Het Marnixraam in de Leidsche St. Pieterskerk. Hoe fijn een hondenneus kan zip. P@@r dte huisvrouw Advertentie» De plechtige onthulling. - De mensck en zijn hond TOCH IS GROOTE VOORZICHTIGHEID BIJ HET RECHERCHEWERK. GEBODEN „Na den allerbeste de beste." Toert in 1575 Prins Willem ernstig ziek werd en men in den lande moest rekening houden met de gedachte aan een opvolger, toen bleek voor vrijwel iedereen zijn secre taris en rechterhand Marnix van Sint Al- degonde de man. Na den allerbeste was hij de beste. Ja, er waren er zelfs, die hem „plus de crédit", meer vertrouwen, schon ken. Zóó was Marnix, geboren Fransch- man, gesproten uit een Fransch adellijk geslacht, ten slotte niet alleen volkomen Nederlander geworden, maar ook een na tionale figuur. Een Calvinist, met alle on verzettelijkheid, die het Calvinisme nu een maal eigen is, maar politiek tolerant, die geen geestelijke strooming wilde verkorten en van Nederland een huis wilde maken, waar iedereen zich geheel thuis voelde. Aldus professor dr. A. A. van Schelven, historicus, zelf ookCalvinist, in de Leid sche Pieterskerk, waar „alles ruischt van historie", waar Marnix ligt begraven, en waar Zaterdagmiddag in een plechtige samenkomst een dankbaar nageslacht als eerbiedige en schoone herinnering een ge brandschilderd raam heeft onthuld. Vele bekende persoonlijkheden uit alle deelen van het land waren naar deze plechtigheid, waarvan men het verslag reeds in een vorige editie heeft kunnen le zen, toegestroomd. De Van Boetzelaers, die tot de directe nazaten van Marnix be- hooren, waren aanwezig, de leden van het comité, oud-ministers, de nieuwe waarne mend secretaris-generaal van het depar tement van Onderwijs, Kunsten en Weten schappen en enkele van zijn ambtgenooten, Leidsche en andere hoogleeraren, tal van predikanten en historici, studenten enz. Er bleven in de grootsche kerkruimte ook nog heel wat banken open, en men mocht in het ietwat kille diffuse licht, dat door de blanke kerkwanden en pijlers werd opge vangen en weerkaatst, al vreezen voor een van die nuchtere samenkomsten, welke men even koel verlaat als dat men ze be treden heeft. Het werd gelukkig heel anders. Nadat het orgel, bespeeld door Leo Mens, en een viertal koperblazers van het Residentie-or kest met muziek uit den tijd van Marnix den bodem hadden bereid, vond prof. Van Schelven een willig gehoor, dat met aan dacht zijn betoog volgde. Gemakkelijk maakte hij het zichzelf en zijn hoorders niet. Niet alleen, dat hij figuurlijk wel te verstaan de professorale toga geen oogenblik liet vallen, maar bovendien had hij, schijnt het, zich tot taak gesteld, zich zelf en zijn medehuldigers vrij te pleiten van een mogelijke beschuldiging, dat men al deze eer bewees aan een vreemdeling, een „gast", die noch door afstamming, noch door opvoeding tot de Nederlandsche natie behoorde. Hij stelde zich derhalve te weer tegen een drom van vraagteekens en bedenkingen, èn eerst toen hij deze ze gevierend had bevochten, kon hij de figuur van Marnix laten schitteren in haar volle positieve waardij. - Kon hij Mamix laten zien als één, die wel degelijk wortelde in het volksleven, en daaruit bezieling putte, die zijn eigen bezittingen bij de verdediging van dat volksleven erbij inschoot, die tot de onzen behoort, niet alleen naar het bloed, maar ook naar het hart. Al bleef Van Schelven's betoog op end' op een college, of als men wil een inge wikkeld pleidooi, het werd ontegenzeggelijk met hartstocht en overtuiging voorgedra gen. Een gewenschte ontspanning volgde, toen het Collegium Musicum „D. F. Scheurkleer", een klein maar fijn Haagsch ensemble onder leiding van Henri Ge- raerdts Psalm 138 1 en 2 in de berijming van Marnix ten gehoore bracht, op mu ziek gezet door diens jongeren tijdgenoot J. P. Sweelinck. „Ick wil dy bieden lof end danck" het klonk inderdaad als een lof zang en een dankgebed, zulk verfijnd en edel samenzingen wordt zelden in de pro- testantsche kerk gehoord. De beteeketiis van Marnix als letterkundige. In een even wei-afgewogen en beheersch- te rede heeft de Leidsche hoogleeraar prof. dr. Jan de Vries de letterkundige betee- kenis van Marnix uiteengezet. Niet teveel, maar ook niet te weinig. Hij gaf toe, dat men Marnix' „Byencorf", dit felle, hoonen- de pamflet, gebezigd als een wapen in den geloofsstrijd van die dagen, niet direct tot de lettei'kunde behoeft te rekenen, maar Marnix hanteert de taal als een re denaar en een staatsman. In den tijd der Renaissance mochten geleerde mannen nog zwerftochten maken op alle streken van het kompas, zonder gevaar te loopen, voor dilettant te worden gescholden. Men moet bij de beoordeeling van dit kwetsende en brutale geschrift, waardoor de demonen dansen van Marnix' verbeelding, niet ver geten den tijd van ontstaan, waarin die vermetele naaktheid gebruikelijk was. Marnix vecht hier op leven en dood. Zijn uitmuntende, bezielde Psalmberijming werd door de kerk van die dagen niet aanvaard, o.a. wijl hij weigerde, het toen,reeds ver ouderde „dy" (bij het aanspreken van God) te vervangen door „Gij", en men vraagt zich af, hoe het mogelijk is, dat de kerk jarenlang Datheen's gehaspel heeft aanvaard, terwijl de bewerking van Mar nix, welke ook ver boven de moderne be rijming uitsteekt en daarom een nieuwe uitgave ten volle verdient, onvruchtbaar bleef voor het volk. Toen prof. De Vries de kwestie van het Wilhelmus aanraakte, verschikte de be jaarde professor Colenbrander even van zijn plaats. Had deze niet in 1933 in „De Gids" met klem van redenen betoogd, dat Marnix onmogelijk de schrijver van het Wilhelmus kon zijn? En daar verstoutte een zooveel jonger ambtgenoot zich te zeg gen, dat Marnix best het volkslied had kilnnen dichten. Gelukkig met zijn eindconclusie kwam De Vries toch vrijwel in Colenbrander's schuitje terecht, en schonk hij het auteurschap aan een „on bekenden soldaat"±ii,,ji De onthulling. Topn kwam het hoogtepunt van de plechtigheid, een aandoenlijk, onvergetelijk oogenblik. Het auditorium verplaatste zich naar het groote koor, waar prof. Van Scheiven de echtgenoote van den Leidschen burgemees ter verzocht, het gordijn voor het gedenk raam te laten vallen, ofschoon „wij aan vankelijk gehoopt hadden aldus de spre ker dat een andere hand dit doen zou". Met één beweging verdween het doek, en terwijl men vol nieuwsgierigheid de fonke lende compositie van Georg Rueter af- tuurde, weerklonk onder de stille gewelven ruischend zacht het schoone lied „O, Heer, die daer des Hemels tente spreyt". Men voelde zich wonderlijk één met de hoofdge stalten op het raam: Willem en Marnix, de decoratieve vorstelijke gestalte naast de kleine figuur van 's Prinsen vertrouwde, waarvan althans het markante gelaat door i den kunstenaar scherp lijkt getroffen. „Wij slaen het oog tot U omhoog" het leek een schildering ook van dit eigen moment. En deze aandoening werd tot een aangrijpend en verheven gebeuren, toen na de aanvaarding van het raam door het kerkbestuur het Wilhelmus werd ingezet, zoo innig en hartstochtelijk door de honder den meegezongen, alsof het op datzelfde gewijde oogenblik nieuw ontstond Er zullen weinig glazeniers zijn, die zulk een dankbare en bewogen toeschou- wersschaar gevonden hebben als Georg Rueter voor dit zijn raam. Toen eenmaal de betoovering was verbroken, gingen ve len zich nog een wijle verdiepen in de schrifturen van Marnix en zijn omgeving, die in enkele vitrines, geplaats in het koor, een bezichtiging ten volle waard zijn en zijn figuur nog weer dichterbij schijnen te brengen. Beschrijving van het gedenkraam. De hoofdfiguren van het "raam door Ge org Rueter (Sloterdijk) ontworpen en ge schilderd en door het atelier van W. Bogt- man (Haarlem) uitgevoerd en geplaatst, zijn Marnix en Prins Willem I. Marnix staat rechts voor den beschouwer en heeft* den Prins aan zijn rechterzijde, terwijl deze hem de linkerhand op den schouder legt. Onder hen vindt men hun beider wa pens. Boven hen ziet men, naar Marnix' eigen schets, de illustratie van zijn devies „Repos ailleurs". Het scheepje door storm en onweer tus- schen de klippen door koersende naar het licht, waarin de Godsnaam en de naam van Christus verschijnen. Het hoogveld is in hoofdzaak in drieën ingedeeld. In den vierpas links: de ineen geslagen handen met den bedelnap,1 het embleem der Geuzen, van 1566. In den rechterrivierpas de harp, aanduidende de Psalmen Davids, waarmede Marnix zijn leven lang heeft omgegaan en die hij zoo wel in proza vertaald als berijmd heeft. In de vierdeelige rozet, geheel boven de sym bolen der Evangelisten (Mattheusde mensch, Johannesde adelaar, Marcus— de leeuw, Lucasde stier) van waaruit het licht over het geheel straalt. De zijpanden van het raam, aan weers zijden van de hoofdfiguren, bevatten, door- strengeld met de wapenen en liet vuur van den vrijheidskrijg, de wapens van steden en provinciën, die het tooneel van Marnix' staatkundige werkzaamheden of wel zijn woonplaats vormden. Beginnende links bo ven aan heeft men de wapens van Brussel, zijn geboorteplaats, Breda, Dordrecht, Delft, Rotterdam, Holland, dan het tweede vak rechts beneden en vervolgens omhoog gaande: Zeeland, Schiedam, Utrecht, Ant werpen, Souburg, Leiden, alwaar hij 15 December 1598 stierf. Het rechter bene- denvak bevat de wapens van Wessel van de Boetzelaar van Asperen en Amelie, Marnix' tweede dochter, wier afstammelin gen medestichters van het raam zijn. Het linker benedenvak bevat het wapen en de zinspreuk „virtus, concordia, fides" van het Leidsche Studenten Corps, eveneens medestichter van het raam, met de bij schriften: Academia lugduno-batava en de jaartallen 15751940. De onderschriften tusschen deze beide vakken luiden; Willem I Philips van Marnix Prins van Oranje van St. Aldegonde 1533—1584 15401598 gesticht tot hulde en herdenking in het jaar 1940. Onze Bureaux zijn gevestigd s MIDDELBURG 9 VÜSSINGEN Redactie en Adm.: Walstraat 58-60 Telefoon 10 (2 lijnen) GOES Redactie en Adm.: Turfkade 15 Telefoon 2863 SOUBURG Kanaalstraat 45, Telefoon 35 BRESKENS Dorpsstraat 35, Telefoon 21 Van vrouw tot vrouw. HUISVROUW vraagt: Ik heb deze week mijn gasrekening be taald. Ik schrok van het bedrag, ik meen de heel zuinig geweest te zjjn en betaalde nauwelijks minder dan de vorige maal. Ik ben een beetje bang voor hooikisten, men heeft mij gezegd, dat er zooveel vitami nen verloren gaan bij het koken in hooi kisten. ANTWOORD: Er wordt tegenwoordig zooveel geschermd met vitaminen, dat de overige eischen, welke aan een behoorlijk maal moeten worden gesteld, erbij inschieten. Natuurlijk kunnen niet alle spijzen in een hooikist worden „afgewerkt", in het bijzonder geen melk- of meelspijzen of soep. Ze mogen nooit in de kist koud worden, daar ze dan spoedig zuur. worden. Zelfs aardappelen kunnen in de hooikist gaar worden, mits men de juiste methode toepast. Men laat ze daarom vijf minuten flink doorkoken, zet ze dan een halfuur in de hooikist, giet ze vervolgens af en laat ze droog stoo- men. Een enkele aardappelsoort moet iets langer in de kist blijven. Ook in dezen geldt. Oefening baart kunst. LEESGRAAG vraagt: Langzamerhand komt de lust tot lezen weer terug. Maar er is zulk een groote keuze, niet alleen in romans, maar ook in meer degelijk werken, dat ik niet weet wat te kiezen. Kimt U me geen raad ge- ANTWOORD: Hm, dat is wel een beetje veel ge vraagd, terwijl ik heelemaal niet weet, van welke soorten U het meest houdt. Of U leest om het „verhaal" dat doen de meeste vrouwen om de manier waarop de schrijver zijn gedachten onder woorden heeft gebracht, zijn figuren gestalte heeft gegeven of om de geestelijke of cultureele waarde van het boek. In gewone omgangs taal noemen we dat „een boek waar je wat aan hebt." Net alsof je aan een ro1 man ook niet wat zou hebben. Maar dan moet er niet gelezen worden om den tijd te dooden, of om te ontkomen aan de moeilijkheden van het dagelijksch leven (d.i. de vlucht in het boek), maar moeten we onze werkelijke aandacht en opmer kingsgave aan het lezen van zulk een roman geven. En ons rekenschap trach ten te geven, waarom de schrijver erin is geslaagd ons te boeien. Schrijft U mij eens, tot welke soort lezers U behoort? MOEDER vraagt: Mijn dochtertje gaat op de vakschool. Nu is het natuurlijk ook voor de vak school een groot bezwaar, dat ieder kind slechts over een beperkt aantal punten op zijn textielkaart beschikt en zijn de leeraressen bevreesd, dat het onderwijs hieronder zal lijden. Mijn dochtertje kwam thuis met de mededeeling, dat de leera- res had gezegd, dat ze alle punten van haar kaart voor de school moest bewaren. Maar dat gaat toch niet, ze heeft ook wel eens een directoire of een paar kousen noodig en kan haar punten niet uitslui tend besteden voor stof voor jurken, die ze niet direct noodig heeft. ANTWOORD: Is het nu niet het oogenblik om de meisjes te leeren om van oud nieuw te maken. Dat is een kunst, die op de vak scholen te weinig wordt onderwezen naar mijn meening, terwijl ze ons toch zoo uit stekend te pas komt. En niet alleen nu, maar altijd. Onze grootmoeders verston den die kunst beter dan wij. Maar, ik moet toegeven, toen waren er nog geen confectiekleerenHandenarbeid is nog zoo gek niet, al doen we er veel te weinig aan in onzen haastigen tijd. 't Zou te uitvoerig worden om in dit briefje de voordeelen ervan uit te meten. Maar U kunt ze zelf wel ontdekken, ver moed ik. MAMOESKA vraagt: Kunt U mij raad geven hoe ik met mijn jongen aanmoet. Hij is gewoon onhandel baar, als het zoo hard waait, zoodra het wat kalmer weer is, is hij weer veel be daarder. ANTWOORD: Er zijn vele menschen, die niet tegen het geluid van den wind kunnen. Het zijn gewoonlijk nerveuze menschen, het schijnt, dat de wind direct op hun gevoel inwerkt. Het beste resultaat bereikt men, als U den jongen niet te veel in dien tijd be rispt, hij is prikkelbaar en reageert, door dat hij zich niet heelemaal fit voelt, veel feller dan gewoonlijk. U moet hem, met tact, in zijn sop gaar laten koken, dan bedaard hij vanzelf. VRIENDIN vraagt: Kortgeleden kwam ik een van mijn bes te vriendinnen tegéri, toen we beide te gelijk een kookdemonstratie bijwoonden. Haar werd een plaats aangewezen op eenï- gen afstand van de mijne. Ze ging wat eerder weg dan ik, moest rakelings langs me heen envergat me goedendag te zeggen. Wat dunkt U, was dat opzet of zou ze heus vergeten hebben, dat ik er nog zat? ANTWOORD: U bent al heel achterdochtig van aard. Als er geen bepaalde oorzaak is als U geen oneenigheid hebt gehad, waarom zou ze U dan niet goedendag zeggen, 't Lijkt me het beste, als U haar te gelegener tijd weer ontmoei het haar zelf te vra gen. Aan haar houding zult U dadelijk kunnen merken of U zich al dan niet hebt vergist. Ik voor mij, geloof van wel. Burgerlijke Stand VROUWENPOLDER. Van 1521 September 1940. Geboren: Jan Antonie, zoon, van Jan de Kuijper en van Cornelia Catharina Charlotta van Woerkens. OOSTKAPELLE. Van 1421 September 1940. GeborenHermanus, zoon van Lein de Kam en Anna Wondergem, Merkwaardige dingen vertelt Prof. Buy- tendijk in zijn bekende boek over de psy chologie van den hond over tallooze proe ven, in zjjn laboratorium en in dat van an deren, gedaan, in de eerste plaats om de scherpte der zintuigen te onderzoeken. De Groningsche hoogleeraar onderzocht bij voorbeeld zelf den destijds zeer gerenom- meerden politiehond Albert van den heer M. Water, vooral op diens phenomenale reukvermogen. Deze hond kon bijvoorbeeld een voorwerp te midden van andere uitzoe ken en rapporteeren, als dit eenzelfden geur bezat als die van een persoon, waaraan men het dier had laten ruiken. De proeven werden genomen, nadat men de sterkst mogelijke voorzorgen had geno men, en vrijwel alle bijkomstige toevallig heden zooveel mogelijk had uitgeschakeld. Het bleek nu bij deze proeven, dat Albert verdunningen van organische zuren van 1 1.000.000 gemakkelijk kon herkennen. Dergelijke verdunningen kunnen door den mensch zeker niet meer worden waargeno men. Merkwaardig was ook, dat zelfs zwa velzuur in een verdunning van 1 op 10 mil- lioen door den hond goed werd herkend als gelijk aan de kolf, waarvan het dier lucht was gegeven. In een andere proef werden Albert mengsels van zuren ter onderscheiding aangeboden. Deze proeven leerden, dat de hond drie geurenmengsels zeer goed kon onderscheiden, maar tevens, dat niettegen staande dit onderscheidingsvermogen een onjuiste keuze verscheidene malen voor kwam. Nog een treffend verschijnsel deed zich bij deze proefnemingen voor, namelijk dit, dat het proefdier ook in staat bleek stoffen te onderscheiden, die op zichzelf geen geur hebben. Dit berust, meent Buy- tendijk, zeer waarschijnlijk op het feit, dat deze stoffen de verdamping van andere reukstoffen beïnvloeden. Zoo kan ook de mensch, althans sommige menschen, rui ken, of er suiker in de thee of zout in de soep is. Albert herkende echter met gemak keukenzout in een verdunning van 1 op 10.000 en chinine in dezelfde verdunning. Stoffen dus, die zelfs in hooge concentratie voor ons reukloos zijn, worden door den hond waargenomen. Buytendjjk knoopt echter aan deze waar nemingen een waarschuwing vast aan het adres van hen, die de waarde van den goed gedresseerden po'itiehond meermalen te hoog aanslaan, een waarschuwing, gegrond op het aantal fouten, dat ook Albert nog maakte. De hoogleeraar merkt in dat ver band namelüjj§ op, dat voor het gebruik van honden bij de recherche de grootste voor zorg in acht moet worden genomen, en dat nooit het resultaat dien graad van zeker heid bezit, die voor de beschuldiging van een mensch noodig is. Ter nadere illustratie van deze waar schuwing geeft hij nog de volgende proef die schijnbaar slaagde, en toch volkomen onjuist was genomen. In het huis van be waring bevond zich eenverdachte men wilde weten of een jas a, die ergens gevon den was, hem toebehoorde. De proef was als volgt gedaan. Op de binnenplaats wer den zes jassen neergelegd, namelijk de ge vonden jas a, en vjjf van bureaubeambten. De hond kreeg lucht aan den verdachte en BROODJES MET KAASRAGOUT. De verwachtingen van de huisgenooten zijn altijd vrij hoog gespannen, als er een gerechtje uit den oven moet komen; dan is er immers altijd iets bijzonders te ver wachten, want den oven gebruiken we in den regel niet dagelijks. Voor de huisvrouw heeft het klaarmaken van oven-gerechtjes wel eens een bezwaar lijken kant; zij is daarbij namelijk maar al te dikwijls gebonden aan bepaalde hoe veelheden, door de grootte van haar vuur- vastschoteltje, of het aantal schelpen of pasteipotjes dat zij bezit. Vooral als er logees zijn, en het gezin dus met eenige leden vergroot is, zil men met deze moei lijkheden. Het is dan veel gemakkelijker om iets klaar te maken, dat niet in een schoteltje of schelpen opgedaan behoeft te worden, waarvan we dus een willekeurige hoeveelheid kunnen klaarmaken. Onder staand recept voor gevulde broodjes geeft U hiervan een geschikt voorbeeld; GEVULDE BROODJE Si ,(4 personen) 4 4 kleine puntbroodjes of geraspte broodjes (liefst een dag oud), 200 gram jonge kaas, liter melk, 20 gram bloem (2 afgestreken eet lepels), 40 gram boter (2 afge streken eetlepels), 1 ei, peper, zout, nootmuskaat^ Snijdt van de broodjes het bovenste kopje af, hol het onderste gedeelte uit tot een bakje met wandjes van tot 1 c.M. dikte. Bereid de vulling: Verwarm roerende, op zacht vuur, de helft van de boter en de bloem; voeg hierbij steeds roerende de melk en laat het sausje even doorkoken. Kook het ei hard (10 min.) en snijd het in kleine dobbelsteentjes. Sntjd ook de kaas in dob belsteentjes. Doe kaas en ei in de saus, roer de stukjes er goed doorheen en maak de ragout op smaak af met peper, zout en nootmuskaat. Vul de broodbakjes met deze ragout, leg de kapjes er weer op en bestrijk de buitenkant met de overge houden boter, die hiertoe gesmolten is. Laat de broodjes in een vrij warmen oven knappend bakken _(5 è.10 min.)_d bracht jas a. Een dergelijke proef bewijst niets, zegt Buytendijk. Immers de jas a zal zeker een geheel ander geurcomplex bezit ten dan de jassen van de vijf beambten. Men stelle zich voor dat de geuren zicht baar waren. Dan zou de hond bijvoorbeeld vijf grjjze jassen en een fel roode voor zich zien. De kans, dat de zoo sterk afwijkende woi'dt geapporteerd, is dan wel zeer groot. Alleen als alle voorwerpen tot eenzelfde reukgroep behooren en ook optisch naar grootte en vorm gelijk zijn, is er een kans op betrouwbaar resultaat. Nog gevaarlijker is het, op grond van een aan een hond ge boden geur van een vooxwex-p een persoon uit een rij van personen te laten uitkiezen. Zelfs al weet de dresseur niets van de proef af, en heeft hij zelf tegen niemand verdenking, dan nog is de mogelijkheid, dat de hond op minimale bewegingen van een dier pei'sonen reageert,- zeer groot. Tot zoover Buytendijk. In een van mijn vorige opstellen heb ik er reeds op gewezen, hoe uitermate moeilijk het inderdaad is, om een hond, die in oplei ding is, zoo te dresseeren, dat hij ook be grijpt, waarom het gaat, opdat hij geen van buiten geleerd lesje opzegt, als hij in de prakrijk wordt „losgelaten". En juist bij het politie-, meer nog bij het recherchewerk, komt het erop aan, dat de hond begrijpt wat hij doet of doen moet. Men dient dan ook al wel buitengewoon zeker van zijn zaak te zijn, indien men een mensch wil beschuldigen louter en alleen op de aanwij zingen van een hond, al is dat nog zoo'n voortreffelijke speurder. Over het speuren wil ik het graag nog eens een volgenden keer hebben, doch thans nog even een aardig voorval vertellen, dat mij zoo juist, schrijvende dit artikel, met mijn hond overkomt. Er is gebeld, en iemand komt naar boven, naar mijn kamei', Wij praten even, en gaan dan naar bene den, naar de huiskamer, waar de hond is, die mijn gast nog nooit heeft gezien. De gast gaat het eerst de kamer binnen, de hond komt kwispelend op :m af, ruikt even, duwt zijn snuit in 's mans handen, en wenscht aangehaald te worden, wat ook promptelijk jeschiedt. Ik verwonder mg daarover, want zoo gemakkelijk laat Ewald vreemden niet binnen, in andex-e gevallen. Wij noemen hem niet voor niets Oom Blaf De gast blijft even zitten, en zegt dan plotseling, met stemverheffing „Nou, dan ga ik maar weer." De daad bij het woord voegende, probeert hij op te staan, maar hij ploft direct weer in zijn stoel neer, want de hond staat in hetzelfde oogenblik blaf fend en dreigend voor hem. Ik commandeer hem weg, en de gast kan gerust het huis verlaten. Ik heb nog altijd geen verklaring voor dit gedrag kunnen vinden, te meer, omdat het heel verschillend is. De een ontvangt de hond vriendelijk, al heeft hij hem nooit ge zien, en blaft hij na bij het heengaan, den ander wenscht hij niet binnen te laten, maar laat hij wel heel vriendelijk mee uit en dik wijls geeft hij dan nog pootjes toe. Dikwijls al heb ik naar een oplossing van dit ge drag gezocht, maar gevonden heb ik er nog geen. Misschien komt het wel, omdat zijn moeder een tikjezonderling was. Maar dat voor een volgende maal KYNOLOOG. De Notaris J. L. VAN DER HARST te Middelburg, is voor nemens om op Woensdag, 25 September Ï940, te half twee uur, in café Westdorp te Serooskerke, PUBLIEK TE VERKOOPEN, ten verzoeke van de familie S. MEIJERS Bz.: 1. Het huis met erf, tuin en poort te Serooskerke, aan den Straatweg naar Middelburg, ge merkt A 75, groot 2 aren 96 ca. Aanvaarding bij de betaling. 2. 65 a65 ca. (1 gem. 202 r.) Bouwland en Sprink, te Seroos kerke, aan den Straatweg naar Vrouwenpolder, tegenover den KI. Cadetweg. Verpacht voor 65 per jaar. 3. 45 a. 50 ca. (1 gem. 48 r.) Bouwland, te Serooskerke, nabij den Molenweg. Verpacht voor 45 per jaar. 4. 63 a. 60 ca. (1 gem. 186 r.), Weiland te Gapinge, nabij den Slijkweg, Verpacht voor 48 per jaar. Bezichtiging pers. 1: 24 Sept. van 1012 en 24 uur, 25 Sept. 1012 uur; bezichtiging lande rijen: eiken werkdag. Breeder omschreven notities met kaart en verdere inlichtingen verkrijgbaar ten kantore van den Notaris, L. Noordstraat 63. En onmiddellijk daarna, vóór perc. 1: EENIGEN INBOEDEL, als kabinet, secretaire, linnen kast, tafels, stoelen, kl. tafeltjes, tafelkastje, kachels, naaimachine, klok, beddegoed, vloerzeil, schil derijen, glas- en aardewerk, keu- kengerief, barometer en hetgeen verder te voorschijn zal worden gebracht. Bezichtiging in den morgen yan den verkoopdag.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1940 | | pagina 4