Van wonderwagen tot auto* Een ontmoeting met mannetje Tippentee K'mderbijooegsel oan de 9rou. Zeeumsehe Coumnl Meev dan drieduizend jaar geleden kende men reeds „wagens zonder paar den", onder andere in de Grieksche tem pels. Dat waren wagens in wier binnenste slaven zaten, die onzichtbaar voor de om standers, voor de voortbeweging zorgden, door middel van hefboomen. Ook de Ro meinse keizer Commodus bezat dergelijke wagens die zelfs voorzien waren van een tijds- en afstandsmeters, zodat ze als de voorlopers van onze. taxis beschouwd mo gen worden. Na het afleggen van iedere mül viel er, duidelijk hoorbaar, een klein steentje in een metalen bekken. Met de ondergang van het Romeinse rijk verdwenen ook die voortbrengselen van de Romeinse wagenbouwkunst. Van pogingen om wagens zonder paar den te maken hoort men eerst weer op het einde der Middeleeuwen. Wel trachtten de geleerden reeds in de dertiende eeuw de mogelijkheid van de bouw van derge lijke wagens te bewijzen. Roger Bacon, de uitvinder van het ver grootglas, schreef„men kan wagens bouwen, die met ongelooflijke snelheid zonder paarden of andere dieren, maar alleen door innerlijke kracht voortbewo gen worden". Hij had echter geen gelegen heid om zijn gedachte practisch te ver wezenlijken. In de loop der vijftiende eeuw versche nen zelfs fantasie-teekeningen, waarin de tekenaar zich een voorstelling vormde van de wagen der toekomst. Naar zo'n tekening ontwierp de Augsburger wagen maker Hautsch zijn wagen. Dit was éen zeer fraai en kunstig uit gevoerde wagen versierd met uit hout ge sneden figuren o.a. van engelen, die op bazuinen konden blazen, terwijl vooraan een draak was uitgesneden, en de vier wielen zomieraderen voorstelden waarvan de spaken de zonnestralen voorstelden. In het jaar 1649 werd de eerste proef tocht ondernomen. Het mechanisme in de wagen werd daarbij gehanteerd door enig.e dienaren, terwijl de uitvinder zelf aan het stuur plaats nam. De hele stad liep uit om de wonder- wagen te zien, die in een uur tweeduizend passen aflegde over een vrij oneffen ter rein. Naderde men do wagen te dicht, dan begonnen de engelen op hun bazuinen te blazen, daarna rolde de draak vervaarlijk met zijn ogen en ging men dan nog niet opzij, dan spoot hij de onwillige wande laar nat. Er waren wel de nodige maatregelen getroffen om er voor te waken dat nie mand overreden werd. Enige jaren tevoren had de Nederlander Simon Stevin het idee om een wagen zon der paarden te bouwen, op een geheel andere wijze verwerkelijkt, en wel met be hulp van de bondgenoot bij uitstek van ons zeevarend volk, de wind. Dit idee vond levendige belangstelling in de gehele beschaafde wereld en bjj de eerste proeftocht namen prins Maurits en verschillende aanzienleken in de zeilwagen plaats, die met bolstaande zeilen langs het strand en zelfs door de branding voort joeg. De bereikte snelheid zeventien mijlen in twee uur schijnt ons voor die tijd haast ongelooflijk, maar wij moeten niet vergeten dat de moderne ijsslee, waarmee sportliefhebbers over de bevroren meren scheren, de snelheid van een trein en een auto kan evenaren. Van deze ijsslede is Stevins uitvinding de voorloper, niet van de auto, want het bezwaar dat men steeds de wind in de zeilen moest hebben en onder de wielen een vrij vlak land, maakte het onmogelijk de uitvinding practisch te benutten. „Het wonder van Den Haag", zoals de zeilwagen door een tijdgenoot gedoopt was, raakte ras in het vergeetboek. Neen, dan had Hautsch meer succes, een jaar nadat hij zijn eerste proeftocht met goed gevolg had afgelegd, verkocht hij zijn wonderwagen voor vijfhonderd rijksdaal ders een geweldig bedrag voor die tijd aan den Zweedsen kroonprins Karei Gustaaf. Toen Karei Gustaaf de troon besteeg, werd deze wagen in de feeststoet meege voerd, waarop de koning van Denemar ken, die niet voor zijn collega onder wilde doen, bij Hautsch ook zo'n wagen be stelde. Hautsch had inmiddels nieuwe proeven genomen en de wagen die hij nu voor den Deensen vorst bouwde kon ook terug en zijwaarts rijden en een snelheid van drie duizend passen in het uur bereiken. Geleidelijk kwamen er meer uitvinders maar met het aantal proeven vermeer derde ook de tegenstand van hen, die alles liever bij het oude zouden willen laten. "Toen in Parijs bijvoorbeeld in de acht tiende eeuw de eerste taxis verschenen, waarbij de chauffeur niet rustig achter zijn stuur kon zitten, maar door voortdu rend het gevaarte in beweging moest hou den werden zij weldra verboden. De Aca demie van Kunsten en Wetenschappen had uitgemaakt dat de geweldige snelheid bijna twaalf kilometer per uur gevaar lijk was voor de voetgangers, ter-wijl de paarden schuw werden bij het zien van het „monster". Veel ophef maakte in die tijd ook de eerste auto's voor oorlogsdoeleinden, die, hetzij meer dan honderd soldaten, hetzij een groot kanon zouden kunnen vei*voeren. Een Belgisch kunstschilder, die de uitvin der was, beweerde dat hij er een grote snelheid mee kon bereiken, hoewel slechts één man door het draaien aan een stuur inrichting, de wagen op gang kon brengen en houden. Hij bood zijn uitvinding dan ook aan vrijwel alle mogendheden van Europa aan toen echter de proef op de som ge nomen zou worden, bleek zijn auto slechts enige meters vooruit te kruipen eer hij met een ruk stil stonden bleef staan. De genodigden lachten en geloofden geen ogenblik meer aan de onbegrensde moge lijkheden, die de fantasie van den schilder- voor him verbaasde ogen had getoverd. In deze eeuw werd ook ingezien hoe groot de kracht van de ontsnappende stoom zich een weg zocht. Deze stoomwagens bleken echter voor de slecht- of helemaal niet geplaveide wegen, waarover wagens met paarden er voor zo snel en zeker liepen, te zwaar. Daarom kwam men op de gedachte om ze niet meer over de weg, maar over rails te laten lopen. Tot nu toe waren .rails alleen in de mijnen gebruikt om de kolen op vluggere wijze, in wagentjes door paar den of mensen getrokken, te vervoeren. Die rails hadden eerst bestaan uit zware dwarsliggers, waarover planken ge legd waren, die na enige tijd met ijzeren banden versterkt werden. In de Duitse mijnen uitgevonden, werden deze rails later in Engeland verbeterd zij werden nu geheel van gietijzer gegoten en toen dit materiaal te bros bleek, door gesmeed Ijzer vervangen. Over gesmeedijzeren rails, die de kolen uit de mijnen naar de kust moesten ver voeren, reed men nu, inplaats- van met paarden met stoomwagens. Dit was het begin van de spoorweg. De stoomwagen, die men als voorloper der auto gedacht had, reed als een loco motief over de rails. De uitvinding van de auto, die het aspect van de weg zou be heersen, scheen verder dan ooit. Ja, door het aanleggen van spoorwegen werden zo veel meer goederen per trein vervoerd, dat van de weeromstuit het verkeer langs de weg met paard en wagen nog meer toenam. Wel verschenen er ook op de inmiddels verbeterde wegen in Engeland hier en daar weer stoomwagens, die minder zwaar en onhandelbaar waren en waarmee men de dilligences dacht te vervangen. Meestentijds echter hadden die autobus lijnen geen lang leven. De klachten over de rook en het stof, het verhaal dat zij het vee voortdurend aan het schrikken brachten, waardoor de koeien lang zoveel melk niet meer gaven en het breeduitge- meten gevaar, dat de rondzwevende von ken brand zouden veroorzaken, waren voor de overheid voldoende om de lijnen na korte tijd weer op te heffen. Maar de uitvinders lieten zich niet uit het veld slaan. Geleidelijk wisten zij de stoomwagens lichter en beter bestuurbaar te maken, zodat, toen Armand Bollée in 1879 een kleinè tractor bouwde, die een omnibus voort moest trekken hij deze de „Gehoorzame" kon noemen, zonder dat men met die naam de spot dreef. Ook op ander ^ebied boekte men grote vooruitgang. De stoom was niet langer het GEDRESSEERDE PAARDEN. Wijtse Jager, die in het midden der vori ge eeuw op een boerderij te Wartena woon de, hield van zijn paarden, zo veel, dat hij ze allerlei kunstjes leerde. Vooral een van zijn paarden, Jonker, had er veel pleizier in en volbracht de moeilijkste opgaven. Toen de eigenaar van een circus hoorde welke kunstjes dat paard allemaal verricht te, wilde hij het kopen. Maar daar wilde Wijtse niets van weten. Tenslotte kwamen zij overeen dat Wijtse zijn eigen paard in het circus zou tonen. Een jaar later kocht Wijtse nog een paard, Nelson geheten. Wat die beide die ren kenden was wonderbaarlijk. Zij zaten bijvoorbeeld samen aan tafel met servetten voorgebonden en aten van hun bord brood, klaver en sla en dronken daarbij melk uit grote bekers. Jonker kon zelfs, als een meisje, touwtje springen. Ook haalde hij zwemmende vissen uit een vijver en bracht ze in een aquarium. Wijtse Jager kreeg nog een derde paard te geschenke. Een landeigenaar uit de om geving van Haarlem had namelijk een paard dat niet te temmen was en daarom hele maal apart in de wei graasde. Niemand dorst het te naderen uit vrees getrapt en gebeten te worden ^Ook zijn medepaarden bleven op een veilige afstand. De landeigenaar beloofde Wijtse dat paard, als hij in staat was het te bemach tigen en zie, de volgende morgen ver scheen Wijtse met het paard gezadeld en wel, aan de hand. Al was Cadeau zoo noemde Wijtse dit paard voortaan steeds mak en vriende lijk zolang zijn nieuwe eigenaar in de buurt bleef, hij had zijn streken nog niet verloren. Dat ondervond eens een paai-denkoop- man, die spotte met de tamheid van Cadeau. Wijtse riep „AportCadeau Breng mij den man", en het paard greep den koop man bij zijn jasje, schudde hem door elkaar en bracht hem daarna aan zijn meester. IETS OVER VOETBALLEN. Voetbal is niet zo kant en klaar ont staan als het nu gespeeld wordt. Nee, de regels zijn geleidelijk gewijzigd en dikwijls grondig veranderd. De Grieken kenden een dergelijk spel aï, maar het „voetenwerk" was niet het voor naamste de handen kwamen er ook aan te pas. Ook de Maja's in Mexico kenden een balspel, dat een combinatie van korf-, hand- en voetbal genoemd kan worden. In Engeland was in de middeleeuwen onder de regeering van Eduard m een voetbalspel in zwang, waarbij het nogal ruw toeging. Deze vorst verbood het spel en dat de den zijn opvolgers eveneens, zonder resul taat blijkbaar, want vele tientallen jaren later zag koningin Elisabeth zich genood zaakt een wet uit te vaardigen, waarbij degene die bij het voetballen betrapt werd, op water en brood werd gezet. Ook in Schotland werd deze wet aange nomen ennog niet ingetrokken, maar niemand die haar natuurlijk meer toepast. De verboden zijn wel begrijpelijk als men weet dat iedereen die maar wilde, mee kon doen met het spel, zodat er zich in het midden van het veld weldra een onontwar baar kluwen trappende benen en slaande armen vormde. In de hitte van het spel werd menige rake klap en trap uitgedeeld, eer de bal tussen de palen belandde. enige middel om een motor op gang te krijgen, Gas- en benzinemotor werden uit gevonden en in de auto geplaatst. Een andere aanmerkelijke verbetering was de rubberband, die de Ierse dieren arts Dunlop in 1888 voor de fiets uitvond, en die weldra qok op de auto werd toege past, zodat men niet langer op met ijzeren velgen beslagen raderen over de keien behoefde te ratelen. De eerste automobielen, die ,voor de oorlog nog, in steeds groter getale ver vaardigd werden en die jullie zeker wel eens op de films gezien hebt, zagen er toch nog eventjes anders uit dan onze auto's. Denk maar eens dat de bestuurder met een grote stofbril gewapend moest zijn en gehuld was in een soort grijze alles omsluitende cape, evenals de inzittenden, en dat men, alvorens de auto op gang te krijgen, vijf minuten lang aan de zwengel moest draaien voor de motor aansloeg. Enthousiaste autosportliefhebbers uit die dagen drongen er ook op aan om de wegen te verbeteren, want, zeiden zij, de auto heeft een goede asfaltweg nodig zonder een goede weg is de auto waarde loos. Het is nu eenmaal geen voertuig, waarmee men door de Sahara kan trek ken. En nog geen vijf-en-twintig jaar later gelukte het met auto's over de on gebaande weg... van de Sahara te rijden, terwijl niet lang daarna een geregelde verbinding dwars door de woestijn tot stand kwam. En ieder weet dat op dit ogenblik de auto's met rupsbanden werkelijk voor niets staan en vrijwel elke hindernis baas kunnen worden. Piet was erg uit zijn humeur. Nu was het vacantie, de vacantie, waar hij zo naar verlangd had. „Doe maar goed je best" hadden oma en opa en tante Loek en oom Herman gezegd, „doe goed je best. Als je over bent, kom je bij ons logeren". Nu was hij over. Maar oma had bron chitis, oom Herman werkte buiten de stad en tante Loek kon zich door allerlei on voorziene dingen ook niet om Piet's vacan tie bekommeren. Nu hielden al die grote mensen hun be loften niet, of dat.de gewoonste zaak van de wereld was. Vonden ze hem en zijn va cantie eigenlijk niet eens de moeite waard om je druk over te maken. In de grote mensenwereld was zoveel gebeurd, dat al hun aandacht eiste en waarover zij breed voerig redeneerden als hij en andere kin deren naar bed waren. Nu bleef hij thuis, gewoon in zijn oude omgeving van alle dag.- Was dè-t nu va cantie? Met een frons tussen zijn wenkbrauwen, was hij de deur uitgestapt. Moeder had zich tenslotte ook boos over hem gemaakt. Eerst had ze getracht hem uit te leggen, waarom zijn tochtjes niet door zouden gaan. Het speet haar toch ook zo erg voor haar jongen en zij had getracht leuke plannetjes voor hem te bedenlcen, die het in de war gestuurde vacantieplan weer goed zouden maken. Maar Piet had gemokt, op alles „ajak kes" en „wat vervelend" en „nou is het toch niet leuk meer" gezegd en moeder had het met een moedelooze zucht opgege ven en hem aan zijn lot overgelaten. Daar wandelde hij nu in zijn eentje over de stille weg door een groot onbebouwd terrein. Hij had geen zin nu naar de vrienden te gaan. Jasses, als al je plannen ook in dui gen vallen, dan wil je veel liever alleen zijn. Dan heb je geen zin in het gezelschap van andere jongens die vragen kunnen „Zeg, ga je nog naar Groningen en naar Roermond en naar Den Helder met de vacantie Piet zag zichzelf al uitleggen„Nee, Oma heeft bronchitis, oom Herman werkt buiten de stad en tante Loekenz. Hij zag hun ongelovige gezichten al. „Opschepper" zouden ze denken. „Waar om toeterde je er ons dan op school de oren mee vol?" Zoiets begrijpen grote mensen niet, dat je je schaamt als jongen wanneer je vertel len moet dat zij hun beloften niet houden kunnen. Daarop stapte Piet in zijn eentje voort, kwaad schoppend tegen de steentjes op zijn weg. Pets, rang, pang Zo, onder het lopen, maakte hij weer plannen, maar nu voor later, veel later, als hij zelf geld verdiende. Dan kocht hij een boot, zo een met witte zeilen. Misschien kocht hij er wel een mo tor in. Daar kon je verder mee komen de grote rivieren af langs vreemde steden. Dèt zou nog eens een vacantie zijn. Nog feller schopte hij tegen de steentjes, rang, pets, pang Dan bleef hij wekenlang onderweg. Mis schien werd hij later wel rijk genoeg om een echte zeewaardige boot te koopen, net als die rijke Amerikanen, die je in de zo- mervacantie vroeger hier in Holland tegen kwam. Een jacht noemden zij zo'n prachtig schip. Daarmee staken zij gewoon de oceanen over, dat had hij vaak genoeg Waarom zou hij zelf later ook niet zo'n jacht kopen. Dan doorkruiste hij zo de hele wereld. Maanden aan een stuk door zou hij op reis blijven, misschien wel jaren. Rang Pets Pang „Zeg, wanneer werk je dan?" vroeg op eens een piepstemmetje. Piet keek rond. Voor hem, achter hem, niets te bespeurep. „Kijk voor je Voeten, dan zie je mij. Net jes van je om zo'n schop tegen mijn huis te geven. AI mijn schilderijtjes zijn van de muur gevallen". „Wel heb ik ooitriep Piet vol verba zing uit, „wat ben jij een Lilliputter. Je lijkt Klein Duimpje wel. En die bloempot, is dat je huis?" „Dat is mijn huis", zei het mannetje plechtig, „maar ik heet geen Klein Duim pje. Raad jij nu. eens hoe ik wel heet. Kijk maar eens goed naar mijn huis." Piet ging er op zijn knieën bij liggen. Was dat even een grappig huisje. Een omgekeerde bloempot met een houten bankje ervoor. Eens denken, hij kende dat ventje toch welwaarvan tocho natuurlijk, nu wist hij het weeruit zijn oude sprookjesboek. ,Je bent mannetje Tippentee, natuurlijk, dat ben je." .,Ja, dat ben ik", zei het mannetje ern stig, „en als je niet oppast wordt je Tip pentee de Tweede". „Tippentee de Tweede", zei Piet ver- tasd. „Jazeker, Tippentee de Tweede, want je bent al net zo'n dwaas jongetje als ik vroe ger een mannetje was. Je stelt je wensen veel te hoog. Dat jij nu dit jaar niet heele- maal naar Groningen, en Roermond en Den Helder, maar gewoon als de meeste 'jon gens dicht bij huis moet blijven, o jee, wat is dat erg, wat moet je je toch voor zo iets gewoons schamen, hè Tippentee de Twee de? „Daarom koop je later een boot, niet zo'n gewone met zeilen, maar een met een motor, niet zo'n gewone buitenboord-hakke- puf, maar een zeewaardig jacht, hè, hè, hè daar vaar je heel de wereld mee rond, maanden-, neen jarenlang. En als ik je dan vraag, „wanneer werk je?" dan kijk je doodverwonderd op, alsof je zo'n vraag nu allerminst verwacht had. Weet je er nu al een antwoord op, zeg vriendje?" „Om je de waarheid te zeggen, heb ik daar eigenlijk nog niet verder over nage dacht". „En daar moet je toch mee beginnen, Piet", zei het mannetje ernstig, „anders blijven al je plannen slechts dromen, meer niet. Dan lachen de mensen je uit om je opschepperij, net als nu de jongens op school doen als een van jullie opsnijdt. En als je groot bent en je wordt uitgelachen, dan is dat nog veel erger dan wanneer je nog maar een schooljongen bent. En dan kan ik je nog een goede raad geven praat nooit eerder over grote plannen eer je ze door hard werken kunt verwezenlij ken, maar probeer en dat is de beste raad, die ik je kan geven tevreden te zijn met wat je hebt kunnen bereiken". „Dat ben ik nu ook gelukkig geworden", „O ja?" vroeg Piet belangstellend. „Jazeker", antwoordde het mannetje, „je weet uit het sprookjesboek vast nog wel wat ik mij vroeger allemaal wenste, eerst een hutje, toen een huis en tenslotte een paleis. Ik kreeg het allemaal, maar toch was ik niet gelukkig omdat vrouwtje Tippentee steeds nog meer wilde bezitten en nog rij ker en rijker wilde worden. Tot straf wer den ons toen al die mooie dingen weer af genomen. Eerst vonden wij dat heel erg, nog erger dan jij het vindt dat je niet zo ver op reis mag als je-beloofd was. Maar toen wij eenmaaij weer in onze bloempot zaten, moesten wij ons wel schik ken, en nu zijn we in ons oud vertrouwd huisje veel gelukkiger dan wij ooit in ons mooie paleis zijn geweest, omdat wij ons niet meer kwellen met het wensen van on bereikbare dingen. Wij leven nu veel gezelliger en hebben de tijd de prettige dingen in ons leventje te waarderen. Zie je die geraniums voor- ons venstertje. Die heeft vrouwtje Tippen tee zelf geplant en die vindt ze veel mooier dan de mooiste bloemen uit onze vroegere paleistuin. En die bank daarbuiten voor ons huisje die heb ik zelf getimmerd, en ik kan je verzekeren dat ze prettiger zjt als de mooiste uit ons vroeger paleis". „Ja, dat komt omdat u hem zelf gemaakt hebt", gaf Piet toe, „mijn zelfgebouwde prikslee vind ik ook veel prettiger gaan dan het sleetje dat ik vroeger gekregen heb". „Zie je wel", zei het mannetje tevreden, „dat is altijd zo. Als je gewoon je best doet en tevreden bent met 't geen je bereikt, dan ben je het gelukkigst. Ik ben blij dat je dat inziet, dan behoef ik niet bang te zijn, dat ik een opvolger krijg. Gelukkig, dat je geen zin hebt Tippentee de tweede te worden." „Nee", zei Piet, „daar behoef je niet bang voor te zijn, hoor". Hy nam afscheid van het mannetje en stapte welgemoed naar huis. Eigenlijk had het ventje gelijk. Het was wel jammer dat hij nu niet op reis kon, maar er bleven prettige dingen genoeg over, waarmee hij de vacantie tot een leuke tijd kon maken. Wat stelde moeder ook weer voor? Toen hij thuiskwam, ging hij het haar meteen vragen en toen moeder zijn opge wekt gezicht zag, kreeg zij ook weer plei zier in de vacantie en maakten zij samen hun plannen. Zo werd Piet's vacantie toch riog een succes. DE SCHEVE TOREN VAN PISA. „De toren van Pisa staat zo scheef als de meest verwende toerist maar kan ver langen", heeft de Engelse schrijver Char les Diclcens gezegd, en inderdaad een toren, die op een hoogte van zestig meter bijna zes meter uit het lood hangt, vormt een merkwaardig schouwspel. Dat de toren, die van zwaar marmer gebouwd is, met muren van vier meter dikte, het al haast acht eeuwen uitgehou den heeft, pleit wel voor de belcwaamheid van zijn bouwmeester Bonanno. Deze bemerkte, toen hij 8 verdiepingen voltooid had, dat het gebouw begon over te hellen, doordat de fundamenten wegzon ken in de niet heel vaste grond. Inplaats van de raad der verschrikte stadsbestuur ders te volgen, en het werk verder te laten rusten, bouwde hij door. Elke volgende verdieping maakte hij nu kleiner dan de volgende en hjj zorgde er voor, dat het zwaartepnut niet buiten de muren viel, Zo slaagde hij er in een toren van zeven omlopen op te trekken.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1940 | | pagina 11