.OnzeEilanden"
AMEN
ï-WATERVERF
te!
DIKBEURTEN.
)ameMto$en,
Zijde, wi.
AAMBEIEN.
DE SALAMANDER J.
KOOPT
lij die firma's
lie in dit blad
idverteeren
n boekhandel.
10
WOENSDAG
September 1930
12e jaargang. - n°. 87
Ethiek en Bedrijfsleiding.
feuilleton.
OP EENZAMEN POST.
Iig 7 September 1930.
DSCH HERVORMDE KERK.
vm. leeskerk en 's av. ds. Van
op).
m. ds. Vlasblom en 'sav. leeskerk.
ds, v. d. Wal en's av. leeskerk.
r en 'sav. dhr. Over weel.
I ds. van Ameide en *s av. leeskerk.
Ïa. en 'sav. dbr. Bouman.
n. ds. Dekker uit Nieuwe Tonge.
leeskerk en nm. ds. van Ameide.
Ivm. leeskerk en's av. ds. Dekker,
m. leeskerk en's av. ds. Vlasblom,
vm. leeskerk en's av. ds. Polkuijs.
en nm. dhr. Vetter,
vm. en 's av. dbr. Mulder uit
Iaringvliet, vm. ds. Polhufjs en
•k.
vm. ds. Timmer.
vm. ds. Priester (Doop),
geen godsdienstoefening wegens
t.
ds. de Voogd van der Straaten.
a. ds. Brinkerink.
m. ds. Los (Doop),
ai. ds. Los van Vierpolders.
ds. Moll van Charante van
Im. ds. Loran van Brielle.
ke Vereeniging, vm. ds. Brinke-
stvoorne (Doop).
THERSCHE KERK.
'sav. ds. Schmidt uit Schiedam.
EFORMEERDE KERK.
|rm. en 's av. dhr. Jansen uit Doorn.
In. leeskerk en 'sav. ds. Wester-
levoetsluis.
en nm. ds. Westerhuijs.
vm. en 'sav. ds. De Lange,
vm. en 's av. ds. Schaafsma.
gvliet, vm. en 's av. ds. De Graalf.
vm. leeskerk.
'sav. leeskerk.
EFORMEERDE GEMEENTE.
ingvliet, vm., nm. en 's av. leesk.
)RMEERDE GEMEENTEN,
vm. en 's av. leeskerk.
en 's av, ds. De Blois.
nm. en 'sav. dhr. Romein uit
Ien nm. leeskerk.
5GEZINDE GEMEENTE,
en nm. ds. Keuter uit den Haag,
30IE SORTEERINGEN
SORDEELIGE PRIJZEN
NOUVEAUTÉ'S IN
Beleefd verzoeken wij U bij
I ons stalen aan te vragon,
deze worden
Iranco toegezonden.
HOOFDSTEEG 31
ROTTERDAM
IADICALE GENEZING
ardnekklg8te Aambeien
I U genezen binnen enkele weken.
IKipstraat 59, R'dattt
>t goed, geld terug.
Hl
Prijs per kwartaal f 1,
Losse nummers 0,07s
ADVERTENTIËN
van 16 regels 1,20
Elke regel meer 0,20
Bij contract aanzienlijk korting.
Dienstaanbiedingen en Dienstaanvragen
f 1,per plaatsing tot een maximum
van 10 regels, elke regel meer 15 cent.
Dit blad verschijnt iederen
Woensdag- en Zaterdagmorgen.
Het wordt uitgegeven door de
N.V. Uitgeversmaatschappij
„Onze Eilanden", Tel. Int. No. 15
Voorstraat Middelharnis.
Ethiek ethischwoorden die voor velen
een onzuiveren bijklank hebben gekregen.
Hetgeen te begrijpen is, omdat er zooveel
misbruik van gemaakt is. Allen kennen wij
wel „ethische" theorieën, wier ethiek in
hoofdzaak daarin bestaat, dat zij de harde
werkelijkheid niet willen zien. Dikwijls tooit
zich, wat niet meer dan sentiment is, met
den naam ethiek. Dikwijls ook is dergelyke
„ethiek" alleen mogelijk door een gebrek
aan kennis van de werkelijke verhoudingen.
Het is bovendien vrij gemakkelijk om over
ethiek te praten en heel wat moeilijker
deze in eigen leven toe te passen. Dat door
dit alles bij sommigen een zekere afkeer
tegen theorieën over ethiek is ODtstaan, is
begrijpelijk, doch komt alleen doordat deze
theorieën eigenlijkzoo weinig ethisch zijn.
Ethiek bestaat niet in theorieën. Ethiek
bestaat alleen in de werkelijkheid. Ethiek is
geen sentiment en geen fantasie, maar meest
reëele werkelijkheid. Omdat het hierbij gaat
om de verhoudingen tusschen menschen,
gaat het tevens om ethiek. Het geheele
maatschappelijk leven bestaat uit verhou
dingen tusschen menschen. Iedere onder
neming, ieder bedrijf bestaat uit verhoudin
gen tusschen menschen. Is er iets mis in deze
verhoudingen, dan is er iets mis in de on
derneming, in de maatschappij. Een ordelijke
maatschappij kan alleen bestaan wanneer
tusschen de individuen die haar vormen een
zekere overeenstemming bestaat omtrent
hun onderlinge verhoudingen, wanneer deze
onderlinge verhoudingen als voor het oogen-
blik de best mogelijke aanvaard worden.
Heerscht er bij een groote maatschappelijke
groep gerechtvaardige ontevredenheid over
deze verhoudingen, zoodat zjj deze niet lan-
ger wenscht te aanvaarden, dan is het,
voorloopig, met de maatschappelijke orde
gedaan.
Hetzelfde geldt voor de onderneming:
deze kan alleen bestaan en met de meeste
vruchtbaarheid werkzaam zijn, wanneer de
verschillende individuen die haar vormen
de verhoudingen, waarin zij daar werken
als relatief de best mogelijke aan
vaarden en er dus ook weer relatief
tevreden mee z(jn. Deze verhoudingen zijn
in wezen ethisch. Zoo vormt de ethiek
den grondslag van alle maatschappelijke
werkelijkheid een echt realisme zal even
zeer met de ethische als met andere factoren
moeten rekening houden.
De ethische factoren betreffen den mensch,
en zijn dus in laatste instantie het belang
rijkst, omdat van allen arbeid en alle maat
schappelijk leven tenslotte de mensch het
doel is. Doch zij zijn geen axioma's of theo
rieën die voorop gesteld moeten worden. De
ethiek kan alleen verwerkelijkt worden in
de maatschappelijke werkelijkheid, en kan
dan ook alleen echt zijn wanneer zij deze
werkelijkheid aanvaardt, zelfs al is deze
dikwijls hard om te aanvaarden. Maar ethiek
is tegelijk een streven, een streven om deze
werkelijkheid, waar mogelijk, te verbeteren
en meer te richten naar zedelijke normen,
die ieder mensch in zich als geldend erkent.
Doch ook dit streven naar verbetering dient,
wil bet geen ijdelheid en willekeur zijn, uit
te gaan van wat als noodzakelijk in de maat
schappelijke werkelijkheid moet aanvaard
worden. Maar alle leven, ook het maat
schappelijk leven, is ontwikkeling en groei.
Zoodat ook binnen deze grenzen geleidelijk
de verhoudingen zich wijzigen, en op den
duur ook een ander inzicht groeit over wat
noodzakelijk is. Doch dit alles kan niet op
eens gemaakt worden, maar moet groeien
van binnen uit, vanuit een algemeen ge
worden overtuiging omtrent wat behoort en
wat mogelijk is.
Wat is ethiek, wat verstaan wij onder
ethisch handelen? Het ethische ontspringt
uit dieper bron dan uit het objectieve van
het gezichtspunt, het ethisch handelen is
datgene wat wij in het diepst van ons hart
willen en boven alles liefhebben.het komt
voort uit het aller-eigenste van ons karakter.
Het ethische vindt zijn grond in het diepst
en meest waarachtig menschelijke, dat zich
in het ethisch handelen tracht te verwer-
De ethiek van de bedrijfsleiding is nog
van jongen datum. Het is nog slechts enkele
tientallen van jaren geleden dat voor het
eerst verkondigd werd, dat ethiek en ruim
gezien bedrijfsbelang geen tegengestelde
maar gelijk gerichte krachten zijn.Decom-
mercieele mentaliteit had haar stempel ge
zet op de vroegere industrieele ontwikkeling
en bleef deze ook in later jaren voor een
groot deel beheerschen.
Deze commercieele mentaliteit, scherp
ingesteld op zoo goedkoop mogelijk inkoopen
van waren of van arbeidskracht is voor
de ontwikkeling van een bedrijfsethiek een
volmaakt ongeschikte voedingsbodem. Maar
deze commercieele mentaliteit alléén is in
haar eenzijdigheid niet meer in staat een
modern grootbedrijf tot ontwikkeling en tot
duurzamen bloei te brengen. Men kan de
indnstrieelen uit de eerste drie kwart van de
19de eeuw in hun opvattingen het beste
vergelijken met het soort ondernemers, dat
wjj in de oorlogs- en na-oorlogsjaren uit den
grond hebben zien schieten en vrij spoedig
weer verdwijnen.
De mentaliteit van den modernen onder
nemer is een andere. Zijn doel is het bouwen
en altijd verder uitbouwen van een goed
gefundeerd bedrijf dat goed verzekerde in
komsten afwerpt. Dit bedrijf wordt geken
merkt door een streven naar stabilisatie, die
o.m. gevonden moet worden door eersterangs
outillage en een eersterangs functioneerende
organisatie. Maar, hoe kan deze organisatie
niet alleen vandaag, maar tot in lengte van
dagen behoorlijk blijven werken, indien zij
niet gedragen wordt door den goeden wil en
de algeheele toewijding van de menschen,
die haar met elkaar vormen en doen leven
En hoe zullen deze menschen op den langen
duur het beste geven wat zij kunnen, indien
zij zich in die organisatie beklemd en ge
drukt, miskend en gegriefd gaan voelen
Juist het verlangen naar stabiliteit, naar
duurzaamheid van het eenmaal tot stand
gebrachte, moet er toe leiden dat aan de
menschelijke verhoudingen in het bedrijf
groote zorg en aandacht wordt besteed.
De eerbiediging van de persoonlijke waar
digheid van een lager geplaatste is hiertoe
noodzakelijk; het is een zedelijke eisch, doch
tegelijk weer een bedrijfsbelang van de aller
eerste orde. Hoe zult gij de menschen, die
onder U werkzaam zijn, opkweeken tot
enthousiaste medewerkers, als gij ze niet
toelaat, neen sterker, als gij ze niet voort
durend prikkelt tot het vormen van eigen
oordeel, tot zien uit eigen oogen, tot eigen
initiatief?
Het vraagstuk van de
en van de kernen is in een goed* "geleid be
drijf geen probleem i al wat er leeft aan
vruchtbare denkbeelden, aan gezond oordeel
en juist inzicht moet worden opgekweekt
en tot rijpheid gebracht. En al wat er leeft
aan leege opgeblazenheid, of aan goedwil
lende ondeskundigheid moet met kennis van
zaken op zijn plaats gezet. Leiding behoort
te berusten op meerdere bekwaamheid. Dit
beteekent niet dat daarom lager geplaatste
vele details niet beter zou kennen en zou
kunnen beoordeelen dan de hoogere. Het
beteekent dat de hoogere toegankelijk be
hoort te zijn voor alle activiteit die „van
onder op komt" en deze, na toetsing aan
z|jn ruimer oordeel, zooveel mogelijk moet
benutten.
De verhoudingen in het bedrijf, die de
meeste moeilijkheden geven, zijn dikwijls
die tusschen den werkman en den opzichter
of baas. De groote macht van den baas,
wiens oordeel in allerlei dingen, voor den
werkman van veel belang, den doorslag
geeft, geeft hiertoe aanleiding. In dit opzicht
kan de kern van groote waarde zijn. Het
instellen van kernen of bedrijfsvertegen-
woordigingen uit het personeel, dat den
laatsten tijd groote vorderingen maakt, moet
men ook vooral zien als een middel om
een rechtgtreeksch verband te slaan tusschen
de werklieden en het hooger geplaatste
personeel over het hoofd van den baas heen
Klachten, die de werkman tegen zijn baas
niet durft te uiten omdat hij zich van dien
baas in allerlei dingen afhankelijk voelt,
komen wel tot uiting in de kern. Zoodoende
kan men veel kwaad verhelpen en voor
komen.
Wie waarlijk de ethiek wil dienen, moet
zich niet afzonderen in een veilig hoekje,
alléén i hij moet midden in de praktijk van
het volle leven staan, midden in de praktijk
van de bedrijven, waar een groot deel van de
menschheid meer dan de helft van haar
eigenlijken levenstijd doorbrengt. Mee te
werken aan de altijd voortgaande vernieu
wing en verjonging van het bedrijfsleven
is een taak waarvoor de beste verstanden
en de beste karakters nog maar juist goed
genoeg zjjn!
BOOTH TARKINGTON.
NAAR HET AMER1KAANSCH DOOR
HENRI VAN DE WEO.
Geauluitgave van de N.V. Uitgeverij P. D. Bolle.)
De Tertiaire Wegen en het
Rijkswegenfonds.
Voordracht, gehouden door den
heer Mr. L. Trouw in de vergade
ring van den Znid-Hollandschen
Waterschapsbond.
In verband met het door één der leden
aan het Bestuur gedane voorstel om hier
ter sprake te brengen de toeneming der
kosten van wegenonderhoud en de billijk
heid van uitkeeringen uit het Rijkswegen-
fonds aan de waterschappen, voldoe ik gaarne
aan het verzoek van den Voorzitter om over
dit belangrijke onderwerp een enkel woord
te zeggen.
Om een juist inzicht te verkrijgen in de
financieele oplossing van het wegenvraag-
stuk, dienen we te raadplegen de wegen
belastingwet van 30 Dec. 1926, die in haar
geheel in werking trad op 16 Mei 1927. In
Hoofdstuk II art. 30 en volgende, vinden we
verschillende voorschriften, die betrekking
hebben op het wegenfonds, waaruit de kosten
van aanleg, verbetering en onderhoud van
wegen, die daarvoor in aanmerking komen,
voor een groot gedeelte worden bestreden.
Volgens art. 32 worden ten laste van dat
Wegenfonds o.a. gebracht:
I. De uitgaven voor aanleg, verbetering
of onderhoud van de by het Ryk in beheer
en onderhoud zijnde wegen, voor zoover die
op het Rijkswegenplan voorkomen.
II. Uitkeeringen aan de provinciën tot
een door de Kroon te bepalen gedeelte voor
de provinciën gezamenlijk, van de ten bate
van het wegenfonds komende opbrengst van
de wegenbelasting en van de röwielbelas-
ting in het begrootingsjaar, welk gedeelte
in de eerste vijf jaren ten hoogste 30%, in
de volgende vijf jaren 36 en in de daarop
volgende vyf jaren ten hoogste 40 van die
opbrengst zal bedragen.
Willen het Rjjk en de provinciën deze
uitkeeringen deelachtig worden, dan zijn zy
ingevolge artikelen 33 en 34 van de Wegen
belastingwet verplicht respectievelijk een
Rijkswegenpian en een Provinciaal Wegen
plan vast te stellen. Het Rijkswegenpian
bevat de bestaande en aan te leggen wegen,
welke hoofdverbinding zullen vormen van
een doorgaand verkeer met motorrijtuigen.
Het Provinciaal wegenplan, dat door de
Staten van iedere provincie wordt vastge
steld (behoudens goedkeuring van de Kroon)
bevat de bestaande en de aan te leggen
wegen, welke naast de wegen, voorkomende
op het Rijkswegenplan, in de provincie noo-
dig zyn als verbindingen voor doorgaand
verkeer met motorrijtuigen en de wegen,
die voor het algemeen verkeer eerlang be-
teekenis zullen krijgen. Men meent, dat op
die wijze 7000 K.M. voor plaatsing op de
wegenplannen in aanmerking zuilen komen,
n.l. 3000 K.M. aan Rijkswegen en 4000 K.M-
aan Provinciale wegen.
Het Provinciale wegennet van Zuid-Hol
land zal, voor zoover de bijdrage uit het
wegenfonds kan worden genoten, een getal
van 564,6 K.M. niet te boven mogen gaan,
hetgeen zal gelden voor de eerstvolgende
15 jaar.
Op het Rijkswegenpian komen dus voor
primaire wegen, terwijl aan de Provinciale
wegenplannen het secondaire net is toebe
deeld. Wat niet op deze twee plannen voor
komt kan men rekenen onder de tertiaire
wegen en voor die wegen is van deze wet
onder de huidige omstandigheden niets te
verwachten.
De heer van Rijckevorsel, tegenwoordig
Commissaris der Koningin in Noord-Brabant,
heeft als kamerlid by de behandeling van
het wetsontwerp wegenbelastingwet aan den
Minister gevraagd omstandig mede te deelen,
hoe het eigenlijk met die secondaire wegen
zat, terwijl de heer Wintermans, thans In
specteur van het Landbouwonderwys, de
vraag stelde, wat er van de tertiaire wegen
te recht moest komen. Ondubbelzinnig heeft
de Minister geantwoord, dat eerst het pri
maire en het secondaire net onderhanden1
moest worden genomen, en dat de tertiaire
wegen niet in aanmerking zouden komen,
zoolang de Rijks-en Provinciale wegeDplan-
nen niet waren afgewerkt.
De wegenbelastingwet laat de tertiaire
wegen dus buiten beschouwing en voor die
wegen kan dus uit het Wegenfonds niet
worden geput. De Minister heeft zyn stand
punt gemotiveerd door op te merken dat
anders voor de Primaire en secondaire wegen
niet voldoende geld beschikbaar zou zijn
39)
Hij sprak met den portier en werd verwezen
naar het kantoor, waar hij onmiddellijk binnen
trad. In de kamer bevonden zich vijf menschen;
drie hunner waren in druk gesprek, de vierde, een
arts, zat aan zijn bureau te werken, terwijl de
vijfde het zich gemakkelijk had gemaakt op een
divan. De binnenkomende maakte een buiging.
,,Mr. Barett?" zeide hij vragend.
Een van de heeren bij de deur keerde zich om
„Die is hier," antwoordde hij, met iets van ver-
veriing in zijn stem, „wat wenscht u?"
..Ik geloof, dat ik u reeds eerder heb ontmoet,"
gaf de ander te kennen. „Mijn naam is Meredith."
Mr. Barett herinnerde zich waarschijnlijk deze
ontmoeting niet, doch de naam bleek een „Sesam
open u" te zijn. „Natuurlijk, natuurlijk, mr. Mere
dith. Wenscht u mij te spreken?" begroette hij,
de hand uitstekend en met een optreden, als
beloofde hij reeds bij voorbaat, dat, wat er ook
gebeurd mocht zijn, ten huize van Meredith, deze
zou kunnen rekenen op discretie en zorgvuldige
behandeling. Hij bood onmiddellijk aan zijn be
zoeker in een andere kamer te ontvangen. De jonge
man drukte de hem toegestoken hand, doch ver
zekerde, dat hij geen geheimen had.
„Een half uur geleden ontving ik een telegram
uit Plattville," begon hij. „Het zou mij eerder
bereikt hebben, maar ik was den heelen dag de
stad uit."
De beide mannen, die nog stonden te praten,
keerden zich nu om en keken den spreker aan. Deze
ging voort: „Mr Harkless was een oud en.Hij
zweeg plotseling en scheen een oogenblik zijn ont
roering niet te kunnen beheerschen. Voor iemand
als hij was, moest dit even ongewoon zijn als zijn
ernstig optreden. Een over zichzelf verwonderde
traan parelde in zijn ooghoek. De jonge man zette
zijn bril af en veegde dien langzaam schoon...
„een oud en heel goed vriend van mij" Hij zette
den bril onzeker op zijn neus. „Ik telefoneerde
naar uw bureau en men verzocht mij hier tekomen.
„Zeker mijnheer, natuurlijk," antwoordde de
hoofdinspecteur van politie gemoedelijk." Deze
beide heeren zijn uit Plaattville. Mr Smith is-juist
aangekomen. Men heeft daar vanmiddag bijna
zeer ernstige ongeregeldheden gehad, doch ik hoop,
dat wij hier een en ander kunnen regelen. „Mag ik
u voorstellen aan mijn vriend, mr. Smith en mijn
vriend mr. Horner. Heeren, mr. Meredith is een
van onze zeer bekende stadgenooten."
„De politie erkent het zelf, heeren," voegde mr.
Meredith] er, aan toe, met een ging de gedrukte
stemming te breken. „Dokter Gay heb ik reeds
eerder ontmoet." Hij boog naar den medicus.
„Ik veronderstel, dat u reeds van een en ander
gehoord hebt," begon Barrett.
„Ik las een omstandig verhaal over het gebeurde
in de avondbladen; natuurlijk heb ik meermalen
hooren spreken over Harkless uit Carlow, maar het
om deze voor de zoo zware eischen van het
toekomstig verkeer geschikt te maken.
Waar van het Rijk dus niets te verwachten,
kom ik tot de Provincie. Wil de Provincie
de bydrage uit het Wegenfonds in haar vollen
omvang ontvangen, dan zullen de op het
wegenplan en de wegenlyst voorkomende
wegen moeten voldoen aan de wettelyke
voorwaarden. Verder gaan de bemoeiingen
van het Ryk niet. Met betrekking tot den
aanleg, het onderhoud en de verbetering
van alle overige wegen blyven dus dePro-
vincie's geheel vry. Het staat echter vast,
dat ook de Provinciale wegenplannen voor
de tertiaire wegen geen ruimte laten. Deze
wegen, die door de vragers worden bedoeld,
zuilen dus niet kunnen worden bekostigd
uit de bydragen van het Wegenfonds, althans
niet gedurende een tijdperk van 15 jaar, dat
voor de afwerking van het Provinciaal
wegenplan is gesteld en waarop art. 32 be
trekking heeft.
Het komt mij echter voor, dat de Water
schappen niet kalm op den afloop van dezen
termijn kunnen wachten. De vragers wpzen
er terecht op, dat door het toenemend snel
verkeer meer onderhoud zal noodig zijn en
dat daarvoor de lasten onredelijk zullen
moeten worden verzwaard. De moeilijkheden
zuilen ongetwyfeld nog worden verhoogd
door de toename van het verkeer, die het
gevolg zal zyn van de afwerking van de
Rijks- en Provinciale Wegenplannen. De
meerdere lasten zullen moeten worden op
gebracht door de ingelanden, die veelal de
meerdere siytage van de wegen in hoofdzaak
als thans niet veroorzaken. Het gaat dan
ook niet aan, de onderhoudsplichtigen der
tertiaire wegen maar aan hun lot over te
laten en zich er niet om te bekommeren,
hoe die aan de noodige middelen moeten
komen om voor hunne wegen verbeteringen
aan te brengen. Zoowel door de onbillykheid
op zich zelf als ook door den slechten toe
stand in den landbouw is het te voorzien,
dat een steeds sterker verzet tot uiting zal
komen.
Hoe staan nu de verschillende Pvovineie's
tegenover dit zoo belangrijke vraagstuk.
In de Provincie Noord-Holland heeft men
circa 539 K.M. op het Provinciaal wegenplan
gebracht, doch hiervan heeft men slechts
310 K.M. zelf in beheer en eigendom over
genomen en de overige 229 K.M. zijn uit
financieele overwegingen aan andere weg-
beheerders overgelaten. Er waren nog veel
meer wegen (dan die 539 K.M.) die voor
plaatsing op het Provinciaal Wegenplan in
aanmerking kwamen. Daarom heeft de Ver
eeniging van Noord-Hollandsche Waterschap
pen aan de Provinciale Staten gevraagd voor
andere belangrijke wegen, die niet op het
Provinciaal Wegenpian konden worden ge
plaatst, uit de Provinciale middelen een sub
sidie te verieenen tot een gelijk bedrag en
onder dezelfde voorwaarde als waren zij op
het Provinciaal WegeDplan gebracht. Een
regeling te dezer zake werd nog niet ge
troffen.
In de Provincie Zeeland is door de Staten
een besluit genomen, gedateerd 20 November
1928, om uit de Provinciale fondsen voor de
verbetering van wegen buiten die van bet
Rijks- en Provinciaal Wegenplan steun te
verieenen (de z.g. tertiaire wegen). Men
heeft besloten renteiooze voorschotten, af te
lossen in hoogstens 20 jaar, te geven voor
de verbetering van wegen, die een hoofd-
kwam nooit in mij op, dat hij mijn vriend kon zijn.
Ik meende, dat die in het buitenland vertoefde
totdat ik vanmiddag van een familielid een tele
gram kreeg."
„Ik kan u zeggen," antwoordde de hoofdinspec
teur, „uw vriend heeft machtig zijn best gedaan
voor hij zich gewonnen gaf. De leugenaar, dat is
de man dien wij op het oogenblik hier hebben,
is zoo geknauwd en gehavend, dat zelfs zijn moeder
hem niet zou herkennen; tenminste, dat vertelt
hier Dr. Fay. Wij hebben hem nog niet gezien,
omdat de doktoren nog steeds met hem bezig zijn.
De verwachting is, dat, als wij vanavond een
onderhoud met hem hebben gehad, zij weer met
hem aan den slag zullen gaan, als hij tenminste
nog leeft. Een van mijn agenten vond hem van
nacht omstreeks vier uur in de goederentrein en
liet hem hierheen brengen. Wij weten, dat het de
„leugenaar" was, omdat hij, als blinde passagier
meer kwam met een trein uit Plattville. Slatter,
zijn kameraad, dien wij een paar uur geleden in
den kraag pakten, omdat hij jas en hoed van
Harkless trachtte te verkoopen, gaf toe, dat zij op
deze manier uit Plattville waren ontvlucht. Ik
vermoed, dat Siattery, dezen man alleen heeft
laten vechten; zelf heeft hij geen schrammetje
opgeioopen; maar Harkless heeft den „leugenaar'
heet genoeg gemaakt.
„In het telegram wordt de veronderstelling
uitgesproken, dat mr. Harkless nog leeft," ver
telde Meredith.
Mr. Barrett veroorloofde zich een flauw glim
lachje. Hij keek als iemand, die alles weet, wat de
ander komt informeeren, maar niet van plan is,
het een, twee, drie te vertellen.
„Ik zou het niet denken," antwoordde hij luchtig.
w*
„Neen, dat zou inderdaad te veel van het geiuk
gevergd zijn."
„Zeg dat toch nietl" smeekte Meredith.
„Ik vrees, dat mr. Barrett het niet anders mag
uitdrukken," viel Warren Smith dezen bij. „Wij
zijn hier met opzet gekomen, om dezen kerel nog
een paar vragen te stellen voor hij sterft. Wij moe
ten weten, op welke wijze zij hem hebben te
pakken gekregen."
Meredith huiverde. „Als u nu nog dien ander
bedoelde, maar zoo over hem te hooren spreken
Horner vond het noodig zijn metgezel te ver
dedigen en kwam dezen te hulp. „Het is inderdaad
heel erg," merkte de sheriff van Carlow op, terwijl
een sombere uitdrukking kwam op zijn openhartig]
verbruind gelaat; „liet is ellendig voor ons om liet
te zeggen en voor u om het te hooren. Warren
zelf heeft het nu voor het eerst uitgesproken. Ik
herinner me zelfs niet, dat een van de menschen in
Plattville de veronderstelling heeft durven opperen
De menschen waren zoo bizonder op hem gesteld,
mr. Meredith. Dat was een regel zonder uitzonde
ringen. Toch moeten wij nu erkennen, dat er bijna
geen hoop meer is. Wij hebben het dien anderen
kerel Siattery, moeilijk genoeg gemaakt, maar wij
kunnen niet alles uit hem krijgen. Hij zegt, dat
swij maar op een andere manier moeten infor
meeren" de sheriff zweeg, klaarblijkelijk be
seffend, dat het niet geoorloofd is te vloeken in
een ziekenhuis en klemde de lippen op eikander
„De man, die hier op het oogenblik is, wordt zoo
als mr. Barrett reeds vertelde, Jerry de leugenaar
genoemd. Wij hebben Siattery gezégd, dat Jerry
is overleden na een volledige bekentenis te hebben
afgelegd; wij probeerden hem aan zijn verstand
te brengen, dat hij verstandig zou doen, maar
ronduit te bekennen; hebben hem voorgehouden,
dat hij er dan het best afkomt, omdat de massa
wel eens een poging zou kunnen doen om hem te
lynchen, maar hij trekt er zich niets van aan. Hij
houdt zich, alsof hij nergens van weet. Het eenige,
wat hij losliet, bestond hierin, dat de leugenaar
op weg is naar Chicago. Hij kan onder eede ver
klaren, dat hij hem in den trein had zien stappen.
Overigens wilde hij niets uitlaten, vóórhij niet zijn.
advocaat heeft gesproken. Daarom zijn wij onmid
dellijk hierheen gegaan, want de verwachting is,
dat de leugenaar voor zijn dood nog bij kennis zal
komen. Het zal ons aangenaam zijn, wanneer u
tegenwoordig wilt zijn," besloot Horner wel
willend. „Mr. Barrett zal er wel geen bezwaar
tegen hebben."
„Denkt u, dat het afloopt, Gay," vroeg Meredith,
zicht tot den dokter wendend.
„Dat is niet met absolute zekerheid te zeggen"
antwoordde de medicus, geeuwend achter de hand
en te zeer gewend aan directe vragen, om een
direct antwoord te geven. „Hij maakt een goede
kans, want zij zullen hem ophangen, als hij beter
wordt. De geweerkogel uit zijn heup is verwijderd
en er zal nog meer geopereerd moeten worden, als
hij het uithoudt. Een uur geleden is hij van de
operatietafel weggedragen en nog leeft hij."
„Dus dat is in elk geval gunstig?" vroeg Mere
dith. „En een bijzonder geval?" Mocht Dr. Gay
deze vragen al minder aangenaam vinden, toch
liet hij het niet merken.
(Wordt vervolgd.)