Schitterende Harley Davidson
Vraagt ons Advertentie-tarief
EERSTE BLAD
eeft U op als Abontié,
ST
OOK INRUILEN.
RUMPT
STAD AAN 'T HARINGVLIET
Gimborn's
Studie Waterverf
DE BESTE
ingen. Circulaires»
)est en mooist
Middelharnis
ZATERDAG
21 APRIL 1934
16E JAARGANG. - N°. 47
MOTTE N.
Sproeten komen vroeg in
het voorjaar, koop tijdig een pot
Sprutol. Bij alle Drogisten.
Binnenlandsch Weekoverzicht.
Buitenlandsch Weekoverzicht.
ichzelf geslagen. Het meisje werd door den
ogel in het hoofd getroffen en moest in
orgwekkenden toestand naar het gasthuis
orden vervoerd. De dader, die zichzelf in
et hoofd schoot, was op slag dood.
Omtrent dit drama vernemen wij nog de
olgende bijzonderheden: Na afloop van het
al in „De Holiandsche Tuin" begaven zich
en drietal meisjes te omstreeks halfdrie,
.1. mej. H., mej. L O. en mej. N. B., en
e heer v. O. over den Zwarteweg aan Plein
3 huiswaarts. Even voorbij het abattoir ge-
omen, werden z(j aangehouden door den
O-jarigen H. W., die zich in gezelschap van
B. bevond.
Op de vraag van mej. O.: „Wat moet je
arry," trok deze plotseling ter aller ontstel-
*Qis een revolver en richtte deze op zijn
roegere verloofde B. Zijn metgezel trachtte
og door met zijn rij wijl den weg te ver-
perreD, den jongeman tegen te houden, bet
een echter niet mocht baten. Zonder zich
e bedenken schoot de dader de revolver af
n trof het meisje aan den linkerkant van
et hoofd. Zy slaakte een hevigen gil en
loeg vervolgens tegen den grond.
Voordat de omstanders zich goed konden
ealiseeren wat er gebeurd was, richtte W.
et vuurwapen op zichzelf en loste een
weede schot, waardoor hij eveneens in het
oofd werd getroffen. Hij was op slag dood.
a consternatie was begrijpelijkerwijs buiten-
ewoon groot. Op het hevig schreien van
ej. H een vriendinnetje van het slacht-
ffer, kwameh aanstonds nog eenige late
andelaars toegesneld.
De heer B. sprong in allerijl opzijn rijwiel
m de politie te halen. Deze arriveerde
poedig ter Jplaatse, evenals dr. Keuss, die
e eerste medische hulp verleende. Hy con-
tateerde dat by den jongeman de levens
eesten reeds waren geweken. De toestand
an het meisje was van zeer ernstigen aard,
aarom zij naar het Algemeen Burgerlijk
asthuis werd overgebracht.
Naar wij hedenmorgen vernamen is de
oestand van mej. B. hopeloos. De kogel kon
ot nog toe niet uit het hoofd worden ver-
ijderd.
Omtrent de aanleiding tot het drama ver-
emen w(j, dat deze moet zijn gelegen in de
fgebroken verkeering. Reeds tweejaar ver
eerden beiden met elkaar. Twee maanden
eleden had het meisje den jongen te kennen
egeven, dat zij de verkeering verbrak. Meer-
alen na dien trachtte hy evenwel nog het
eisje te spreken, welke laatste hiervan niet
ediend scheen te zpn. Zondagnacht, toen
eiden het bal hadden bezocht, verliet W.
ven voor den afloop de zaal. Het meisje
oelde zich hierdoor niet geheel gerust en
erzocht haar vriendin, mej. H., haar naar
uis te begeleiden. Weinig had men toen
chter het vermoeden, dat zich een dergeiyk
ragisch voorval zou afspelen.
appij
V.Y.
IS'
«g
0 vin.*
eestd.)
vm.**
Ovra.§
ag
DM. t
estd.)
nar!
om. f
30 nm.
m f-f
s 6.30
4 vm.
tion).
Ovm.
tion).
14.38
"iaar-
15.38
HVlaar-
■rtidag
79 P.K., 2 cylinder, Driesen
duo, K.M.-teller, spiegel, motor
horloge enz., volkomen geheel
als nieuw f 250,
Mooie Harley Davidson
Zijspan wagen, met kleed
en windscherm 50,—
Burger, Handig, zuinig, licht
motorrijwiel 1933 f 95,—
Gilletf 50,—
Motobecane f 45,—
6 oude motors van f ÏO,—
tot f 25,-
Telefoon 14
nmimiiinmnimiiiiniiiiiTiiiintiiimminniiminiimiiiiiiiniiiiniiiiiiuiui
Prijs per kwartaal f 1,
Losse nummers 0,075
ADVERTENTIËN
van 16 regels1,20
Elke regel meer 0,20
Bij contract aanzienlijk korting.
Dienstaanbiedingen enDienstaanvragen
f 1,per plaatsing tot een maximum
van 10 regels, elke regel meer 15 cent.
J "7-'-—' ^-.y 11——/ p J
Dit blad verschijnt iederen
Woensdag- en Zaterdagmorgen.
Het wordt uitgegeven door de
N.V. Uitgeversmaatschappij
„Onze Eilanden", Tel. Int. No. 15
Voorstraat Middelharnis.
VAN DE BAAN EN TOCH NIET
VAN DE BAAN.
Dezelfde man, die enkele weken geleden
als krankzinnige wetd opgesloten, heeft
kans gezien in ons volk een snaar aan
het trillen te brengen: de oproep van gene
raal Tonnet voor den gedupeerden land
arbeider Boeyink is met schitterend succes
bekroond, ruim f 5000.— is ingekomen
en Boeyink krijgt zijn huisje met grond,
wat hem door een verkeerd toegepaste
wet ontnomen was. Dat onrecht is dus uit
de wereld, maar daarmede is nog niet
goedgemaakt het andere onrecht, generaal
Tonnet klaarblijkelijk aangedaan.
Nog altijd blijft het mogelijk, dat een
Nederlander, die door ontactisch of ruw
optreden mishaagt aan zekere autoriteiten,
op advies van één enkelen psychiater in
een krankzinnigengesticht wordt opge
sloten. Dat is thans geschied en 38 jaar
geleden is iets dergelijks geschied.
Toen betrof hel geval een stadgenoot,
zekeren heer K., die aanvankelijk expedi
teur te Amsterdam, daarna Nederlandsch
consul te Madeira en tenslotte rentenier
in Haarlem was. Tijdens een kuur, welke
deze heer onderging, werd hij wegens
krankzinnigheid naar een gesticht over
gebracht. Hij slaagde erin zich in verbin
ding te stellen met het Kamerlid A. P.
Staalman, die zich zijn lot aantrok. Daarbij
ondervond de heer Staalman zooveel tegen
stand, dat zijn wantrouwen meer en meer
gewekt werd. Hij wist rapporten van vroe
gere en tegenwoordige verpleegsters in
handen te krijgen, een dagboek van den
heer K., enz. en uit alles kreeg hij den
indruk, dat deze niet krankzinnig was.
Tenslotte bracht de heer Staalman het
geval ter sprake in de Kamer. De minis
ter van Houten wiS$e zich eerst van de
zaak afmaken, maar zegde tenslotte een
onderzoek door het gestichtsbestuur toe.
Den volgenden dag vernam het publiek
echter, dat de heer K. plotseling was
overleden. Daarmee was dit nimmer op
gehelderde geval van de baan.
Sindsdien is de krankzinnigenwet (in
1929) grondig gewijzigd, juist om de
opneming en vasthouding van patiënten
in een gesticht met grooter waarborgen
te omringen. Sindsdien heeft men ook
geen ernstige klacht meer gehoord, tot het
gebeurde met generaal Tonnet plotseling
weer den twijfel doet bovenkomen.
bat een patiënt in de omstandigheden
van den heer K- of van generaal Tonnet
zich niet kan bedwingen en zich in drift
te buiten gaat, zegt al heel weinig. Het
staat hiermee, zooals het Kamerlid Staal
man indertijd al opmerkte: „Al zijn vragen,
al zijn bidden en smeeken om ontslagen
te worden, slechts beantwoord te zien met
een medelijdend schouderophalen, dat is
voor den normalen mensch voldoende om
FEUILLETON.
OUÏDA
Naar het Engelsch door
C. BAARSLAG.
hem inderdaad krankzinnig te maken."
Aan den anderen kant zal iedere psy
chiater U zeggen, dat een schijnbaar nor
maal dagboek, een oproep in de Neder-
landsche pers om hulp voor een ongeluk
kige, den schrijver nog niet tot een normaal
mensch stempelt. Krankzinnigheid komt
in zooveel graden en vormen voor en de
krankzinnige weet zoo vaak te simuleeren,
dat hij volmaakt gezond is, dat een leeken-
meening in deze niets beteekent. Alleen
een grondige waarneming van deskundigen
kan in dit geval zekerheid brengen.
Maar daarom moet het publiek er ook
absoluut zeker van kunnen zijn, dat dit
onderzoek inderdaad grondig is en dat het
door meer dan één psychiater wordt inge
steld, opdat geen vergissing worde begaan
of een lichtvaardig oordeel worde geveld.
Bij alle voldoening, dat het onrecht den
arbeidet Boeyink aangedaan, door ons
volk is hersteld, blijft toch het onaange
name gevoel bestaan, dat het met onze
krankzinnigenwet klaarblijkelijk nog niet
heelemaal in orde is. Daarom hopen we,
dat deze zaak nu eens niet als afgedaan
zal worden beschouwd, maar een der Ka
merleden het voorbeeld van nu bijna 40
jaar geleden van den heer Staalman zal
volgen. O. H. C.
(Adv.)
14)
Ik heb velen, die mij liefhebben op hunne
manier. Maar zoover ik weet, niemand, die voor
mij bidt dat is weer heel wat anders. Moedertje,
hebt gij dien leeuwerik gezien, die om 't hardst met
mij gezongen heeft, en eindelijk naar zijn nest is
gevlogen?"
„Ja, ik heb hem gezien.
„Zorg dan dat de jongens hem niet met steenen
gooien en dat hij niet gevangen wordt."
„Daar zal ik wel voor zorgen. Waarom zijt gij
daar zoo op gesteld?"
,,'t Is een broertje van mij."
De boerin begreep er niets van, maar zij knikte
driemaal.
„De leeuwerik zal zoo veilig zijn als een koning
in zijn paleis. Het lapje grond, waar hij zijn nest
heeft is van mij. 't Is genoeg dat gij het wenscht
meer behoeft gij niet te zeggen."
Corrèze lachte, en plukte eene roos af van een
struik achter de egelantierhaag. Hij hield die Vere
voor.
„Als er maar éene roos op de wereld was, zou
het menschdom voor hare schoonheid knielen. Ik
denk soms of onze ondankbaarheid voor het
schoone God niet beleedigt. Het moet zelfs voor
Het aftreden van Minister Verschuur.
Minister Dr. Colijn voorloopig plaats
vervanger. Toestand Zuiderzeewer
ken. De bloeiende Betuwe. „De
Zeven Provinciën".
In parlementaire kringen heeft men met
leedwezen kennis genomen van het bericht,
dat Minister Verschuur aan Hare Majesteit
de KoniDgin ontslag uit zijn ambt heeft ver
zocht. Hij heeft dit gedaan op medisch ad
vies, dus om gezondheidsredenen. Naar de
Minister persoonlijk heeft medegedeeld is hij
gedurende drie weken onder behandeling
geweest van Dr. A.Geesink, vooreen ureter
steen, die oorspronkelijk vier centimeter van
de blaas verwijderd was. Dank zij een Veel
vuldige astoscopische behandeling in verband
met Röntgenologische opnamen is men erin
geslaagd den steen lager te brengeD, zoodat
operatief ingrijpen niet noodig was. Ten
slotte is Dr. Geesink er zelfs in geslaagd om
met instrumentale middelen den steen ge
heel te verwijderen. Echter is minister Ver
schuur door de kolieken en de geheele be
handeling zeer vermoeid. Op advies van zijn
geneesheer neemt hij gedurende geruimen
tijd rust en zal zich voor herstel van zijn ge
zondheid waarschijnlijk naar Royal in Zuid-
Frankrijk begeven. Hot heengaan van dezen
minister is zoowel voor de Regeering als
voor het volk een groot verlies. In 1929 is
hij aan het bewind gekomen en heeft dus
een lang niet gemakkelijke periode voor ons
economisch en sociaal meegemaakt. Als mi-
den Schepper krenkend zijn zijne gave veronacht
zaamd te zien. Wat dunkt ti daarvan?"
Hij plukte eenige lavendeltakjes en anjelieren af,
en bond ze bij de roos tot een ruikertje.
„Als die dwazen mij bloemen toewerpen, grieven
ze mij," zeide hij. „Een lauwerkrans kan er nog
mee door; daar is een bittere geur aan, en die heeft
eene goede zinnebeeldige beteekenis; maar bloe
men! bloemen in het stof en in den gloed van
het helle voetlicht! De levende vogeltjes, waar
mee men elkaar bij het carnaval werpt, zijn maar
een zweem erger. Ha, daar is de jongen, dien ik heb
uitgezonden om uwe kamenier te halen."
Door die woorden was de toovermacht eensklaps
voor Vere verbroken; de harde prozaïsche werke
lijkheid grijnsde haar aan.
De visschersknaap berichtte dat hij de oude
vrouw mijlen ver gezocht, maar haar niet gevonden
had. Eenige mannen, die hij ontmoette, hadden hem
gezegd dat zij iemand snel naar de stad hadden zien
terug loopen.
„Wat moet ik beginnen?" zeide zij. „Ik heb ver
geten dat ik u zooveel moeite veroorzaakt heb.
Wijs mij den terugweg maar anders niet dan
kan ik wel alleen gaan. Geloof mij, Monsieur de
Corrèze, ik zal den weg wel vinden."
..Neen, gij gaat niet alleen," sprak Corrèze. „Uwe
kamenier is in veiligheid, zooals gij hoort, dus be
hoeft gij over haar niet ongerust te zijn. Zij denkt
ongetwijfeld dat gij naar huis terug zijt gegaan. Als
ge mijn raad wilt volgen, Mademoiselle Herbert,
laat gij u door mij in mijn bootje, dat ik hier heb
liggen, naar Trouville roeien. Op die klompen kunt
gij onmogelijk zoo ver loopen, en een rijtuig is hier
niet te krijgen, geen wagen zelfs. Kom, 't is pas
half tien. De zon is nog niet op 't heetst; de zee is
nister van economische zaken moest hy na
tuurlek een groot deel van alle moeiiyk-
heden voor zijn rekening nemen. Hij heeft
zich echter met allen ernst aan zyn werk
gewyd en zich zoo goed mogelijk van zijn
lang niet gemakkelijke taak gekweten. Al
gemeen heeft hy bewondering weten af te
dwingen door het groote inzicht, dat hij aan
den dag legde by moeilijke vraagstukken,
door zpn enorme werkkracht en de rustige
evenwichtigheid van zijn beleid.
Naar verluidt, zal in verband met het af
treden van minister Verschuur de voorge
nomen reis naar lndië van Minister-President
Dr. Colyn niet doorgaan. Naar men weet,
zou hy deze reis ondernemen om verschil
lende onderhandelingen te houden met het
Indische bestuur over het finaacieele beleid.
Volgens de laatste berichten uit parlemen
taire kringen zal Dr. Colyn thans belast
worden met de waarneming ad interim van
het departement van economische zaken.
Hem staat hier geen gemakkelijke taak te
wachten. De economische vragen zyn tal
rijk. Het probleem der werkloosheid is by
lange na nog niet voldoende opgelost. Er
zijn bovendien tallooze bedreven, die om
regeeringssteun vragen, of waar ingrijpende
veranderingen of verbeteringen noodzakelijk
zijn. Een sprekend voorbeeld hiervan is wel
het visschery-bedrijf te IJmuiden. Door het
hier ingevoerde monopoliestelsel zijn ver
scheidene schepen opgelegd, en, waar enkele
visschers zoodoende nog behoorlijk kunnen
verdienen, zijn vele anderen tot werkloos
heid en de daarmee gepaard gaande armoede
gedoemd. De nood der bevolking is daar wel
ten top gestegen, mede door niet afdoende
contingenteeriDgsmaatregelen der regeering.
Men heeft zich reeds herhaaldelijk tot de
overheid gewend en tenslotte zelfs in opper
ste wanhoop het roerende telegram gezon
den: „Redt IJmuiden!"
Groote moeilijkheden baart thans ook de
drooglegging der Zuiderzee. Er bestaat zelfs
de groote mogelijkheid, dat men den arbeid
zal moeten stopzetten. Blijkens het voorloopig
verslag der Eerste Kamer over de begrooting
van het Zuiderzeefonds 1934 hebben vele
leden ernstige bezwaren gemaakt. Oorzaak
hiervan is voornamelijk, dat de resultaten
van den Wieringermeerpolder in het geheel
niet meevallen. Het land schijnt hier niet
voldoende te zijn ontzilt en kan derhalve
niet in de gewenschte mate voordeel ople.-
veren. Het logische gevolg hiervan is, dat
er weinig aanvraag naar de in erfpacht uit
te geveu gronden bestaat. De staat zou hier
door misschien wel tot grootere offers worden
verplicht dan aanvankelijk werd verwacht.
Hierbij komt, dat op ander gebied, b.v. in
den landbouw, waar de toestanden betrek
kelijk ongunstig zijn, hetgeen ongetwijfeld
van invloed is op de opbrengsten der toe
komstige polders. Men zou dus zeker beter
doen de uitvoering der verdere drooglegging
voor eenige jaren op te schorten, totdat ook
op landbouwgebied gunstiger verhoudingen
zijn ingetreden. Bovendien is dit werk, hoe
wel grootsch, niet absoluut noodzakelijk uit
een oogpunt van werkverschaffing zou het
veeleer aanbeveling verdienen om de wegen
bouw en boschcultuur te bevorderen. Hierbij
immers kunnen talrijke menschen werk vin
den bij werken, die voor den gunstigen toe
stand in ons land alleszins noodzakelijk zijn.
De groote uitgaven aan arbeidsloonen, die
hier ongetwijfeld noodzakelyk zyn, zouden
effen. Kom, binnen een uur zal ik u naar huis roeien.
„Maar ik ben u al zoo lang tot last geweest."
„Moge ik nooit zwaarder last te dragen hebben!"
„En mijne moeder zal zoo boos zijn!"
„Zou zij? Madame Dolly, eene moeder en boos!
Dat kan ik mij niet voorstellen; en ik dacht haar
zoo goed tc kennen. Kindlief, maak u niet onge
rust over niets. Wij zullen langzaam en aangenaam
over het water glijden, en eer de klok twaalf slaat,
zijt gij in uw moeders huis. En iedereen kent mij.
Dat is een der voordeden van vermaardheid, zij
heeft vele schaduwzijden, zij mag dus ook wel hare
lichtzijde tot vergoeding hebben. Kom, ik heb een
jaar in Venetie gestudeerd, toen ik een knaap was,
en daar hebben de fruitmeisjes het roeien geleerd.
Kom."
Zij bood niet veel tegenstand meer; hij moest het
't best weten, dacht zij. Met de lavendeltakjes en
de roos op hare borst, ging zij onder de kerseboomen
vandaan; de oude vrouw gaf hun haar zegen; de
leeuwerik verliet zijn nest en begon weer te zingen;
het zonnig uurtje was voorbij, en weldra was dc
zwarte, steile rots tusschen hen en het gehuchtje.
Langs een gemakkelijken weg liepen zij naar de
kust. Het bootje lag op den vloed te wiegelen.
Kunt gij sturen?" vroeg Corrèze.
„O ja," antwoordde Vere, bedreven in alles wat
zeilen en roeien was, daar zij hare kindsheid aan een
woeste zeekust doorgebracht had.
Hij greep de riemen, en zij zette zich aan 't roer.
De zee was effen en geen windje was aan de lucht
de boot gleed langzaam over het water.
Hij sprak en schertste, en kortte haar aangenaam
den tijdhij vertelde haar geschiedenissen, en nu en
dan zong hij brokstukken uit Venetiaanschc gondel-
liederen. Op de zee, zoo blauw in hare oogen, die dc
goed besteed zijn en waarschynlljk voldoende
voordeelen opleveren.
Het is maar gelukkig, dat de natuur zich
van den ongunstigen toestand op economisch
gebied niet erg veel aantrekt. Althans niet
zooveel, dat zij het volk van Nederland haar
karakteristieke lente-vreugde ontneemt Wij
kunnen welhaast zeggen, integendeel. Want
niet alleen zyn het de bollenvelden, die
stroomen van menschen tot zich trekken,
het zal niet lang meer duren, of ook de
Betuwe staat in vollen bloei. Reeds zijn de
eerste bloesemberichten van daaruit binnen
gekomen. Door het zachte, ja, vaak zelfs
zomersch-warme weer der laatste dagen en
door de frissche lenteregens zijn de late
kersen reeds uitgekomen en preken nu in
hun teere bloesempracht. Wanneer dit zachte
weer aanhoudt zullen langzamerhand de
peren, de meikersen en het vroege fruit dit
voorbeeld wel spoedig volgen. Men kan dan
waarschijnlijk op het einde van deze week
al van veel bloesemweelde in de Betuwe ge
nieten. Doch ook uit Zuid-Limburg en Hoorn
komen gunstige berichten. De A.N.W.B., die
natuuriyk als altijd ook nu weer als de
kippen erbij is, heeft ten gerieve van den
te verwachten stroom van bezoekers een
gidsje met overzichtskaartjes samengesteld,
waarbij tevens verschillende inlichtingen
en beschrijvingen over eventueel te maken
tochtjes. Met een wijziging zouden wij hier
kunnen zeggen: met het A.N.W.B.-boekjein
de hand, komt men door het gansche bloeiende
land. In ieder geval wordt het ons op een
by na Amerikaansche wijze
maakt, de Betuwe e.d. te „doen".
Ook over sensatie heeft Nederland niet
erg te klagen. Het drama op de Reewijksche
plassen, dat in geheimzinnigheid b(jna niet
onderdoet voor den moord op den Franschen
raadsheer Prince, is nog bij lange na niet
opgehelderd. De politie heeft bereids eenige
sporen gevonden, diezjj met een waar speurr
hondenr3nthousiasme volgt. Hoewel het „on
geluk" reeds een behoorlijken tijd geleden
gebeurd is, zijn er thans talrijke omwonen
den, die met verklaringen aankomen over
het een of andere voorval uit dien tijd, dat
wel eens niet geheel in den haak kon zijn.
Het is toch maar gelukkig, dat de menschen
over het algemeen over zoo'n goed geheugen
beschikken. Vooral in rechtzaken is dit wel
noodig.
Behalve een goed geheugen is echter een
groote dosis geduld geen overbodige luxe.
Het sleepende proces Onnes loopt nu einde
lijk op zijn einde. Dat werd wel tijd ookl
In lndië stelt men nog steeds groote be
langstelling in de behandeling van het laatste
deel in het proces der „Zeven Provinciën".
Het getuigenverhoor gaat langzaam maar
zeker voort. Erg veel spanning zit er echter
niet in. Beklaagden en getuigen zijn over
het algemeen nog al erg eendrachtig in hun
verklaringen. Van een bepaalde „schuld"
kan hier niet direct spiake zijn. Ieder voor
zich heeft gedaan wat hij goed dacht en de
leiding was ook aanwezig, alleen daar
merkte men niet veel van.
Niet ontwapening maar bewapening. -
Duitschland wordt gevaarlek. De poli
tiek van de "splendid isolation." Het
kwetsbare Albion. Antwoordnota van
Duitschland aan Engeland. Oost-Euror
pa twist ook. Afwachten, blfo'ft het
parool. Von Papen's bezoek aan Rome.
Bérenger, de voorzitter van de buitenland-
sche commissie in den Franschen senaat
daar te lande een hoogst gewichtige post
heeft geschreven, dat het gewoon belachelijk
is, de Geneefsche conferentie nog ontwape
ningsconferentie te noemen. En Bérenger
heeft groot gelyk. Het beste, wat men op
bet oogenblik nog van Genève kan verwach
ten is beperking der herbewapening, speciaal
van Duitschland. De nieuwe Duitsche be-
grootingscijfers waren te duidelijk, dan dat
men nog andere illusies kan koesteren, tenzij
men gevaar wil loopen, niet meer vooreen
verstandig mensch aangezien te worden.
Duitschland wapent zich. Het is hiermede
direct na het verlaten van den Volkenbond
in alle stilte begonnen. Er werden geen rede
voeringen gehouden bij elk nieuw kanon,
wat de machthebbers anders ongetwijfeld
gaarne gedaan zouden hebben, als het politiek
maar gekund had, want zulke gebeurtenissen
worden in het Derde Rijk zeer vreugdevol
geacht. Later, o.a. bij Eden's rondreis, ont
kende Berly'n de herbewapening niet meer.
En thans weet, dank zij de gepubliceerde
begrooting, de heele wereld het. Al was
Berlyn ook zoo kiesch, de hooge uitgetrokken
bedragen voor S. A., S.S. en Stahlhelm, die
toch ook wel iets met de militaire uitgaven
te maken hebben onder het hoofd „arbeids
dienst" onder te brengen.
Men weet, dat thans het wachten op Enge
land is. Frankrjjk zal geen z.g.preventieven
oorlog tegen Duitschland voeren en Frankrijk
is terecht bevreesd voor het zich wapenende
Duitschland. Het eenige wat de Franschen
van een nog sterkere bewapening zou kunnen
afhouden, is een pertinente garantie van En
geland, dat het bij een Duitschen aanval
Frankrijk te hulp zal komen. Gebeurt dat,
dan zal Duitschland, al of niet noodgedwon
gen, een accoord aanvaarden. Het zal zich
moeten binden, dat het niet verder in zijn
herbewapening zal gaan, dan een bepaald
punt en dat zal dan internationaal gecontro
leerd worden. Mits de anderen hun bewape
ning ook binnen bepaalde perken houden.
De vraag is slechts: is Engeland tot een
dergelijke garantie bereid? De Britten zijn
volstrekt niet minder egoïstisch dan andere
volken. Tot dusver hadden ze gedacht, dat
de beste politiek hun "splendid isolation"
was. Engeland, zoo redeneerden zij, is zelve
niet aan te vallen als er oorlog komt op
het vasteland, dan zullen we zelf wel zien,
of het voordeelig is ons daarin te mengen;
ons tevoren binden ware dwaasheid! Dat
Engeland en met name Lord Grey, door
deze houding wellicht verzuimde, den wereld
oorlog te voorkomeD, dat heeft de Britten
niet doen veranderen van meening. Datzy,
als zij de door Frankrijk begeerde garantie
niet gaven, een herbewapeningswedloop zou
den ontketenen met als onvermijdelijk gevolg
een nieuwe en nog afgrijselyker menschen-
slachting, bleken Simon en Eden wel te
beseffen, maar toch bleek dit argument niet
afdoende. Want al staarden Simon en Eden
soms openlijk in den afgrond, die de toekomst
was, zij wisten welk een ingekankerde afkeer
de Brit ervan heeft, zich te binden in een
bepaald geval in een oorlog te gaan.
Thans is de toestand echter veranderd.
Het Engelsche volk heeft beseft, dat hun
groote eiland in het geheel niet meer on-
Middellandsche zee nooit gezien hadden, was menig
vaartuig in 't gezicht, pleziervaartuigen, zoowel als
visschersschuiten, en op verder afstand groote
schepen, maar geen van alle kwam in hunne nabij
heid dan alleen een terugkomende oude visschers-
boot, die dien nacht op de haringvangst was uit
geweest. Dit roeitochtje, het gehuchtje tusschen
de rotsen, die roos, die lavendeltakjes, 't was alles
voor Vere iets als uit een tooversprookje. Zij wist
nauwelijks of zij waakte of droomde, of zij werkelijk
leefde. En in het zonlicht, dat op den waterspiegel
schitterde, zag zij het belangwekkend gelaat van
Corrèze als met een gouden straalkrans omgeven.
Eindelijk was de reis volbracht.
Aan het strand te Trouville voer de boot strijke
lings langs eene sloep met roeiers in nette witte
baatjes en met roodc mutsen op, en op wier hemds
boorden niet groote blauwe letters „Ephemeris"
stond te lezen de naam van het jacht, waartoe
de sloep behoorde.
Het was nog vroeg, vroeger dan voor de elegante
lecgloopers de gewone tijd was om op het strand te
komen; en Corrèze had gehoopt onopgemerkt aan
land te stappen. Maar ongelukkig trof het juist
dat er reeds verschei de ncn op dc been waren;
want er was een groote zeilwedstrijd van jachten
geweest, die na den gcheelcn nacht op zee tc hebben
doorgebracht, nu op hun terugweg in 't gezicht
kwamen en voorwerpen van groote belang
stelling waren, omdat men er zware weddenschap
pen op had aangegaan. Tot zijn verdriet zag Corrèze
een aantal booten op het water, en een aantal rood
en blauw gestreepte menschelijke wezens, die zich
heen cn weer bewogen, eenige op het strand, andere
in de branding en sommige dieper in de zee.
Er zat niet anders op, dat zag hij wel, dan zijne
boot op het strand te laten loopen, en op de kans
te vertrouwen van Vere ongemerkt naar Lady
Dolly's woning te brengen, die een paar honderd
schreden van het strand af was.
Maar het noodlot wilde het anders.
Terwijl hij de boot op het strand bracht, kwamen
er dadelijk eenige menschelijke gedaanten, die er
als kleurig geschilderde drijftollen uitzagen, naar
hem toe, en onder deze Lady Dolly zelve, met een
soort van strooien luifel op haar" hoofd, als be
schutting tegen de zon, en haar lichaam nauw om
sloten door zwarte en gele strepen, zoodat zij 'veel
van eene wesp had als men zich eene wesp kan
voorstellen met sneeuwwitte armen, tot den schou
der bloot, en blanke blootc beenen.
Corrèze gaf Vere dc hand om haar uit de boot
te helpen; en zij stapte met hare klompjes op het
droge, zonder op te zien. De gouden nevel scheen
nog om haar heen te zijn; en zij wist niet wat zij
hem zeggen moest om hem genoeg voor al zijne
zorgen te danken.
Een schaterend gelach klonk haar in de ooren
en stoorde haar gepeins.
Corrèze, wat hebt gij daar voor nimf of najade
gevonden? Eene meermin op klompen! Hahnha!"
Het schel gelach werd nog eenige minuten her
haald, meer dan welvoegclijk kon hceten, zooals
dit dc gewoonte is van sommige dames uit de groote
wereld: en te midden van het geschater hoorde zij
dc stem harer moeder.
„Aha, Corrèze! Daarom loopt ge dan stil van
het souper weg als de dag aanbreekt?"
Corrèze, door dc gekleurde drijftollen omringd,
hief het hoofd op, begreep den toestand en boog
diep.
(Wordt vervolgd.)