JAARWISSELING
OUDEJAAR
VOOR GOEREE EN OVERFLAKKEE
<o>
1946-1947
<8»
Hoé vaak zijt Gij dit jaar
Niet tot ons hart gekomen
Met leed en met geluk,
Met ziekten en met pijn,
Maar ook: hoe vaak hebt Gij
Verdriet en kwaal genomen,
En deed uw stil bezoek
Ons stil en zalig zijn!
En nu, 't is middernacht
O, mocht de wereld wijken
Met den omzwaai van den tijd
Daal, hemel, tot ons neer.
Wij laten de aarde los
Om zelf niet te bezwijken.
Ontruk ons aan onszelf.
En houd ons vast, o Heer
Willem de Mérode.
ONDER DE LOUPE J
OUD EN NIEUW
DINSDAG 31 Dcc. 1946
Prijs per kwartaal f 1,50
Losse nummers 0,15
Advertentieprijs 1—30 mm
14 cent per mm. Elke mm
OPBOUW
Tweede jaargang - No. 65
Adres der redactie en Ad
ministratie Voorstr. A 239
Postbus 14
Middelbarnis Tel. No. 332
Dinsdag en Vrijdag
contract aanzienlijke korting CHRISTELIJK NATIONAAL STREEKBLAD 0il verschiin'ledere
Commissie van Redactie: Ds W. Anker, N. v. d. Brugge, A. van Eek, C. Edewaard, Mr. J. J. Groeneveld, Ds. N. de Jong, C. P. Kijkuit.
W. A. Bakker, C. M. Vogelaar.
„Oud en Nieuw" vieren is voor Christe
lijk Nederland, dus vcor ons eiland, een
stuk christelijke levensstijl - tenminste dit
behoort het te zijn.
Het is helemaal geen kunst, nu iedereen
denkt geld te hebben, om nog een „glaasje"
op tafel te poneren en klokkesiag twaalf
(hoewel veertig minuten mis) elkaar eventjes
heel ontroerd aan te kijken en met een
vluchtigen dronk te prevelen: „noü lui,
daar gaat ie weer, proost 1947". Neen, kunst
is daar niet aan, het kost geen geestelijke
werkzaamheid, .het behoeft zelfs geen
minuut besinning te kosten - zo'n jaarwis
seling, dat doe je er zo eventjes bij - en
daarom, hoewel het misschien begeleid
werd met een momenteel traantje (doch
ontroering en bezinning zijn twee dingen),
daarom is het zo hoogst oppervlakkig, is het
geen kunst en bezit zo'n wijze van jaarwis
seling, geen „stijl".
Maar is christelijke levensstijl dan een
kunst Neen, want zodra wij een christelijke
levensstijl willen gaan „presteren", wordt
het een akelige farizeïstische „christelijk
heid".
Christelijke levensstijl is een gave; maar
juist omdat het een gave is, is deze levens
stijl, ook op den Oudejaarsavond, een
strikte eis. Het is ons verboden om zo maar
oppervlakkig, door die jaarwisseling heen
te huppelen.
Eén van de opvallende kenmerken van
deze na-oorlogse tijd is - dat juist die „stijl"
er uit is. Dit is één van de symptomen van
geestelijke ontreddering; de mens over het
algemeen - de geestelijk geschokte wereld
en ook de christenmens - kan zijn ware
levenshouding erg moeilijk terugvinden -
en dat komt juist, omdat velen zich ont
trokken hebben aan de eis die de christe
lijke levensstijl ons stelt.
En met verwondering vragen we ons af
hoe deze stijlloze oppervlakkigheid ook
reeds zo diep heeft ingevreten in onze
„christelijke kringen". De oorzaak daarvan
is, dat met de geweldige destructieve
(afbrekende) stroming, die in de oorlogstijd
is losgebroken en in de na-oorlogse tijd
breeduit voortspoelt, ook het christendom
een eindweegs is meegezogen.
Destructieve stroming - dat wil zeggen
dat in deze wereld de grote waarden van
het leven, stuk voor stuk zijn gedaald.
Wat heeft het leven zelf voor de „moderne
opvatting, ontzaglijk veel van zijn waarde
verloren. We hebben nu, in Nederland
tenminste, het eerste gehele vredesjaar achter
den rug, maar we zijn een wereld die ge
durende jaren millioenen mensenlevens
heeft zien sneuvelen, verhongeren, vermoor
den en doodmartelen, en we zijn een wereld
die daar enigszins aan gewend is geraakt.
En ook de dood is een groot deel van
zijn verschrikking kwijt - juist omdat wij
ook die dood in zijn massaliteit hebben
zien optreden, waardoor het persoonlijk-
op-een-ieder-onzer-afkomen-van - dezen
dood, iets minder ernstig genomen v/ordt,
tenminste op den" duur. (Met verwonde
ring hebben we soms gezien hoe er ook in
onze kringen, bij momentele diepe smart,
heel vlug over het feit van den dood wordt
heengestapt). Ook dit is een na-oorlogs
symptoom.
Nu houden we de jaarwisseling 1946-'47
tegen de achtergrond van deze twee groot
heden, en tegen onze waardering er van,
want leven en dood, dat zijn dè sprekende
gestalten, wanneer het gaat om afsluiting
van levensperioden.
Zie, wanneer leven en dood, door de
zuiging van den modernen geest, d.i. door
de zeer sterke vervlakking van het leven,
ook onder ons voor een groot deel aan be
tekenis hebben ingeboet - dan is het moge
lijk, dat er ook onder ons zijn die „stijlloos"
het oude jaar uitgaan, ook al hebben zij
daarin zeer ernstige dingen beleefd, al heb
ben zij dien dood zelf „thuis" gehad, of
ook wanneer zij daarin zeer vreugdevolle
dingen hebben beleefd - wanneer zij daarin
„het leven" in den vollen zin hebben ver
kregen.
En dat nu verbiedt ons de christelijke
QA9CASeA!>eA9e/^)QA!l(!A9CAS
levensstijl - die vraagt van ons dat wij
anders „oud en nieuw" zullen vieren; die
vraagt dat wij juist op de wisseling des
jaars, de werkelijke waarde van leven en
dood ten volle zullen laten gelden, en dat
wij ons daarop bij de terugblik en bij het
vooruit zien, ernstig zullen bezinnen. Deze
werkelijke betekenis van het leven en van
den dood wordt ons aangegeven door het
Evangelie, in welks licht een christen ook
op Oudejaar heeft te staan.
Het lijkt zo, alsof de jaarwisseling (juist
omdat het jaar zelf afsterft) ons eerder bezig
doet zijn met den „dood" dan met het leven.
De dingen die verloren gingen, liggen meer
vooraan in onze herinnering, dan de dingen
die verkregen werden (daarin zit juist ook
iets van onze ondankbaarheid). En als wij
dan aan den dood denken, dan komt eerst
de smart - want die dood heeft juist in het
particuliere leven de openingen geslagen
die wij weten hier beneden niet meer aan
gevuld te krijgen. Daar staan de ledige
zetels die er in 1946 weer bijgekomen zijn!
Maar iemand die iets van de werkelijke
betekenis van den dood heeft leren verstaan,
denkt verder dan de smart. Die weet dat
onder die smart (en juisl vanwege die rouw),
schuilt, de geweldig beschuldigende be
tekenis van het feit van dien dood in 1946.
Omdat een „gevallen" wereld 1946 weer
ontvangen heeft, daarom is dit voorbije jaar
in alle lagen doortrokken geweest van dien
„dood". Maar een christen, juist ook de
zwaar getroffen christen, durft op de jaar
wisseling aan het feit van den dood voorbij,
te denken. Dat durft hij voor het verleden,
en daarmee wordt hij tenslotte boven zijn
smart van 1946 uitgeheven - hij durft het
ook voor de toekomst en daaruit haalt hij
den moed om 1947 te aanvaarden - want
hij weet, in christelijke werkelijkheidszin:
ook midden in dit komende jaar staat de
werkelijkheid van den dood; doch de
gelovige durft er dwars doorheen te zien,
omdat hij 1947 ingaat met het oog op den
levenden Christus.
Doch de jaarwisseling moet ons ook stil
zetten bij de werkelijkheid van het leven -
dat wij in 1946 „het leven" gekregen hebben
en dit in 1947 tegemoet gaan. Wij kunnen
ook dit leven eerst persoonlijk nemen,
particulier: dat naast de harde werkelijkheid
van de ledige plek, de feestelijke werkelijk
heid gekomen is, van een nieuw leven in
huis; maar wij moeten ook dit veel breder
nemen, n.l. hoe wij allen die deze jaarwisse
ling door mogen gaan, van God ook dit jaar,
in vollen omvang het gehele levensterrein
waarop wij ons bewegen, ontvangen hebben.
Wij hebben in 1946 weer als Kerk mogen
„leven" - wij hebben ook dit hele jaar het
Evangelie, de Leyensboodschap in Woord
en Sacrament weer meegekregen, en wij
hebben in dat „leven" der Kerk tot bloedens
toe geworsteld - en bij deze allergrootste
genadegift, hebben wij in dit kerkelijk
„leven" grotelijks gezondigd.
Wij hebben in 1946 ook staatkundig
mogen „leven" - en wij hebben de grote
opdracht gehad om ook hier, in 't groot en
in 't klein, iets openbaar te maken van het
goddelijk recht, en de goddelijke normen
juist ook op dit terrein.
En hier hebben wij ook geworsteld en tot
bloedens toe gestreden, maar ook hier
liggen onze opstandigheden tegen het gezag
des Allerhoogsten als onze „zonde" in het
herstel van het politieke leven bloot. Aan
werkelijk gezagsherstel heeft het veel ont
broken
Ook het sociale „leven" met zijn hoogste
en laatste eis van gerechtigheid werd ons
geschonken - en ook daar zijn vele dingen,
strijdig met het Evangelie, naar een z.g.n.
oplossing gebracht.
Zo mogen wij en moeten wij op Oude
jaarsdag terug kijken op de werkelijkheid
van het „leven" dat ons geschonken werd
-: grote gave die op alle terrein met zondige
handen, ook door ons christenen, geaccep
teerd is.
Maar ook met die werkelijkheid van het
„leven" moeten wij vooruitzien in 1947 -
en dan weet eigenlijk alleen de christen
tea volle dat hij voor dat „leven" in z'n
geheel (Kerk, Staat, samenleving) verant
woordelijk wordt gesteld, met die hoge
verantwoordelijkheid die hij voor God heeft.
En dat is (met vermijding van alle opper
vlakkigheid) de grote moeilijkheid om 1947
te aanvaarden - „zo kan ik mijn kerkelijke,
staatkundige, sociale opdracht niet aan".
Maar dan weet ook juist de christen het, als
hij voor de poort van het leven van 1947
wordt geplaatst: „juist met deze verant
woordelijkheid en met deze gebrekkigheid
t.o.v. het door God zelf mij aangeboden '47,
kan ik bij de kracht en de vergeving van
Christus zelf terecht, voor welk „levens"-
terrein dan ook 1" - (Christus die boven dat
„leven" van 1947, het leven in uitzicht
stelt) -
Zo moeten wij ons meer leren bezinnen
op de werkelijke betekenis van het leven en
den dood, en op den Oudejaarsavond het
verleden en het komende zó betrekken in
ons gebed.
Dat is jaarwisseling 19461947'volgens
christelijke levensstijl.
Op oudejaarsavond is het de gewoonte
het afgelopen jaar onder de loupe te' nemen
en in een lichtelijk sentimentele stemming
van het oude jaar te scheiden en het nieuwe
in te gaan. Zonder echter sentimenteel te
zijn, wil ik een blik terug werpen en pro
beren even over de grens van oud en nieuw
heen te zien.
Dankbaar mag geconstateerd worden, dat
tegen de verwachting in 1946 een rijke
oogst bracht, niet alleen voor de droge
boeren, maar ook voor de natte. Voor de
natte boeren is dat een reden tot vreugde,
niet minder ook voor ons zo dringend
deviezen behoevende land.
Voorts was het een jaar, dat rijk was aan
Zekerheidsstellingen en dat heus niet alleen
voor zwarte handelaren. Op zich zelf zou
dat zo heel erg nog niet zijn. Immers de
bedoeling er van is, dat de fiscus de recht
matige te vorderen belastingpenningen
zeker stelt; dat hij niet de kans loopt achter
het net te vissen. Van de zeker gestelde
gelden kan dus belasting betaald worden.
Echter, ik ben bang, dat hij er nog iets
anders mee voor heeft en dat hetgeen er na
de betaling van de verschuldigde belasting
nog zal overschieten over 100 jaar nog
zeker gesteld zal zijn. Dit zal met zich
brengen, dat vele boeren het nodige be
drijfskapitaal zullen moeten lenen, wat in
de tijd die we tegemoet gaan, zeer bezwaar
lijk zal kunnen zijn. Voor het voeren van
een bedrijf is thans heel wat groter kapitaal
nodig dan voor 1940, terwijl de aspecten
voor de landbouw niet rooskleurig zijn.
De exportmogelijkheden zijn zeer beperkt.
Dat men de zwarte handelaar van zijn
zwarte financiële kleding ontdoet heeft mijn
instemming, maar dat de bonafide boeren
en zakenlui zo aangepakt worden, gaat veel
op beroving gelijken.
Een uiterst moeilijk vraagstuk heeft zich
aangediend n.l. het tekort aan arbeidskrach
ten, waardoor verschillende excessen zijn
ontstaan. In 1946 heeft men de arbeider
tot koopwaar verlaagd. Het is wei niet nodig
voorbeelden te noemen. Deze kwaal is zo
algemeen, dat ieder daarmee bekend is.
Men zal er mee instemmen, cfat dit pro
bleem in 1947 dringende oplossing: behoeft.
Aan de Landbouw- en Arbeidersorganisa
ties de taak de oplossing te vinden, een
oplossing, indien enigszins mogelijk, zonder
harde dwingende maatregelen. Samenwer
king tussen boeren en arbeiders, goede
hartelijke samenwerking Zal gezocht moeten
worden, het op groter schaal gebruik
maken van oogstcolonnes zal in ernstige
overweging moeten worden genomen. Het
bevriezen van kostbare en broodnodige
producten moet ons de ernst van de situatie
doen inzien.
1946 heeft ons nog niet verlost uit de
schaarste van talrijke goederen, waardoor
distributie nodig blijft en de zwarte handel
nog steeds welig tiert. Aangezien het devies
is: Uitvoeren of sterven, zal voorlopig de
distributie zeker gehandhaafd blijven. Ik
meen dat de vraag gewettigd is of de
Overheid wel voldoende maatregelen-neemt
om de zwarte handel te bestrifden. Het
zwart handelen gaat zo vlot en gemakkelijk,
dat het lijkt alsof er helemaal niets tegen
gedaan wordt. Het kan toch lijkt me er niet
aan liggen, dat we schaarste hebben aan
politie-mensen. Of zijn hun bevoegdheden
zo gering, dat een goede bestrijding niet
mogelijk is?
Voor Flakkee moet worden genoemd, dat
1946 een groot tekort heeft doen zien aan
predikanten en burgemeesters. Met het
vertrek van burgemeester Slobbe houden
we voor onze 13 gemeenten nog 2 burge
meesters over. Ik meen dat men eerder mag
verwachten, dat alle gemeenten in 1947
weer een burgemeester zullen krijgen, dan
dat alle kerken weer het voorrecht zullen
hebben van een eigen herder en leraar.
1947 zal wellicht rijk zijn aan nieuwe
burgemeesters, die hopelijk uit ander hout