OPBOUW
e
STRIJD
de
it
99
No. 71. 24 Januari 1947
TWEEDE BLAD
UIT OUDE PAPIEREN
Ons Flakkeesch
De Veerverbinding
HellevoetsluisMiddelharnis.
In de „Tiamkoerier", het officiële orgaan
van en vo >r het personeel der N.V. Rotterd.
Tramwegmaatschappij, schrijft de wnd.
Directeur, de heer ri. J. van Zuylen:
De belangrijkste besluiten wv den ge
nomen ten aanzien van de Veerverbindingen
Om een einde te maken aan de grote ver
tragingen in het veer Hellevoetsluis—Mid
delharnis, welke niet alleen voor de reizigers
in het veer zelf onaangenaam zijn, maar ook
de loop van de treinen in Voorne en Putten
en op geheel Flakkee geheel ontwrichten,
zal in bovengenoemd veer een apart vaartuig
voor het passagiersvervoer in dienst worden
gesteld- Aanvankelijk wordt hiervoor een
van de schepen van de middenklassen aan
gewezen, met name het s.s. „Maasnymph",
maar als in de zomer van 1947 het s.s.
„Minister C. Lely" gereed komt, zal de
„Minister Ph. W. van der Sleyden" het
passagiersvervoer tussen Middelharnis en
rfellevoetsluis gaan waarnemen.
Na ampele overweging is besloten, otn
ook op de passagiersschepen enkele auto's
toe te laten, doch uitsluitend kleine perso
nenauto's en niet meer dan 4 of 5 per vaart,
want de veerdienst mag hierdoor onder geen
voorwaarde in vertraging konten. Aan dit
voorschrift zal onder alle omstandigheden
de hand worden gehouden.
Verwacht wordt dat de tweede boot nog
voor het einde van dit jaar in de vaart komt.
XXI
Over een oud landbouwproduct
(1)
Vele jaren geleden was een der belang
rijkste gewassen, die op Goeree-Overflak-
kee verbouwd werden, de meekrap. Dit
gewas, dat waarschijnlijk in de 15e eeuw
in ons land van beteekenis bego^ te worden,
werd vooral in Zeeland en Goeree-Over-
flakkee geteeld. Aangezien de meeste
lezers onbekend zullen zijn met de verbouw
van dit gewas, wil ik eerst een overzicht
van de teelt geven. Ik doe dit aan de hand
van een boekje over de verbouw uit het
jaar 1800.
Omstreeks Mei werden de benoodigde
jonge spruiten of kiemen geplukt van
planten, die reeds één of twee jaren oud
waren. Wanneer deze geplukt waren, wer
den zij in manden naar het gereed gemaakte
land gebracht. Dit is behoorlijk gemest en
geploegd en daarna in bedden verdeeld.
Op de akker was een groep planters of
zetters. Iedere planter was in het bezit van
een zetspade, een werktuig, dat eenigszins
geleek op een troffel van een metselaar.
Wat geschiedde er nu Over de breedte van
de akker zijn de planters verdeeld. De
eene helft knielt op de rechterknie en houdt
de zetspade in de linkerhand en de kiemen,
die door een voor hen uitloopenden jongen
aangegeven worden in de rechterhand.
Zij steken de zetspade schuin naar achteren
in de rechterzijde der bedden, waarvan
er 9 liggen op een afstand van twee roeden
(ongeveer 7 '/2 meter) lichten de aarde op
en plaatsen twee kiemen naast elkaar.
De andere helft der planters knielt op de
linkerknie en bevindt zich achter de eerste
rij. Deze groep beplant uitsluitend de
andere zijde der bedden. Op elk bed komen
dus in de breedte een viertal planten te
staan, terwijl in de lengte de planten op een
afstand van ongeveer 35 cm. komen te
staan.
In het algemeen ontwikkelen de kiemen
zich snel. Het e'enige, dat de plant noodig
heeft is tijdige regen, want het uitblijven
van deze kan de oogst doen mislukken.
Gedurende de zomer moeten de meelanden
zuiver van onkruid gehouden worden.
In het najaar sterft het loof af, waarna de
planten gedekt worden met een laag aarde
ter dikte van ongeveer 5 cm. Dit over de
akker geschiedt met een dekploeg, een
smalle soort ploeg. Gedurende de tweede
zomer is het werk wederom beperkt tot
het wieden van onkruid, waarna, nu met
behulp van een spade teneinde de wortels
niet te beschadigen, het gewas wederom
met aarde overdekt wordt. Ook gedurende
de derde zomer moet het gewas schoon
gehouden worden en dan begint omstreeks
September het delven der wortels. Dit
geschiedt met een spade, die een lang blad
heeft. Wanneer de wortels uit de aarde
verwijderd zijn worden zij in hoopjes van
8 tot 10 kroppen op het land gelegd. Na
enkele dagen worden de gedolven wortels
naar de meestoven gereden. Men kan
rekenen, dat er uit één gemet land ruim
1000 kg. wortels geoogst kan worden.
De landbouwers brengen de meekrap
allereerst naar de zoogenaamde koude
stoof. Deze bestaat uit een houten schuur,
die voorzien is van talrijke vensters,
waardoor de wortels natfr binnen geworpen
worden. De wortels worden gewogen en
betaald.
In een meestoof werken gewoonlijk
negen personen. Aan het hoofd staat de
Drooger, die bijgestaan wordt door een
tweetal knechten, waarvan de tweede de
naam van Onderman draagt. Vervolgens
kent men' de stamper, die belast is met het
toezicht op het stampen van de krap en de
Drijver wiens paarden de molen in beweging
brengen. Dit vijftal wordt bijgestaan door
een viertal jongens of vrouwen.
De meekrap wordt uit de koude stoof
in een mand met vier ooren haar de toren
gebracht. Dit is een afgesloten ruimte,
waarin vier Zolderingen van latwerk aan
gebracht zijn. De manden worden op de
benedenste etage geledigd en wanneer de
wortels een zekere mate van droogte ver-
toonen worden zij tijdelijk naar de 2e etage
vervoerd, vervolgens naar de 3e en tenslotte
naar de vierde. Dit transport gaat dag en
nacht door. De drooging geschiedt door
middel van verwarming door een vuur van
turf of kolen. De warmte wordt door
gemetselde kanalen, die van openingen
voorzien zijn, naar de droogzolders ge
bracht. Van de vierde Zolder wordt de
gedroogde meekrap naar de dorschvloer
gebracht. De aarde en verdere onreinheden
worden verwijderd door middel van zeven.
Vervolgens worden de wortels gebroken en
op de ast of eest gebracht. De ast bevindt
zich in een laagwerpig overwelfd vertrek en
bestaat in de eerste plaajs uit een oven of
stookplaats, die het varken genoemd wordt
en in de tweede plaats uit een lang kanaal.
Deze beide zijn gebouwd in een huis-
vormig bouwwerk met een lengte van
ongeveer 15 m. Over het „dak", dat uit
een netwerk van hout bestaat, ligt een
groot kleed. Uit het groote kanaal, dat wel
het vuurwerk genoemd wordt, kan door
middel van openingen de warmte komen
en deze dient er toe de op het kleed liggende
meekrap te droogen. Gedurende 24 uui
wordt de krap aan dit proces blootgesteld
Daarna wordt de meekrap vervoerd naar
het stamphuis.jHierna valt op een ze verticale
as van ongeveer 4 meter. Aan de bovenzijde
is hieraan een rad met een middellijn van
ongeveer 10 meter verbonden. Dit rad
wordt door drie paarden in beweging ge
bracht. De beweging wordt overgebacht
op een horizontaal loopende eikenhouten
as, wanneer een zestal stampers zoodanig
bevestigd zijn dat zij op en neer kunnen
bewegen. Zij worden telkens opgetild en
vallen dan weer neer. Deze stampers
zijn van essenhout en ongeveer 12 x/3 cm.
dik en 3 l/a meter lang. Aan de onderzijde
zijn zij voorzien,van stampijzers ter zwaarte
van tientallen kilo's. Deze stampers vallen
in een houten bak waarin de gedroogde
krap ligt die af en toe met behulp van een
ijzeren schop gekeerd wordt. De gestampte
krap wordt daarna gezeefd of zooals men
Zegt gezeelt. Het stampen van de meekrap
geschiedt uiteraard s' nachts omdat het
daglicht de kleur van de krap sterk aantast.
De gestampte krap wordt daarna in
vaten gepakt en is nu voor de verkoop
gereed.
(wordt vervolgd).
(10)
De vorige maal schreef ik iets over „de
VORlMleer", daarvóór iets over de echte
„KLANKLEER", nu wil ik het eens heb
ben over het taaleigen.
Het terrein van het taaleigen is zeer
uitgestrekt en ik wil ditmaal slechts wat
Flakkeesche woorden noemen die ik in het
Hollandsch nooit hoorde.
We beginnen dan met het woord kwibbe
voor kin en houden dan op over 's menschen
lichaamsdelen, om ons nu bezig te houden
met een ,,kroo" mensen (een menigte).
Zulk een kroo menschen kan je soms vin
den op de „heule" hoogte in Melissant)
De kroo werkvolk kan op het veurhoat (in
't land) een „stuitje", een hortjeop-
kieken. Ook kan je een kroo 's Zondags
uit de kerk zien komen en als er maar weinig
menschen in de kerk geweest zijn, kan je
hooren zeggen: „'t Was mar een klein
krootje".
Bij die kroo menschen gingen de diakens
met de borrecollectezak) rond.
Uit de kerke thuis gekomen, kan het dan
gebeuren dat er over de preek gesproken
wordt niet alleen, maar dat er één aanhou
dend tegen den "ander over 't gehoorde zit
te drusen(te twisten...).
Als de kinderen met Kerstmis thuis
komen uit de kerke, kan het wezen dat er
bij hun kommetje een kosseweggeligt.
In die kossemisweke is voor de venters
niet veel te doen en dan kan het zijn dat
een vader nog net .als een kind met z'n
jongens meespeelt, zoodat moeder zegt:
„Kiek noe toch zo'n ouwe sloe/ es an, hie
is nog net zoo flauw as-tie jongers".
Zij heeft altijd haar werk. Ze moet nog
al es een keer naar de „luzze", om uit de
naeker op het scheel(deksel) van den
„tras", water in de trekpot te doen.
Die naeker staat daar boesvol(strekend
vol), geheel vol.
En als ze zit dan zit ze niet ledig. De
klosse „twien" (garen) op de tafel wijst wel
uit waar ze aan bezig is. „Twint" (=-
ondertusschen) mag ze d'r jongens wel in
de gaten houden, want die zitten mekaar
nog al eens te „tikteelen".
In de zomer heeft ze van de kinderen
minder last. De jongens spelen buiten of
werken in 't hof, in een eigen hoofje
(tuintje). De rive(hark) kan een flinke
joon al gauw hanteeren. Dan zijn er die
schoteiillengaan vange en die soms een
puut kikker) in de dulve sloot)
grijpen en 't arme beest komt er dan meest
niet goed af. (Zoovér mij bekend komen
„puut" en „dulve" slechts in Ouddorp en
Goeree voor).
Zo tegen den „boldert", als de kroo naar
huis komt, zie je de jongens dan ook op
huis aankomen.
In de herfst is het na den holdert al
gauw deemster(schemerig). Dan zie je,
als 't daarbij nog diesig mistig) is, weinig
buiten. De „kopboomen" knotwilgen,
vgl. Duitsch: Kopfbaume) aan de slootkant,
staan dan droomerig in de mist.
Is 't erg dik, dan kan je soms het „oprei"
(oprit) haast niet vinden, als je nog de hort
op moet. Je bent dan weer blij als je weer
ergens binnen zit zonder ongelukken.
Voor een teelmanis het 's ochtends,
als de mist niet opgetrokken is, ook niet
aangenaam met zulk weer met paard en
wagen er door te moeten. Hij moet wel
goed bedreven zijn in het rijden, om de
weg te vinden.
Het hittekopen „haar-op" moet hij
wel goed weten te gebruiken.
VERVOLGVERHAAL
k.
k.
>0
k.
k.
Ie.
door W. v. d. AKKER
:nis
Bert en Gerrit zijn naar Dijkstra gegaan
om hun „Vrije Courant", die ze in hun
dorp en ook bij enkele boeren buiten het
dorp hebben rondgebracht, te laten zien.
Dijkstra leest het pamflet aandachtig door.
„Dat is prima gedaan", zegt hij.
Dijkstra kijkt een poosje stil voor zich
heen, dan herhaalt hij: „dat is prima
gedaan" en vervolgt: „Beseffen jullie wat
je gedaan hebt, wat de consequenties daar
van kunnen zijn? Jullie zijn nog betrekke
lijk jong. Op die leeftijd doet men in zijn
enthousiasme zo licht iets, zonder de
gevolgen voldoende te overzien".
Bert kijkt verwonderd naar het ernstige
gezicht van Dijkstra. Vindt hij het toch
niet goed
Dijkstra bemerkt Berts verwondering.
„Je moet niet denken dat ik afkeur wat jullie
gedaan hebben. Integendeel, ik vind het
prachtig. Ik bedoel, dat jullie goed moeten
overwegen, wat voor jullie persoonlijk daar
van het gevolg kan zijn. Zodra men, met
die men bedoel ik de Duitsers en hun
satellieten, er iets van merkt, zelfs maar
sterk vermoedt, wie hun dit gelapt heeft,
loop je groot gevaar. Met elkaar, ook al
is het in een vrij grote club, zoals verleden
week toen van Hoogstraten hier was, de
zaken bepraten, is zo gevaarlijk niet, maar
jullie zijn door dit pamflet te maken en te
verspreiden een actie tegen de Duitsers
begonnen, die ze zelf zeker zullen bemer
ken, want ze zullen vermoedelijk al vlug
weten, dat er iets verspreid is. Misschien
hebben ze 't al in hun bezit. Ze zullen
zoeken naar de daders en in 't vervolg
waakzamer zijn. Een volgende keer zal het
gevaarlijker zijn, dan de eerste keer, daarom
moet het, indien mogelijk, nog voorzich
tiger gebeuren. Maar, hoe voorzichtig je
het ook doet, altijd is er kans dat je wordt
betrapt. Heb je er wel eens over gedacht,
v/at je dan te wachten staat?"
Bert en Gerrit zijn vooral door Dijkstra's
ernstige toon onder de indruk van zijn
woorden.
„Maar Van Hoogstraten heeft toch
duidelijk gemaakt, dat het noodzakelijk
gebeuren moest", is eindelijk het antwoord
van Bert. „U was het daar toch ook mee
eens".
Zeker, ik ben vast van mening, dat wij
moeten waarschuwen en voorlichten. Ons
volk moet niet misleid worden door de
verduitste pers van thans, het moet wakker
blijven. Jullie moeten je echter goed reali
seren, dat voor jullie zelf de gevolgen
verschrikkelijk kunnen zijn".
„Ik geef toe mijnheer Dijkstra", zegt
Gerrit, „dat ik me dit alles niet precies heb
ingedacht, maar nadat u het ons hebt dui
delijk gemaakt, wil ik het toch blijven doen.
Het zal wellicht aanleiding zijn steeds de
uiterste voorzichtigheid te betrachten".
„In de oorlogsdagen", valt Bert bij, was
het juist zo ontzettend moeilijk de Duitsers
te zien binnentrekken, zonder dat je maar
een hand kon uitsteken".
„Ik zou zo graag willen", vervolgt Dijk
stra, „dat men, niettegenstaande de gevaren
die men ziet, toch bewust het werk aanpakt.
Ik ben bang, dat er zijn die het alleen doen
omdat ze het interessant vinden, zonder
dat ze het gevaar beseffen. Zou het verkeerd
lopen, dan zullen zij hun haren uit het
hoofd trekken van spijt. Het doet me goed,
dat het bij jullie zo niet is.' Ik geloof dat
God ons deze moeilijke taak heeft opgelegd.
We kunnen nog niet overzien wat ons nog
te wachten staat. In Gods kracht zullen we
•het alles moeten volbrengen".
Dijkstra's vrouw heeft inmiddels ieder
van een kopje thee voorzien. Zwijgend
drinken ze, nadenkend over 't gesprokene.
Zowel Gerrit als Bert voelen hun bewonde
ring voor Dijkstra stijgen. Ze worden zich
bewust van de innerlijke kracht, waardoor
Dijkstra gedreven wordt... dat is het
echte. om Gods wil de strijd tegen den
overweldiger aanbinden... rustig de ge
varen onder de ogen ziend.
Dijkstra is hef die de stilte verbreekt.
„.Toch zullen we het beter moeten organi
seren. Jullie idee is schitterend. Op iedere
plaats moet dat Zo gedaan worden, maar
niet ieder op eigen houtje; een volgende
maal zullen we gezamenlijk iets opstellen
en voor alle dorpen hier in de omtrek gelijk
stencillen. Dat is eenvoudiger en brengt
minder gevaar mee. Wanneer Van Koog
straten weer komt zullen we dat bespreken.
Bert is niet ontmoedigd door de ernstige
woorden van Dijkstra. Hij voelt in zich de
blijdschap van te kunnen werken Voor een
zaak, die het waard is, dal gevaren geris
keerd worden. Wel is hij, als hij met
Gerrit naar huis fietst, minder uitbundig
dan toen zij gingen. De woorden van Dijk
stra hebben hun uitwerking niet gemist.
Het lijkt alsof hij iets van het rustige, van
de kalme vastberadenheid van Dijkstra
heeft overgenomen.
HOOFDSTUK III
Dezelfde avond, dat in de huiskamer van
Dijkstra het ernstige gesprek plaats vindt,
zitten ook enigen in Van Genderens woning
in een ernstig gesprek gewikkeld. Het zijn
van Genderen en zijn vriend Van Buren in
gezelschap van herr Mililer, de comman
dant van de Duitse troepen op het dorp,
die sinds hij op het dorp gelegerd is, een
vaste bezoeker van de boerderij van Van
Genderen is. Een exemplaar van „De Vrije
Courant" ligt op tafel. Van Buren, de felle
nazy, van wien voor de capitulatie niemand
geweten had, dat hij zich aan Germaanse
ideeën bezondigde, had bij zijn binnenkomst
„De Vrije Courant" met een nijdig gezicht
op tafel gegooid.
Een dorpeling, die het blaadje in zijn bus
gevonden en met genoegen gelezen had,
was op het idee gekomen het in een enve
loppe aan Van Buren te zenden. Zo had
dan s'morgens Van Buren, nadat hij eerst
zich verheugd had over een brief van het
Agrarisch front, die hij als functionaris
van dat front ontving en waarin met veel
bombarie een grootscheeps te voeren actie
in het vooruitzicht gesteld werd onder het
motto: Nederland voedt zichzelf en pro
ductieslag, zich daarna geërgerd aan de
inhoud van de volgende enveloppe.
(Wordt vervolgd)