DE AVONTUREN
Het duikelaartje
Uit ie eerste dagen der O.-h Compagnie.
VAN 'N BADPOP.
dere. Dat was het paleis van den Koning en
daar woonde het prinsesje, het enige doch
tertje van den ouden koning.
Dat arme prinsesje was die dag ziek. De
vorige dag was ze jarig geweest en toen
had ze veel te veel honingkoeken gegeten.
Daarom was ze ook niet met de anderen
naar het strand gegaan, want de dokter had
dreigend zijn zwarte vinger geschud „In
bed blijven" had hij gezegd, „in bed blijven
en de hele dag niet snoepen."
Met een zucht had het prinsesje zich
hierin geschikt en ornaat ze niets anders
mocht doen, was ze maar begonnen met het
tellen van de rijen kralen, die voor de deur
opening hingen. Ze was juist tot driehon
derd-negen-en-veertig gekomen, toen de
kralenrijen eensklaps opzij geschoven wer
den en alle meisjes tegelijk naar binnen
kwamen stuiven. In het midden was het
meisje, dat de badpop had durven oprapen
en die gaf het prinsesje de pop.
Opeens was alles narigheid vergeten. Het
prinsesje voelde zich helemaal beter, want
nu ze zo'n prachtig' geschenk kreeg, had zij
het gevoel die dag óók jarig te zijn. En welk
kind is niet graag twee dagen achter elkaar
jarig
Dadelijk werd er een poppenwieg gereed
gemaakt naast het bedje van de prinses en
daar werd de pop ingelegd.
De meisjes bekeken haar en praten en
lachten honderd uit en toen de dokter kwam
om te zien hoe het met zijn patiëntje was,
verloor hij van verbazing bijna zijn hoge
hoed. En dat wilde heel wat zeggen, want
die hoge hoed hield hij dag en nacht op,
omdat 't het teken van zijn waardigheid
was.
Voortaan hield de badpop het prinsesje
gezelschap. Ze kreeg mooie katoenen kleer
tjes aan met kralen van allerlei kleuren
versierd en nooit werd ze meer met zeep
gewassen of afgeborsteld.
LASTIG
Kees' oom is zeeman en kan prachtige
verhalen vertellen.
„Weet je Kees, „ik bestreed mijn aanval
lers altijd met hun eigen wapens
„Wat reusachtig, oom", bewondert Kees.
„Hoe speelde U dat klaar met een wesp,
wanneer hij U stak?"
Een doolhof.
Probeer den Icortsten weg te vinden van
puilt A naar punt Z.
Jullie weten allemaal wel wat een dui
kelaartje is. Zo'n klein grappig poppetje,'
dat altijd weer recht overeind springt, in
welke houding je het ook neerzet.
Nu zullen wij eens samen een duikelaar
tje maken, We nemen er een papieren si
garenpijpje voor. Het uiterste gedeelte
daarvan gebruiken we nu voor het duike-
Kinderbiluoegsel uan de 9rou. Zeeuiusclte Courant
„O O riep Marietje en keek naar
de kleine badpop, die uit haar handen ge
glipt was, en nu langs de wand van het
grote schip naar beneden gleed.
Dat kwam er nu van, dat ze de pop
omdat het een badpop was in het bad
gestopt en flink had afgeboend met zeep.
Daardoor was ze glad en glibberig gewor
den, dat ze pardoes uit Marietje's hand was
gegleden.
„O zei Marietje nog eens en toen holde
ze op een drafje naar Moeder om het haar
te vertellen. Gelukkig, Moeder die zag dat
het huilen haar nader stond dan het lachen,
beknorde haar niet erg en wat meer is, ze
beloofde haar, dat ze in de eerste haven
waar ze aan land zouden gaan een mooie
nieuwe pop zou krijgen.
Tevreden met die belofte sliep Marietje
die nacht welgemoed in die arme badpop
echter was niet zo gelukkig.
Ze kon de slaap maar niet vatten, omdat
ze steeds ronddobberde over de golven, nu
eens omhoog, zodat ze over de golven heen,
heel in de verte, het zeil van een vissers
vaartuig icon zien dan weer omlaag, zodat
ze alleen maar.golven met grote schuim-
toppen zag.
Soms kwamen er nieuwsgierige vissen
aangezwommen en keken haar verbaasd
aan met hun bolle ogen eehmaal was er
zelfs een grote vis gekomen, die naar haar
been had gehapt, maar haar dadelijk weer
had losgelaten, toen hij bemerkte dat cellu
loid niet lekker smaakt.
Eindelijk werd aan de horizon het strand
zichtbaar een lange streep zand waarach
ter dichte bossen lagen.
Een paar uur later dreef de badpop met
een heel hoge golf op het strand en rolde
een heel eind verder door. Daar lag zij nu
buiten bereik van de golven en keek met
een verbaasde blik uit haar blauwe ogen
om zich heen.
„O O O hoorde zij opeens roepen,
net als op het ogenblik, toen ze over de rai
ling van het schip verdween. En als ze geen
badpop was geweest, had ze met haar roze
handjes haar ogen uitgewreven, in de ge
dachte dat die hele tocht over zee maar een
boze droom was geweest
Omdat ze echter een pop was, bleef ze
rustig liggen en staarde, zonder met haar
ogen te knipperen, voor zich uit.
Én wat ze toen zag?
Een meisje boog zich over haar heen,
maar zij leek in de verste verte niet op
Marietje, want Marietje was blank geweest
en dit meisje was zo zwart als de inkt
waarmee Marietje haar thema's schreef.
Toen kwamen er nog meer meisjes alle
maal wai'en ze even zwart en ze riepen vol
bewondering „O O O
Ze hadden immers nog nooit zo'n mooie
pop gezien, zo roze met grote blauwe ogen
in een echt poppengezicht. De poppen waar
mee zij speelden, waren maar ruwweg uit
hout gesneden, zodat ze veel te dikke neu
zen en te grote monden hadden.
De meisjes praatten opgewonden met
elkaar over hun vondst. Ze vonden de kleine
badpop zo mooi, dat ze haai' niet op durf
den tillen, zo bang waren ze, dat ze haar
breken zouden.
Eindelijk kwam er een negerinnetje, dat
meer dorst dan de anderen ze raapte heel
voorzichtig de pop op en omringd door haar
vriendinnetjes bracht zij haar naar de
„stad".
In die stad waren alle huizen van stroo
gebouwd en hadden ronde koepeldaken,
maar één huis was veel groter dan de an-
Waarom het meizoempje bloost van
tevredenheid
Het was een heel bijzondere morgen. Alle
vogels in bos en wei waren extra vroeg uit
de veren gekropen, hadden hun beste
plunje opgestreken en zongen nu honderd uit
En tusschen al die vogelstemmen door
klonk, nu hier, dan daar, het tsjirpen van
de krekels, die in het hoge gras zaten en
van de kant van het moeras de zware stem
men van de groene en bruine kikvorsen, die
hun hele repertoire aflcvvaakten.
Ja, het was een bijzondere morgen.
Dieren, die je anders zelden of nooit te
zien krijgt, liepen nu, druk met elkaar pra
tend, over de bospaden, en zelfs de mollen
hadden hun huizen onder de grond verlaten
en de aarde uit hun fluwelen pelsen geschud.
„Zeg, weet je het al", zeiden ze tegen
elkaar, „de bosfee komt".
„Ja, wat komt ze doen?" vroeg een veld
huis, die juist zijn spitse snuit uit een aard
hoop stak.
„Ze gaat zien hoe de bloemen, die ze deze
lente uitgestrooid heeft, het wel maken",
tjilpte een roodborstje, dat op een laaghan
gende tak zat.
„Ze heeft hun toen allemaal een naam
gegeven, en numaar de rest van de
zin kwamen zij nooit te weten, want een
vlugge spreeuw, die over de struiken kwam
gevlogen, riep „daar komt ze" tegen het
roodborstje, en weg was het vogeltje, om
de bosfee te verwelkomen.
En ja, daar naderde de bosfee, in een
koets getrokken door vier roestbruine eek
hoorns
Bij de anemoontjes, die onder de grote eik
bloeiden, hielden de eekhoorns stil, de 1'ee
stapte uit en vroeg de kleine bloempjes, hoe
ze het wel maakten.
„Heel goed, lieve fee, heel goed", zongen
de anemoontjes, „de zon mag nog zo warm
schijnen op de wei, wij staan hier heerlijk
koel in de schaduw,"
Dat deed de fee pleizier. Ze knikte hen
vriendelijk toe, stapte in de koets en reed
verder.
Nu ging het de wei op, langs koekoeks
bloemen en boterbloemen, langs ganzebloe-
men en pinksterbloemen, tot de fee ten
laatste bij een heel klein bloempje kwam,
dat ze meizoentje had gedoopt.
Maar, o jee, wat was dat. Terwijl alle
bloemen, die zij tot nu toe gezien en ge
sproken had, even vrolijk en blij waren,
huilde het kleine meizoentje tranen met tui
ten. Haar hele gezichtje was er nat van en
elke keer veegde ze met haar kleine witte
bloemblaadjes haar traantjes af.
„Wat is dat nu?" vroeg de fee verschrikt,
„is er iets gebeurd?"
„Och lieve fee", snikte het meizoentje,
„alle bloemen hier op de wei zien op mij neer
omdat ik zo klein ben en zo weinig bloem
blaadjes heb. Kon ik toch maar in het bos
bloeien tussen de anemoontjes en de lelietjes
van dalen. Die zullen mij niet plagen, zoals
die lelijke paardebloem, daar vlak bij,
doet".
„Maar meizoentje", zei de fee, „in het bos
kan ik je niet brengen, want daar dringt zo
weinig licht tussen de takken en de blade
ren door, dat je ziek zou worden van ver
langen naar de warme zonneschijn,
„Maar ik wil je wel helpen, zo goed ,als ik
kan", en met die woorden raakte zij met
haar toverstaf het kleine bloemetje aan en
zie, daar groeide eensklaps nog een krans
van witte bloemblaadjes vond haar gezich
tje, dat nu glunder bloosde van pleizier.
Wat stond dat mooi en wat was dat mei
zoentje blij. Geloof maar dat voortaan alle
andere bloemen in de weide haar mooie
dubbele kraagje bewonderden en dat ieder
een graag met haar had willen ruilen, ook
al was ze wat minder, gx'oot dan de ande
ven
Ons knutselhoekje
Een prullemand
Wat was er toch altijd een rommel bij
Jan's bureau. Overal lagen losse velletjes
papier en snippers. Hij had wel een prul-
Iemand, maar hij vond die zo lelijk, dat hij
hem niet naast zijn bureau wilde laten
staan. „Dat staat zo lelijk in mijn kamer",
zei hij alttfd, „die mand is zo vies". En
daarom had Bob nu iets leuks bedacht.
Over een week was Jan jarig en dan zou
hjj hem een prullemand geven. Niet zo'n
gewone die je in een winkel koopt, maar
een echte mooie, zelfgemaakte.
Hoeveel eieren kon reus Goliath op zijn
nuchtere maag eten?
M33iu ,ia}i[onu ^aiu Oil
SBM BU.TBBP ÏUB&S 'u?? 2 U I S S O d O
Je kunt mij ieder ogenblik
Zoveel je wilt bekijken
Maar nader je, het helpt je niet,
Je kunt mij nooit bereiken.
•uozijoq ap 2 in s s o j d O
Toen Coen voor de eerste maal door de
Oost Indische Compagnie naar Indië werd
gezonden, was hij nog slechts een eenvoudi
ge jongeman, ook al klinkt de benaming
„Onderkoopman" ons nog al gewichtig in
de oren.
Al gauw wist Coen zich echter omhoog
te werken. IJverig en sober als zijn leef
wijze was, viel hij al gauw in de smaak by
zijn meerderen, die in hun brieven over hem
spreken als over „een eerlijk en godvree-
zend jonkman, goedig van aard en zeer
bekwaam op het stuk van koopmanschap
en boekhouden".
Geen wonder, dat Coen zijn tweede reis
naar Indië binnen enkele jaren reeds als
opperkoopman deed, en steeds meer het
vertrouwen won, tot hij het tenslotte tot
het hoogste ambt, dat van gouverneur-
generaal bracht.
Het leven was in die tijd nog lang niet
gemakkelijk in Indië. De Inlandse vorsten
kwamen nog al eens tegen het Nederlandse
gezag in opstand en dan was een streng
en rechtvaardig beleid van een dapper man
als Coen alleen in staat de gemoederen
weer tot rust te brengen.
Geen wonder, dat de O. I. Compagnie
grote moeite deed om hem voor Indië te
behouden en hem zelfs tweemaal tot gou
verneur-generaal benoemde.
Coen aanvaardde beide benoemingen en
bracht dan ook een groot deel van zijn
leven ver van het vaderland in ons Indië
door, waar hij tenslotte ook stierf in het
door hem gestichte Batavia, dat hij zo ziels-
graag naar zijn geboortestad Hoorn, Nieuw-
Hoorn had genoemd.
Het Batavia van die dagen, hoe heel an
ders zag het er uit in vergelijking met nu.
Wij moesten nog zoveel leren, ons nog zo
veel aanpassen aan het tropisch klimaat
vóór wij er gezond en tevreden konden leven
en werken.
De eerste huizen werden er vol goede
moed in Hollandse stijl gebouwd met een
(alle warmte ten spijt) solied gesloten
voordeur en vensters.
De grappige topgeveltjes weerspiegelden
zich in het troebele water van een echt
Hollands grachtje, dat al ras een kweek
plaats der muskieten werd, die onze vade
ren met hun steken heel wat koortsnarig-
heid bezorgden.
De mensen probeerden in het begin ook
hun Hollandse leefwijze vol te houden,
kleedden zich evenals in het vaderland, in
warme, zware kleren.
Latei', nadat men de hitte en de eigen
aardigheden van het klimaat nader had
leren kennen, veranderde men de leefwijze
zoetjesaan naar de eisen van de omgeving.
Ook de reis naar Indië bracht in die da
gen nog heel wat moeilijkheden met zich.
De zeilschepen deden over die reis vaak een
vol half jaar. Men had te kampen met
windstilte, schipbreuk, gebrek aan water en
groenten, zodat velen Indië nooit bereikten.
Had men eenmaal voet aan wal gezet,
dan werd er meteen flink aangepakt. De
lange, lieve dag werd er hard gewerkt,
doch voor degenen, die dat konden waren
de kansen om vooruit te komen in de we
reld dan ook ruimschoots aanwezig en
wanneer men eindelijk naar het vaderland
terugkeerde, behoefde men geen zorgen
meer te hebben voor de oude dag.
Hoe men Indië ook ging waarderen, bijna
alle Hollanders droomden ervan om eens,
nadat het werk verricht zou zijn, naar Hol
land terug te keren.
Zij staken hun verlangen naar het va
derland niet onder stoelen of banken.
Alles wat aan daarginds herinnerde,
werd immers zoveel doenlijk nagebootst.
Had men in Holland voor zijn liefhebberij
een eigen tuin buiten de stad gehad, dan
wilde men deze in het verre Batavia zeker
niet missen, ook al groeiden er, in plaats
van i'adijsjes en spinazie, doerias en klap
pers in.
Die tuinen buiten Batavia moeten des
tijds een zeer fraaie aanblik hebben opge
leverd. Men bouwde er mooie buitenvei'blij-
ven bjj ende weelderige tropische natuur
zorgde voor de rest.
Het liefste had men zijn tuin aan de zee
kant. Daar was het 't frist en verjoeg de
koele zeewind de broeihete warmte van
Batavia.
Jammer genoeg is er van die tuinen nu
niets meer te bespeuren. Zij zijn later weer
verlaten en door de tropische plantengroei
overwoekerd.
Ook de houw van Batavia wijzigde zich.
Men zag in, da.t het stilstaand grachtwater
een bron van gevaar opleverde door de tal
loze muskieten, die er zich in nestelden.
Ook de Hollandse trant bij het bouwen
van de huizen moest voor practischer in
zichten plaats maken.
Men bouwde luchtige schaduwrijke gaan
derijen om de huizen, waarin men zoveel
beter leven kon dan in de benauwde geslo
ten huiskamers van weleer.
Toen men zich tenslotte aan de tropen
had leren aanpassen, werd het leven er ook
beter te verdragen. Ziekte en koorts bleven
meer en meer uit en horen nu allang tot het
verre verleden van een moeilijk begin.
Kun je droog gras met vier letters schrij
ven?
'iooii :Suissoido
Een grappige drieling.
Wat zeg je van deze hondjes?
Heb je ooit zoiets gezien?
Weet je van welk ras ze zjjn
Of raad je dat misschien?
Het zijn drie Sint Bernardhondjes
Klein en lief en rond en zacht
Kijk ze daar nu toch eens liggen
Is 't wonder, dat hun vrouw zo lacht?.
Het moet wel een groot voorrecht ge
weest zjjn een Hollandse jongen te wezen
in tijden van vooruitgang en grootheid,
zooals het einde der zestiende eeuw voor
ons vaderland was.
Naar alle windstreken voeren onze dap
pere zeevaarders uit, ontdekten op hun
verre tochten geheel nieuwe gebieden,
leerden er vreemde volkeren en toestanden
kennen, die zij zich in het verre vaderland
niet hadden kunnen dromen.
Voor hen ging een heel nieuwe wereld
open, een wereld vol avontuur.
Geen moeite was te groot, geen doel te
ver, geen plan te fantastisch voor onze
kloeke zeelieden.
Nadat verscheidene Hollanders (o.a.
Heemskerck en Willem Barendsz) lange
tijd tevergeefs naar een zeeweg naar Indië
om de Noord gezocht hadden, volgde men
tenslotte de Portugeezen om de Kaap.
Het duurde niet lang of ook onze han
delsvloot ging in het nieuw ontdekte gebied
haar geluk beproeven.
Als de stichter en beschermer van ons
koloniaal rijk blijft de naam van Jan Pie
terszoon Coen in onze vaderlandsche ge
schiedenis voortleven,