Afscheid Ds* Bi 1937—1946 Uit Sommelsdijks verleden Hoewel liet afscheid tot grote blijdschap dcf gemeenteleden ruim een maand was uitgesteld, brak Zondag toch het ogenblik van afscheid aan. Het kerkgebouw was tot in alle hoeken gevuld, door het plaatsen van stoelen en banken zelfs op de zoldering van het portaal konden echter allen een zit plaats krijgen. Na het zingen van Ps. 125 1 en 2 sprak de scheidende predikant het votum uit, waarna de 12 artikelen des geloofs en Johannes 15 1-16 werden gelezen. Na het gebed leest Z.Eerw. als tekstwoord Joh. 15:16 (midden): Ik heb u gesteld, dat gij zoudt heengaan en vrucht dragen en dat uw vrucht blijve. Na het zingen van Ps. 138 2 en 4 spreekt Z.Eerw. o.m. leder kent de geschiedenis van de konin gin van Scheba, die na haar bezoek aan koning Salomo, zo vol is over hetgeen ze aan diens hof heeft gezien en gehoord, dat In haar geen geest meer was. Welnu, als zij de dienstknechten gelukkig prijst, die geduriglijk voor zijn aangezicht staan en zijn wijsheid horen, hoeveel te meer geldt dit van de heerlijkheid van Christus. Er moge een band zijn tussen voorganger en gemeente, wanneer er niet meer gekend wordt is dit al een armelijke zaak, ja als verf op kostbaar eikenhout volstrekt ijdel. Alle eer aan een dienaar toegekend is louter verkwisting. Hem alleen komt de ere toe. Die roemt, roeme in den Heere. Nimmer zal de Heere het dulden, dat die eer aan een ander gegeven wordt. Thans worden wij weer geroepen afscheid te nemen van een gemeente, ruim 9 jaren geleden moesten wij dit doen van onze eerste gemeente, die ons zeer lief was geworden. De Heere maakte ons toen gewillig om afscheid te nemen, ja de Heere maakte ons volmaakt rustig, zodat het scheen alsof wij geen ban den te verbreken hadden. Wij zijn ervan overtuigd, dat als de Heere een roeping geeft, Hij ook de kracht zal geven om die roeping te kunnen aanvaarden. Hij leert ons van den mens af te zien, de mens moge naar 1 Cor. 3 planten en natmaken, maar het is de Heere, die de wasdom geeft. De 12 staven, die voor 's Heeren aan gezicht gelegd werden, waren alle in zichzelf dood, maar het was Aarons staf, die door den Heere tot bloei werd gebracht. Alle vrucht, die Zijn dienstknechten op hun arbeid mogen hebben, zijn dus van Hem. In ons teksthoofdstuk onderwijst de Heere Zijn discipelen, dat al gaat Hij straks uitwendig heen, Hij naar den geest nimmer van hen scheiden zal. Het scheiden zou slechts uitwendig zijn. Wanneer een dienst knecht heengaat, raakt dit ook slechts het uitwendige. De Heere verandert niet, Hij blijft en is niet aan dienstknechten gebonden al wil Hij ze gebruiken. Thans mogen wij in een ander deel van Zijn wijngaard ons werk voortzetten en ik kan thans met volle innerlijke bereidheid de gemeente loslaten en Hem overgeven. k heb u gesteld, zegt de Heere, dit is dus het geheim van hun zending, zij hebben te gaan, waarheen Hij wil, ook al zou het dus gaan tegen vlees en bloed van hen, die gezonden worden. Niet de uitnemendheid van den dienaar doet het, maar Zijn kracht Wordt in zwak heid vervuld. Ik heb u gesteid, dat gij zoudt heengaan. De discipelen moesten alles verlaten en heengaan in een wereld, die verloren ligt, tot een wereld, die liever een zachte predi king wil horen. Welgelukzalig zijn die dienstknechten, die zo mogen heengaan en getrouw aan hun opdracht hun arbeid mogen verrichten. De Heere zegt hun toe, dat hun arbeid liiet vergeefs zal zijn. En vrucht dragen. - Het behaagt den Heere door de dwaasheid der prediking '•ielen te vertroosten, harten te verruimen en zondaren te treffen. Hoewel ik mijn zwakheden zeer bewust was het goed te zijn in de dingen des baders. Na het zingen van Ps. 119 45 wijst Z.Eerw. erop, dat Zijn Woord nimmer ledig zal weerkeren, maar het zal doen, wat 1 iem behaagt. Vruchtdragen, daar behoeven wij niet aan te twijfelen. Wanneer weieens wordt gebeden door predikanten omten zegen al was het er maar voor één. Naar wij ons menen te herinneren hebben wij dit slechts éénmaal uitgesproken en wel in een toestand van grote moedeloosheid; omdat de Heere er tekort door was gedaan, kon het ons niet over de lippen komen. Sommigen menen, dat de zegen des Heeren moet zijn als bij Jona's wonder boom. Zij menen, dat het slechts goed is als men zeggen kan: Heb je 't al gehoord, die is bekeerd. Maar hoevelen zijn er als een hond weergekeerd tot zijn uitbraaksel. God kwam tot Elia in het suizen van een zachte stilte. Het is mij bekend, hoe Gods kinderen eens teleurgesteld waren na de prediking van een ervaren leraar, maar hoe juist de Heere deze prediking gebruikte om een vrouw toe te brengen. Arme zielen, die alleen een zegen voor zichzelf willen hebben. En dat uw vrucht blijve, ook hier staat de Heere voor in, als voorbeeld hiervan zegt Z.Eerw., dat soms na jaren vruchten ge vonden worden van leraars, die het nooit geweten hebben, dat het nog gevonden zou worden. Ik heb getracht dienaar des Woords te zijn en het zou mijn grootste dankbaarheid zijn als ik het Woord heb mogen dienen. Na de uitwerking van zijn tekstwoord richtte Z.Eerw. zich tot zijn gemeente in een persoonlijk woord. Afscheid van Gods kinderen te nemen valt mij niet zwaar, want zij zijn in goede handen. Van hen, die in de eerste strijd zijn afscheid te nemen valt mij zwaarder, want zij hebben het zo nodig bemoedigd te worden. Vanwege de geesteloosheid van 'vele catechisanten kon deze arbeid zwaar op lichaam en ziel drukken, dubbel zwaar valt het mij daarom om afscheid te nemen van mijn trouwe catechisanten, zij hebben mij meer ondersteund dan zij weten. Ook zij, die biddende rondom mij stonden, zijn me zeer lief geworden, zij hebben Gods gunst afgesmeekt voor onze arbeid. Als ik allen zou willen toespreken dan zouden het zijn den Burgemeester en allen, die hem terzijde staan, de kerkeraad, die mij in al mijn zwakheid en soms slapheid een goed hart heeft toegedragen; den heer Vetter, die me een rechterhand is geweest; Ds. Vink, die als consulent zal optreden; de kerkvoogden, notabelen, kosteres, vooi- lezer, organist en ordebewaarders. Allen wien we geroemd hebben dragen we in gedachten biddende den Heere op en wensen hen kracht van boven toe. God heeft u willen gebruiken. Ook de verenigingen spreekt Z.Eerw. toe, wijst op de roeping der ouders om hun kinderen op te wekken deze verenigingen te bezoeken. Toen wij vorige week afscheid namen van het verenigingsverband viel het ons op, hoe daar vooral bij de jongere leden kinderen worden gevonden, die er toch thuis niet bij worden opgebracht. Het kan een middel in de hand des Heeren zijn om die jeugdige mensen aan Zijn dienst te ver binden. Allen, die ons met hun vriendschap heb ben verkwikten ons hebben gedacht in de tijd van zware druk zeggen we hiervoor hartelijk dank. Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke genade, die ons onbekwame, 9 jaren heeft willen gebruiken in Zijn dienst. Hem zij de eer. Na het zingen van Ps. 111 4 en 5 gaat Z.Eerw. vóór in dankgebed, waarna ouder ling Blok namens kerkeraad en gemeente den herder en leraar dankt voor al de toe wijding, trouw en liefde in deze 9 jaren ondervonden. Uw opdracht in uw beroeps brief hebt u gestand gedaan; wij danken den Heere, die ons zoveel in u heeft gegeven. Vriendschapsbanden mogen vergaan, gees telijke banden, die gelegd mochten worden, zullen blijven, omdat ze door den Heere zelf gelegd zijn. Wij weten, dat het uw zicls- behoefte geweest is om Jezus Christus aan te prijzen als dc enige weg tot zaligheid, maar ook den onboetvaardige te waar schuwen. Dat wij moeten scheiden doet pijn, maar Wij weten, dat Hij ti de vrijmoedigheid gaf u aan Kampen te verbinden. De Heere zij u en uw gezin genadig en moge liet ook van u gelden aan het einde van uw loop baan: Wel gij goede en getrouwe dienst knecht, over weinig zijt gij getrouw ge weest, over veel zal ik u zetten, ga in in de vreugde uws Heeren. Dhr. Vetter, godsdienstonderwijzer der gemeente, sprak als vriend. Meermalen hebben wij reeds predikanten toegesproken, thans is het mij 'n behoefte u te danken voor alles Wat u en uw gezin voor ons zijt geweest. U nam ons op, toen alle deuren gesloten waren en wij waren als vriend in uw huis en mochten gedurende 2'/2 jaar hartelijk met u samenwerken. De Heere zij u en uw gezin genadig. Ds. Vink sprak namens de classis Brielle en ih 't bijzonder de ring Sommelsdijk. Wij weten, dat u niet graag hebt, dat men u toespreekt, wij zeggen u nochtans dank voor ul uw steun. Uw wijsheid en voorzich tigheid, eerlijkheid en getuigen voor God en Zijn dienst heeft ons goed gedaan. Gij hebt menigeen versterkt. De Heere geve, dat u in uw nieuwe gemeente en in onze vaderlandse kerk tot zegen mag zijn. Met een kort dankwoord, waarin dit de grondtoon was, dat wij alle dank maar mogen brengen aan de voeten des Heeren, Wien alle dank toekomt, besloot Z.Eerw. Na het zingen van Ps.-121 4 bad de scheidende predikant zijn gemeente de zegen des Heeren toe. (Op verzoek van (Je Redactie van „De Zaaier" werd dit verslag pas in het Vrijdag- numnier geplaatst). De haven De door den loop der jaren steeds meer verzande haven heeft thans een goede beurt gekregen, een baggermachine bracht hem weer op de vereiste diepte, wat voor de scheepvaart van groot belang is, daar de laatste jaren de schippers dikwijls met de ondiepe plaatsen te kampen hadden. Er is ook hier niets nieuws onder de zon, daar het in de geschiedenis van Sommels dijk al meer voorgekomen is dat de scheep vaart bedreigd werd. De le haven liep door de tegenwoordige Everdinapolder uit in het Zuiddiep, dit was een water dat liep tusschen Sommels dijk en de plaat Flacqué, de tegenwoordige Wes'tplaatpolder. Door het voortdurende aanslibben van het Zuiddiep en de haven, was deze onbevaarbaar geworden en kon er bijna geen schip meer in of uit, wat van zelfsprekend een schadepost werd voor Sommelsdijk. Er moest dus ingegrepen worden en daar het dorp toen nog be hoorde tot Zeeland, werd door den Am bachtsheer Francpis Cornelis van Aerssen van Sommelsdijk en den Magistraat een verzoek ingediend bij de Staten van Zee land om een nieuwe haven te laten graven. Zij beschreven daarin de ongelukkige om standigheden waarin zich dorp en ambacht bevonden door het van tijd tot,tijd ver nauwen en opslikken van De Rivier het Zuiddiep en de haven van Sommelsdijk, en wat het zwaarste woog, het totaal gebrek aan geld om uit eigen middelen een nieuwe haven te laten graven. De Staten van Zeeland waren echter erg voorzichtig, temeer daar Sommelsdijk nog bij hen in het krijt stond voor Een duizend, acht honderd twee en vijftig gulden, zes tien stuivers en acht penningen, zijnde de achterstallige intrest' van 8 jaren. Zij zon den dan ook den landmeter van Weel, welke het plan in kaart bracht, den inspec teur de Kanter en den inspecteur van 's Lands Zeewerken v. Fraassen om een en ander te onderzoeken. Het nieuw uit te voeren werk moest kosten 41.029,ch 7 stuivers, volgens raming. Het schijnt dat deze heeren overtuigd zijn geworden, want 17 Juni 1776 werd besloten, aldus het oc trooi „naar aanleiding van het adres der Heeren van Onse Reekenkamer, soo ist dat Wij hebben goedgevonden en verstaan Francois Cornelis van Aerssen als Am bachtsheer van die Plaats en de Mamstraat van Sommelsdijk een leening te sluiten ten laste van Dorp en Ambacht groot ƒ50.000,- 5 3% om tot het in werk stellen van hel project en vergravinge van het Zuiddiep, het maken van een trekpad en den aan kleve en gevolgen van dien". Voor de éérste 10 jaar wordt een jaarjijksche sub sidie toegekend van 500 ponden Vlaams1). Verder wordt er in het octrooi gesproken over een machine, welke nadat de haven gegraven zal zijn, deze en de spuikolken op de gcwenschtc diepte zal houden. Wat voor instrument dit geweest is, is niet be kend. Daar nu het dorp oji hoogc kosten kwam te zitten, en om er zeker van te zijn dat de intrest betaald werd, werd door de Staten vastgesteld dat er een extra belas ting geheven zou worden, gedurende de éérste 15 jaren. De Ambachtsheer moest jaarlijks 150, - betalen. De eigenaars van land in het üudcland van Sommelsdijk 2 stuivers en de pachters eveneens 2stuivers per jaar, per gemet. De eigenaars en pach ters van alle verdere land n onder de juris dictie van Sommelsdijk ieder 1 stuiver. De Magistraat 250,De schippers 1 pond. Van alle huizen en getimmerten 4 stuivers extra op iedere gulden belasting. Daar er hier 1 bierbrouwerij en 2 branderijen waren, werden deze ook niet vergeten en moest voor ieder stuk brandewijn, van iedere Pijp Spaansche en van iedere Clam Afoezel of Rijnsche wijnen, die in Sommelsdijk wer den opgeslagen, 2 Schellings Vlaams x) wor den betaald. Van iedere Ton Bier 6 Grootc Vlaamsen van een zak aardappelen 4 penningen. Van een Ton ajuin 1 Groote Vlaams en van ieder voer Vlas 2 stuivers. Wanneer er huizen, schuren enz. verkocht werden, evenals roerende goederen, zooals Meubels, Boomen, Kaphout enz., werd er een extra belasting van geheven. De ge- heele bevolking moest dus betalen in de kosten van de haven. De Magistraat was verder gehouden ieder jaar in Juni een af rekening van inkomsten en uitgaven be treffende de haven in te dienen bij de Rekenkamer, opdat de Staten controle konden houden op den gang van zaken. Jaarlijks moesten 400 Ponden Vlaams af gelost worden, en indien de inkomsten dit toelieten, zooveel meer als mogelijk was, op poene dat de subsidie niet meer betaaid zou worden. „En ten einde verzekeringe te hebben dat van deze bepalinge niet werde afgeweken, dat terstond na het ontvangen van Ons Octrooi aan de Heeren van Onse Reeken kamer sullen overbrengen Copie Authenticq der Reekeninge van hunne Plaats en Ambachts middelen gedaan in de jaren 1774-1775 en verder jaarlijks". De Magistraat moest er voor waken dat de uitgaven de inkomsten niet te boven gingen„Maar dat altoos een batelijk slot in de Rekening geconserveerd worde". Ge daan te Middelburg den 17en Juni 1776. Er waren dus nog ai wat bepalingen noodig voordat de nieuwe haven er was, de bevol king kwam in extra lasten en de Magistraat werd op de vingers gezien dat zij geen on verantwoorde sprongen deed. De 2e haven werd nu ook gegraven, waarschijnlijk is dat de tegenwoordige Lemiet. Het schijnt dat deze haven toch ook weer niet voldaan heeft, want na 35 jaar gebruikt te zijn, werd in 1811 deze weer afgedankt en de 3e haven gegraven, welke thans nog bestaat. 1) 1 Pond Vlaams was ƒ6,—. 1 Sch.l- üng 0,30. 1 Groot Vlaams 0,021/a Sommelsdijk, September 1946. A. J. kruider. KRU1MELPOLÏTIEK Ouden van dagen, die ouderdomsrente trekken, zullen worden geholpen. Het hen toegrijnzende spook van de duurte kunnen ze bestrijden, want de Regeering zal hen helpen. „Hoera" juichten de grijze gebogen mannétjes eh de kleine ingeschrompelde vrouwtjes met de rimpelgezichtjes. En ze schonken zich een extra bakje koffie en prezen meneer den minister, die zoo goed voor hen was.Het leek op een sprookje, maar Tante post kwam bij hen op visite en dat was de booze fee uit het sprookje. Want zij bracht een klein geniepig circu- lairetje, en daarin stond te lezen, dat ze eerst zooveel zegels van zeven en halve cent moeten bijplakken en dan nog eens zooveel zegels van zeven en halve cent. Een lezer van negen en,zestig jaar ontving nook zoo'n papiertje. Dat kwam van den Voorzitter van den Raad van Arbeid. Indien u thans - zoo schreef die voorzitter - aan „mijn" Raad (de aanhalingsteekens zijn van mij, W,) 52 premiën ad 0,0772 betaalt en verder vanaf 20. 1'46 regel matig zegels plakt tot een totaal van 112, dan zult u met ingang van 7.3. '48 aanspraak maken op een ouderdomsrente van 215,- per jaar plus toeslag. Deze grijsaard schrijft, dat hij dit als een kaakslag aanvoelt. En ik kan dat begrijpen. Hier zijn oude lieden, die een ouderdomsrente hebben van drie gulden per week.' Ze kunnen een gulden per week meer krijgen, maar dan pas over vijftien maanden. En dat alleen omdat administratief de zaak moet kloppen en er 1298 zegels geplakt moeten zijn. Zal onze lezer van negen en zestig jaar in 1948 nog in leven zijn? We hopen het voor hem, maar om een gulden per week meer te krij gen, moet hij eerst 12,35 bijplakken en hij mag daar vijftien maanden over doen. Kruimelpolitiek, een ander Woord kan daar voor niet worden gevonden. En inderdaad - het is een kaakslag! Ons Kompas.

Krantenbank Zeeland

Opbouw | 1946 | | pagina 5