Landbouwherstel
>on
mt.
Extra Blad. 6 September 1946
HET
ACHTSTE LEERJAAR
LANDBOUW:
Is opgraven van slecht functioneerende
drains in het voormalig „zoute
datiegebied thans reeds gewenscht?
mui'
Rumoer rondom het vlas!
Ik
tilt
Sinds I September 1942 kent ons land
de achtjarige leerplicht. Zij is dus een
..bezettingskind" en reeds uit dien hoofde
niet bijster populair. De toenmalige secre
taris-generaal Van Dam voerde, vermoede
lijk op bevel der Duitschers, deze verlenging
van de leertijd in. Algemeen werd zij dus
beschouwd als een opgedrongen zaak,
afkomstig van een fel gehaat regime en
langs dictatoriale weg tot stand gekomen.
Bij besturen, onderwijzers, ouders en kinde
ren was er weinig animo voor het nieuwe
instituut. Dit zou echter ook in een normale
tijd zoo geweest zijn. Immers vooral ten
plattelande is men altijd sterk gekant ge
weest tegen elke verlenging van de leerplicht
omdat men de jongens en de meisjes van
ongeveer 13 jaar dikwijls heel goed in eigen
bedrijf of huishouding kan gebruiken. Een
groot percentage is toch niet geschikt om
door te leeren en voelt daarvoor ook niet
veel, terwijl vele ouders het niet noodig
achten, hun kinderen zooveel te laten leeren.
Er is van dat achtste leerjaar over 't
algemeen niet veel terecht gekomen. De
bedoeling was eigenlijk, dat er aparte scho
len voor het 7e en 8e leerjaar zouden worden
gesticht, scholen voor Voortgezet Gewoon
Lager Onderwijs. (V.G.L.O.) De lagere
scholen zouden dan voortaan alleen de zes
laagste klassen omvatten. Het was echter
te voorzien, dat dit in oorlogstijd een
mislukking zou worden: gebouwen waren
niet beschikbaar, daar veel scholen bezet
waren, nieuwbouw was onmogelijk, afstanüs
bezwaren speelden een groote rol en stich
ting van een centrale school voor V.G.L.O.
beteckende in verband niet de benoemings
verordening gevaar voor conflict. Er zijn
dan ook in 't heele land slechts 10 Prot.
Chr. scholen voor V.G.L.O. tot stand
gekomen, bijna alle in de steden. Op het
platteland zijn er bijzondere stichtingsmoei
lijkheden, omdat men daar meestal op
streekscholen is aangewezen. De afstand
voor de kinderen van andere dorpen wordt
dan gauw een bezwaar. Bij het Chr. onder
wijs moet bovendien rekening gehouden
worden met de kerkelijke grondslag der
scholen. Eén en ander was oorzaak, dat
op ons eiland geen centrale Chr. (en Open
bare) scholen tot stand kwamen, maar
overal het achtste leerjaar bij de andere
7 werd gevoegd.
Onze algemeene indruk is, dat dit 8e
leerjaar als verlengstuk van de oude
7-kiassige school óf een ,,dood kind" óf een
„stiefkind" kan worden genoemd. Veel
meer kinderen dan voorheen gaan nu naar
een Ambachtsschool, Huishoudschool, U.L.-
O. of Landbouwschool om het achtste leerj.
mis te loopen, door het beter te besteden.
Er blijven dan in de 8e klas weinig leerlingen
over en die zijn van zulk een laag intellec
tueel gehal-te, dat ze opgelost worden in
klas 7, vooral als het hoofa der school toch
reeds 2 of 3 klassen voor zijn rekening heeft.
De 8e klas bestaat dan slechts op papier.
Wanneer geheele ineenstorting met de 7e
klas niet kan plaats vinden, moet toch in
de meeste scholen in verband met de
personeelbezettingde 8e klas stiefmoederlijk
behandeld worden, daar de andere klassen
bij het ondtywijsgeven moeten voorgaan.
Er zijn slechts heel weinig scholen, die een
8e klas met een eigen onderwijzer hebben.
Dan is er nog zelden een apart lokaal
beschikbaar. De groep is meestal klein en
dom en de animo van den onderwijzer
gering.
Daarbij komt het zeer groot verzuim in
deze klas. In de oorlogstijd is dit door
ailerlei'oorzaken buitengewoon toegenomen,
door schoeisel- en kleerengebrek, hulp in
't gezin (brandhout verzamelen, boodschap
pen doen), afwezigheid van de vader, slappe
handhaving der leerplichtwet enz. Op ons
eiland is dit verzuim der 8e klas-scholieren
nog steeds schrikbarend hoog/- vooral nu
er bij de landarbeid zooveel te verdienen
is, dat men de boeten graag op de koop toe
neemt.
Alles bijeengenomen kunnen wc consta-
teeren, dat het achtste leerjaar feitelijk een
fiasc» is geworden. Aan de eene kant is dit
te betreuren. Wanneer het goed wordt
ingericht en aan alle voorwaarden voldoet,
heeft het ongetwijfeldivoor het volkskind
een groote sociale djMeekenis. Er wordt
tegenwoordig van een iéder meer ontwikke
ling gevergd in het maatschappelijk leven
dan voorheen. Ook mujjt men niet uit het
oog verliezen, dat oils land bij andere
landen van achter kómt: in Engeland,
België, Zwitserland, Duilschland, Oostenrijk
en Frankrijk bestond reeds vóór de oorlog
de achtste of zelfs negenjarige leerplicht.
Het is van belang, dat wij in volksontwik
keling niet bij het buitenland achterstaan
en daarom zal er uiteindelijk aan een
langere leerplicht niet te ontkomen zijn
Het onderwijs moet dan echter ook inder
daad aan alle eischen voldoen en vooral op
de practijk gericht zijn. Dil is alleen mogelijk
op speciale scholen voor voortgezet onder
wijs met leerkrachten, die wat hun vak
kennis betreft, daarop beter zijn ingesteld.
Daartoe zou eerst de onderwijzersopleiding
moeten Worden verbeterd en vooral de
mogelijkheid moeten bestaan, de scholen
in alle opzichten op dit soort onderwijs in
te richten.
Het huidige 8e leerjaar kan echter naar
onze meening niet worden gehandhaafd.
In de vorm, waarin het nu bestaat, is het
een oorlogsproduct, dat nimmer aan zijn
doel zal beantwoorden. Het is mislukt,
blijft impopulair bij ouders, onderwijzers en
kinderen en rechtvaardigt niet een langer
verblijf op school dan vóór 1942. In afwach
ting van de algeheele vernieuwing en
reorganisatie van ons onderwijs ware het
aan te bevelen, zoolang het 8e leerjaar op
te schorten of facultatief te stellen. Voor-
loopig is het toch onmogelijk in verband
met 's lands financiën dit onderwijs afdoen
de te regelen. Het materiaalgebrek verhin
dert de bouw van nieuwe scholen. Behoorlijk
geschoold personeel is onvoldoende beschik
baar. Reeds om deze redenen zal gewacht
moeten worden tot gunstiger tijden en op
een definitieve verandering in onze geheele
onderwijsorganisatie.
Er is bovendien nog een dringende reden
om het 8e leerjaar voorloopig op te schorten
de geweldige personeelschaarste. De tijd der
kweekelingen met akte (omstreeks 1940
Waren er plm. 9000) is voorbij. Het gebeurt
niet meer, dat iemand uit 160 sollicitanten
wordt benoemd! Het tekort loopt thans
reeds in de duizenden. Vele scholen zitten
met onvoldoende personeelen er is geen
kans, dat dit de eerste jaren verbetert.
Behalve een ingrijpende salarisverhooging
is er o.i. slechts één middel, op korte termijn
dat eenige baat kan brengen: gezien liet
fiasco van liet 8e leerjaar Uit voor onbepaalde
tijd opschorten, waardoor een aantal leer
krachten vrijkomt, die andere scholen uit de
nood kunnen redden.
Ter voorkoming van misverstand omtrent
de voorgeschreven maten waaraan de te
graven binnen-schei-kavel-weg en dijk-
slooten in het inundatiegebied moeten vol
doen worden de onderhoudsplichtigen die
zelf hun slooten zullen graven verzocht d't
minstens 2 weken van te voren op te geven
aan Rijksdienst voor Landbouwherstel
Marktveld 38 te Sommelsdijk.
Na opgave van vermelding van naam
woonplaats inet adres, sectieen kadastrale
nummers en tevens datum wanneer men
zal beginnen te graven, volgt uit zetting
van de slooten door de betreffende Cultuur
maatschappij waaronder de polder resor-
teerd.
Een steeds meer op den voorgrond
tredende klacht van de landbouwers in het
voormalig „zoute" inundatiegebied betreft
het slecht functioneeren der drainage.
Vooral bij hevige regen, zooals in de
afgeloopen maand, uiten de gevolgen der
inundatie zich op kenmerkende Wijze door
sterke piasvorming op tal van perceelen,
in tegenstelling met aangrenzende „droge"
polders, waarbij het verschijnsel zoo niet
geheel afwezig, dan toch in veel geringere
mate en van kortoren duur blijkt te zijn.
Algemeen heeft men de neiging, het
onvoldoende functioneeren van de drainage
te beschouwen als een direct gevolg van de
plaatselijke verstopping der drainreeksen.
Afgezien van het feit, dat hiervan in bepaal
de gevallen inderdaad sprake kan zijn, ziet
men toch veelal over het hoofd, dat eerder
van een verstoppen van den grond, dan van de
buizen gesproken dient te worden.
Immers de voor een „zoute" grond zoo
kenmerkende verslemping leidt er toe, dat
met het regenwater, fijne afgeslibde klei
wordt medegevoerd, waardoor dit water
een troebel, bruinachtig gekleurd aanzien
verkrijgt. Bij zijn gang door den bodem zal
eensdeels het water afgeslibde kleideeltjes
in den grond zelf afzetten, andersdeels ter
diepte van de buizen gekomen, er toe bij
dragen, de drains te verslibben. Hoewel in
beide gevallen de gevolgen op gelijkwaardige
wijze tot uiting komen door sterke vertra
ging van den waterafvoer, wordt het duide
lijk, dat lang niet altijd de drains
slecht functioneeren der drainage verant
woordelijk geacht mogen worden. In vele
gevallen zal een verstoppen van de poriën
van den grond de hoofdoorzaak vormen van
de sterk verminderde drainfunctie. Onder
dergelijke omstandigheden heeft opgraven
van de drainage geen zin, maar ook als men
goede redenen heeft om aan te nemen, dat
de drainbuizen zelf goeddeels zijn verslibt, moet
het voordeel van opgraven reeds nu, op zijn
zachts gesproken, zeer twijfelachtig genoemd
worden.
Ik ben er mij van bewust, met het boven
staande een triest beeld te hebben geschetst
en er zou zeker geen aanleiding mogen
bestaan tot optimistische klanken omtrent
het behoud van de drainage in het voormalig
„zoute" inundatiegebied, ware het niet, dat
óók hier de genezing, nog beter het voor
komen van de kwaal der verslibbing
gevonden wordt in de grondbewerking!
De gesuspendeerde kleideeltjes, verant
woordelijk voor het verstoppen van de
poriën in den grond en de buizen, blijken
namenlijk afkomstig uit de bewerkte laag.
Bij herhaling werd waargenomen, dat ondiep
bewerkte gronden het verschijnsel in veel
geringer mate vertoonden dan dieper bewerkte
perceelen.
Ploegt daarom niet dieper dan 5 a 8 cm.,
voor liet behoud der drainageDe vraag dient
nog besproken te worden, waarom in het
algemeen opgraven óók van min of meer
verstopte drains reeds thans moet worden
ontraden. Wanneer men zich het verband
tusschen bewerking en verslibben goed
realiseert, vloeit beantwoording van deze
vraag in ontkcunenden zin logisch voort uit
het gevoerde betoog.
Het is immers duidelijk, dat de diepe en
intesieve bewerking, die het maken van
de drainsleuf nu eenmaal met zich brengt;
onvermijdelijk zal leiden tot een sterke
verslibbing, juist ter plaatse van de drain
reeksen. De kans dat een reeds thans hernieuwd
gelegde drainage binnen korten tijd wederom
geheel verslibt zal zijn, dient dan ook zeer
groot geacht te worden.
Er zijn enkele ervaringen, welke dit
bevestigen.
Na de inundatie van de polders onder
Oude-Vossemeer in 1906 werden in het
najaar van 1907 bij middelzwaren grond
(34% afslibbaar) 4 drainreeksen ingelegd.
Doordat van het begin al aan de drainage
onbevredigend functioneerde, werd 2 iaar
wederom opgegravende buizen waren
volkomen verslibt.
Onder St. Maartensdijk werden in Oct.
van 1945 bij iets ITchteren grond (28%
afslibbaar) 2 reeksen opgegraven en terug
gelegd. Reeds na de Februari-regens van
1946 werd veel wateroverlast ondervonden
en vond in sterke mate afvoer door de
buizen van slibhoudend water plaats.
Uiteraard stijgen de verslibbingskansen,
naarmate de grond zwaarder is, zooals
trouwens het geheele probleem der „zoute"
gronden zich overeenkomstig zijn wezen
ernstiger laat gevoelen op de zwaardere
gronden. Evenwel zijn het ook vaak de
zwaardere gronden, die wederom overeen
komstig den aard van het probleem de
kwaal der piasvorming het hevigst vei-
toonen.
Dé beantwoording van de bij het opschrift
van dit artikel gestelde vraag: ,,Is opgraven
van slecht functioneerende drains in het
voormalig ..zoute" inundatiegebied thans reeds
gewenscht", moet ONTKENNEND beant
woord worden.
men behelpe zich voor den nieuwen oogst
nog met oppervlakte-ontwatering door middel
van ondiepe greppeltjes bij piasvorming.
Men make vooral geen gaten in den grond
boven de drains-, de verslibbing der buizen
zal sterk worden bevorderd en het gestelde
doel, bespoediging van doorvloeien van het
water wordt niet bereikt1
Het volgend na'aar zal in drogen toestand
uitgevoerd, bij doelmatig behandelde (dit
is ondiep geploegde) en volledig begipste
perceelen, voor zoover nog noodig, in vele
gevallen opgraven met succes kunnen
volgen.
Middelharnis, Sept. 1946.
De Rijkslandbouwconsulent voor Noord
Zeeland en Goerce-Overflakkce,
Ir. C. W. C. v. Beekom.
De Afdeeling Voorlichting van het
Ministerie van Landbouw, Visscherij en
Voedselvoorziening schrijft ons:
Het rumoer, dat in vlaskringen rondom
het vlas is ontstaan, heeft betrekking op
de deels onjuist geachte maatregelen van
het Bedrijfschap voor Vlas en Hennep ten
aanzien van de prijzen, de vordering en de
teelt van vlas en op de moeilijkheden in
verband met den uitvoer van vlas naar
België.
De maatregelen van liet Bedrijfschap
Bij de aanmerkingen, die over de genomen
maatregelen worden gemaakt, wordt maar
al te weinig rekening gehouden met de
feitelijke omstandigheden. Toen in 1940 de
oorlog over ons land losbarstte, was het
noodzakelijk een funeste prijsontwikkeling,
zooals het vlaslint gedurende den eersten
wereldoorlog heeft vertoond, tegen te gaan
en een clandestienen handel, waardoor be
langrijke hoeveelheden aan het verbruik
in Nederland werden onttrokken, aan ban
den te leggen. De prijzen van vlaslint en
bewerkte afvallen werden vastgelegd en
voorschriften voor verkoop, zoowel voor
vlasser als handelaar, werden uitgevaardigd.
Toen het vlas gedistribueerd moest
worden over de verschillende bedrijven,
ontvingen de vlassers aankoopvergunningen
om hun deel bij de telers te kunnen koopen.
Daarbij heeft het Bedrijfschap voor Vlas
en Hennep steeds een termijn bepaald,
waarin het vlas tegen vastgestelde prijzen
vrij door den teler kon worden verkocht.
Alleen dan wanneer het vlas uit speculatie
ve overwegingen werd vastgehouden of geen
koopers werden gevonden, werd het product
tegen officieel vastgestelde taxatieprijzen
z.g. gevorderd.
Door al deze maatregelen zijn een goede
distributie en een stabiele prijs gewaarborgd
en zijn over het geheel genomen gezonde
omstandigheden in dezen bedrijfstak ge
handhaafd.
inkrimping van da teelt
De met vlas beteelde oppervlakte is in
den loop der jaren aan vele schommelingen
onderhevig geweest. In 1914 bedroeg d.
uitzaai 7723 ha., na een diepen terugval in
1918 deze is gestegen tot 24.354 ha. in 1920
en onder invloed van de wereldcrisis terug-
geloopen tot 1995 ha. in 1932. Door de
daarna getroffen regeeringsmaatregelingen
kon de uitzaai mede ten voordeele van de
telers weer sterk uitgroeien. Na 1942, toen
de met vlas beteelde oppervlakte 22.582 ha.
bedroeg, heeft zich weer een daling ingezet.
Deze daling is hoofdzakelijk veroorzaakt
door het feit, dat andere gewassen, b.v.
aardappelen, een veel grootere geldelijke
opbrengst gaven, terwijl het vele werk aan
den verbouw van vlas verbonden, en het
ontbreken van de noodige werkkrachten
hieraan ook niet vreemd zijn geweest.
Zoolang er niet voldoende vlas wordt
uitgezaaid om de behoefte van de Neder-
landsche vlasserij te dekken, kan geen
vrijheid van aankoop worden gegeven. In
streken immers, waar door clandestienen
uitvoer van zaad (dikwijls tegen fantastische
prijzen)voor het ongerepelde vlas veel meer
betaald kan worden zou het vlas zoodanig
in prijs stijgen, dat de bonafide vlassers
daardoor benadeeld zouden worden.
Moeilijkheden bij den export naar België
van oogst 1945
Toen Belgische telers begin 1945 verlof
kregen vlas op Nederlandsch gebied uit te
zaaien, is uitdrukkelijk medegedeeld, dat
geen enkele garantie kon worden gegeven,
dat het aldus geteelde vlas naar België zou
mogen worden uitgevoerd. De Belgen zaai
den ongeveer 3300 ha. in Nederland uit en
voor een belangrijk deel worden de pachten
met zwart geld betaald. Uiteraard moest
eerst de behoefte van de eigen industrie
gedekt zijn voor aan uitvoer van vlas kon
worden gedacht. Er werd dan ook bepaald,
dat de vlassers, die hun vlas door oorlogs
omstandigheden verloren hadden tot 70
van de verloren gegane hoeveelheden kon
den terugontvangen. Er is toen geraamd op
binnengekomen aanvragen voor aankoop
van vlas door Nederlandsche vlassers, dat
5000 ton vlas uit Nederland voor export
naar België kon worden vrijgegeven. Van
Belgische zijde werden tegen deze hoeveel
heid ernstige bezwaren gemaakt.Later bleek
dat de afname van de Nederlandsche vlas
sers door onvoorziene omstandigheden be
langrijk minderwas, zoodat enkele maanden
geleden met België een overeenkomst kon
worden gesloten, waarbij werd bepaald, dat
15000 ton ongerepeld stroovlas kon worden
uitgevoerd. De Belgische en de Neder
landsche regeering stelden zich daarbij beide
op het standpunt, dat geen rekening kon
worden gehouden met de gedane zwarte
betalingen van de pachten. Daarom is in
de overeenkomst bepaald, dat deze 15000
ton vlas uitgevoerd mocht worden tegen
officieele betaling van de destijds overeen
gekomen pachten. Nederland zal daartegen
over 8 van het ongerepeld ten uitvoer
gébrachte vlas aan lijnzaad, dat Nederland
noodig heeft voor de vetvoorziening, op de
Belgische markt mogen aankoopen en naar
Nederland uitvoeren.
Daar inmiddels is gebleken, dat aan het
nogmaals betalen der pachten technische
bezwaren zijn verbonden, zal deze betaling
vervangen worden door een heffing per
uitgevoerde hoeveelheid.
Oogst 1946
Ook ten aanzien van den export van vlas
van oogst 1946 doen zich moeilijkheden voor,
die hun oorzaak voornamelijk vtu'den in het
verschil in' den prijs van lijnzaad in België
en Nederland. In Maart j.l. bedroeg deze in
Nederland 0,25 en in België frs. 12, thans
respectievelijk ƒ0,30 en ongv. frs. 11.
Met betrekking tot oogst 1946 overeenge
komen, dat de opbrengst van de door
Belgische telers uitgezaaide oppervlakte^
■■■MB