.OnzeEilanden" AMEN ï-WATERVERF te! DIKBEURTEN. )ameMto$en, Zijde, wi. AAMBEIEN. DE SALAMANDER J. KOOPT lij die firma's lie in dit blad idverteeren n boekhandel. 10 WOENSDAG September 1930 12e jaargang. - n°. 87 Ethiek en Bedrijfsleiding. feuilleton. OP EENZAMEN POST. Iig 7 September 1930. DSCH HERVORMDE KERK. vm. leeskerk en 's av. ds. Van op). m. ds. Vlasblom en 'sav. leeskerk. ds, v. d. Wal en's av. leeskerk. r en 'sav. dhr. Over weel. I ds. van Ameide en *s av. leeskerk. Ïa. en 'sav. dbr. Bouman. n. ds. Dekker uit Nieuwe Tonge. leeskerk en nm. ds. van Ameide. Ivm. leeskerk en's av. ds. Dekker, m. leeskerk en's av. ds. Vlasblom, vm. leeskerk en's av. ds. Polkuijs. en nm. dhr. Vetter, vm. en 's av. dbr. Mulder uit Iaringvliet, vm. ds. Polhufjs en •k. vm. ds. Timmer. vm. ds. Priester (Doop), geen godsdienstoefening wegens t. ds. de Voogd van der Straaten. a. ds. Brinkerink. m. ds. Los (Doop), ai. ds. Los van Vierpolders. ds. Moll van Charante van Im. ds. Loran van Brielle. ke Vereeniging, vm. ds. Brinke- stvoorne (Doop). THERSCHE KERK. 'sav. ds. Schmidt uit Schiedam. EFORMEERDE KERK. |rm. en 's av. dhr. Jansen uit Doorn. In. leeskerk en 'sav. ds. Wester- levoetsluis. en nm. ds. Westerhuijs. vm. en 'sav. ds. De Lange, vm. en 's av. ds. Schaafsma. gvliet, vm. en 's av. ds. De Graalf. vm. leeskerk. 'sav. leeskerk. EFORMEERDE GEMEENTE. ingvliet, vm., nm. en 's av. leesk. )RMEERDE GEMEENTEN, vm. en 's av. leeskerk. en 's av, ds. De Blois. nm. en 'sav. dhr. Romein uit Ien nm. leeskerk. 5GEZINDE GEMEENTE, en nm. ds. Keuter uit den Haag, 30IE SORTEERINGEN SORDEELIGE PRIJZEN NOUVEAUTÉ'S IN Beleefd verzoeken wij U bij I ons stalen aan te vragon, deze worden Iranco toegezonden. HOOFDSTEEG 31 ROTTERDAM IADICALE GENEZING ardnekklg8te Aambeien I U genezen binnen enkele weken. IKipstraat 59, R'dattt >t goed, geld terug. Hl Prijs per kwartaal f 1, Losse nummers 0,07s ADVERTENTIËN van 16 regels 1,20 Elke regel meer 0,20 Bij contract aanzienlijk korting. Dienstaanbiedingen en Dienstaanvragen f 1,per plaatsing tot een maximum van 10 regels, elke regel meer 15 cent. Dit blad verschijnt iederen Woensdag- en Zaterdagmorgen. Het wordt uitgegeven door de N.V. Uitgeversmaatschappij „Onze Eilanden", Tel. Int. No. 15 Voorstraat Middelharnis. Ethiek ethischwoorden die voor velen een onzuiveren bijklank hebben gekregen. Hetgeen te begrijpen is, omdat er zooveel misbruik van gemaakt is. Allen kennen wij wel „ethische" theorieën, wier ethiek in hoofdzaak daarin bestaat, dat zij de harde werkelijkheid niet willen zien. Dikwijls tooit zich, wat niet meer dan sentiment is, met den naam ethiek. Dikwijls ook is dergelyke „ethiek" alleen mogelijk door een gebrek aan kennis van de werkelijke verhoudingen. Het is bovendien vrij gemakkelijk om over ethiek te praten en heel wat moeilijker deze in eigen leven toe te passen. Dat door dit alles bij sommigen een zekere afkeer tegen theorieën over ethiek is ODtstaan, is begrijpelijk, doch komt alleen doordat deze theorieën eigenlijkzoo weinig ethisch zijn. Ethiek bestaat niet in theorieën. Ethiek bestaat alleen in de werkelijkheid. Ethiek is geen sentiment en geen fantasie, maar meest reëele werkelijkheid. Omdat het hierbij gaat om de verhoudingen tusschen menschen, gaat het tevens om ethiek. Het geheele maatschappelijk leven bestaat uit verhou dingen tusschen menschen. Iedere onder neming, ieder bedrijf bestaat uit verhoudin gen tusschen menschen. Is er iets mis in deze verhoudingen, dan is er iets mis in de on derneming, in de maatschappij. Een ordelijke maatschappij kan alleen bestaan wanneer tusschen de individuen die haar vormen een zekere overeenstemming bestaat omtrent hun onderlinge verhoudingen, wanneer deze onderlinge verhoudingen als voor het oogen- blik de best mogelijke aanvaard worden. Heerscht er bij een groote maatschappelijke groep gerechtvaardige ontevredenheid over deze verhoudingen, zoodat zjj deze niet lan- ger wenscht te aanvaarden, dan is het, voorloopig, met de maatschappelijke orde gedaan. Hetzelfde geldt voor de onderneming: deze kan alleen bestaan en met de meeste vruchtbaarheid werkzaam zijn, wanneer de verschillende individuen die haar vormen de verhoudingen, waarin zij daar werken als relatief de best mogelijke aan vaarden en er dus ook weer relatief tevreden mee z(jn. Deze verhoudingen zijn in wezen ethisch. Zoo vormt de ethiek den grondslag van alle maatschappelijke werkelijkheid een echt realisme zal even zeer met de ethische als met andere factoren moeten rekening houden. De ethische factoren betreffen den mensch, en zijn dus in laatste instantie het belang rijkst, omdat van allen arbeid en alle maat schappelijk leven tenslotte de mensch het doel is. Doch zij zijn geen axioma's of theo rieën die voorop gesteld moeten worden. De ethiek kan alleen verwerkelijkt worden in de maatschappelijke werkelijkheid, en kan dan ook alleen echt zijn wanneer zij deze werkelijkheid aanvaardt, zelfs al is deze dikwijls hard om te aanvaarden. Maar ethiek is tegelijk een streven, een streven om deze werkelijkheid, waar mogelijk, te verbeteren en meer te richten naar zedelijke normen, die ieder mensch in zich als geldend erkent. Doch ook dit streven naar verbetering dient, wil bet geen ijdelheid en willekeur zijn, uit te gaan van wat als noodzakelijk in de maat schappelijke werkelijkheid moet aanvaard worden. Maar alle leven, ook het maat schappelijk leven, is ontwikkeling en groei. Zoodat ook binnen deze grenzen geleidelijk de verhoudingen zich wijzigen, en op den duur ook een ander inzicht groeit over wat noodzakelijk is. Doch dit alles kan niet op eens gemaakt worden, maar moet groeien van binnen uit, vanuit een algemeen ge worden overtuiging omtrent wat behoort en wat mogelijk is. Wat is ethiek, wat verstaan wij onder ethisch handelen? Het ethische ontspringt uit dieper bron dan uit het objectieve van het gezichtspunt, het ethisch handelen is datgene wat wij in het diepst van ons hart willen en boven alles liefhebben.het komt voort uit het aller-eigenste van ons karakter. Het ethische vindt zijn grond in het diepst en meest waarachtig menschelijke, dat zich in het ethisch handelen tracht te verwer- De ethiek van de bedrijfsleiding is nog van jongen datum. Het is nog slechts enkele tientallen van jaren geleden dat voor het eerst verkondigd werd, dat ethiek en ruim gezien bedrijfsbelang geen tegengestelde maar gelijk gerichte krachten zijn.Decom- mercieele mentaliteit had haar stempel ge zet op de vroegere industrieele ontwikkeling en bleef deze ook in later jaren voor een groot deel beheerschen. Deze commercieele mentaliteit, scherp ingesteld op zoo goedkoop mogelijk inkoopen van waren of van arbeidskracht is voor de ontwikkeling van een bedrijfsethiek een volmaakt ongeschikte voedingsbodem. Maar deze commercieele mentaliteit alléén is in haar eenzijdigheid niet meer in staat een modern grootbedrijf tot ontwikkeling en tot duurzamen bloei te brengen. Men kan de indnstrieelen uit de eerste drie kwart van de 19de eeuw in hun opvattingen het beste vergelijken met het soort ondernemers, dat wjj in de oorlogs- en na-oorlogsjaren uit den grond hebben zien schieten en vrij spoedig weer verdwijnen. De mentaliteit van den modernen onder nemer is een andere. Zijn doel is het bouwen en altijd verder uitbouwen van een goed gefundeerd bedrijf dat goed verzekerde in komsten afwerpt. Dit bedrijf wordt geken merkt door een streven naar stabilisatie, die o.m. gevonden moet worden door eersterangs outillage en een eersterangs functioneerende organisatie. Maar, hoe kan deze organisatie niet alleen vandaag, maar tot in lengte van dagen behoorlijk blijven werken, indien zij niet gedragen wordt door den goeden wil en de algeheele toewijding van de menschen, die haar met elkaar vormen en doen leven En hoe zullen deze menschen op den langen duur het beste geven wat zij kunnen, indien zij zich in die organisatie beklemd en ge drukt, miskend en gegriefd gaan voelen Juist het verlangen naar stabiliteit, naar duurzaamheid van het eenmaal tot stand gebrachte, moet er toe leiden dat aan de menschelijke verhoudingen in het bedrijf groote zorg en aandacht wordt besteed. De eerbiediging van de persoonlijke waar digheid van een lager geplaatste is hiertoe noodzakelijk; het is een zedelijke eisch, doch tegelijk weer een bedrijfsbelang van de aller eerste orde. Hoe zult gij de menschen, die onder U werkzaam zijn, opkweeken tot enthousiaste medewerkers, als gij ze niet toelaat, neen sterker, als gij ze niet voort durend prikkelt tot het vormen van eigen oordeel, tot zien uit eigen oogen, tot eigen initiatief? Het vraagstuk van de en van de kernen is in een goed* "geleid be drijf geen probleem i al wat er leeft aan vruchtbare denkbeelden, aan gezond oordeel en juist inzicht moet worden opgekweekt en tot rijpheid gebracht. En al wat er leeft aan leege opgeblazenheid, of aan goedwil lende ondeskundigheid moet met kennis van zaken op zijn plaats gezet. Leiding behoort te berusten op meerdere bekwaamheid. Dit beteekent niet dat daarom lager geplaatste vele details niet beter zou kennen en zou kunnen beoordeelen dan de hoogere. Het beteekent dat de hoogere toegankelijk be hoort te zijn voor alle activiteit die „van onder op komt" en deze, na toetsing aan z|jn ruimer oordeel, zooveel mogelijk moet benutten. De verhoudingen in het bedrijf, die de meeste moeilijkheden geven, zijn dikwijls die tusschen den werkman en den opzichter of baas. De groote macht van den baas, wiens oordeel in allerlei dingen, voor den werkman van veel belang, den doorslag geeft, geeft hiertoe aanleiding. In dit opzicht kan de kern van groote waarde zijn. Het instellen van kernen of bedrijfsvertegen- woordigingen uit het personeel, dat den laatsten tijd groote vorderingen maakt, moet men ook vooral zien als een middel om een rechtgtreeksch verband te slaan tusschen de werklieden en het hooger geplaatste personeel over het hoofd van den baas heen Klachten, die de werkman tegen zijn baas niet durft te uiten omdat hij zich van dien baas in allerlei dingen afhankelijk voelt, komen wel tot uiting in de kern. Zoodoende kan men veel kwaad verhelpen en voor komen. Wie waarlijk de ethiek wil dienen, moet zich niet afzonderen in een veilig hoekje, alléén i hij moet midden in de praktijk van het volle leven staan, midden in de praktijk van de bedrijven, waar een groot deel van de menschheid meer dan de helft van haar eigenlijken levenstijd doorbrengt. Mee te werken aan de altijd voortgaande vernieu wing en verjonging van het bedrijfsleven is een taak waarvoor de beste verstanden en de beste karakters nog maar juist goed genoeg zjjn! BOOTH TARKINGTON. NAAR HET AMER1KAANSCH DOOR HENRI VAN DE WEO. Geauluitgave van de N.V. Uitgeverij P. D. Bolle.) De Tertiaire Wegen en het Rijkswegenfonds. Voordracht, gehouden door den heer Mr. L. Trouw in de vergade ring van den Znid-Hollandschen Waterschapsbond. In verband met het door één der leden aan het Bestuur gedane voorstel om hier ter sprake te brengen de toeneming der kosten van wegenonderhoud en de billijk heid van uitkeeringen uit het Rijkswegen- fonds aan de waterschappen, voldoe ik gaarne aan het verzoek van den Voorzitter om over dit belangrijke onderwerp een enkel woord te zeggen. Om een juist inzicht te verkrijgen in de financieele oplossing van het wegenvraag- stuk, dienen we te raadplegen de wegen belastingwet van 30 Dec. 1926, die in haar geheel in werking trad op 16 Mei 1927. In Hoofdstuk II art. 30 en volgende, vinden we verschillende voorschriften, die betrekking hebben op het wegenfonds, waaruit de kosten van aanleg, verbetering en onderhoud van wegen, die daarvoor in aanmerking komen, voor een groot gedeelte worden bestreden. Volgens art. 32 worden ten laste van dat Wegenfonds o.a. gebracht: I. De uitgaven voor aanleg, verbetering of onderhoud van de by het Ryk in beheer en onderhoud zijnde wegen, voor zoover die op het Rijkswegenplan voorkomen. II. Uitkeeringen aan de provinciën tot een door de Kroon te bepalen gedeelte voor de provinciën gezamenlijk, van de ten bate van het wegenfonds komende opbrengst van de wegenbelasting en van de röwielbelas- ting in het begrootingsjaar, welk gedeelte in de eerste vijf jaren ten hoogste 30%, in de volgende vijf jaren 36 en in de daarop volgende vyf jaren ten hoogste 40 van die opbrengst zal bedragen. Willen het Rjjk en de provinciën deze uitkeeringen deelachtig worden, dan zijn zy ingevolge artikelen 33 en 34 van de Wegen belastingwet verplicht respectievelijk een Rijkswegenpian en een Provinciaal Wegen plan vast te stellen. Het Rijkswegenpian bevat de bestaande en aan te leggen wegen, welke hoofdverbinding zullen vormen van een doorgaand verkeer met motorrijtuigen. Het Provinciaal wegenplan, dat door de Staten van iedere provincie wordt vastge steld (behoudens goedkeuring van de Kroon) bevat de bestaande en de aan te leggen wegen, welke naast de wegen, voorkomende op het Rijkswegenplan, in de provincie noo- dig zyn als verbindingen voor doorgaand verkeer met motorrijtuigen en de wegen, die voor het algemeen verkeer eerlang be- teekenis zullen krijgen. Men meent, dat op die wijze 7000 K.M. voor plaatsing op de wegenplannen in aanmerking zuilen komen, n.l. 3000 K.M. aan Rijkswegen en 4000 K.M- aan Provinciale wegen. Het Provinciale wegennet van Zuid-Hol land zal, voor zoover de bijdrage uit het wegenfonds kan worden genoten, een getal van 564,6 K.M. niet te boven mogen gaan, hetgeen zal gelden voor de eerstvolgende 15 jaar. Op het Rijkswegenpian komen dus voor primaire wegen, terwijl aan de Provinciale wegenplannen het secondaire net is toebe deeld. Wat niet op deze twee plannen voor komt kan men rekenen onder de tertiaire wegen en voor die wegen is van deze wet onder de huidige omstandigheden niets te verwachten. De heer van Rijckevorsel, tegenwoordig Commissaris der Koningin in Noord-Brabant, heeft als kamerlid by de behandeling van het wetsontwerp wegenbelastingwet aan den Minister gevraagd omstandig mede te deelen, hoe het eigenlijk met die secondaire wegen zat, terwijl de heer Wintermans, thans In specteur van het Landbouwonderwys, de vraag stelde, wat er van de tertiaire wegen te recht moest komen. Ondubbelzinnig heeft de Minister geantwoord, dat eerst het pri maire en het secondaire net onderhanden1 moest worden genomen, en dat de tertiaire wegen niet in aanmerking zouden komen, zoolang de Rijks-en Provinciale wegeDplan- nen niet waren afgewerkt. De wegenbelastingwet laat de tertiaire wegen dus buiten beschouwing en voor die wegen kan dus uit het Wegenfonds niet worden geput. De Minister heeft zyn stand punt gemotiveerd door op te merken dat anders voor de Primaire en secondaire wegen niet voldoende geld beschikbaar zou zijn 39) Hij sprak met den portier en werd verwezen naar het kantoor, waar hij onmiddellijk binnen trad. In de kamer bevonden zich vijf menschen; drie hunner waren in druk gesprek, de vierde, een arts, zat aan zijn bureau te werken, terwijl de vijfde het zich gemakkelijk had gemaakt op een divan. De binnenkomende maakte een buiging. ,,Mr. Barett?" zeide hij vragend. Een van de heeren bij de deur keerde zich om „Die is hier," antwoordde hij, met iets van ver- veriing in zijn stem, „wat wenscht u?" ..Ik geloof, dat ik u reeds eerder heb ontmoet," gaf de ander te kennen. „Mijn naam is Meredith." Mr. Barett herinnerde zich waarschijnlijk deze ontmoeting niet, doch de naam bleek een „Sesam open u" te zijn. „Natuurlijk, natuurlijk, mr. Mere dith. Wenscht u mij te spreken?" begroette hij, de hand uitstekend en met een optreden, als beloofde hij reeds bij voorbaat, dat, wat er ook gebeurd mocht zijn, ten huize van Meredith, deze zou kunnen rekenen op discretie en zorgvuldige behandeling. Hij bood onmiddellijk aan zijn be zoeker in een andere kamer te ontvangen. De jonge man drukte de hem toegestoken hand, doch ver zekerde, dat hij geen geheimen had. „Een half uur geleden ontving ik een telegram uit Plattville," begon hij. „Het zou mij eerder bereikt hebben, maar ik was den heelen dag de stad uit." De beide mannen, die nog stonden te praten, keerden zich nu om en keken den spreker aan. Deze ging voort: „Mr Harkless was een oud en.Hij zweeg plotseling en scheen een oogenblik zijn ont roering niet te kunnen beheerschen. Voor iemand als hij was, moest dit even ongewoon zijn als zijn ernstig optreden. Een over zichzelf verwonderde traan parelde in zijn ooghoek. De jonge man zette zijn bril af en veegde dien langzaam schoon... „een oud en heel goed vriend van mij" Hij zette den bril onzeker op zijn neus. „Ik telefoneerde naar uw bureau en men verzocht mij hier tekomen. „Zeker mijnheer, natuurlijk," antwoordde de hoofdinspecteur van politie gemoedelijk." Deze beide heeren zijn uit Plaattville. Mr Smith is-juist aangekomen. Men heeft daar vanmiddag bijna zeer ernstige ongeregeldheden gehad, doch ik hoop, dat wij hier een en ander kunnen regelen. „Mag ik u voorstellen aan mijn vriend, mr. Smith en mijn vriend mr. Horner. Heeren, mr. Meredith is een van onze zeer bekende stadgenooten." „De politie erkent het zelf, heeren," voegde mr. Meredith] er, aan toe, met een ging de gedrukte stemming te breken. „Dokter Gay heb ik reeds eerder ontmoet." Hij boog naar den medicus. „Ik veronderstel, dat u reeds van een en ander gehoord hebt," begon Barrett. „Ik las een omstandig verhaal over het gebeurde in de avondbladen; natuurlijk heb ik meermalen hooren spreken over Harkless uit Carlow, maar het om deze voor de zoo zware eischen van het toekomstig verkeer geschikt te maken. Waar van het Rijk dus niets te verwachten, kom ik tot de Provincie. Wil de Provincie de bydrage uit het Wegenfonds in haar vollen omvang ontvangen, dan zullen de op het wegenplan en de wegenlyst voorkomende wegen moeten voldoen aan de wettelyke voorwaarden. Verder gaan de bemoeiingen van het Ryk niet. Met betrekking tot den aanleg, het onderhoud en de verbetering van alle overige wegen blyven dus dePro- vincie's geheel vry. Het staat echter vast, dat ook de Provinciale wegenplannen voor de tertiaire wegen geen ruimte laten. Deze wegen, die door de vragers worden bedoeld, zuilen dus niet kunnen worden bekostigd uit de bydragen van het Wegenfonds, althans niet gedurende een tijdperk van 15 jaar, dat voor de afwerking van het Provinciaal wegenplan is gesteld en waarop art. 32 be trekking heeft. Het komt mij echter voor, dat de Water schappen niet kalm op den afloop van dezen termijn kunnen wachten. De vragers wpzen er terecht op, dat door het toenemend snel verkeer meer onderhoud zal noodig zijn en dat daarvoor de lasten onredelijk zullen moeten worden verzwaard. De moeilijkheden zuilen ongetwyfeld nog worden verhoogd door de toename van het verkeer, die het gevolg zal zyn van de afwerking van de Rijks- en Provinciale Wegenplannen. De meerdere lasten zullen moeten worden op gebracht door de ingelanden, die veelal de meerdere siytage van de wegen in hoofdzaak als thans niet veroorzaken. Het gaat dan ook niet aan, de onderhoudsplichtigen der tertiaire wegen maar aan hun lot over te laten en zich er niet om te bekommeren, hoe die aan de noodige middelen moeten komen om voor hunne wegen verbeteringen aan te brengen. Zoowel door de onbillykheid op zich zelf als ook door den slechten toe stand in den landbouw is het te voorzien, dat een steeds sterker verzet tot uiting zal komen. Hoe staan nu de verschillende Pvovineie's tegenover dit zoo belangrijke vraagstuk. In de Provincie Noord-Holland heeft men circa 539 K.M. op het Provinciaal wegenplan gebracht, doch hiervan heeft men slechts 310 K.M. zelf in beheer en eigendom over genomen en de overige 229 K.M. zijn uit financieele overwegingen aan andere weg- beheerders overgelaten. Er waren nog veel meer wegen (dan die 539 K.M.) die voor plaatsing op het Provinciaal Wegenplan in aanmerking kwamen. Daarom heeft de Ver eeniging van Noord-Hollandsche Waterschap pen aan de Provinciale Staten gevraagd voor andere belangrijke wegen, die niet op het Provinciaal Wegenpian konden worden ge plaatst, uit de Provinciale middelen een sub sidie te verieenen tot een gelijk bedrag en onder dezelfde voorwaarde als waren zij op het Provinciaal WegeDplan gebracht. Een regeling te dezer zake werd nog niet ge troffen. In de Provincie Zeeland is door de Staten een besluit genomen, gedateerd 20 November 1928, om uit de Provinciale fondsen voor de verbetering van wegen buiten die van bet Rijks- en Provinciaal Wegenplan steun te verieenen (de z.g. tertiaire wegen). Men heeft besloten renteiooze voorschotten, af te lossen in hoogstens 20 jaar, te geven voor de verbetering van wegen, die een hoofd- kwam nooit in mij op, dat hij mijn vriend kon zijn. Ik meende, dat die in het buitenland vertoefde totdat ik vanmiddag van een familielid een tele gram kreeg." „Ik kan u zeggen," antwoordde de hoofdinspec teur, „uw vriend heeft machtig zijn best gedaan voor hij zich gewonnen gaf. De leugenaar, dat is de man dien wij op het oogenblik hier hebben, is zoo geknauwd en gehavend, dat zelfs zijn moeder hem niet zou herkennen; tenminste, dat vertelt hier Dr. Fay. Wij hebben hem nog niet gezien, omdat de doktoren nog steeds met hem bezig zijn. De verwachting is, dat, als wij vanavond een onderhoud met hem hebben gehad, zij weer met hem aan den slag zullen gaan, als hij tenminste nog leeft. Een van mijn agenten vond hem van nacht omstreeks vier uur in de goederentrein en liet hem hierheen brengen. Wij weten, dat het de „leugenaar" was, omdat hij, als blinde passagier meer kwam met een trein uit Plattville. Slatter, zijn kameraad, dien wij een paar uur geleden in den kraag pakten, omdat hij jas en hoed van Harkless trachtte te verkoopen, gaf toe, dat zij op deze manier uit Plattville waren ontvlucht. Ik vermoed, dat Siattery, dezen man alleen heeft laten vechten; zelf heeft hij geen schrammetje opgeioopen; maar Harkless heeft den „leugenaar' heet genoeg gemaakt. „In het telegram wordt de veronderstelling uitgesproken, dat mr. Harkless nog leeft," ver telde Meredith. Mr. Barrett veroorloofde zich een flauw glim lachje. Hij keek als iemand, die alles weet, wat de ander komt informeeren, maar niet van plan is, het een, twee, drie te vertellen. „Ik zou het niet denken," antwoordde hij luchtig. w* „Neen, dat zou inderdaad te veel van het geiuk gevergd zijn." „Zeg dat toch nietl" smeekte Meredith. „Ik vrees, dat mr. Barrett het niet anders mag uitdrukken," viel Warren Smith dezen bij. „Wij zijn hier met opzet gekomen, om dezen kerel nog een paar vragen te stellen voor hij sterft. Wij moe ten weten, op welke wijze zij hem hebben te pakken gekregen." Meredith huiverde. „Als u nu nog dien ander bedoelde, maar zoo over hem te hooren spreken Horner vond het noodig zijn metgezel te ver dedigen en kwam dezen te hulp. „Het is inderdaad heel erg," merkte de sheriff van Carlow op, terwijl een sombere uitdrukking kwam op zijn openhartig] verbruind gelaat; „liet is ellendig voor ons om liet te zeggen en voor u om het te hooren. Warren zelf heeft het nu voor het eerst uitgesproken. Ik herinner me zelfs niet, dat een van de menschen in Plattville de veronderstelling heeft durven opperen De menschen waren zoo bizonder op hem gesteld, mr. Meredith. Dat was een regel zonder uitzonde ringen. Toch moeten wij nu erkennen, dat er bijna geen hoop meer is. Wij hebben het dien anderen kerel Siattery, moeilijk genoeg gemaakt, maar wij kunnen niet alles uit hem krijgen. Hij zegt, dat swij maar op een andere manier moeten infor meeren" de sheriff zweeg, klaarblijkelijk be seffend, dat het niet geoorloofd is te vloeken in een ziekenhuis en klemde de lippen op eikander „De man, die hier op het oogenblik is, wordt zoo als mr. Barrett reeds vertelde, Jerry de leugenaar genoemd. Wij hebben Siattery gezégd, dat Jerry is overleden na een volledige bekentenis te hebben afgelegd; wij probeerden hem aan zijn verstand te brengen, dat hij verstandig zou doen, maar ronduit te bekennen; hebben hem voorgehouden, dat hij er dan het best afkomt, omdat de massa wel eens een poging zou kunnen doen om hem te lynchen, maar hij trekt er zich niets van aan. Hij houdt zich, alsof hij nergens van weet. Het eenige, wat hij losliet, bestond hierin, dat de leugenaar op weg is naar Chicago. Hij kan onder eede ver klaren, dat hij hem in den trein had zien stappen. Overigens wilde hij niets uitlaten, vóórhij niet zijn. advocaat heeft gesproken. Daarom zijn wij onmid dellijk hierheen gegaan, want de verwachting is, dat de leugenaar voor zijn dood nog bij kennis zal komen. Het zal ons aangenaam zijn, wanneer u tegenwoordig wilt zijn," besloot Horner wel willend. „Mr. Barrett zal er wel geen bezwaar tegen hebben." „Denkt u, dat het afloopt, Gay," vroeg Meredith, zicht tot den dokter wendend. „Dat is niet met absolute zekerheid te zeggen" antwoordde de medicus, geeuwend achter de hand en te zeer gewend aan directe vragen, om een direct antwoord te geven. „Hij maakt een goede kans, want zij zullen hem ophangen, als hij beter wordt. De geweerkogel uit zijn heup is verwijderd en er zal nog meer geopereerd moeten worden, als hij het uithoudt. Een uur geleden is hij van de operatietafel weggedragen en nog leeft hij." „Dus dat is in elk geval gunstig?" vroeg Mere dith. „En een bijzonder geval?" Mocht Dr. Gay deze vragen al minder aangenaam vinden, toch liet hij het niet merken. (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Onze Eilanden | 1930 | | pagina 1