WOENSDAG 10 OCTOBER 1934 Het 40-jarig jubileum van den Eerw. Heer D. SLAGER MOTTEN Prijs per kwartaal f 1, Losse nummers 0,075 ADVERTENTIËN Dit blad verschijnt iederen Woensdagmorgen en Vrijdagavond. Prijs per kwartaal f 1, Losse nummers 0,075 ADVERTENTIËN van 16 regels1,20 Elke regel meer 0,20 Bij contract aanzienlijk korting. Dienstaanbiedingen enDienstaanvragen f 1,per plaatsing tot een maximum van 10 regels, elke regel meer 15 cent. Dit blad verschijnt iederen Woensdagmorgen en Vrijdagavond. Het wordt uitgegeven door de N.V. Uitgeversmaatschappij „Onze Eilanden", Tel. Int. No. 15 Voorstraat Middelhar nis. 16E JAARGANG. - N°. 95 Godsdienstonderwijzer bij de Isr. Gemeente te Middelharnis. Zondagmiddag te twee uur had in het Kerk gebouw der isr. Gemeente aan liet Zandpad, een eenvoudige, doch indrukwekkende huldi ging plaats van den Eerw. Heer D. Slager, voorganger van dit kerkgenootschap op dit eiland, in tegenwoordigheid van bijkans alle geloofsgenooten en enkele vrienden, anders denkenden. Na door den Kerkeraad te zijn binnengeleid, werd den jubilaris door een koortje een wel komstgroet toegezongen, Psalm 118 2629: Gezegend is hij die binnenkomt in naam des Heeren. De Eeuwige is onze God. Hij heeft ons licht verschaft. Bindt het feestoffer met touwen aan de horens van het altaar. Mijn God, zijt Gij, U wil ik huldigen. Mijne Godheid, U wil ik verheffen. Dankt den Eeuwige, want Hij is goed. Want eeuwig duurt Zijne welwillendheid. De heer S. L. de Haas uit Rotterdam leidt den dienst en opent met het Middaggebed, dan werd door een Broeder van den jubilaris, den heer S. Slager uit Den Haag,, gezongen Psalm 116 en 117. Vervolgens hield Rabbijn Cohen uit Rotter dam, namens den Opperrabbijn een rede. Spreker begon met de melding dat hem twee meeningen bezielden, ten eerste dat hij het betreurde dat den Weleerw. Heer Opperrabbijn tot zijn spijt om ernstige reden verhinderd was tegenwoordig te zijn en ten tweede dat het hem verheugde in diens plaats deze huldiging te mogen bijwonen. Spreker wilde herinneren aan een verhaal uit de Heilige Talmud waarin eens een Egyptisch Koning enkele wijzen bij zich liet komen en verzocht, een vertaling te geven van de 5 boeken van Mozes, terwijl elk der wijzen apart was opgesloten. Bij vergelijk van vertaling bleek dat zij vrijwel eensluidend waren, waaruit de macht van den Allerhoog ste bleek. De volgorde der woorden van de Teksten waren zoo, dat zij allen eerst den naam van God noemden, opdat niet de mee ning zoude kunnen ontstaan dat God zich zelf geschapen zoude hebben. Wanneer wij dit zouden moeten erkennen, waarom begint het wetboek dan niet met „Wat schiep de wereld". De wet begint met „Ik ben de Heere God." Wij mogen daaruit leeren dat wij God niet moeten leeren kennen uit traditie of over levering van Vader of Moeder. Zoo ook sprak Koning David, die tot Salomo zeide: Zoek dezelfden God dien ook door Uwen Vader is beleden. Ik hoop dat U mij allen begrijpt. Het gebeurd dikwijls dat iemand gehuldigd wordt uit een beroemd geslacht, doch nu zijn wij bijeen om U, geachte Heer Slager, te hul digen om Uw eigen verdiensten die Gij ver worven hebt in de periode welke achter U ligt. Uw eigen optreden heeft U vrienden doen verwerven. Wat u gedaan hebt is geen over leg, doch alleen door liefde en toewijding hebt U de genegenheid Uwer Gemeente verworven en van velen ver daar buiten. Moge God U geven dat ge nog vele jaren met liefde, toe wijding en ernstig streven Uw werk moge ver FEUILLETON. OUÏDA Naar het Engelsch door C. BAARSLAG. 62) Madame Jeanne gevoelde wat een boogschutter moet gevoelen als, bij een grooten schietwedstrijd, de pijl, die het hart van de schijf moet raken, zijn doel mist en in het zand terecht komt. Het was niet minder te betreuren dat zij, Hertogin de Sonnaz, eene dochter uit het machtige huis der Mérilhac's, hare losheid van zeden uit het Tweede Keizerrijk zoover gedreven had, dat zij op het terrein van hare eigene kermis de lichte troepen van het Parijsche tooneel toeliet! Er werd niets gezegd, niets gedaanMadame Jeanne gevoelde zich teleurgesteld, en hare kermis scheen reeds iets van hare waarde voor haar verloren te hebben. Vere hield zich bedaard en stil; zij kwam niet buiten de hemelsblauwe gordijnen van haar eigene tent. „De ondeugd schuilt in tenten," wijzigde Prinses Nadine een bekende regel, terwijl zij naar de wit- en-rose-gestreepte tent met het knabbelend eek horentje zag. Maar zij fluisterde die aanmerking slechts een beproefd oud vriend in 't oor, Graaf Schondorff, die, vele jaren, meer dan zij wel had willen tellen, haar slaaf, haar majordomus en haar souffre douleur was geweest. „Ik ben maar blijde richten, hl de jaren van Uw optreden hebt gij den steun meer dan 25 jaar genoten van Mevrouw Uw echtgenoote. Zij spoorde U mede aan daar Uw plicht te doen waar dit noodig was. Niemand, wie ook, klopte bij U tevergeefs aan, waar menschenplicht U riep was U be reid. God geve dat Gij het leeraarsambt tot in lengte van dagen moget vervullen. Daarna werd het gebed gelezen voor het Koninklijk Huis. Vervolgens werd het woord gevoerd door den Jubilaris, hetwelk wij hieronder laten volgen Geloofd zijt Gij, E. Koning der wereld, die (mij) het leven verleend en behouden heeft om dit tijdstip te bereiken. Mijne Geliefden, Het is de lofzegging die iedere Israëliet uit spreekt, telkens weer wanneer hem het voor recht wordt geschonken een belangrijk tijdstip te bereiken. Kort, maar veelzeggend, weinig woorden, maar rijk van inhoud. Zoo wil ik ook thans daarmede aanvangen en den Al- goede dank brengen en hu'de voor het be reiken van dezen dag. Veertig jaren lang was Hij mij tot stut tot steun, tot kracht en sterkte'om deze gemeente voor te gaan en te 'eiden. De goede G. was met mij en ik behoefde niet te vreezen. Hij stond mij bij in moeilijke tijden, wees mij'den weg gedurende veertig jaren opdat tijden van vreugde mij niet zou den verblinden. En ondanks het klimmen der jaren gevoel ik mij nog sterk en vol goeden moed. Voorwaar een reden tot innige dank baarheid. Deze 40 jaren was de E. met (mij). M. W. Ja het zijn nu veertig jaren, die G. mij schonk om in Uwe gemeente het heilige werk te verrichten, dat de plicht mij oplegde. Als van zelf sprekend gaan mijn gedachten terug naar den dag toen ik voor het eerst als leeraar voor U stond. Een voor mij eervolle benoeming door den toenmaligen kerkeraad gaf mij hoop en vertrouwen. Ik zou nu voortaan Uw leeraar zijn. Maar toen de dag naderde, dat ik mijn functie mocht aanvaarden, was het niet geheel zonder vrees. Ik was immers zoo jong en had weinig ervaring. Ik ben een jongejing" zoo riep ik U toe, zoo riep ik den profeet na, maar het godde'ijke woord van dienzelfden profeet: Zeg niet „Ik ben een jonge'ing," maar de plicht, dien Ik U op de schouderen leg, zult gij volbrengen. „Waar heen Ik U zend, zult gij Uwe roeping bewust zijn en het woord spreken dat Ik U gebied." Thans, na zoovele jaren, komt de vraag in mij op „Hebt ge aan die roeping gehoor gegeven?" Vooraleer ik U het antwoord op deze vraag schenk, zult U mij veroorloven eerst een wijle bij het verleden stil te staan. Ik denk dan in ae eerste plaats aan die mannen, die n«ij toenmaals tot het heilige ambt hebben geroepen. Het waren de Heeren L. Schooling, Sam en B. Haagens, die helaas uit het aardsche leven zijn gescheiden, de Heer I. Ph. Gazan, die zich spoedig te A'dam ging vestigen en met onzen grijzen voorz. de Heer M. Rood, die nog een flinke gezondheid genieten, ondanks beider hoogen leeftijd. Een dankbare herinnering gaat uit naar den Heer David Haagens, die zooal niet tot den kerke raad behoorencle, als voorzitter van het toen malige schoolbestuur, ijverig voorstander als hij was van goed godsdienstonderwijs, mij ge willig bijstond om de voorkomende moeilijk dat Vera het zoo goed opneemt," dacht zij, met een gevoel van geruststelling. Een weinig later kwam er in die tent een schoone vrouw, in 't zwart gekleed, met rose strikjes; zij had een hoog kapsel van glanzig haar, en eene weelderig gevormde gestalte. Dat was Noisette. Zij maakte veel drukte en beweging, lachte luid met de heeren, die haar vergezelden, en bekeef de knechts, die hare bagage uitpakten. „V'la la petite!" zeide Noisette, terwijl zij naar de hemelsblauwe tent aan de overzijde zag. Dat zeide zij altijd als zij Prinses Zouroff zag. Op eene soort van minachtend goedhartige wijze, had Noisette medelijden met haar. Het uur van zonsondergang verstreek, en Vere liet volstrekt niet blijken dat zij den naam onder het vergulde eekhorentje, en de vrouw, wier zinnebeeld het notenkrakend eekhorentje was, herkend had. Madame de Sonnaz wist niet wat zij daarvan denken moest. Zij had de uitdrukking van Vcre's oogen gezien, en daar zij haar voor koel, maar niet voor flauw van karakter hield, kon zij niet be grijpen hoe zij die belcediging zoo lijdzaam ver droeg. Zij reed met haar en Zouroff naar Félicité terug om daar te dineereu en den nacht door te brengen. „Het zal morgen en grand succes zijn," riep zij vroolijk uit. „O mon Dieu! wat ben ik vermoeid wat zal ik mij nog meer moeten vermoeien!" „Gij zijt al te goed voor de armen," zeide Vere, op een toon, die de hertogin niet. recht beviel. „Als zij nog wat ouder is, zal zij onverdragelijk zijn," zeide zij bij zichzelve. Vere kwam thuis, kleedde zich voor het diner, heden te overwinnen. Helaas, ook hij werd spoedig naar betere gewesten opgeroepen. En wanneer ik ons kerkhof betreed en de vele grafheuvels aanschouw die zijn verrezen, dan denk ik met weemoed teruggaan de velen, die ons zijn ontvallen, waarvan wij kunnen ge tuigen: Zij waren onze geliefden bij hun leven: Ouders, echtgenooten en kinderen, allen te zamen rusten daar. Uw Vaders en Moeders maar ook mijne nabestaanden en vrienden. Het waren mijn broeders en zusters, ja zelfs 1 meer dan dat. Naast mij en met mij hebben zij de belangen der gemeente gediend en hun taak tot eer van G. volbracht. Hun verdriet deed mij leed, hun vreugde was de mijne. Ach, hoe vol deemoed stortten zij hunne gebeden uit, die mannen als Marcus Hartogs, Leizer Haagens, Mozes Polak en zovo vele anderen. Ja, hoe gingen hunne echtgenooten in vrome onderworpenheid voor in het oefenen van Gode welgevallige werken. Och, hoe ootmoedig betraden zij het bedehuis, om naar mijn voor dracht te luisteren, hoe beschouwden zij mij als hun leeraar en Vriend, nu eens raadgevend, maar ook raadvragend in geestelijke of alge- tneene aangelegenheden. En wanneer het in deze heilige stonde niet mogelijk is alle namen te noemen, met weemoed, maar met onder worpenheid en berusting denken we aan het drietal dat ons nog zoo kort geleden is ontval len, de Heeren Jacob Polak, Mozes Hammel- burg en Mevr. Rood, die aan het praktische leven in onze kleine omgeving op hunne wijze deelnamen. Bij hun leven waren zij, evenals die velen die voor hen uitgingen, Uwe en onze beminden. Zij allen hebben een goeden naam nagelaten, zoodat over hun het woord van koning David bewaarheid wordt: ook na hun dood niet gescheiden, hun goede namen zijn onuitwisbaar gegrift in de harten van ons allen. Vergeten kunnen en willen wij ze niet. Nog zien wij voor'ons, die van heilig vuur en ijver b'akenden kerkbestuurder, den Heer Ben jamin Haagens. Zijn figuur kan niet van ons scheiden. Bijna een ha've eeuw stond hij op de bres om de belangen onzer J. G. te dienen. Aan het kerkelijk leven heeft hij belangrijk deel genomen. Onbaatzuchtig in zijn streven heeft hij niet anderen de gemeente tot grooten bloei gebracht. Hij is ons te vroeg ontvallen, maar laten wij G. danken dat wij hem nog zoo'n langen tijd mochten bezitten. Met de blijden kon hij jubelen, met de treurenden be droefd zijn. Hij en die velen welke zijn heen gegaan, zullen een lichtend voorbeeld blijven voor het tegenwoordig geslacht dat thans de gemeentebelangen als taak op de schouders is gelegd. Het aandenken der braven blijft ten zegen. M. W. Wanneer het verleden ons voor enkele oogenblikken bezig houdt, dan denken we met blijdschap in het hart aan het heden, aan dat wat nu is. Het belangrijk ver'eden bracht ons de vrucht van het oogenb'ik. Of dan reeds a' het werk is vo'bracht? O, neen, verre van dat. Rusteloos zullen we voort- arbeiden aan den godgewijden arbeid. Ge lukkig, hec tegenwoordig bestuur is met de- ze'fde" liefde bezield om met een onvcrbrcek- baren wil, ondanks meeningsverschil en gees tesrichting, de orthodoxsche richting in onze gemeenschap te behouden en haar op pijl te houden, niettegenstaande de tegenwoordige tijd de zorgen vermeerdert en zwaar doet zijn. Met onverdroten ijver en met ijzeren wils kracht bezield, spoort het hare leden aan, de gemeente omhoog te heffen, waarvoor noch financiecle offers te groot, noch tijd, noch geduld ging naar beneden, met eene uitdrukking in hare oogen, die daar nieuw in was, en gedroeg zich onder het diner met die koele bevalligheid, die fiere waardigheid, die haar den naam van Alpen- bloemen had doen verwerven. „Zij zal het zeker maar nemen voor hetgeen 't is," dacht Madame Jeanne, die aan de rechterhand van Zouroff zat; en zij was misnoegd op zichzelve dat zij zich vernederd had hare kermis voor de dramatische zusterschap open te stellen, al was 't ook louter in het belang der weldadigheid. Na het diner, toen men zich verstrooide sommigen om kaart te spelen, anderen om te coquetteeren, eenigen om naar de vocale en instrumentale muziek te luisteren, die, dank zij den keurigen smaak van Madame Nelaguine, de partijen op Félicité altijd groote aantrekkelijkheid gaf werd Sergius Zouroff, op het oogenblik dat hij uit de kamer, waar gespeeld werd, naar de rookkamer ging, door zijne vrouw staande ge houden. Zij stond voor hem met opgeheven hoofd en de handen op een grooten veêren waaier over elkaar geslagen. „Monsieur," zeide zij zeer bedaard, hoewel hare stem geheel anders klonk dan op dien avond van hunne terugkomst, toen zij hem op het terras had aangesprokenMonsieurgij hebt verlangd dat ik morgen aan de zoogenaamde kermis deel zal nemen?' „Zeker," zeide Zouroff, en hij staarde haar aan. „Dan," hernam zij, nog zeer bedaard, „moet ik u verzoeken de tent van de actrice Noisette te doen wegnemen of ten minste niet door haar te laten bezetten. Anders ga ik niet in de mijne." Zouraff was stom van verbazing. Hij staarde haar als wezenloos aan. te veel zijn. De oude, grijze voorzitter, onze Nestor, jeugdig in zijn streven, waardig trotsch als hij is nog steeds te behooren tot hen die de belangen van de gemeente trouw en eerlijk behandelen, de wakkere Prèces onder zijne medeleden, siert de bestuursfunctie reeds meer dan een halve eeuw en stevig houdt hij de teugels van het bewina in handen, remmend voor al te veel ijver, aansporend zoo het noo dig is. Vrede en eendracht schrijven zij, de leden van het bestuur in hun vaandel en dit maakt hun sterk en doet hen, naast de achting, de medewerking verleenen der trouwe ge meentenaren. Hoe schoon is het als „Broeders" in eendracht samen werken, daar, daar gebiedt God zijn zegen. Onze wijzen leeraren: Zon der vrede, zonder eendracht is niets volkomen. Zoo, M. W., werd de zware taak van den, leeraar verlicht. Het werk vergemakkelijkt, door den goeden geest, die in de gemeente heerscht. Zoo blijve het. Laat mij dan thans beantwoorden de vraag die ik daar straks stelde, of ik aan de gestelde eischen van den leeraar heb voldaan? Hei zou zeer zeker van zelfverheerlijking en van zelfverheffing getuigen, wanneer ik daarop een beslist bevestigend antwoord gaf. Ik ben mij mijn kleinheid, mijn nietigheid maar al te zeer bewust. Wellicht waren mijne tekort komingen vele, maar toch zie ik in Uw aller tegenwoordigheid, het bewijs dat de 40 jaren van mijn arbeid onder U, niet onvruchtbaar zijn gebleven. Maar wanneer ik dan op eenige resultaten kan wijzen, dan is het naast den goddelijken bijstand, zeer zeker de welwillend heid van dit en vroeger bestuur, waarmede men mij is tegemoet getreden. De royale wijze waarop ge aan mijn verlangens te gemóet kwaamt, zij sieren Uw college en de leden onzer gemeente! Zij zijn het die het aanzien onze kleine gemeente overal hebben doen rijzen. Zoo heb ik gedurende deze 40 jaren, mede verzekerd van Uw aller onmisbaren steun en geleid door den goeden wil van U allen, be schermd door den hoogen, hemelschen Bijstand mijn omvangrijke taak kunnen volbrengen en de'drie grondzuilen van het ware Jodendom: Leering Verheffing van den eeredienst'en de Weldadigheid in hare talrijke, in hare on derscheidene vertakkingen, kunnen bevorde ren. En zoo ik niet ten volle tot het doel kwam dat ik mij als „goed" voor de oogen stelde, dan was het niet de onwil, maar de 'on macht die mij belemmerend in den weg trad. Niet licht liet ik mij ontmoedigen. Op de goddelijke hulp vertrouwend, bouwde ik steeds voort en zocht te doen wat de plicht mij voor schreef. De woorden door de G. eenmaal aan den profeet Jeremia toegeroepen, zij waren ook mij een aansporing om te werken aan de verheffing van G's heerlijkheid en ie ver kondigen en te bezingen Zijn hooge- Majesteit en de heiligheid van Zijn Naam. Door de jaren heen gevoelde ik mij steeds krachtiger worden en van onervaren jongeling rijpen tot een man, die het schoone" ideaal 'waarvoor hij strijdt, het belijden en leeraren der Heilige Leer tot zijn levensdoel heeft gemaakt. En mocht ik thans nog niet ten volle geslaagd zijn in mijne pogingen wie bereikt die ten volle ik gevoel mij thans nog jong en krach tig genoeg om met U te zamen voort te gaan en ik blijf vertrouwen op de goddelijke" Al macht en op Uw aller medewerking van oud tot jong. Of gij mij die wilt blijven verleenen, geen oogenblik zal ik daaraan twijfelen. M. W: Wanneer ik straks vroeg of ik mijn plicht heb gedaan, dan wist ik zelf maar al te „Wat zegt gij?" vroeg hij norsch, na een oogen blik gezwegen te hebben. „Wat zegt gij? Zijt gij gek?" „Gij hebt, geloof ik, zeer goed gehoord wat ik gezegd heb," antwoordde Vere. „Ik heb alleen maar te zeggen dat als Mademoiselle Noisette er bij is, ik er niet zal zijn. Nu hebt gij maar te beslis sen." En zonder een woord meer te zeggen of zelfs een blik op hem te werpen, ging zij naar de muziek zaal bij de andere dames. Sergius Zouroff stond haar verbaasd na te staren. Hij gevoelde zoo iets als zijne voorzaten gevoeld moeten hebben wanneer een lijfeigene, dien zij lang gewoon waren geweest te slaan en te mis handelen, tegen hen opstond en op zijne beurt hen sloeg. Wat. wist zij van Noisette? Hij veronder stelde dat zij alles moest weten, omdat zij niets tegen de twee andere actrices had, die aan de kermis van de groote dames mochten deelnemen. Het kon hem niet schelen wat zij dacht dit meende hij ten minste; maar het kon hem veel schelen dat zij hem zoo uitdagend durfde toespre ken, hem, zooals hij het noemde, eene scène durfde maken, haar wil tegenover den zijne durfde stellen. En te midden van al die bitterheid en toorn, had hij een wrevelig gevoel van schaamte; een besef dat zijne leefwijze evenmin bij de hare paste als het. de lippen van een dronkaard voegt een ivoren beker met gewijden wijn aan te raken. Hij ging zijne zuster opzoeken. „Nadine," zeide hij scherp, „hebt hij Vera iets van Noisette verteld?" Madame Nelaguine zag hem met zekere verach ting aan. „Ik? Praat ik ooit? Doe k ooit iets, dat on goed, dat ik ook tekortkomingen bezat. Maar wanneer ik zie, hoe gij allen begeert dienjdag voor mij tot een jubeldag te maken, dan zie ik daarin het bewijs dat ge mijn werk, 't moge niet het stempel der volmaaktheid dragen, ten hoogste waardeert. Dit stemt mij dankbaar, dankbaar jegens G. in de eerste plaats dat Hij mij dezen dag deed beleven, dankbaar jegens U allen dat gij mij op deze wijze Uw tevreden heid toont. Ik ben U dankbaar omdat gij mij al de jaren door Uw steun niet hebt onthouden, waar ik dien begeerde en van noode was om dikwijls (zij het met groote inspanning) te geraken tot dat wat wij ons als een heilig doe voor de oogen stelden. Een dag van groote dankbaarheid is het heden, voor mij, maar ook voor U jongeren van dagen. Niet altijd zul len wij Uwe leidslieden blijven: Het aardsch bestaan is nu eenmaal van tijdelijken aard, maar dan, gij jongeren, wanneer gij eenmaal onze plaatsen zult moeten innemen, doe het dan met dezelfde liefde en denzelfden geest en opoffering als de ouderen het deden. Draagt voort den roem, die van onze kleine gemeente uitstraalt, tot vreugde van U zeiven en van den G. die U heilig zal blijven. Want ook daar voor zijt ge heden in feeststemming om ook in de toekomst te werken met een gepast en b'ij optimisme tot verheerlijking van G's naam. M. W. Ik noemde straks de drie grondzui'en van het Jodendom. Onze oude wijzen leeraren: „Bidt voor de welvaart van de regeering." Wanneer den IsraÜet wordt bevolen dit zelfs nog te doen in de landen der verdrukten, hoe veel te meer zal men dat doen in ons gezegend Nederland, het land van Rechtvaardigheid en Liefde. In ons klein land, groot door haar on gekunstelde vrijheid. Het land der Oranjes, waarover onze geliefde en hoogstaande vor stinne regeert, evenals hare voorzaten en de trouw van hare onderdanen waardig is. Blijft trouw ons vorstenhuis, onze geliefde Koningin, die gulden vrijheid gebiedt hoe ge gelooven wilt. Ik mocht 34 jaren werken onder het toe zicht en leiding van onzen voormaligen Opperr. Dr. Ritter. Hij was mij steeds een vaderlijke vriend, een onbaatzuchtig raadgever. Moge G. hem een goede grijsheid blijven schenken. Sedert eenige jaren heb ik het voorrecht te mogen werken onder Opperr. Davids. Zeer tot mijn en ons aller spijt is zijn Weleerw. door ongesteldheid verhinderd aanwezig te zijn en 't zai hem ongetwijfeld leed doen niet persoon lijk in onze vreugde te kunnen deelen, want Z'.Eerw. leeft met ons mede en stelt veel be lang in wat er ook in zijne kleine gemeenten gcscheidt. Moge de Oppergeneesheer onzen ge liefden oppergeestelijke eene spoedige genezing schenken opdat hernieuwde krachten hem in staat stellen het hooge, maar zware ambt ver der ongestoord te kunnen vervullen. En ook aan U, geëerde rabbijn, die zoo welwillend was in plaats van den opperrabbijn hier aan wezig te zijn en mij door Uw hartelijk woord toe te spreken, gij waart nlij steeds ee *1 vriend en leeraar waar ik trotsch op blijf. Geve G. U de kracht nog vele zeer vele jaren de belangen van ons Jodendom te behartigen. Niet alleen in naam, maar ook in daad zijt gij de priester van Uwe geloofsgenooten die 'U eeren en ach ten. Ook U talrijke aanwezigen, anders denkenden, ook U den dank voor Uwe groote belangstelling. Moge ook over U het woord van den psalmist worden bevestigd, zooals wij dat voor ons zeiven bidden: Zietdaar, de G. mijner Hulpe, op U blijf ik verstandig is?" „Wie heeft her dan gedaan?" „Wie? Waarschijnlijk tout Paris, iedereen en niemand. „Maar wat is er dan gebeurd?" „Wat er gebeurd is?" Zij heeft mij eene scène gemaakt. Zij verklaart dat" als Noisette morgen in hare tent is, zij niet naar de hare wil gaan. Zij is zoo onnoozel niet als gij denkt." „Hoe kan zij dat ook wezen, na drie jaar uwe vrouw te zijn geweest?" Het spijt mij dat zij zulke dingen begint op te merken. Ik zal wel eens met haar spreken, als gij wilt Of wilt gij Noisette ver wijderen?" „Noisette verwijderen? Denkt gij dat zij ooit naar mij luistert? Denkt gij niet dat ik door ieder een uitgelachen zou worden als ik twist met haar maakte om Vera's grillen te believen?" „Zou men u uitlachen als gij uwe mattresse ver driet deedt om uwe vrouw niet te beleedigen? Ja, ik geloof het toch wel. Wat is het eene lieve wereld!" dacht Prinses Nadine, terwijl zij overluid zeide: „Ik zal met Vera spreken. Maar zij is moei lijk te overreden. En gij moet 't mij niet kwalijk nemen, Sergius, maar op dit punt geloof ik dat zij gelijk heeft, 't Is niet zooals 't behoort, Made moiselle Noisette, of Mademoiselle wie ook, van dezelfde hoe zal ik het noemen? avontuurlijke reputatie, met ons in aanraking te brengen." „Misschien niet," zeide Zouroff ruw. „Maar Jeanne wilde het zoo hebben. Zij meende dat zij zouden aantrekken. Dat zullen zij ook, en 't is niet erger dan hare rijtuigen in het Bois naast de uwe te hebben." „Of onze minnaars of broeders of echtgenooten in hare kleedkamers," dacht Madame Nelaguine. „Ge zijt niet zzer billijk, Sergius," sprak zij over-

Krantenbank Zeeland

Onze Eilanden | 1934 | | pagina 2