Ie Üpln
Er is niets nieuws ouder de zon
Tweede Blad PROVINCIALE ZEEUWSCHE COURANT Dinsdag 13 Augustus 1940
Klachten van 2000 jaar geleden.
Ons drukke leven.
Het verkeer Groote, geweldige, nimmer
naar aller genoegen te ontwarren puzzle
van onzen tijd Bron van allerlei ergernis
en van duizenden klachten. Nachtmerrie
van gemeentebesturen en verkeerspolitiën.
Stokpaardje van redactiën en van schryvérs
van ingezonden stukken. Ik aarzel, zelfs
alleen nog maar het woord „verkeer"
neer te schrijven.
Nu doe ik het toch, maar dan om te be
wijzen, dat onze problemen geenszins
nieuw zyn. Ik heb gelezen welke klachten
er vroeger waren, zoo wat een paar duizend
jaar geleden, ik heb het gepruttel gehoord
van de gevoelige mensclien van desty'ds en
ik ben tot de overtuiging gekomen, dat het
oude woord zoo waar, zoo geweldig waar is
(en dat oude woord is nog ouder dan twee
duizend jaren)
Hetgene, dat er geweest is, hetzelf
de zal er zijn, en hetgene, dat er ge
daan is, hetzelfde zal er gedaan wor
den, zoodat er niets nieuws is onder
de zon.
Inderdaad, de oude Prediker had gelijk
niets nieuws onder de zon. Wie thans te
Rome het verkeer ziet, staat verbaasd over
het aantal auto's en autobussen, die van
's morgens vroeg tot in den nacht snorren,
klimmen, dalen, zich wringen tot in de
nauwste straatjes. De bewoners der stad
kunnen er blijkbaar tegen. Zij lezen hun
krantje op de smalste trottoirs, redeneeren
en gesticuleeren druk voor him cafétjes,
onbekommerd over het kabaal van de
straat, waarbij gramophonen en radio's hun
machtige partij blazen. Overdag is het een
heksensabbatis de avond gevallen, dan
dreunt en snerpt uit duizenden geopende
vensters al de muziek, die heel de wereld
in opera's, concerten, jazzbands op het
menschdom loslaat en welke uit den aether
wordt aangevoerd ter wering van stilte en
van het gevoel, eenzaam te zijn.
Wat een herrie Rumoer van straatver
keer, rumoer van de menigte, rumoer van
de wereld, rumoer van den mensch, die
nooit ofte nergens den mond kan houden,
die op de mooiste, stilste plekjes van dal
en hooggebegte zich doet hooren of instru
menten laat tingelen. Men went aan alles,
ook déLö-raan. Maar er zijn klagers. Althans
waren die er voor korten tijd, toen de her
rie nog geweldig en er nog geen oorlogs
beperking in die herrie was.
Tweeduizend jaren geleden waren er
echter ook klagers. Horatius, die kort vóór
onze jaartelling leefde, klaagt over het
nooit ophoudende rumoer en over het ge-
woel en het gedrang van zijn groote stad.
„Verlaat toch", zoo roept hij Maecenas toe,
„uw hemelhoog paleis en den overvloed, die
u slechts kan schaden en laat u niet binden
door de genietingen en het kabaal van de
hoofdstad. Hoe kan men dóór leven, dóór,
waar men zich met geweld zijn weg moet
banen door het gedrang waar men van
alle zijden op de voeten getrapt en gestoo-
ten wordt, bedreigd door honderden vracht
wagens, in voortdurend gevaar van onder
de wielen te geraken
Toch was het drukke verkeer en het ru
moer ten tijde van Horatius nog niets in
vergelijking met dat van een tijd later, bv.
gedurende de eerste eeuw, toen de bevol
king van Rome en de drukte haar Hoogte
punt bereikten. Rome was in die dagen het
middelpunt van de wereld en de gastvrije
stad, waar alle naties samenstroomden.
Alle talen, alle rassen, alle huidkeuren, alle
kleederdrachten kwamen dtór bijeen. Allen
brachten hun eigenaardigheden mee en de
straten waren vol van optochten, amuse
menten, koopwaren, menschen en wilde
dieren, dansers en zangers en rinkelbel-
spelers, een bont tooneel van wat staat,
kerk, bedrijf van heel de wereld er te ver-
toonen hadden.
Voor dit geweldige, zich voortstuwende,
zich ophoopende verkeer moesten straten
tot trechters dienen, die, op haar grootste
breedte, niet meer dan zes meter be
reikten dikwijls waren ze echter zóó
nauw, dat twee ruiters elkaar met moeite
konden passeeren. De nauwheid der straten
werd nog erger door allerlei vdörbouwsels
van de huizen, houten winkeltjes, kroegjes,
werkplaatsen, gaarkeukens enz., die tot vrij
diep in de breedte der straat vooruitspron
gen.
Martialis klaagt in het jaar 92 er over,
dat „heel Rome" één groote kroeg gewor
den is. De straten zijn in beslag genomen
door - kooplui, venters van oud-roest, sla
gers, kroegbazen en bankiers. Een drempel
van een huis is niet meer te zien.
De drukte op straat begon al vroeg in
den morgen. De bakkers riepen hun brood
rond de herders uit de Campagna ventten
de melk de timmerlui, de slotenmakers,
de smeden begonnen hun luid bedrijf uit
de scholen klonken de stemmen der kinde
ren, die, in koor, hun woorden spelden. En
nu komt alles, wat iets te verkoopen, alles,
wat iets te vertoonen, alles, wat iets te
vragen, alles, wat niets te doen heeft, maar
zich wil amuseeren, opzetten en vult de
starten, de pleinen met zijn gekrysch. Bede-
laaz-s en lastdragers, geldwisselaars en
koordedansers, „plaatsmakers" voor de
draagstoelen der voorname heeren, gooche
laars, vruchtverkoopers, venters met soep,
visch, olie, warme worstjes, runderlappen,
schreeuwen dooreen. De drukte is zóó
groot, dat langzamerhand het verkeer van
wagens en karren overdag verboden
wordt. Het gevolg er van was, dat des zo
mers van zeven uur 's avonds, des winters
wat vroeger, geweldig lange sleepen ver
voermiddelen door de straten beginnen te
hotsen-; de vrachtkarren met de stukken
marmer voor den huizenbouw en de zware
wijnvaten voor de kroeghouders bolderen
langs de huizen. Het wordt zóó erg, dat
tooneelvoorstellingen en concehten op
klaarlichten dag gegeven moeten worden,
wanneer de drukte op straat althans nog
iets minder was" dan 's avonds en 's-
nachts.
't Is te begrijpen, dat Juvenalis klaagt
„Men komt van al het kabaal te Rome
niet tot rustja, een rustige slaap kost
daar veel geld. Een zeekalf zelfs moet wak
ker worden door het onafgebroken ratelen
van de wielen en het geschreeuw der
voerlieden. De ryke man heeft het goed.
Zijn slaven maken voor den draagstoel,
waarin hij behagelijk gewiegd wordt, ruim
baan. Maar de arme? Van alle zijden ge-
stooten, de beenen hoog met slijk bespat,
werkt hij zich door de menschenmenigte
voort en mag geen mond opendoen, wan
neer een" soldaat met zijn zware, met sprj-
kers beslagen schoenen hem op zijn teenen
trapt".
„En dan des nachts Dan mag men blij
zyn, als er uit de hemelhooge verdiepingen
der huizen en uit de dakwoningen niets
ergers naar beneden geworpen wordt dan
vuil water. Wie daartegen gewaarborgd
wil zijn en slapen wil, moet de stad achter
zich laten. De meeste menschen worden
hier ziek en gaan te gronde aan slapeloos
heid. In de huurhuizen, waar men een ka
mer heeft aan de straatzijde, doet men geen
oog toe. Dat is hoofdoorzaak van onze
ziektetjès".
Zoo schreef Juvenalis, die tusschen 42 en
.125 na Christus leefde. Het rumoer van
Rome heeft hem niet verhinderd een hoo-
gen ouderdom te bereiken, waaruit we,
volgens zijn eigen woorden, moeten beslui
ten, dat hij tot de welgestelde klasse be
hoorde. Maar zijn schildering van het ver
keer in zijn dagen geeft geen aantrekkelyk
beeld te zien van het Rome van pl.m. twee
duizend jaar geleden of van de eerste en
tweede eeuw onzer jaartelling. Soms ech
ter doet zulk een rauwe weergave der wer
kelijkheid goed. Zij maakt eene vergelijking
De sigaretten-
voorraden zullen
gelijkelijk worden
verdeeld.
Voorloopig krijgen de winkeliers
In Augustus 60 pCt. van hun
verbruik in 1939.
De federatie van winkeliers in tabaks
fabrikaten heeft Maandagmiddag te Rot
terdam een vergadering gehouden, waarin
bijzonderheden over de distributieregelin
gen voor de winkeliers werden besproken.
Ten einde de regelingen van de ver
schillende sigarettenfabrikanten geheel
eenvormig te maken,' hebben de voornaam
ste Nederlandsche fabrikanten zich ver-
eenigd tot de Nationale organisatie van
sigarettenfabrikanten (N.O.S.)
Deze heeft bepaald, dat zooveel moge
lijk aan alle winkeliers gelijkelijk de be
schikbare voorraden zullen worden gedis
tribueerd, met als maatstaf het verbruik
in 1939.
De prijzen zullen door de fabrikanten
niet worden verhoogd en indien een gros
sier misbruik zou maken van de omstan
digheden, door zijn prijzen te verhoogen of
het voor de diverse winkeliers beschik
bare kwantum onbillijk te verdeelen, zul
len door de N.O.S. maatregelen worden
genomen.
Onder leiding van :,de N.O.S. is te Am
sterdam een bureau opgericht, waarin
twee fabrikanten, twee grossiers en twee
winkeliers zitting hebben en welk bureau
de klachten over onbillijkheden zal behan
delen.
Voorloopig is bepaald, dat iedere winke
lier over de maand Augustus 60 pet. Van
zijn gemiddeld sigarettenverbruik in 1939
zal ontvangen. Donderdag a.s. zullen dè
verschillende landelijke organisaties van
sigarenwinkeliers te1 Amsterdam een ge
meenschappelijke vergadering houden om
de algemeene bedrijfsbelangen te bespre
ken.
De federatie van winkeliers in tabaks
fabrikaten heeft een petitionnemént ge
richt tot den secretaris-generaal van het
departement van economische zaken, tot
het Tabaksbureau en tot de N.O.S. om bij
de distributie van tabaksfabrikaten de
meest mogelijke billijkheid in acht te ne
men.
TELEGRAFISCHE POSTWISSELS
NAAR DUITSCHLAND.
Met ingang van gisteren zijn in het ver
keer met Duitschland in beide richtingen
telegrafische postwissels weer toegelaten.
tusschen wat was en wat is, tusschen het
geen de gebreken waren van eertyds en
wat wij als vooruitgang daarmee kunnen
vasthechten aan ons ijongste verleden.. Zoo
wij onzen druktemakfenden, schreeuwenden,
door den aether zóemenden tijd alleronrus-
tigst vinden en er over klagen, zullen we
geen kwaad doen met de beschrijvingen te
lezen van het Rome uit de dagen van Hora
tius, Martialis en Juvenalis. Hebben we dit
gedaan, dan zullen wé moeten zeggen, dat,
zoo er te dien opzichte niets nieuws is onder
de zon, zoo alles, wat is, reeds geweest
is, er veeleer een verbetering dan eene ver
slechtering te bespeuren valt. Liever in een
moderne wereldstad, bij dag en bij nacht,
van onzen tijd, dan in eene uit den tijd,
die in onze verbeelding de tijd
is van kalmte en landelijke rust, doch die
in werkelijkheid was een tijd van
zenuwachtige overspanning getuige de
drie mannen van gezag, wier oude klach
ten ik bracht tot de moderne ooren der le
zers van dit blad. Onze tijd is niet gemak
kelijk, maar een blik op een ver verleden
doet zien, dat zijn moeilijkheden reeds eer
der en meermalen zich hebben voorgedaan
endat die verbeteren kunnen of zelfs
verdwijnen. Dat is een troostvolle ervaring.
Men trekke er het voordeel uit, dat er ze
ker in zit.
A. J. BOTHENIUS BROUWER.
De groeten van thuis. Van de mogelijkheid, om brieven tiaaj de Nederlandsche
jeugd in de Postmark te schrijven, wordt een druk gebruik gemaakt.
(Foto Pax Holland).
Vertrek van den japanschen
generaal Koaso naar Ned.-Indië
uitgesteld.
In verband met den gewijzigden
internationalen toestand.
Het D.N.B. meldt uit Tokio:
De Japansche minister van oorlog, gene
raal Tojo, heeft gisteren een uur met
minister-president Konoje gesproken. Naar
verluidt stond het onderhoud in verband
met de wijzigingen in den internationalen
toestand gekomen door de Duitsche lucht
aanvallen op de Britsche eilanden.
De bespreking heeft tot resultaat ge
had, dat het vertrek van den buitenge
wonen gezant generaal Koiso naar Neder-
landsch-Indië voorloopig uitgesteld is in
verband met den Europeeschen oorlog zoo
wel als met den onopgehelderden toe
stand ten aanzien van Engeland en de
Vereenigde Staten.
Een nieuw feuilleton.
We hebben een strop met ons nieuwe
feuilleton. Enkele lezers deelden ons me
de, dat ze het reeds hadden gelezen en
nu bleek ons, dat het inderdaad reeds
heeft' gestaan in de voormalige Middel-
burgsche en Goesche Courant. Daar men
hiermee uiteraard te Vlissingen, waar ons
blad thans gezet en gedrukt wordt, niet
op de hoogte was, en overigens de con
trole-bescheiden van de Middelburgsche
Courant verbrandden, kon de vergissing
plaats vinden. Wij achten het voor de vele
abonnees, die het verhaal kennen, minder
gewenscht, er nu toch maar mee door
te gaan en beginnen daarom met ingang
van heden met een nieuw feuilleton: „De
Spin" getiteld. Het is een boeiende en
spannende geschiedenis, boeiender en span
nender nog dan het verhaal, dat we voor
hen, die het niet kenden, zoo abrupt moe
ten afbreken.
De Nederlandsche inzending voor de Najaarsmesse te Leipzig wordt gereed
gemaakt. Een afbeelding van de bekende Aikmaarsche kaasdragers mag bij
deze collectie niet ontbreken. (Foto Pax Holland).
^ilNSTON Mc.OULLEY
HOOFDSTUK I.
Het gouden taschje.
By het uitgaan van den schouwburg aan
een der boulevards van New-York, kreeg
Johan Warwik opeens weer dat eigenaar
dige gevoel, dat iemand hem iets trachtte
mee te deelen en daarom op hem lette.
Hij haalde de schouders op, als om het
van zich af te zetten en grinnikte inwen
dig. Bang was hij immers'niet? Was hij,
de man van wien zyn vrienden verklaar
den, dat hij nergens bevreesd voor was,
bang? Of was dit een nieuwe en tot nog
toe ongekende gewaarwording
Ondanks zijn schouderophalen, bleef het
gevoel voortduren en voelde hij lichte ril
lingen over zijn rug. Hoe kwam hij aan
dat gevoel te midden van de vroolijke uit
gaande menigte om hem heen?
Waarom moest hij midden in dat schit
terende licht tusschen de opgewekte
schouwburgbezoekers, die na afloop hun
auto's of taxi's, hun tram of ondergrond-
sche opzochten, op een der best verlichte
hoeken van een der best verlichte straten
ter wereld, het gevoel krijgen, dat iemand
op een ongewone manier zijn aandacht
zocht te trekken?
Was het werkelijk een nieuwe sensatie,
dan was h\j er dankbaar voor. Hij meende
alle mogelijke en denkbare sensaties reeds
in zijn leven ondervonden te hebben en
dacht dat er nu verder niets meer dan
verveling te beleven was. Zoodra hy dan
ook op straat was, bleef hij stilstaan,
haalde een sigaret uit zijn koker en dwong
zich, die rustig op te steken. Hij bemerkte
dat zijn hand niet beefde. Hij was heele-
maal niet zenuwachtig. En toch bleef dat
gevoel.
Hij hief zijn hoofd op en keek als toe
vallig rond, schijnbaar zonder te bemer
ken, hoeveel aandacht hij door zijn eigen
persoonlijkheid trok. John Warwik was
groot, breedgeschouderd, knap, vijf en
dertig jaar oud en zijn haren aan de sla
pen begonnen even te grijzen. Hij was een
athleet, gezocht man in gezelschap. Zyn
portret had ontelbare malen in de kran
ten gestaan en dus was het niets onge
woons, dat zeer veel menschen hem her
kenden.
In het begin zag hy niets anders dan de
goedgekleede menigte van lachende hee
ren en dames, die vroolijk afscheid namen
om ieder zyn eigen weg te gaan. Hij zag
krantenjongens met de nieuwste edities
tusschen de menschen doorkruipen. Hy
zag een politieagent zich traag een weg
door de menigte banen met een verveeld
gezicht. Daar zat niets ongewoons in,
niets wat iemand een rilling of het ge
voel, dat iemand zijn aandacht wilde trek
ken, kon bezorgen. Maar het gevoel wilde
niet wylcen en .nogmaals keek Warwik om
zich heen. Het was hem, of hij stekende
blikken in zijn rug voelde, dwingende
blikkenblikken, die om antwoord
vroëgèn.
En toen opeens zag hij het meisje
Het was hetzelfde meisje, dat hem in
een loge opgevallen was, dacht hy bij zich
zelf. Een klein ding, niet meer dan twintig
naar zyn mening, met een onschuldig
gezichtje. Zy droeg geen avondtoilet, maai
een eenvoudig wit japonnetje met hier en
daar een kleurtje erin. Ze had geen poeder
of rou^i. op haar gezicht en dit vertoonde
geen trekken van wereldwijsheid of ver
véling. Ze was jong, frisch en hoorde niet
heelemaal in die menigte thuis. Ze scheen
niet op haar plaats in dio zelfvoldane,
eeuwig glimlachende drom van menschen.
Een oogenblik ontmoette Warwiks blik
den hare en hij was ervan overtuigd, dat
ze hem reeds geruimen tijd en zeer aan
dachtig had bekeken. Ze passeerde hem
op nog geen meter afstand op het trot
toir en heel eventjes kwam er een bijna
onmerkbaar rimpeltje tusschen haar
oogen, als wilde ze hem een belangrijke
boodschap overbrengen.
Ze was in gezelschap van een man, doch
deze was blijkbaar niet haar echtgenoot.
Hy was groot en had 'een waardig voor
komen én naar Warwik's meening moest
hij minstens vijftig "zijn. Hij droeg zijn
hoofd rechtop, alsof de menigte hem hin
derde en hy blrj was, er tusschen uit te
zijn. Hy scheen nauwelijks te letten op
het jonge meisje, dat aan zijn arm hing.
De man overhandigde een kaartje aan
den portier, die het nummer dat erop
stond, luid afriep. Het meisje keerde zich
een oogenblik om en keek nog eens naar
Warwik en weer verscheen het rimpeltje
op haar voorhoofd. Daarna keek ze schie
lijk op, om te zien, of haar begeleider op
haar lette.
Toch wel eigenaardig, vond Warwik.
Hij bleef op zijn plaats staan, speelde
met zijn handschoen, trok aan zijn siga
ret en wachtte af. De menigte had zich
verspreid en de lichten in den schouw
burg werden reeds uitgedraaid. Een groote
limousine reed voor met een chauffeur in
bruine livrei en de portier deed haastig
het portier open en tikte tegen zijn pet.
De heer deed een stap vooruit om iets
tegen den chauffeur te zeggen. Een
oogenblikje stond het meisje alleen bij
het portier van den auto. Ze keerde zich
het hoofd om, keek Warwik weer strak
aan en richtte haar blik op een taschje
uit gouddraad, dat ze in de hand hield
Ze hief het taschje zelfs een weinig in
de hoogte en schudde het even, als om
Warwik's aandacht erop te vestigen. On
willekeurig knikte Warwik, De heer deed
een stap terug, nam haar arm en hielp
haar in den wagen. De portier stond met
zyn rug naar het meisje toe. Ze keek
Warwik nogmaals aan en liet, terwijl ze
in den wagen stapte, het gouden taschje
bedachtzaam in de straatgoot glijden
langs haar rok heen, terwijl ze Warwik
bleef aankijken. Vreemd spelletje, dacht
Warwik. Wat heeft ze ermee voor?
De auto draaide de straat op en ver
dween om een hoek. Warwik slentex-de
naar den trottoirband, keek naar het
gouden taschje, aarzelde een moment,
bukte zich snel en raapte het taschje op.
Toen hij weer rechtop stond, zat het
taschje al onder zyn jas. Hij was ervan
overtuigd, dat niemand zijn daad gezien
had. Maar hij voelde zich toch ietwat
dwaas. Het was niets voor John Warwik,
het oogenspel van een meisje te beant
woorden en gouden taschjes uit de goot
op te rapen. Hij was over het punt heen,
waarop de blik van een meisje hem ont
roerde. Hij weet het aan het eigenaardi
ge gevoel door hem ondervonden, maar
nu verdwenen, en dat hij toeschreef aan
iets, wat hem niet goed bekomen was
aan zijn diner.
Warwik liep vlug de straat door en be
gaf zich naar een heerenclub. Hij zocht
een tafeltje in een stillen hoek op, be
stelde iets, dronk er een teugje van en
legde ten slotte het taschje op zijn knieën
om het te openen.
Eerst vond hij niet anders dan wat hij
verwacht had te vinden een poeder
doosje, een beursje met klein geld minder
dan vijf dollar, enkele staaltjes japonstof.
Onderin vond hij eenige kaartjes met al
leen een naam: Silvia Podney. Doch daar
op vond hij een stukje papier, van een
theaterprogramma afgescheurd. Verkreu
keld en onder al het andere in een hoekje
van het taschje weggestopt. Warwik
streek het papiertje glad en zag, dat er
iets op was gekrast, vermoedely'k met eeD
speld. Hij hield het tegen het licht, en kon
er toen de woorden op onderscheiden:
4763 American Boulevard. Help! Help!
John Warwik stopte het papiertje weer
in het taschje, stak dit in zijn zak, leunde
achterover in zijn stoel, greep naar zyn
glas en grinnikte.
Ze spelen nog steeds het oude spelletje,
dacht hij. Zeker geen vernuft genoeg om
iets nieuws te verzinnen. Een maagd in
nood roept om hulpEen dappere held
snelt naar haar toe... verwikkelingen.
en zoo meer! En hoe loopt het af?
Hij grinnikte nogmaals en dronk.
Niets nieuws op de wereld! Iedere sen
satie is oud, redeneerde hij verder. Land
schappen, gebouwen, steden, mannen en
vrouwenvan alles heb ik gezien
Avonturen, intrigues, ontdekkingstochten
allemaal meegemaakt! Altijd hopen
op iets nieuwsen nu dit! 't Is me
wat!
Hy dronk zijn glas leeg en bestelde er
nog een. Hij had nog geen zin naar zijn
kamers te gaan. Hij dacht weer aan het
stukje papier in het taschje.
Wat is de bedoeling, vroeg hy zich af.
Waarom koos ze juist mij uit? Ik ben
niet getrouwd, heb geen aristocratische re
laties, en laat me niet chanteeren, om
dat het me niet kan schelen, wat de men
schen van me denken. Berooving? Dat
zou me 'n grap zijn! Dat meisje......
Hij dacht weer aan het meisje en
trachtte zich haar voor te stellen. Ver
draaid. Misschien had hij het tóch mis!
Dat meisje was geen avonturierster
dat had hy op slag gezien. En toch had ze
haar uiterste best gedaan, zyn aandacht
te trekken en opgepast, dat haar hege
leider het niet zien zou. En ze scheen
verdraaid ja, dat was hetze scheen
angstig te zijn geweest!
(Wordt vervolgd).