Het Marnixraam in de Leidsche
St. Pieterskerk.
Hoe fijn een hondenneus kan zip.
P@@r dte
huisvrouw
Advertentie»
De plechtige onthulling.
- De mensck en zijn hond
TOCH IS GROOTE VOORZICHTIGHEID
BIJ HET RECHERCHEWERK.
GEBODEN
„Na den allerbeste de beste."
Toert in 1575 Prins Willem ernstig ziek
werd en men in den lande moest rekening
houden met de gedachte aan een opvolger,
toen bleek voor vrijwel iedereen zijn secre
taris en rechterhand Marnix van Sint Al-
degonde de man. Na den allerbeste was
hij de beste. Ja, er waren er zelfs, die hem
„plus de crédit", meer vertrouwen, schon
ken. Zóó was Marnix, geboren Fransch-
man, gesproten uit een Fransch adellijk
geslacht, ten slotte niet alleen volkomen
Nederlander geworden, maar ook een na
tionale figuur. Een Calvinist, met alle on
verzettelijkheid, die het Calvinisme nu een
maal eigen is, maar politiek tolerant, die
geen geestelijke strooming wilde verkorten
en van Nederland een huis wilde maken,
waar iedereen zich geheel thuis voelde.
Aldus professor dr. A. A. van Schelven,
historicus, zelf ookCalvinist, in de Leid
sche Pieterskerk, waar „alles ruischt van
historie", waar Marnix ligt begraven, en
waar Zaterdagmiddag in een plechtige
samenkomst een dankbaar nageslacht als
eerbiedige en schoone herinnering een ge
brandschilderd raam heeft onthuld.
Vele bekende persoonlijkheden uit alle
deelen van het land waren naar deze
plechtigheid, waarvan men het verslag
reeds in een vorige editie heeft kunnen le
zen, toegestroomd. De Van Boetzelaers,
die tot de directe nazaten van Marnix be-
hooren, waren aanwezig, de leden van het
comité, oud-ministers, de nieuwe waarne
mend secretaris-generaal van het depar
tement van Onderwijs, Kunsten en Weten
schappen en enkele van zijn ambtgenooten,
Leidsche en andere hoogleeraren, tal van
predikanten en historici, studenten enz. Er
bleven in de grootsche kerkruimte ook nog
heel wat banken open, en men mocht in
het ietwat kille diffuse licht, dat door de
blanke kerkwanden en pijlers werd opge
vangen en weerkaatst, al vreezen voor een
van die nuchtere samenkomsten, welke
men even koel verlaat als dat men ze be
treden heeft.
Het werd gelukkig heel anders. Nadat
het orgel, bespeeld door Leo Mens, en een
viertal koperblazers van het Residentie-or
kest met muziek uit den tijd van Marnix
den bodem hadden bereid, vond prof. Van
Schelven een willig gehoor, dat met aan
dacht zijn betoog volgde. Gemakkelijk
maakte hij het zichzelf en zijn hoorders
niet. Niet alleen, dat hij figuurlijk wel
te verstaan de professorale toga geen
oogenblik liet vallen, maar bovendien had
hij, schijnt het, zich tot taak gesteld, zich
zelf en zijn medehuldigers vrij te pleiten
van een mogelijke beschuldiging, dat men
al deze eer bewees aan een vreemdeling,
een „gast", die noch door afstamming,
noch door opvoeding tot de Nederlandsche
natie behoorde. Hij stelde zich derhalve
te weer tegen een drom van vraagteekens
en bedenkingen, èn eerst toen hij deze ze
gevierend had bevochten, kon hij de figuur
van Marnix laten schitteren in haar volle
positieve waardij. - Kon hij Mamix laten
zien als één, die wel degelijk wortelde in
het volksleven, en daaruit bezieling putte,
die zijn eigen bezittingen bij de verdediging
van dat volksleven erbij inschoot, die tot
de onzen behoort, niet alleen naar het
bloed, maar ook naar het hart.
Al bleef Van Schelven's betoog op end'
op een college, of als men wil een inge
wikkeld pleidooi, het werd ontegenzeggelijk
met hartstocht en overtuiging voorgedra
gen.
Een gewenschte ontspanning volgde,
toen het Collegium Musicum „D. F.
Scheurkleer", een klein maar fijn Haagsch
ensemble onder leiding van Henri Ge-
raerdts Psalm 138 1 en 2 in de berijming
van Marnix ten gehoore bracht, op mu
ziek gezet door diens jongeren tijdgenoot
J. P. Sweelinck. „Ick wil dy bieden lof end
danck" het klonk inderdaad als een lof
zang en een dankgebed, zulk verfijnd en
edel samenzingen wordt zelden in de pro-
testantsche kerk gehoord.
De beteeketiis van Marnix als
letterkundige.
In een even wei-afgewogen en beheersch-
te rede heeft de Leidsche hoogleeraar prof.
dr. Jan de Vries de letterkundige betee-
kenis van Marnix uiteengezet. Niet teveel,
maar ook niet te weinig. Hij gaf toe, dat
men Marnix' „Byencorf", dit felle, hoonen-
de pamflet, gebezigd als een wapen in den
geloofsstrijd van die dagen, niet direct
tot de lettei'kunde behoeft te rekenen,
maar Marnix hanteert de taal als een re
denaar en een staatsman. In den tijd der
Renaissance mochten geleerde mannen nog
zwerftochten maken op alle streken van
het kompas, zonder gevaar te loopen, voor
dilettant te worden gescholden. Men moet
bij de beoordeeling van dit kwetsende en
brutale geschrift, waardoor de demonen
dansen van Marnix' verbeelding, niet ver
geten den tijd van ontstaan, waarin die
vermetele naaktheid gebruikelijk was.
Marnix vecht hier op leven en dood. Zijn
uitmuntende, bezielde Psalmberijming werd
door de kerk van die dagen niet aanvaard,
o.a. wijl hij weigerde, het toen,reeds ver
ouderde „dy" (bij het aanspreken van
God) te vervangen door „Gij", en men
vraagt zich af, hoe het mogelijk is, dat de
kerk jarenlang Datheen's gehaspel heeft
aanvaard, terwijl de bewerking van Mar
nix, welke ook ver boven de moderne be
rijming uitsteekt en daarom een nieuwe
uitgave ten volle verdient, onvruchtbaar
bleef voor het volk.
Toen prof. De Vries de kwestie van het
Wilhelmus aanraakte, verschikte de be
jaarde professor Colenbrander even van
zijn plaats. Had deze niet in 1933 in „De
Gids" met klem van redenen betoogd, dat
Marnix onmogelijk de schrijver van het
Wilhelmus kon zijn? En daar verstoutte
een zooveel jonger ambtgenoot zich te zeg
gen, dat Marnix best het volkslied had
kilnnen dichten. Gelukkig met zijn
eindconclusie kwam De Vries toch vrijwel
in Colenbrander's schuitje terecht, en
schonk hij het auteurschap aan een „on
bekenden soldaat"±ii,,ji
De onthulling.
Topn kwam het hoogtepunt van de
plechtigheid, een aandoenlijk, onvergetelijk
oogenblik.
Het auditorium verplaatste zich naar het
groote koor, waar prof. Van Scheiven de
echtgenoote van den Leidschen burgemees
ter verzocht, het gordijn voor het gedenk
raam te laten vallen, ofschoon „wij aan
vankelijk gehoopt hadden aldus de spre
ker dat een andere hand dit doen zou".
Met één beweging verdween het doek, en
terwijl men vol nieuwsgierigheid de fonke
lende compositie van Georg Rueter af-
tuurde, weerklonk onder de stille gewelven
ruischend zacht het schoone lied „O, Heer,
die daer des Hemels tente spreyt". Men
voelde zich wonderlijk één met de hoofdge
stalten op het raam: Willem en Marnix,
de decoratieve vorstelijke gestalte naast de
kleine figuur van 's Prinsen vertrouwde,
waarvan althans het markante gelaat door
i den kunstenaar scherp lijkt getroffen.
„Wij slaen het oog tot U omhoog"
het leek een schildering ook van dit eigen
moment. En deze aandoening werd tot een
aangrijpend en verheven gebeuren, toen na
de aanvaarding van het raam door het
kerkbestuur het Wilhelmus werd ingezet,
zoo innig en hartstochtelijk door de honder
den meegezongen, alsof het op datzelfde
gewijde oogenblik nieuw ontstond
Er zullen weinig glazeniers zijn, die
zulk een dankbare en bewogen toeschou-
wersschaar gevonden hebben als Georg
Rueter voor dit zijn raam. Toen eenmaal
de betoovering was verbroken, gingen ve
len zich nog een wijle verdiepen in de
schrifturen van Marnix en zijn omgeving,
die in enkele vitrines, geplaats in het koor,
een bezichtiging ten volle waard zijn en
zijn figuur nog weer dichterbij schijnen te
brengen.
Beschrijving van het gedenkraam.
De hoofdfiguren van het "raam door Ge
org Rueter (Sloterdijk) ontworpen en ge
schilderd en door het atelier van W. Bogt-
man (Haarlem) uitgevoerd en geplaatst,
zijn Marnix en Prins Willem I. Marnix
staat rechts voor den beschouwer en heeft*
den Prins aan zijn rechterzijde, terwijl
deze hem de linkerhand op den schouder
legt. Onder hen vindt men hun beider wa
pens. Boven hen ziet men, naar Marnix'
eigen schets, de illustratie van zijn devies
„Repos ailleurs".
Het scheepje door storm en onweer tus-
schen de klippen door koersende naar het
licht, waarin de Godsnaam en de naam
van Christus verschijnen.
Het hoogveld is in hoofdzaak in drieën
ingedeeld. In den vierpas links: de ineen
geslagen handen met den bedelnap,1 het
embleem der Geuzen, van 1566. In den
rechterrivierpas de harp, aanduidende de
Psalmen Davids, waarmede Marnix zijn
leven lang heeft omgegaan en die hij zoo
wel in proza vertaald als berijmd heeft. In
de vierdeelige rozet, geheel boven de sym
bolen der Evangelisten (Mattheusde
mensch, Johannesde adelaar, Marcus—
de leeuw, Lucasde stier) van waaruit
het licht over het geheel straalt.
De zijpanden van het raam, aan weers
zijden van de hoofdfiguren, bevatten, door-
strengeld met de wapenen en liet vuur van
den vrijheidskrijg, de wapens van steden
en provinciën, die het tooneel van Marnix'
staatkundige werkzaamheden of wel zijn
woonplaats vormden. Beginnende links bo
ven aan heeft men de wapens van Brussel,
zijn geboorteplaats, Breda, Dordrecht,
Delft, Rotterdam, Holland, dan het tweede
vak rechts beneden en vervolgens omhoog
gaande: Zeeland, Schiedam, Utrecht, Ant
werpen, Souburg, Leiden, alwaar hij 15
December 1598 stierf. Het rechter bene-
denvak bevat de wapens van Wessel van
de Boetzelaar van Asperen en Amelie,
Marnix' tweede dochter, wier afstammelin
gen medestichters van het raam zijn. Het
linker benedenvak bevat het wapen en de
zinspreuk „virtus, concordia, fides" van
het Leidsche Studenten Corps, eveneens
medestichter van het raam, met de bij
schriften: Academia lugduno-batava en de
jaartallen 15751940.
De onderschriften tusschen deze beide
vakken luiden;
Willem I Philips van Marnix
Prins van Oranje van St. Aldegonde
1533—1584 15401598
gesticht tot hulde en herdenking in het
jaar 1940.
Onze Bureaux zijn gevestigd s
MIDDELBURG
9
VÜSSINGEN
Redactie en Adm.: Walstraat 58-60
Telefoon 10 (2 lijnen)
GOES
Redactie en Adm.: Turfkade 15
Telefoon 2863
SOUBURG
Kanaalstraat 45, Telefoon 35
BRESKENS
Dorpsstraat 35, Telefoon 21
Van vrouw tot vrouw.
HUISVROUW vraagt:
Ik heb deze week mijn gasrekening be
taald. Ik schrok van het bedrag, ik meen
de heel zuinig geweest te zjjn en betaalde
nauwelijks minder dan de vorige maal. Ik
ben een beetje bang voor hooikisten, men
heeft mij gezegd, dat er zooveel vitami
nen verloren gaan bij het koken in hooi
kisten.
ANTWOORD:
Er wordt tegenwoordig zooveel geschermd
met vitaminen, dat de overige eischen,
welke aan een behoorlijk maal moeten
worden gesteld, erbij inschieten. Natuurlijk
kunnen niet alle spijzen in een hooikist
worden „afgewerkt", in het bijzonder geen
melk- of meelspijzen of soep. Ze mogen
nooit in de kist koud worden, daar ze dan
spoedig zuur. worden. Zelfs aardappelen
kunnen in de hooikist gaar worden, mits
men de juiste methode toepast. Men laat
ze daarom vijf minuten flink doorkoken,
zet ze dan een halfuur in de hooikist, giet
ze vervolgens af en laat ze droog stoo-
men. Een enkele aardappelsoort moet iets
langer in de kist blijven. Ook in dezen
geldt. Oefening baart kunst.
LEESGRAAG vraagt:
Langzamerhand komt de lust tot lezen
weer terug. Maar er is zulk een groote
keuze, niet alleen in romans, maar ook
in meer degelijk werken, dat ik niet weet
wat te kiezen. Kimt U me geen raad ge-
ANTWOORD:
Hm, dat is wel een beetje veel ge
vraagd, terwijl ik heelemaal niet weet,
van welke soorten U het meest houdt. Of
U leest om het „verhaal" dat doen de
meeste vrouwen om de manier waarop
de schrijver zijn gedachten onder woorden
heeft gebracht, zijn figuren gestalte heeft
gegeven of om de geestelijke of cultureele
waarde van het boek. In gewone omgangs
taal noemen we dat „een boek waar je
wat aan hebt." Net alsof je aan een ro1
man ook niet wat zou hebben. Maar dan
moet er niet gelezen worden om den tijd
te dooden, of om te ontkomen aan de
moeilijkheden van het dagelijksch leven
(d.i. de vlucht in het boek), maar moeten
we onze werkelijke aandacht en opmer
kingsgave aan het lezen van zulk een
roman geven. En ons rekenschap trach
ten te geven, waarom de schrijver erin is
geslaagd ons te boeien. Schrijft U mij
eens, tot welke soort lezers U behoort?
MOEDER vraagt:
Mijn dochtertje gaat op de vakschool.
Nu is het natuurlijk ook voor de vak
school een groot bezwaar, dat ieder kind
slechts over een beperkt aantal punten
op zijn textielkaart beschikt en zijn de
leeraressen bevreesd, dat het onderwijs
hieronder zal lijden. Mijn dochtertje kwam
thuis met de mededeeling, dat de leera-
res had gezegd, dat ze alle punten van
haar kaart voor de school moest bewaren.
Maar dat gaat toch niet, ze heeft ook wel
eens een directoire of een paar kousen
noodig en kan haar punten niet uitslui
tend besteden voor stof voor jurken, die
ze niet direct noodig heeft.
ANTWOORD:
Is het nu niet het oogenblik om de
meisjes te leeren om van oud nieuw te
maken. Dat is een kunst, die op de vak
scholen te weinig wordt onderwezen naar
mijn meening, terwijl ze ons toch zoo uit
stekend te pas komt. En niet alleen nu,
maar altijd. Onze grootmoeders verston
den die kunst beter dan wij. Maar, ik
moet toegeven, toen waren er nog geen
confectiekleerenHandenarbeid is nog zoo
gek niet, al doen we er veel te weinig
aan in onzen haastigen tijd.
't Zou te uitvoerig worden om in dit
briefje de voordeelen ervan uit te meten.
Maar U kunt ze zelf wel ontdekken, ver
moed ik.
MAMOESKA vraagt:
Kunt U mij raad geven hoe ik met mijn
jongen aanmoet. Hij is gewoon onhandel
baar, als het zoo hard waait, zoodra het
wat kalmer weer is, is hij weer veel be
daarder.
ANTWOORD:
Er zijn vele menschen, die niet tegen
het geluid van den wind kunnen. Het zijn
gewoonlijk nerveuze menschen, het schijnt,
dat de wind direct op hun gevoel inwerkt.
Het beste resultaat bereikt men, als U
den jongen niet te veel in dien tijd be
rispt, hij is prikkelbaar en reageert, door
dat hij zich niet heelemaal fit voelt, veel
feller dan gewoonlijk. U moet hem, met
tact, in zijn sop gaar laten koken, dan
bedaard hij vanzelf.
VRIENDIN vraagt:
Kortgeleden kwam ik een van mijn bes
te vriendinnen tegéri, toen we beide te
gelijk een kookdemonstratie bijwoonden.
Haar werd een plaats aangewezen op eenï-
gen afstand van de mijne. Ze ging wat
eerder weg dan ik, moest rakelings langs
me heen envergat me goedendag te
zeggen. Wat dunkt U, was dat opzet of
zou ze heus vergeten hebben, dat ik er
nog zat?
ANTWOORD:
U bent al heel achterdochtig van aard.
Als er geen bepaalde oorzaak is als U
geen oneenigheid hebt gehad, waarom
zou ze U dan niet goedendag zeggen, 't
Lijkt me het beste, als U haar te gelegener
tijd weer ontmoei het haar zelf te vra
gen. Aan haar houding zult U dadelijk
kunnen merken of U zich al dan niet hebt
vergist. Ik voor mij, geloof van wel.
Burgerlijke Stand
VROUWENPOLDER.
Van 1521 September 1940.
Geboren: Jan Antonie, zoon, van Jan
de Kuijper en van Cornelia Catharina
Charlotta van Woerkens.
OOSTKAPELLE.
Van 1421 September 1940.
GeborenHermanus, zoon van Lein de
Kam en Anna Wondergem,
Merkwaardige dingen vertelt Prof. Buy-
tendijk in zijn bekende boek over de psy
chologie van den hond over tallooze proe
ven, in zjjn laboratorium en in dat van an
deren, gedaan, in de eerste plaats om de
scherpte der zintuigen te onderzoeken. De
Groningsche hoogleeraar onderzocht bij
voorbeeld zelf den destijds zeer gerenom-
meerden politiehond Albert van den heer
M. Water, vooral op diens phenomenale
reukvermogen. Deze hond kon bijvoorbeeld
een voorwerp te midden van andere uitzoe
ken en rapporteeren, als dit eenzelfden geur
bezat als die van een persoon, waaraan men
het dier had laten ruiken.
De proeven werden genomen, nadat men
de sterkst mogelijke voorzorgen had geno
men, en vrijwel alle bijkomstige toevallig
heden zooveel mogelijk had uitgeschakeld.
Het bleek nu bij deze proeven, dat Albert
verdunningen van organische zuren van
1 1.000.000 gemakkelijk kon herkennen.
Dergelijke verdunningen kunnen door den
mensch zeker niet meer worden waargeno
men. Merkwaardig was ook, dat zelfs zwa
velzuur in een verdunning van 1 op 10 mil-
lioen door den hond goed werd herkend als
gelijk aan de kolf, waarvan het dier lucht
was gegeven.
In een andere proef werden Albert
mengsels van zuren ter onderscheiding
aangeboden. Deze proeven leerden, dat de
hond drie geurenmengsels zeer goed kon
onderscheiden, maar tevens, dat niettegen
staande dit onderscheidingsvermogen een
onjuiste keuze verscheidene malen voor
kwam. Nog een treffend verschijnsel deed
zich bij deze proefnemingen voor, namelijk
dit, dat het proefdier ook in staat bleek
stoffen te onderscheiden, die op zichzelf
geen geur hebben. Dit berust, meent Buy-
tendijk, zeer waarschijnlijk op het feit, dat
deze stoffen de verdamping van andere
reukstoffen beïnvloeden. Zoo kan ook de
mensch, althans sommige menschen, rui
ken, of er suiker in de thee of zout in de
soep is. Albert herkende echter met gemak
keukenzout in een verdunning van 1 op
10.000 en chinine in dezelfde verdunning.
Stoffen dus, die zelfs in hooge concentratie
voor ons reukloos zijn, worden door den
hond waargenomen.
Buytendjjk knoopt echter aan deze waar
nemingen een waarschuwing vast aan het
adres van hen, die de waarde van den goed
gedresseerden po'itiehond meermalen te
hoog aanslaan, een waarschuwing, gegrond
op het aantal fouten, dat ook Albert nog
maakte. De hoogleeraar merkt in dat ver
band namelüjj§ op, dat voor het gebruik van
honden bij de recherche de grootste voor
zorg in acht moet worden genomen, en dat
nooit het resultaat dien graad van zeker
heid bezit, die voor de beschuldiging van
een mensch noodig is.
Ter nadere illustratie van deze waar
schuwing geeft hij nog de volgende proef
die schijnbaar slaagde, en toch volkomen
onjuist was genomen. In het huis van be
waring bevond zich eenverdachte men
wilde weten of een jas a, die ergens gevon
den was, hem toebehoorde. De proef was
als volgt gedaan. Op de binnenplaats wer
den zes jassen neergelegd, namelijk de ge
vonden jas a, en vjjf van bureaubeambten.
De hond kreeg lucht aan den verdachte en
BROODJES MET KAASRAGOUT.
De verwachtingen van de huisgenooten
zijn altijd vrij hoog gespannen, als er een
gerechtje uit den oven moet komen; dan
is er immers altijd iets bijzonders te ver
wachten, want den oven gebruiken we in
den regel niet dagelijks.
Voor de huisvrouw heeft het klaarmaken
van oven-gerechtjes wel eens een bezwaar
lijken kant; zij is daarbij namelijk maar
al te dikwijls gebonden aan bepaalde hoe
veelheden, door de grootte van haar vuur-
vastschoteltje, of het aantal schelpen of
pasteipotjes dat zij bezit. Vooral als er
logees zijn, en het gezin dus met eenige
leden vergroot is, zil men met deze moei
lijkheden. Het is dan veel gemakkelijker
om iets klaar te maken, dat niet in een
schoteltje of schelpen opgedaan behoeft te
worden, waarvan we dus een willekeurige
hoeveelheid kunnen klaarmaken. Onder
staand recept voor gevulde broodjes geeft
U hiervan een geschikt voorbeeld;
GEVULDE BROODJE Si
,(4 personen) 4
4 kleine puntbroodjes of geraspte
broodjes (liefst een dag oud), 200
gram jonge kaas, liter melk,
20 gram bloem (2 afgestreken eet
lepels), 40 gram boter (2 afge
streken eetlepels), 1 ei, peper,
zout, nootmuskaat^
Snijdt van de broodjes het bovenste
kopje af, hol het onderste gedeelte uit
tot een bakje met wandjes van tot
1 c.M. dikte. Bereid de vulling:
Verwarm roerende, op zacht vuur, de
helft van de boter en de bloem; voeg
hierbij steeds roerende de melk en laat
het sausje even doorkoken. Kook het ei
hard (10 min.) en snijd het in kleine
dobbelsteentjes. Sntjd ook de kaas in dob
belsteentjes. Doe kaas en ei in de saus,
roer de stukjes er goed doorheen en maak
de ragout op smaak af met peper, zout
en nootmuskaat. Vul de broodbakjes met
deze ragout, leg de kapjes er weer op
en bestrijk de buitenkant met de overge
houden boter, die hiertoe gesmolten is.
Laat de broodjes in een vrij warmen oven
knappend bakken _(5 è.10 min.)_d
bracht jas a. Een dergelijke proef bewijst
niets, zegt Buytendijk. Immers de jas a zal
zeker een geheel ander geurcomplex bezit
ten dan de jassen van de vijf beambten.
Men stelle zich voor dat de geuren zicht
baar waren. Dan zou de hond bijvoorbeeld
vijf grjjze jassen en een fel roode voor zich
zien. De kans, dat de zoo sterk afwijkende
woi'dt geapporteerd, is dan wel zeer groot.
Alleen als alle voorwerpen tot eenzelfde
reukgroep behooren en ook optisch naar
grootte en vorm gelijk zijn, is er een kans
op betrouwbaar resultaat. Nog gevaarlijker
is het, op grond van een aan een hond ge
boden geur van een vooxwex-p een persoon
uit een rij van personen te laten uitkiezen.
Zelfs al weet de dresseur niets van de
proef af, en heeft hij zelf tegen niemand
verdenking, dan nog is de mogelijkheid, dat
de hond op minimale bewegingen van een
dier pei'sonen reageert,- zeer groot.
Tot zoover Buytendijk.
In een van mijn vorige opstellen heb ik
er reeds op gewezen, hoe uitermate moeilijk
het inderdaad is, om een hond, die in oplei
ding is, zoo te dresseeren, dat hij ook be
grijpt, waarom het gaat, opdat hij geen van
buiten geleerd lesje opzegt, als hij in de
prakrijk wordt „losgelaten". En juist bij het
politie-, meer nog bij het recherchewerk,
komt het erop aan, dat de hond begrijpt
wat hij doet of doen moet. Men dient dan
ook al wel buitengewoon zeker van zijn
zaak te zijn, indien men een mensch wil
beschuldigen louter en alleen op de aanwij
zingen van een hond, al is dat nog zoo'n
voortreffelijke speurder.
Over het speuren wil ik het graag nog
eens een volgenden keer hebben, doch thans
nog even een aardig voorval vertellen, dat
mij zoo juist, schrijvende dit artikel, met
mijn hond overkomt. Er is gebeld, en
iemand komt naar boven, naar mijn kamei',
Wij praten even, en gaan dan naar bene
den, naar de huiskamer, waar de hond is,
die mijn gast nog nooit heeft gezien. De
gast gaat het eerst de kamer binnen, de
hond komt kwispelend op :m af, ruikt
even, duwt zijn snuit in 's mans handen, en
wenscht aangehaald te worden, wat ook
promptelijk jeschiedt. Ik verwonder mg
daarover, want zoo gemakkelijk laat Ewald
vreemden niet binnen, in andex-e gevallen.
Wij noemen hem niet voor niets Oom Blaf
De gast blijft even zitten, en zegt dan
plotseling, met stemverheffing „Nou, dan
ga ik maar weer." De daad bij het woord
voegende, probeert hij op te staan, maar
hij ploft direct weer in zijn stoel neer, want
de hond staat in hetzelfde oogenblik blaf
fend en dreigend voor hem. Ik commandeer
hem weg, en de gast kan gerust het huis
verlaten.
Ik heb nog altijd geen verklaring voor
dit gedrag kunnen vinden, te meer, omdat
het heel verschillend is. De een ontvangt de
hond vriendelijk, al heeft hij hem nooit ge
zien, en blaft hij na bij het heengaan, den
ander wenscht hij niet binnen te laten, maar
laat hij wel heel vriendelijk mee uit en dik
wijls geeft hij dan nog pootjes toe. Dikwijls
al heb ik naar een oplossing van dit ge
drag gezocht, maar gevonden heb ik er nog
geen. Misschien komt het wel, omdat zijn
moeder een tikjezonderling was.
Maar dat voor een volgende maal
KYNOLOOG.
De Notaris J. L. VAN DER
HARST te Middelburg, is voor
nemens om op
Woensdag, 25 September Ï940,
te half twee uur, in café Westdorp
te Serooskerke,
PUBLIEK TE VERKOOPEN,
ten verzoeke van de familie
S. MEIJERS Bz.:
1. Het huis met erf, tuin en
poort te Serooskerke, aan den
Straatweg naar Middelburg, ge
merkt A 75, groot 2 aren 96 ca.
Aanvaarding bij de betaling.
2. 65 a65 ca. (1 gem. 202 r.)
Bouwland en Sprink, te Seroos
kerke, aan den Straatweg naar
Vrouwenpolder, tegenover den
KI. Cadetweg. Verpacht voor 65
per jaar.
3. 45 a. 50 ca. (1 gem. 48 r.)
Bouwland, te Serooskerke, nabij
den Molenweg. Verpacht voor
45 per jaar.
4. 63 a. 60 ca. (1 gem. 186 r.),
Weiland te Gapinge, nabij den
Slijkweg, Verpacht voor 48 per
jaar.
Bezichtiging pers. 1: 24 Sept.
van 1012 en 24 uur, 25 Sept.
1012 uur; bezichtiging lande
rijen: eiken werkdag.
Breeder omschreven notities
met kaart en verdere inlichtingen
verkrijgbaar ten kantore van den
Notaris, L. Noordstraat 63.
En onmiddellijk daarna, vóór
perc. 1: EENIGEN INBOEDEL,
als kabinet, secretaire, linnen
kast, tafels, stoelen, kl. tafeltjes,
tafelkastje, kachels, naaimachine,
klok, beddegoed, vloerzeil, schil
derijen, glas- en aardewerk, keu-
kengerief, barometer en hetgeen
verder te voorschijn zal worden
gebracht.
Bezichtiging in den morgen
yan den verkoopdag.