WOENSDAG
10 OCTOBER 1934
Het 40-jarig jubileum van
den Eerw. Heer D. SLAGER
MOTTEN
Prijs per kwartaal f 1,
Losse nummers 0,075
ADVERTENTIËN
Dit blad verschijnt iederen
Woensdagmorgen en Vrijdagavond.
Prijs per kwartaal f 1,
Losse nummers 0,075
ADVERTENTIËN
van 16 regels1,20
Elke regel meer 0,20
Bij contract aanzienlijk korting.
Dienstaanbiedingen enDienstaanvragen
f 1,per plaatsing tot een maximum
van 10 regels, elke regel meer 15 cent.
Dit blad verschijnt iederen
Woensdagmorgen en Vrijdagavond.
Het wordt uitgegeven door de
N.V. Uitgeversmaatschappij
„Onze Eilanden", Tel. Int. No. 15
Voorstraat Middelhar nis.
16E JAARGANG. - N°. 95
Godsdienstonderwijzer bij de
Isr. Gemeente te Middelharnis.
Zondagmiddag te twee uur had in het Kerk
gebouw der isr. Gemeente aan liet Zandpad,
een eenvoudige, doch indrukwekkende huldi
ging plaats van den Eerw. Heer D. Slager,
voorganger van dit kerkgenootschap op dit
eiland, in tegenwoordigheid van bijkans alle
geloofsgenooten en enkele vrienden, anders
denkenden.
Na door den Kerkeraad te zijn binnengeleid,
werd den jubilaris door een koortje een wel
komstgroet toegezongen, Psalm 118 2629:
Gezegend is hij die binnenkomt in naam des
Heeren.
De Eeuwige is onze God. Hij heeft ons licht
verschaft.
Bindt het feestoffer met touwen aan de
horens van het altaar.
Mijn God, zijt Gij, U wil ik huldigen.
Mijne Godheid, U wil ik verheffen.
Dankt den Eeuwige, want Hij is goed.
Want eeuwig duurt Zijne welwillendheid.
De heer S. L. de Haas uit Rotterdam leidt
den dienst en opent met het Middaggebed,
dan werd door een Broeder van den jubilaris,
den heer S. Slager uit Den Haag,, gezongen
Psalm 116 en 117.
Vervolgens hield Rabbijn Cohen uit Rotter
dam, namens den Opperrabbijn een rede.
Spreker begon met de melding dat hem twee
meeningen bezielden, ten eerste dat hij het
betreurde dat den Weleerw. Heer Opperrabbijn
tot zijn spijt om ernstige reden verhinderd was
tegenwoordig te zijn en ten tweede dat het
hem verheugde in diens plaats deze huldiging
te mogen bijwonen. Spreker wilde herinneren
aan een verhaal uit de Heilige Talmud waarin
eens een Egyptisch Koning enkele wijzen bij
zich liet komen en verzocht, een vertaling te
geven van de 5 boeken van Mozes, terwijl elk
der wijzen apart was opgesloten. Bij vergelijk
van vertaling bleek dat zij vrijwel eensluidend
waren, waaruit de macht van den Allerhoog
ste bleek. De volgorde der woorden van de
Teksten waren zoo, dat zij allen eerst den
naam van God noemden, opdat niet de mee
ning zoude kunnen ontstaan dat God zich zelf
geschapen zoude hebben. Wanneer wij dit
zouden moeten erkennen, waarom begint het
wetboek dan niet met „Wat schiep de wereld".
De wet begint met „Ik ben de Heere God."
Wij mogen daaruit leeren dat wij God niet
moeten leeren kennen uit traditie of over
levering van Vader of Moeder. Zoo ook sprak
Koning David, die tot Salomo zeide: Zoek
dezelfden God dien ook door Uwen Vader is
beleden. Ik hoop dat U mij allen begrijpt.
Het gebeurd dikwijls dat iemand gehuldigd
wordt uit een beroemd geslacht, doch nu zijn
wij bijeen om U, geachte Heer Slager, te hul
digen om Uw eigen verdiensten die Gij ver
worven hebt in de periode welke achter U
ligt. Uw eigen optreden heeft U vrienden doen
verwerven. Wat u gedaan hebt is geen over
leg, doch alleen door liefde en toewijding hebt
U de genegenheid Uwer Gemeente verworven
en van velen ver daar buiten. Moge God U
geven dat ge nog vele jaren met liefde, toe
wijding en ernstig streven Uw werk moge ver
FEUILLETON.
OUÏDA
Naar het Engelsch door
C. BAARSLAG.
62)
Madame Jeanne gevoelde wat een boogschutter
moet gevoelen als, bij een grooten schietwedstrijd,
de pijl, die het hart van de schijf moet raken, zijn
doel mist en in het zand terecht komt.
Het was niet minder te betreuren dat zij,
Hertogin de Sonnaz, eene dochter uit het machtige
huis der Mérilhac's, hare losheid van zeden uit
het Tweede Keizerrijk zoover gedreven had, dat
zij op het terrein van hare eigene kermis de lichte
troepen van het Parijsche tooneel toeliet!
Er werd niets gezegd, niets gedaanMadame
Jeanne gevoelde zich teleurgesteld, en hare kermis
scheen reeds iets van hare waarde voor haar
verloren te hebben.
Vere hield zich bedaard en stil; zij kwam niet
buiten de hemelsblauwe gordijnen van haar eigene
tent.
„De ondeugd schuilt in tenten," wijzigde Prinses
Nadine een bekende regel, terwijl zij naar de wit-
en-rose-gestreepte tent met het knabbelend eek
horentje zag. Maar zij fluisterde die aanmerking
slechts een beproefd oud vriend in 't oor, Graaf
Schondorff, die, vele jaren, meer dan zij wel had
willen tellen, haar slaaf, haar majordomus en haar
souffre douleur was geweest. „Ik ben maar blijde
richten, hl de jaren van Uw optreden hebt
gij den steun meer dan 25 jaar genoten van
Mevrouw Uw echtgenoote. Zij spoorde U mede
aan daar Uw plicht te doen waar dit noodig
was. Niemand, wie ook, klopte bij U tevergeefs
aan, waar menschenplicht U riep was U be
reid. God geve dat Gij het leeraarsambt tot
in lengte van dagen moget vervullen.
Daarna werd het gebed gelezen voor het
Koninklijk Huis.
Vervolgens werd het woord gevoerd door
den Jubilaris, hetwelk wij hieronder laten
volgen
Geloofd zijt Gij, E. Koning der wereld, die
(mij) het leven verleend en behouden heeft
om dit tijdstip te bereiken.
Mijne Geliefden,
Het is de lofzegging die iedere Israëliet uit
spreekt, telkens weer wanneer hem het voor
recht wordt geschonken een belangrijk tijdstip
te bereiken. Kort, maar veelzeggend, weinig
woorden, maar rijk van inhoud. Zoo wil ik
ook thans daarmede aanvangen en den Al-
goede dank brengen en hu'de voor het be
reiken van dezen dag. Veertig jaren lang was
Hij mij tot stut tot steun, tot kracht en
sterkte'om deze gemeente voor te gaan en te
'eiden.
De goede G. was met mij en ik behoefde
niet te vreezen. Hij stond mij bij in moeilijke
tijden, wees mij'den weg gedurende veertig
jaren opdat tijden van vreugde mij niet zou
den verblinden. En ondanks het klimmen der
jaren gevoel ik mij nog sterk en vol goeden
moed. Voorwaar een reden tot innige dank
baarheid. Deze 40 jaren was de E. met (mij).
M. W.
Ja het zijn nu veertig jaren, die G. mij
schonk om in Uwe gemeente het heilige werk
te verrichten, dat de plicht mij oplegde. Als
van zelf sprekend gaan mijn gedachten terug
naar den dag toen ik voor het eerst als leeraar
voor U stond. Een voor mij eervolle benoeming
door den toenmaligen kerkeraad gaf mij hoop
en vertrouwen. Ik zou nu voortaan Uw
leeraar zijn. Maar toen de dag naderde, dat
ik mijn functie mocht aanvaarden, was het
niet geheel zonder vrees. Ik was immers zoo
jong en had weinig ervaring. Ik ben een
jongejing" zoo riep ik U toe, zoo riep ik den
profeet na, maar het godde'ijke woord van
dienzelfden profeet: Zeg niet „Ik ben een
jonge'ing," maar de plicht, dien Ik U op de
schouderen leg, zult gij volbrengen. „Waar
heen Ik U zend, zult gij Uwe roeping bewust
zijn en het woord spreken dat Ik U gebied."
Thans, na zoovele jaren, komt de vraag in mij
op „Hebt ge aan die roeping gehoor gegeven?"
Vooraleer ik U het antwoord op deze vraag
schenk, zult U mij veroorloven eerst een wijle
bij het verleden stil te staan.
Ik denk dan in ae eerste plaats aan die
mannen, die n«ij toenmaals tot het heilige
ambt hebben geroepen. Het waren de Heeren
L. Schooling, Sam en B. Haagens, die helaas
uit het aardsche leven zijn gescheiden, de
Heer I. Ph. Gazan, die zich spoedig te A'dam
ging vestigen en met onzen grijzen voorz. de
Heer M. Rood, die nog een flinke gezondheid
genieten, ondanks beider hoogen leeftijd. Een
dankbare herinnering gaat uit naar den Heer
David Haagens, die zooal niet tot den kerke
raad behoorencle, als voorzitter van het toen
malige schoolbestuur, ijverig voorstander als
hij was van goed godsdienstonderwijs, mij ge
willig bijstond om de voorkomende moeilijk
dat Vera het zoo goed opneemt," dacht zij, met
een gevoel van geruststelling.
Een weinig later kwam er in die tent een schoone
vrouw, in 't zwart gekleed, met rose strikjes; zij
had een hoog kapsel van glanzig haar, en eene
weelderig gevormde gestalte.
Dat was Noisette. Zij maakte veel drukte en
beweging, lachte luid met de heeren, die haar
vergezelden, en bekeef de knechts, die hare
bagage uitpakten.
„V'la la petite!" zeide Noisette, terwijl zij naar
de hemelsblauwe tent aan de overzijde zag. Dat
zeide zij altijd als zij Prinses Zouroff zag. Op eene
soort van minachtend goedhartige wijze, had
Noisette medelijden met haar.
Het uur van zonsondergang verstreek, en Vere
liet volstrekt niet blijken dat zij den naam onder
het vergulde eekhorentje, en de vrouw, wier
zinnebeeld het notenkrakend eekhorentje was,
herkend had.
Madame de Sonnaz wist niet wat zij daarvan
denken moest. Zij had de uitdrukking van Vcre's
oogen gezien, en daar zij haar voor koel, maar niet
voor flauw van karakter hield, kon zij niet be
grijpen hoe zij die belcediging zoo lijdzaam ver
droeg. Zij reed met haar en Zouroff naar Félicité
terug om daar te dineereu en den nacht door te
brengen.
„Het zal morgen en grand succes zijn," riep zij
vroolijk uit. „O mon Dieu! wat ben ik vermoeid
wat zal ik mij nog meer moeten vermoeien!"
„Gij zijt al te goed voor de armen," zeide Vere,
op een toon, die de hertogin niet. recht beviel.
„Als zij nog wat ouder is, zal zij onverdragelijk
zijn," zeide zij bij zichzelve.
Vere kwam thuis, kleedde zich voor het diner,
heden te overwinnen. Helaas, ook hij werd
spoedig naar betere gewesten opgeroepen. En
wanneer ik ons kerkhof betreed en de vele
grafheuvels aanschouw die zijn verrezen, dan
denk ik met weemoed teruggaan de velen, die
ons zijn ontvallen, waarvan wij kunnen ge
tuigen: Zij waren onze geliefden bij hun leven:
Ouders, echtgenooten en kinderen, allen te
zamen rusten daar. Uw Vaders en Moeders
maar ook mijne nabestaanden en vrienden.
Het waren mijn broeders en zusters, ja zelfs
1 meer dan dat. Naast mij en met mij hebben zij
de belangen der gemeente gediend en hun
taak tot eer van G. volbracht. Hun verdriet
deed mij leed, hun vreugde was de mijne. Ach,
hoe vol deemoed stortten zij hunne gebeden
uit, die mannen als Marcus Hartogs, Leizer
Haagens, Mozes Polak en zovo vele anderen.
Ja, hoe gingen hunne echtgenooten in vrome
onderworpenheid voor in het oefenen van
Gode welgevallige werken. Och, hoe ootmoedig
betraden zij het bedehuis, om naar mijn voor
dracht te luisteren, hoe beschouwden zij mij
als hun leeraar en Vriend, nu eens raadgevend,
maar ook raadvragend in geestelijke of alge-
tneene aangelegenheden. En wanneer het in
deze heilige stonde niet mogelijk is alle namen
te noemen, met weemoed, maar met onder
worpenheid en berusting denken we aan het
drietal dat ons nog zoo kort geleden is ontval
len, de Heeren Jacob Polak, Mozes Hammel-
burg en Mevr. Rood, die aan het praktische
leven in onze kleine omgeving op hunne wijze
deelnamen. Bij hun leven waren zij, evenals
die velen die voor hen uitgingen, Uwe en onze
beminden. Zij allen hebben een goeden naam
nagelaten, zoodat over hun het woord van
koning David bewaarheid wordt: ook na hun
dood niet gescheiden, hun goede namen zijn
onuitwisbaar gegrift in de harten van ons
allen. Vergeten kunnen en willen wij ze niet.
Nog zien wij voor'ons, die van heilig vuur en
ijver b'akenden kerkbestuurder, den Heer Ben
jamin Haagens. Zijn figuur kan niet van ons
scheiden. Bijna een ha've eeuw stond hij op
de bres om de belangen onzer J. G. te dienen.
Aan het kerkelijk leven heeft hij belangrijk
deel genomen. Onbaatzuchtig in zijn streven
heeft hij niet anderen de gemeente tot grooten
bloei gebracht. Hij is ons te vroeg ontvallen,
maar laten wij G. danken dat wij hem nog
zoo'n langen tijd mochten bezitten. Met de
blijden kon hij jubelen, met de treurenden be
droefd zijn. Hij en die velen welke zijn heen
gegaan, zullen een lichtend voorbeeld blijven
voor het tegenwoordig geslacht dat thans de
gemeentebelangen als taak op de schouders is
gelegd. Het aandenken der braven blijft ten
zegen.
M. W. Wanneer het verleden ons voor
enkele oogenblikken bezig houdt, dan denken
we met blijdschap in het hart aan het heden,
aan dat wat nu is. Het belangrijk ver'eden
bracht ons de vrucht van het oogenb'ik.
Of dan reeds a' het werk is vo'bracht? O,
neen, verre van dat. Rusteloos zullen we voort-
arbeiden aan den godgewijden arbeid. Ge
lukkig, hec tegenwoordig bestuur is met de-
ze'fde" liefde bezield om met een onvcrbrcek-
baren wil, ondanks meeningsverschil en gees
tesrichting, de orthodoxsche richting in onze
gemeenschap te behouden en haar op pijl te
houden, niettegenstaande de tegenwoordige
tijd de zorgen vermeerdert en zwaar doet zijn.
Met onverdroten ijver en met ijzeren wils
kracht bezield, spoort het hare leden aan, de
gemeente omhoog te heffen, waarvoor noch
financiecle offers te groot, noch tijd, noch geduld
ging naar beneden, met eene uitdrukking in hare
oogen, die daar nieuw in was, en gedroeg zich
onder het diner met die koele bevalligheid, die
fiere waardigheid, die haar den naam van Alpen-
bloemen had doen verwerven.
„Zij zal het zeker maar nemen voor hetgeen 't is,"
dacht Madame Jeanne, die aan de rechterhand
van Zouroff zat; en zij was misnoegd op zichzelve
dat zij zich vernederd had hare kermis voor de
dramatische zusterschap open te stellen, al was
't ook louter in het belang der weldadigheid.
Na het diner, toen men zich verstrooide
sommigen om kaart te spelen, anderen om te
coquetteeren, eenigen om naar de vocale en
instrumentale muziek te luisteren, die, dank zij
den keurigen smaak van Madame Nelaguine, de
partijen op Félicité altijd groote aantrekkelijkheid
gaf werd Sergius Zouroff, op het oogenblik dat
hij uit de kamer, waar gespeeld werd, naar de
rookkamer ging, door zijne vrouw staande ge
houden. Zij stond voor hem met opgeheven hoofd
en de handen op een grooten veêren waaier over
elkaar geslagen.
„Monsieur," zeide zij zeer bedaard, hoewel
hare stem geheel anders klonk dan op dien avond
van hunne terugkomst, toen zij hem op het terras
had aangesprokenMonsieurgij hebt verlangd
dat ik morgen aan de zoogenaamde kermis deel
zal nemen?'
„Zeker," zeide Zouroff, en hij staarde haar aan.
„Dan," hernam zij, nog zeer bedaard, „moet ik
u verzoeken de tent van de actrice Noisette te
doen wegnemen of ten minste niet door haar te
laten bezetten. Anders ga ik niet in de mijne."
Zouraff was stom van verbazing. Hij staarde
haar als wezenloos aan.
te veel zijn. De oude, grijze voorzitter, onze
Nestor, jeugdig in zijn streven, waardig trotsch
als hij is nog steeds te behooren tot hen die
de belangen van de gemeente trouw en eerlijk
behandelen, de wakkere Prèces onder zijne
medeleden, siert de bestuursfunctie reeds meer
dan een halve eeuw en stevig houdt hij de
teugels van het bewina in handen, remmend
voor al te veel ijver, aansporend zoo het noo
dig is. Vrede en eendracht schrijven zij, de
leden van het bestuur in hun vaandel en dit
maakt hun sterk en doet hen, naast de achting,
de medewerking verleenen der trouwe ge
meentenaren. Hoe schoon is het als „Broeders"
in eendracht samen werken, daar, daar gebiedt
God zijn zegen. Onze wijzen leeraren: Zon
der vrede, zonder eendracht is niets volkomen.
Zoo, M. W., werd de zware taak van den,
leeraar verlicht. Het werk vergemakkelijkt,
door den goeden geest, die in de gemeente
heerscht. Zoo blijve het.
Laat mij dan thans beantwoorden de vraag
die ik daar straks stelde, of ik aan de gestelde
eischen van den leeraar heb voldaan?
Hei zou zeer zeker van zelfverheerlijking en
van zelfverheffing getuigen, wanneer ik daarop
een beslist bevestigend antwoord gaf. Ik ben
mij mijn kleinheid, mijn nietigheid maar al te
zeer bewust. Wellicht waren mijne tekort
komingen vele, maar toch zie ik in Uw aller
tegenwoordigheid, het bewijs dat de 40 jaren
van mijn arbeid onder U, niet onvruchtbaar
zijn gebleven. Maar wanneer ik dan op eenige
resultaten kan wijzen, dan is het naast den
goddelijken bijstand, zeer zeker de welwillend
heid van dit en vroeger bestuur, waarmede
men mij is tegemoet getreden. De royale wijze
waarop ge aan mijn verlangens te gemóet
kwaamt, zij sieren Uw college en de leden
onzer gemeente! Zij zijn het die het aanzien
onze kleine gemeente overal hebben doen rijzen.
Zoo heb ik gedurende deze 40 jaren, mede
verzekerd van Uw aller onmisbaren steun en
geleid door den goeden wil van U allen, be
schermd door den hoogen, hemelschen Bijstand
mijn omvangrijke taak kunnen volbrengen en
de'drie grondzuilen van het ware Jodendom:
Leering Verheffing van den eeredienst'en
de Weldadigheid in hare talrijke, in hare on
derscheidene vertakkingen, kunnen bevorde
ren. En zoo ik niet ten volle tot het doel
kwam dat ik mij als „goed" voor de oogen
stelde, dan was het niet de onwil, maar de 'on
macht die mij belemmerend in den weg trad.
Niet licht liet ik mij ontmoedigen. Op de
goddelijke hulp vertrouwend, bouwde ik steeds
voort en zocht te doen wat de plicht mij voor
schreef. De woorden door de G. eenmaal aan
den profeet Jeremia toegeroepen, zij waren
ook mij een aansporing om te werken aan de
verheffing van G's heerlijkheid en ie ver
kondigen en te bezingen Zijn hooge- Majesteit
en de heiligheid van Zijn Naam. Door de jaren
heen gevoelde ik mij steeds krachtiger worden
en van onervaren jongeling rijpen tot een
man, die het schoone" ideaal 'waarvoor hij
strijdt, het belijden en leeraren der Heilige
Leer tot zijn levensdoel heeft gemaakt. En
mocht ik thans nog niet ten volle geslaagd
zijn in mijne pogingen wie bereikt die ten
volle ik gevoel mij thans nog jong en krach
tig genoeg om met U te zamen voort te gaan
en ik blijf vertrouwen op de goddelijke" Al
macht en op Uw aller medewerking van oud
tot jong. Of gij mij die wilt blijven verleenen,
geen oogenblik zal ik daaraan twijfelen.
M. W: Wanneer ik straks vroeg of ik mijn
plicht heb gedaan, dan wist ik zelf maar al te
„Wat zegt gij?" vroeg hij norsch, na een oogen
blik gezwegen te hebben. „Wat zegt gij? Zijt gij
gek?"
„Gij hebt, geloof ik, zeer goed gehoord wat ik
gezegd heb," antwoordde Vere. „Ik heb alleen
maar te zeggen dat als Mademoiselle Noisette er
bij is, ik er niet zal zijn. Nu hebt gij maar te beslis
sen."
En zonder een woord meer te zeggen of zelfs
een blik op hem te werpen, ging zij naar de muziek
zaal bij de andere dames.
Sergius Zouroff stond haar verbaasd na te staren.
Hij gevoelde zoo iets als zijne voorzaten gevoeld
moeten hebben wanneer een lijfeigene, dien zij
lang gewoon waren geweest te slaan en te mis
handelen, tegen hen opstond en op zijne beurt hen
sloeg. Wat. wist zij van Noisette? Hij veronder
stelde dat zij alles moest weten, omdat zij niets
tegen de twee andere actrices had, die aan de
kermis van de groote dames mochten deelnemen.
Het kon hem niet schelen wat zij dacht dit
meende hij ten minste; maar het kon hem veel
schelen dat zij hem zoo uitdagend durfde toespre
ken, hem, zooals hij het noemde, eene scène durfde
maken, haar wil tegenover den zijne durfde stellen.
En te midden van al die bitterheid en toorn, had
hij een wrevelig gevoel van schaamte; een besef
dat zijne leefwijze evenmin bij de hare paste als
het. de lippen van een dronkaard voegt een ivoren
beker met gewijden wijn aan te raken.
Hij ging zijne zuster opzoeken.
„Nadine," zeide hij scherp, „hebt hij Vera iets
van Noisette verteld?"
Madame Nelaguine zag hem met zekere verach
ting aan.
„Ik? Praat ik ooit? Doe k ooit iets, dat on
goed, dat ik ook tekortkomingen bezat. Maar
wanneer ik zie, hoe gij allen begeert dienjdag
voor mij tot een jubeldag te maken, dan zie
ik daarin het bewijs dat ge mijn werk, 't moge
niet het stempel der volmaaktheid dragen,
ten hoogste waardeert. Dit stemt mij dankbaar,
dankbaar jegens G. in de eerste plaats dat Hij
mij dezen dag deed beleven, dankbaar jegens
U allen dat gij mij op deze wijze Uw tevreden
heid toont. Ik ben U dankbaar omdat gij mij
al de jaren door Uw steun niet hebt onthouden,
waar ik dien begeerde en van noode was om
dikwijls (zij het met groote inspanning) te
geraken tot dat wat wij ons als een heilig doe
voor de oogen stelden. Een dag van groote
dankbaarheid is het heden, voor mij, maar
ook voor U jongeren van dagen. Niet altijd zul
len wij Uwe leidslieden blijven: Het aardsch
bestaan is nu eenmaal van tijdelijken aard,
maar dan, gij jongeren, wanneer gij eenmaal
onze plaatsen zult moeten innemen, doe het
dan met dezelfde liefde en denzelfden geest en
opoffering als de ouderen het deden. Draagt
voort den roem, die van onze kleine gemeente
uitstraalt, tot vreugde van U zeiven en van
den G. die U heilig zal blijven. Want ook daar
voor zijt ge heden in feeststemming om ook
in de toekomst te werken met een gepast en
b'ij optimisme tot verheerlijking van G's
naam.
M. W. Ik noemde straks de drie grondzui'en
van het Jodendom. Onze oude wijzen leeraren:
„Bidt voor de welvaart van de regeering."
Wanneer den IsraÜet wordt bevolen dit zelfs
nog te doen in de landen der verdrukten, hoe
veel te meer zal men dat doen in ons gezegend
Nederland, het land van Rechtvaardigheid en
Liefde. In ons klein land, groot door haar on
gekunstelde vrijheid. Het land der Oranjes,
waarover onze geliefde en hoogstaande vor
stinne regeert, evenals hare voorzaten en de
trouw van hare onderdanen waardig is. Blijft
trouw ons vorstenhuis, onze geliefde Koningin,
die gulden vrijheid gebiedt hoe ge gelooven
wilt.
Ik mocht 34 jaren werken onder het toe
zicht en leiding van onzen voormaligen Opperr.
Dr. Ritter. Hij was mij steeds een vaderlijke
vriend, een onbaatzuchtig raadgever. Moge
G. hem een goede grijsheid blijven schenken.
Sedert eenige jaren heb ik het voorrecht te
mogen werken onder Opperr. Davids. Zeer tot
mijn en ons aller spijt is zijn Weleerw. door
ongesteldheid verhinderd aanwezig te zijn en
't zai hem ongetwijfeld leed doen niet persoon
lijk in onze vreugde te kunnen deelen, want
Z'.Eerw. leeft met ons mede en stelt veel be
lang in wat er ook in zijne kleine gemeenten
gcscheidt. Moge de Oppergeneesheer onzen ge
liefden oppergeestelijke eene spoedige genezing
schenken opdat hernieuwde krachten hem in
staat stellen het hooge, maar zware ambt ver
der ongestoord te kunnen vervullen. En ook
aan U, geëerde rabbijn, die zoo welwillend
was in plaats van den opperrabbijn hier aan
wezig te zijn en mij door Uw hartelijk woord
toe te spreken, gij waart nlij steeds ee *1 vriend
en leeraar waar ik trotsch op blijf. Geve G. U de
kracht nog vele zeer vele jaren de belangen
van ons Jodendom te behartigen. Niet alleen
in naam, maar ook in daad zijt gij de priester
van Uwe geloofsgenooten die 'U eeren en ach
ten. Ook U talrijke aanwezigen, anders
denkenden, ook U den dank voor Uwe groote
belangstelling. Moge ook over U het woord
van den psalmist worden bevestigd, zooals wij
dat voor ons zeiven bidden:
Zietdaar, de G. mijner Hulpe, op U blijf ik
verstandig is?"
„Wie heeft her dan gedaan?"
„Wie? Waarschijnlijk tout Paris, iedereen en
niemand. „Maar wat is er dan gebeurd?"
„Wat er gebeurd is?" Zij heeft mij eene scène
gemaakt. Zij verklaart dat" als Noisette morgen
in hare tent is, zij niet naar de hare wil gaan.
Zij is zoo onnoozel niet als gij denkt."
„Hoe kan zij dat ook wezen, na drie jaar uwe
vrouw te zijn geweest?" Het spijt mij dat zij zulke
dingen begint op te merken. Ik zal wel eens met haar
spreken, als gij wilt Of wilt gij Noisette ver
wijderen?"
„Noisette verwijderen? Denkt gij dat zij ooit
naar mij luistert? Denkt gij niet dat ik door ieder
een uitgelachen zou worden als ik twist met haar
maakte om Vera's grillen te believen?"
„Zou men u uitlachen als gij uwe mattresse ver
driet deedt om uwe vrouw niet te beleedigen?
Ja, ik geloof het toch wel. Wat is het eene lieve
wereld!" dacht Prinses Nadine, terwijl zij overluid
zeide: „Ik zal met Vera spreken. Maar zij is moei
lijk te overreden. En gij moet 't mij niet kwalijk
nemen, Sergius, maar op dit punt geloof ik dat
zij gelijk heeft, 't Is niet zooals 't behoort, Made
moiselle Noisette, of Mademoiselle wie ook, van
dezelfde hoe zal ik het noemen? avontuurlijke
reputatie, met ons in aanraking te brengen."
„Misschien niet," zeide Zouroff ruw. „Maar
Jeanne wilde het zoo hebben. Zij meende dat zij
zouden aantrekken. Dat zullen zij ook, en 't is
niet erger dan hare rijtuigen in het Bois naast de
uwe te hebben."
„Of onze minnaars of broeders of echtgenooten
in hare kleedkamers," dacht Madame Nelaguine.
„Ge zijt niet zzer billijk, Sergius," sprak zij over-