Utrecht.
In dit wprlcje van een Zweedsche onder
wijzeres vinden wij "een serie pakkende
schetsen over jongens en meisjes uit de
observatieklassen. Het is niet gemakkelijk
om kinderen van 1015 jaar te benaderen.
De schrijfster weet bij intuïtie, waar de
schoen wringt en waar de gevoelige plek is
om aanknoopingspunten te vinden.
Gymnastiek als Spel door T.
Heymann met ïllutraties van
Uli Citroen.
Uitgave: Bigot en van Rossum
N.V., Amsterdam.
Met dit boekje beoogt Mej. Heyman de
moeder behulpzaam te zijn, opdat haar kind
een gediciplineerd en harmonisch ontwik
keld lichaam behoudt of krijgt, aldus Dr.
F, van der Zande, kinderarts, in zijn voor
woord. Met versjes en teelceningen wordt
een reeks systematische oefeningen, die in
de praktijk zijn ontstaan, uitgebeeld.
Crematie door Dr. L. A. Ra
demaker.
Uitgave: A. J. G. Strengholt's
uitgeversmaatschappij N.V,
Dr. P. H. van Roojen schreef de korte
inleiding voor den vijfden geheel herzienen
drulc van de brochure „Crematie", die de
geschiedenis van de crematiegedachte in
ons land weergeeft.
Ons Dagelyksch Brood door
C. J. OamsVinchers.
Recepten: A. J. Reiding, leerares
lcoken en voedingsleer.
Dit boekje heeft ten doel den huisvrou
wen een richtlijn te geven voor de voeding,
speciaal in verband met de huidige tijdsom
standigheden.
De Groote Verwildering door
A. den Doolaard. Uitgave: N.V.
Em. Querido's Uitgevers-Mij.,
Amsterdam,
Dit boelc brengt ons in de wereld van
den gids Jacob Balmat, in de wereld van
de bergen en zijn bewoners, van de Mont-
Blanc.
Het Zachtmoedige Erfdeel
door F. E. Sillanpaa. Vertaald
door H. Hoek. Uitgegeven ■>\j
Bigot en van Rossum N.V., Am
sterdam.
In dit boek verhaalt de Finsche schrij
ver en nobelprijswinnaar Sillanpaa de le
vensloop van Jussi Toivola.
Als de vader van Jussi sterft gaan zijn
moeder en hij naar een oom. Daar werkt
hij op de boerderij tot hij weggejaagd
wordt.
Als hij getrouwd is, pacht hij een kleine
hofstede. Na de dood van zijn vrouw, als
hij reeds een oude man is, wordt hij soci
alist en wordt hij tengevolge daarvan dood
geschoten,
OOGST OP WALCHEREN.
Een loflied op' den oogst op Walcheren,
zoo zou men de sterk tot de vez-beeJding
sprekende reeks foto's van Eva Bcsnyö
kunnen noemen, welke, vergezeld van een
toelichtenden tekst, zijn opgenomen in het
September-nummer van „In Weer en
Wind", het beleende natuurtijdschrift, dat
door W. L. J. Brusse N.V,, te Rotterdam
wordt uitgegeven.
REDACTEUR: J. M. MULLIÈ.
Ingevolge een van een onzer lezers ont
vangen partij met de Fransche verdediging
en hiervan de zoogen. Chatard-Aljechin va
riant, laten we hieronder de uitwerking
eener enkele variant volgen. Wie een glas
helder overzicht wil van de Fransch partij,
schaffe zich deeltje no. 8 aan van ch-.
Euwe's Theorie der Schaakopeningen. Ook
Caro-Kann wordt in dit zelfde deeltje be
handeld.
De variant in kwestie ontstaat na:
1. e2e4 e7.—e6 2. d2—c!4 d7—d5
3. Pbl—c3 Pg8—f6 4. Lel—g5 Lf8—e7
5. e4e5 F£6d7 6. h2h4 Zie diagram:
a b c d e g
Nu heeft de praktijk bewezen, dat wan
neer zwart het pionoffer door middel van
6Lg5: 7hg5: Dg5: aanneemt, wit
overwegend lcomt te staan. Wat is nu
zwart's beste 6e tegenzet? Wellicht de be
langrijkste is hier 6f6. Echter
schept deze zet ook de grootste verwikke
lingen. Zoowel aanvaller als verdediger
dienen thans ter zake kundig te zijn. Het
verderê verloop kan nu zijn:
6f7-f6 7. Lfl-d3! de eenige juiste
voortzetting. Na 7 ef6: Pf6: 8. Ld3 c5 9.
dc5: Pc6 10. Ph3 Da.3 11. Ld'2 Dc5: etc.
krijgt zwart zonder meer het beste spel.
7c7c5! Het schijnt dat zwart.
het offer 7fgo: niet goed kan
aannemen. B.v. 7fg5: 8. DhOf
KIS 9. Th3 gh4: 10. Tf3f Pf6 11. Ph3 DeS
12. Dh4: Kg8 13. ef6: Lf6: 14. Tf6: gf6: 35.
Df6: etc. 8. Ddl—h5f KeS—fS 9. Pc3Xd5,
de inleiding tot een moeilijke combinatie,
wellce echter ongevaarlijk is voor zwart,
b.v. 9eftXdS 10. e5c6 Dd8eS
11. DhöXeSf Kf8XeS 12. e6xd7f Lc8>,k'7
13. Lg5e3 PbSc6 en zwart heeft geïijlc
spel. Het beste lijkt als negende zet voor
wit: 9. e5Xf6 Pd7)<f6 10. Lg5Xf6Le7Vf6
11. d4><c5 Dd8a5 12. Pgl—e2 d5—d4
13. b2—b4 Da5Xb4 14. Tal—bl Db4—a5
15. Tblbö met scherp spel en ongeveer
gelijke kansen.
Djt is beknopt een enkele onder-variant
van de Chatard-Aljechin-variant.
Men moet wel beslagen, ten ijs komen, wil
men deze schepe wending van de Fransche
partij spelen.
C de huismouw
CAMERA OBSCURA 1940.
Gezelligheid in
huiselijke sfeer.
Tn een smal en sierlijk Amsterdamsch
huisje heb ilc voor het eerst dien typisch
oud-Hollandschen drank, de kandeel, ge
dronken. Zoet en geurig in een klein,
hoog glas en wonderwel passend bij het
duistere cafézaaltje met de geheimzinnig-
rustige sfeer van een paar eeuwen terug.
Er was een speeldoos, die een vriendelijk
wijsje deed hooren, er waren kellners in
oud-Hollandsch costuum, er waren balken
en kleine bankjes, een trekbel, een hooge
stoep en iets verder heel die Amsterdam-
sche schilderachtigheid van oude gevels
en boomen, spiegelend grachtwater en
bruggen en booten en meeuwen.
Niet iedereen is in de gelegenheid kandeel
te drinken in zülk een passende omgeving,
waar alles is als op een schilderij van
een onzer groote meesters, maar velen
zullen het niettemin alleraardigst' vinden
eens in den huiselijken kring den Camera
Obscura-tijd te doen herleven en geurige
kandeel te laten rondgaan om een feest
avond bijzonderen luister te geven, of op
oud-vaderlandsche wijze de komst van een
nieuwen wereldburger te vieren. Oorspron
kelijk was deze drank vol zoet aroma
immers bestemd voor de jonge moeder en
de kraamvisite.
Nu zult ge vragen: Wat is dan eigen
lijk kandeel? Wel: voor kandeel bestaan
vele recepten, doch hoofdzakelijk komen
alle daarop nèer, dat er een mengsel ge
maakt dient te worden van een zwak alco
holhoudenden drank, melk, suiker, eieren
en kaneel, dat meestal warm, doch ook
wel koud, gedronken wordt. Er bestaan
zelfs recepten, die gewagen van kaneel,
foelie, notemuskaat, nagelen en boter of
van de toevoeging van room. Een gemak
kelijk na te volgen recept is evenwel het
volgende:
Heete citroenmelk, waarin een
kruidnageltje getrokken is, wordt
aangedikt met een opgeklopte
eierdooier, Hierdoor gaat een
scheutje gemberna*. en om geheel
in stijl te blijven, roert men ver
volgens den drank met een kaneel
stok en serveert hem met een wa
feltje of een soes.
Het resultaat is verrassend, zóó ver
rassend zelfs, dat men zich verwonderd
mag afvx-agen, waarom die andere oud-
Hollandsche drank, de advocaat, de eeuwen
zoo glorierijk getrotseerd heeft en nog
steeds in ons land hoogst populair is,
terwijl de kandeel met haar geurig, zoet
en stx-eelend aroma volkomen op den
achtergrond raakte.
Ja keert terug tot de oud-Holland-
schc kandeel en stellig zal dan mèt de
kaneelgeur ook even de gemoedelijkheid
en rust van den tijd onzer voox'oudex's uw
huiskamer binnenkomen, hetgeen juist nu
dubbel en dwars door alle huisgenooteu
gewaardeerd zal worden.
MANY A BEUKMANi