i
EESMANN
zijn
ALLES GEPROBEERD
HAAST U
3p
fIr BUITENGEWONE
JU KOOPJES!
1
AAGT ZEKER!
AM
-I-DAMES
+DE SALAMANDER.!.
Kipstraat 59, Rotterdam
HENDRICK HUDSON
SIGAREN
VERBRUGGE
middelharnis
WOENSDAG
27 November 1929
12E JAARGANG. - N°. 8
FEUILLETON.
w. heimburg.
DOOR EENS ANDERS SCHULD.
Grossier: Firma A. L. VëRBRUGGë, Aliddelliarnis
een groote collectie, speciaal ge
ler prijsverhooging.
240
Vraagt onze pillen en druppels ter rege
ling v. d. bloedsomloop, door H.H. Doc
toren aanbevolen, beslist onschadelijk
voor de gezondheid. Alleen bl] ons
Is succes verzekerd.
Vraagt ons boekje met talrijke ei-
beeldingen met duidelijke en vol
ledige inlichtingen in blanco ge
sloten Couvert met 25 cents insluiten
aan postzegels.
Wacht U voor misleiding
of teleurstelling.
Koopt in zaken waar U zeker van
kan zijn vakkundig en succesvol
geholpen te worden, en niet door min
derwaardige namaak op delange
baan geschoven te worden. WIJ zijn
vanouds bekend het soliedste
adres. Let daar vooral op.
Vraagt gratis inlichtingen of prijscourant.
verkrijgbaar voor winkeliers bij
Prijs per kwartaal f 1,
Losse nummers 0,076
ADVERTENTIËN
van 16 regels 1,20
Elke regel meer 0,20
Bij contract aanzienlijk korting.
Dienstaanbiedingen en Diens taan vragen
f 1,per plaatsing tot een maximum
van 10 regels, elke regel meer 15 cent.
Dit blad verschijnt iederen
Woensdag- en Zaterdagmorgen.
Het wordt uitgegeven door de
N.V. Uitgeversmaatschappij
„Onze Eilanden", Tel. Int. No. 15
Voorstraat Middelharnis.
DIPLOMATIE EN WEL
SPREKENDHEID.
Twee zeer noodzakelijke dingen voor den
staatsman welke in het algemeen ook in
regeerings- en bestuurskringen als eigenschap
niet kunnen worden ontbeerd. De invloed van
diplomatie en van de daarbij onmisbare wel
sprekendheid, kan prachtige, soms reddende
resultaten opleveren; maar evenzeer kan die
invloed, zoo nu en dan... duivelsche succes
sen boeken resultaten, die in de een of
andere richting hoogst noodlottig kunnen
werken.
Het is dèérom, dat wij menschen niet on
voorwaardelijk diplomatische- en rethorische
gaven moeten bewonderen en toejuichen.
De geschiedenis heeft, door vele eeuwen
heen, daarvan talrijke bewijzen geleverd en
onze eeuw heeft te dien aanzien mede reeds
een belangrijk contingent bijgebracht. Laten
wij hier slechts even één van de weinige be
roemde Tweede Kamer-zittingen, als voor de
hand liggend voorbeeld aanwijzen.
Ten gevalle van het tractaat BelgiëNeder
land, hebben een aantal Kamerleden van
meerdere of mindere reputatie, hunne mee
ningen met kracht van overtuiging ten beste
gegeven. Zij hebben hunne persoonlijke ziens
wijze met méér of minder vuur uitgesproken
en geargumenteerd. Een hunner heeft twijfe
lend de mogelijkheid opengelaten, dat de
Minister van Binnenl. Zaken hem tot een
andere zienswijze dan de zijne zou kunnen
brengen. Doch alle sprekers over het hier-
bedoelde tractaat, zullen toch wel hunne
plaatsen op het zweet-kussen hebben her
nomen, met de vaste overtuiging, dat de Minis
ter voornoemd, hunne motieven niet zou kun
nen ontzenuwen of ontwrichten. Maar ziet.
Z. Ex. verheft zich magistraal en imponeerend
van zijn zetel en spreekt uren achtereen, par-
coeur, met zooveel rethorisch talent en met
zooveel beslistheid, dat na de imposante slot
strofe, de gansche vergadering van vóór- en
tegenstanders in toejuiching losbarst.
Wat werd daar toegejuicht? Het rethorisch
talent, de diplomatische handigheid, of wel
de argumenteering?
Ziedaar, wat m.i. moeilijk of in het geheel
niet te beantwoorden is. Wie toch vermag uit
te maken, wat ieder der Kamerleden in het
bijzonder tot dit applaudissement heeft be
wogen? Toch zeker wel niet het dementé dat
aan de tegenstanders van het tractaat door
den Minister werd gegeven; want de bewonde
ring was spontaan en algemeen.
Heeft het morgenlicht van den anderen dag
misschien bekoeling van deze algemeene extase
aangebracht?
Deze vraag wacht op geen antwoord en
dit opstel bedoelt slechts: een oppervlakkige
beschouwing van diplomatische handigheid
en van de gave der welsprekendheid in het
algemeen méér niet. Maar beschouwingen
worden gaarne door voorbeelden verduidelijkt;
en iedere beschouwer en betooger grijpt bij
voorkeur een voorbeeld, dat binnen zijn bereik
ligt. Zooals reeds hierboven werd gezegd, staan
diplomatie en welsprekendheid in nauw ver
band tot elkaar en beide in dienst van goede
zoowel als van kwade doeleinden in dienst
ook van verschillende inzichten, van meenin
gen die ter goeder trouw op dwalingen ge
baseerd zijn, zoowel als van beweringen, die
op de juiste bewijsgronden steunen. Het rede
naarstalent is bij machte op te bouwen zoowel
ais af te breken; en in beide gevallen kan die
tave bewondering wekken, dit valt niet te ont-
ennen. Maar toch zal de ware bezieling slechts
ddar het talent kunnen steunen, waar het
goede, het schoone en het verhevene worden
beoogd.
Wat het diplomatisch talent betreft, dit is
minder een gave dan wel een oefening, waarbij
een scherp onderscheidingsvermogen, een
scherpzinnige geest benevens een hooge mate
van gevatheid, wel de eerste vereischten zijn.
Natuurlijk moeten algemeene wetenschappe
lijke kennis, wereld- en menschenkennis zich
daarbij zeer nauw aansluiten. Diplomatische
bouwwerken behooren, uit den aard der zaak,
geestelijke kunstgewrochten te zijn, willen zij
op vasten grond steunen en niet door tegen
stand van velerlei aard, als een kaartenhuis
ineen storten. De Diplomaat in de Staatkun
dige wereld zal, wil hij zijn doel bereiken, zijn
opzet klaar spelen en voldoening van zijn werk
inoogsten, wel menigmaal naar middelen
moeten omzien en zich van materiaal moeten
bedienen, die gekocht worden voor rekening
van een niet al te nauwgezette bouwopvatting.
Het doel zal daarbij wel eens middelen, die in
een kwaden reuk staan, moeten heiligen en
daarbij ook hulp moeten zoeken bij een wel
bespraaktheid van gewaagd hoogen en zeer
luchtigen bouw.
In hoeverre diplomaten door bizondere per
soonlijke beweegredenen bij hun maatschap
pelijk werk kunnen worden geleid, is voor een
oningewijde natuurlijk niet te beoordeelen.
Vastheid van beginselen en grootheid van
karakter zullen zeker wel den staatsman
krachtig moeten steunen, om óók als mensch
de algemeene achting en eerlijke bewondering
te kunnen verwerven. Want vooral ook hij
staat bloot aan de felle critiek van die knappe
stuurlieden, die nooit in den storm en zelfs
nimmer op zee geweest zijn. Ook tegen per
soonlijke eerzucht heeft de staatsman te strij
den. Hij moet diplomaat zijn om aan diplo
maten het hoofd te kunnen bieden; doch het
komt er maar op aan; hoe hij dat is en
welk belang bij hem vóór zit. De daad zal
vooral ook in zijn functie, die zoo nauw het
algemeen belang raakt, boven het „woord"
behooren te staan.
Er zijn evenwel in de verschillende kringen
van de groote maatschappij zooveel diploma
ten van kleine en kleinere afmetingen, die
niets met staatkunde hebben te maken, doch
die in hun optreden in het maatschappeiijk-
of in het intense leven, zeer sterk en voort
durend gebruik maken van wat men een surro-
j gaat van „staatkundige intrigue" zou kunnen
noemen. Deze kleine, soms zeer kleine diplo
maten, zijn niet zelden van slechts klein, soms
zeer klein, talent en menigmaal ook van een
slechts zeer middelmatige geestesontwikke
ling; doch zij kunnen, naar verhouding, ten
aanzien van hunne persoonlijke, zooveel
kleinere belangen in 't algemeen grootere
en meer afdoende succes boeken dan de meest
bekwame diplomaten in het staatkundig leven
dit vermogen.
De burger-diplomaat (aldus zullen wij den
niet staatkundige, kleinere levens-operateur
noemen) heeft meestal een klein, soms zeer
klein podium, waarop hij opereert, demon
streert en gesticuleert. Want wat zijn de
operaties van den kleinen burger-diplomaat
anders dan gestes, in vergelijking van de groot
opgezette, meest fel bestreden plannen van
den ingewijden, naar alle zijden ontwikkelden,
geoefenden en soms zeer geslepen staatsman,
op wien operaties aller oogen zijn gevestigd.
VERTALING VAN HERMINE.
(Geautoriseerde uitgave van D. Bolle.)
31)
Langzaam streek ik met de hand over het voor
hoofd. „Goede hemel," zeide ik halfluid, „in zóö'n
bedorven omgeving willen ze mij dus overbrengen
en zou ik mij dat laten welgevallen? En nie
mand, niemand is er op mijn hand! En als zij 't
eens gedaan kregen, als ik geen kracht genoeg bad
om mij te verzetten, als ik eens zoo leven moest
ais die vrouw, zóó glimlachend en denken
Ik iiep mijn kamer op en neer met een gevoel alsof
ik zou stikken, en wierp blinden en vensters open,
zoodat die afschuwelijke geparfumeerde lucht
kon ontsnappen, die mij ziek maakte.
Ach, wist ik maar één hart, waaraan ik het mijne
kon uitstorten! Tot overmorgen twaalf uur be
denktijd! Neen, ik zou ik wilde mij daartoe niet
verlagen
Met de frissche lucht, die binnenstroomde, kwam
er eenige kalmte over mij. Ik sloot luiken en ramen
en ging naar bed.
Den volgenden morgen werd ik niet gewekt.
Men wilde mij waarschijnlijk rust gunnen om met
mijzelve te rade te gaan, en vond 't goed om zonder
mij te ontbijten. Zoo sliep ik tot tien uur, toen ma
ma aan de deur klopte en bezorgd vroeg of ik niet
wel was. Toen ik haar binnenliet, staarde zij mij
verschrikt aan: „Zeg eens zijt ge ziek?"
„Wel neen, mama, mij mankeert niets. Wat
wilt g' hebben?"
„Ik wilde je zien. Hoe kunt gij 't vragen?"
„Mamatjelief, over een kwartier was ik boven
gekomen en had u goedenmorgen gezegd. Maar
straks wil ik even naar freule Degenberg gaan;
hebt gij zin mij te vergezellen?"
„Ik weet niet of ik kan."
„En dan verder naar het kerkhof naar papa."
Zij zag bedroefd voor zich.
„Maar 't behoeft ook niet, mama. De levenden
hebben nu recht op u. Ik zal hem wel van u groeten.
„Maar waarom juist vandaag in die sneeuw,
Annelise?"
„Ik heb daaraan zoo'n behoefte, en ge weet wei,
van tante kan men er zoo gemakkelijk komen en
is er altijd door den tuin een baan geveegd."
„De oude heer van Tollen is dood," zeide mama
na een korte pauze, „en Lore is weer hier."
„Die arme Lorei"
Zij knikte toestemmend. „Groet de freule van
mij, Annelise."
„Ik zal 't doen."
Onderwijl had ik mij aangekleed en haastig een
kop thee gedronken, en nu gingen wij samen de
kamer uit; zij de trap op, ik het huis uit.
Er was prachtige sneeuw gevallen; het kleine
Westenberg scheen wei een bruid in een wit, ais
zilver glinsterend kleed. Hier en daar klonk het
belletje van een slede, die mij noodzaakte de wijk
De burger-diplomaat kan zijn zooveel klei
neren werkkring echter beter overzien en kan
zijn aanhang en zijn beoogd succes met meer
zekerheid bevroeden. Hij opereert alléén of
grootendeels alléén, wat hem een groot voor
deel geeft boven zijn grooten broeder-opera
teur op het staatstooneel, die meerendeels ge
houden is aan den openbaren weg te timme
ren en te metselen. De gewone mensch kan
m.a.w. meer bedekt ageeren, wanneer hij het
noodig acht, om zijn levenswerk langs diplo
matieke paden tot voltooiing te brengen.
Vooral de zeer kleine diplomaat-knutselaar,
kan zijn doel bereiken, wanneer hij 'n groot
vertrouwen verdient en ietwat ruim van ge
weten is. Hij wordt minder opgemerkt en be
spied en aan zijn rethorisch talentje worden
allicht geen groote eischen gesteld zelfs
minder nog, dan aan sommige marktventers,
die, op het gebied van hunne welsprekendheid,
soms heel wat presteeren.
Gelukkig die mensch, die, bij het ernstig en
toegewijd verrichten van zijn levenstaak, het
volle heldere daglicht verkiest en arbeidende
in dat open licht, zijn levensdoel weet te be
reiken. Hoeveel rustiger is diens leven, hoeveel
vrijer diens oogopslag. Ondanks tegenspoeden
en tegenwerking, zal ook bij algeheele af
wezigheid van waardeering, zijn natuurecht
leven, hem of haar een plaats doen ver
werven, in de achting zijner medemenschen.
Want oprechtheid is zonder twijfel de beste
diplomatie, en soberheid in het spreken, is
menigmaal de hoogste welsprekendheid.
VIKING.
Dubbel is het genot met
Wybert-tabletten, de keel
is tegen ontsteking be
veiligd, de adem zuiver!
In origin, doozen 45 en 65 cis.
(Adv i
HOUDT HET HOLLANDSCHE EI HOOG!
NEDERL. EIERCONTROLE BUREAU.
Wenken voor den pluimveehouder om een
prima ei af te leveren.
(Ter verduidelijking plaatsen wij nogmaals de in
ons vorig nummer opgenomen punten boven de
antwoorden.)
1Raap eiken dag alle eierenin den zomer
2 of 3 maal per dag.
Waarvoor is dat nu noodig? Stel U voor,
dat er 's morgens om 7 uur een ei gelegd is.
De eigenares is ternauwernood klaar of een
andere leggrage kip, betreedt weer het nest.
Wie weet, hoe vaak zich dit per dag herhaalt,
't Gevolg is, dat er eieren bij zijn, die eenige
uren warm gehouden worden en dit is voor
een ei verkeerd. En als ze aangebroed worden,
is dit zelfs noodlottig. En 's zomers, als de
natuur zelf ook warmer is en er allicht één of
meer broedsche kippen zijn, is het bijna on
vermijdelijk, dat er eieren aangebroed worden.
Daarom 's zomers meermalen per dag de
eieren rapen. En zeg nu niet: zooiets kan voor
komen, neen lezers, het komt voor, het komt
zelfs herhaaldelijk voor. Warmgehouden eieren
en aangebroede zijn niet lang houdbaar; dat is
geen kwaliteit.
2. Zorg voor een voldoend aantal leg-
nesten.
Hoe meer Iegnesten, hoe minder kans van
warmhouden, hoe minder eieren in één nest,
hoe minder kans op aanbroeden. Als er ge
noeg Iegnesten zijn, is er ook minder kans op
het wegleggen der eieren, want weggelegde
eieren zijn minderwaardig en eieren gelegd op
mestvloer of in het hok op den grond even
eens, want de besmetting op de schaal is groo-
ter en heeft wei degelijk invloed op den in
houd. Ook ziet de schaal meer smoezelig.
3. Plaats de nesten op een schoone, droge
plaats in het hok.
4. Denk aan zuiver droog strooisel in de
nesten. Haksel, stroo, hooi, krullen of zaagsel.
Vocht werkt bederfelijk en het materiaal in
de iegnesten zal zoodoende veel kiemen af
geven van schimmels en bacteriën. Bovendien
trekt de muffe lucht direct in de eieren. Het
vuil van de kip of het strooisel zal de eieren
ook meer bevuilen.
5. Maak de nesten, wanneer deze besmeurd
zijn door gebroken eieren of iets anders, dade
lijk schoon.
Spreekt voor zichzelf.
6. Sluit de iegnesten 's avonds, het zijn
geen bedjes.
Ja, dat zal niet meevallen. Ik ken er wel,
die 's avonds een plank voor de nesten zetten,
maar velen doen er niets aan. En zieke, broed
sche en ruiende kippen kruipen zoo graag
lekker warm in de iegnesten. Ga daarom
's avonds als het al donker is, even naar het
kippenhok en plaats de -boosdoeners op de
zitstokken. Voor de kippen is het ook beter
en voor de iegnesten nog meer. Want onge
dierte en mest zijn al lastig genoeg, daarvoor
behoeven we niet nog de kippen in de Ieg
nesten te laten zitten.
7. Houd de hokken zindelijk. Verwijder
den mest 2 maai per week.
Spreekt voor zichzelf. Bovendien zal het
pluimvee veel gezonder zijn en dan is het voor
deel aan onze zijde.
8. Zorg steeds voor droog strooisel; op
den grond stroo, haksel of turfmolm, op den
mestvloer zand of turfstrooisel.
Ziet U, lezer, alweer dat droog. Er is ook
geen grooter vijand voor onze kippen, dan
vocht, vocht, vocht. Daarom 's winters vooral
ventileeren, nooit alles sluiten, tenzij het hok
een rieten dak heeft, bedekt met pannen. De
waterdamp van mest en adem moet het hok
uit kunnen. Niet dus in druppels tegen den
zolder aan. Dan ventileert ge te weinig of het
hok is niet goed.
9. Bewaar de eieren op zindelijke, droge,
frissche, vorstvrije plaats.
Zindelijk bewaren, om besmetting te voor
komen; droog, omdat vocht bederf in de hand
werkt; frisch, omdat reukstoffen in het ei
trekken; vorstvrij, omdat er anders groote
kans is op eieren met barstjes er in.
10. Leg de verzamelde eieren bij elkaar
zonder iets er tusschen. Eieren nemen spoedig
smaak of reuk van andere stoffen over.
Dit spreekt voor zich zelf.
11. Bewaar de eieren nooit in hokken.
Want geheel frisch is 't er nooit en stofvrij
evenmin en zoo koel ook niet. Er zijn wel
betere bewaarplaatsen dan juist het kippen-
te nemen naar het smalle trottoir; op de gote
speelden de jongens glibberbaantje en onder de
vrachtkar knarste de sneeuw. Elk vooruitstekend
luifeltje, elk torentje had een witte muts met
franjes op, en van de dakgoten hingen schitterende
ijskegels af. Het geheel had iets gezelligs, iets echts
kerstmis-achtigs; 't herinnerde mij aan vroegere
gelukkige dagen, toen ik nog met papa, die een
groot vriend van schaatsenrijden was, over het
stille water had gereden, ver weg tot in het Han-
noversche. O, dat waren gelukkige tijden! En nu?
Ik dacht er voorloopig niet aan naar de freule
te gaan, maar begaf mij naar het kerkhof. Nog
slechts een enkel mensch scheen dien dag hier
geloopen te hebben. Het groote middelpad was
al vroeg in den ochtend schoongeveegd, maar toch
weer met een dunne laag sneeuw bedekt, en hierop
waren voetstappen zichtbaar, de voetstappen van
een man, blijkbaar netjes gechausseerd. De dood
graver kon 't niet geweest zijnhij droeg vervaar
lijk groote laarzen, met spijkers beslagen. Mis
schien was 't iemand van de familie van Tollen,
die een graf had uigezocht. Ik vond 't een ver
velende gedachte, dien iemand 't zou natuur
lijk wel een van de zoons zijn hier te ontmoeten
ik kan zoo slecht condoieeren en als het hart mij
tot barstens toe vol is, wil mij geen woord over de
lippen komen. Zoo wendde ik mij dus links en ging
door de diepe sneeuw tusschen de dicht bij elkan
der liggende graven naar de plek, waar papa
rustte. Ik had niets anders voor hem dan een tak
hulst met roode bessen; dezen legde ik op de be
sneeuwde houten kast, die 's winters den marmer
steen bedekte om hem tegen regen en vorst te
beveiligen, schudde den witten last van den cipres
en voelde mij in die stille doodsche omgeving een
zamer en verlatener dan ooit. Men kan lang vra
gen en klagen zoo'n graf heuvel geeft geen
antwoord; men kan lang wenschen: ik wilde dat ik
in uwe plaats daaronder lag! en men moet toch
leven, zoolang God 't wil.
Van papa's graf dwaalden mijn oogen over de
vele andere heuvels naar den tuin van freule
Degenberg af, wier nette kleine woning zqo lief
onder de twee hooge lindeboomen lag.
„Ik wil er toch heen," zeide ik Halfluid, bukte
mij nog eens om een takje klimop uit de sneeuw
te graven en ging heen. Ik moest Johanna's graf
voorbij en zag hier dezelfde voetsporen, en daar
stond ook iemand op den heuvel, een man blijk
baar een jong man. Hij keerde mij den rug toe,
had één voet op de omheining gezet en staarde
onbeweeglijk naar de Mariakerk in het verschiet.
Ik bleef even staan, bij mijzelve overleggend hoe
ik dien vreemdeling zou kunnen ontwijken, toen
hij zich op eens omdraaide en wij op het smalle
pad tegenover eikander stonden.
„Pardon!" zeide hij, terwijl hij in een dwarspad
uitweek en zijn hoed afnam.
Een paar seconden lang keken wij elkander aan.
Een knap jong aangezicht, door een bruinen baard
omlijst, zag op mij neer en twee levendige oogen
vestigden zich op mij, eerst onverschillig, maar
daarop uiterst vriendelijk.
't Is wat nauw hier," zeide hij, „ik hoop dat gij
passeeren kunt, juffrouw. Maar zou ik u even iets
mogen vragen wie ligt onder den grafheuvel,
waarbij ik daar straks stond?" En tevens wees
hij naar Johanna's graf.
Mevrouw Wolmeijer," antwoordde ik.
Zeer verplicht!" zeide hij op een toon als van
iemand, die de bevestiging krijgt van wat hij ge-
1NGEZONDEN MEDEDEELING.
hok.
12. Zorg er voor, dat de eieren altijd droog
blijven.
Ziet U, lezer, alweer dat woordje „droog".
13. Lever elke week alle goede eieren af.
Nooit moet men zich laten verleiden de
eieren achter te houden. Versch moeten ze
steeds geleverd worden. Wij kunnen dat, ter
wijl de handel dat niet altijd kan. Wij moeten
dus van onzen kant steeds elke week alles af
leveren, ook als er een prijsverhooging te
wachten is. En in deze wenk wordt wel de
vinger gelegd op een wondeplek van vele
pluimveehouders. Zegt maar niet: ik niet; die
zich er nooit aan schuldig maakten, deden hun
plicht en die het wel eens deden, maakten een
groote fout. Deden zelfs iets heel verkeerds,
want: ze leverden toch deze eieren af als
„versche".
14. Houd kneuzen, kleintjes, onzindelijke
en misvormde eiren voor eigen gebruik.
De prijs daalt bij elke afwijking, zoodat
kleintjes en misvormde eiren ons nadeel be
rokkenen. Mooi gesorteerd product levert den
hoogsten prijs. En kneuzen èn onzindelijke
eieren zijn niet houdbaar. Geen kwaliteit dus.
15. Verpak bij verzending in kisten de
eieren alle tegelijk, vlak voor het versturen.
Dan gaan ze alle nog eens door de vingers
en houden we er de minder zindelijke en moge
lijk gekneusde uit. Als er een mand of kist
eieren zoo'n week gestaan heeft, kan er door
val of stoot een gekneusde inzitten, die bij
verzending gauw stuk gaat en ook andere
eieren besmeurt. Daarom inpakken voor het
verzenden. Bovendien is mand of kist niet zoo
frisch.
16. Gebruik nooit vochtige, vuile of be
schimmelde kartons.
Spreekt duidelijk voor zich en is weer een
vervolg op 3, 4, 5, 9, 10, 12.
17. Wasch kippeneiren nooit af.
Waarom niet? Omdat gewasschen eieren
minderwaardig zijn. Elk ei is bedekt met een
dof, bederfwerend laagje. Door wassching
vegen we dit laagje er af en maken het ei min
der houdbaar. Weg is de kwaliteit.
Als mest d§ eieren besmeurd, moeten we dit
afkrabben met een mesje, dat is veel beter.
wenscht heeft te hooren.
Weer een pauze. Ik kon niet nalaten hem nog
eens goed op te nemen. Hij kwam mij zoo buiten-
bewoon voor te Westenberg was zoo iets nog
nooit gezien zijn kleeding had ook al zoo iets
vreemds: een grijze reismantel, een hoed van de
zelfde kieur, een fraaie leeren tasch over den
schouder en fijne kastoren handschoenen
„Goedendag, juffrouw!" hoorde ik hem zeggen,
terwijl hij zijn hoofd even ontblootte, zoodat zijn
glanzig bruin haar zichtbaar werd.
Ik boog zwijgend en keek hem na, zoolang hij op
het middelpad te zien was. Op eens schoot mij een
denkbeeld te binnen. „Robert Nordman!" riep ik.
„Robert Nordman Robert van de nicht!" En
nu begon ik als een schoolkind te loopen, zóó hard,
dat het bonten mutsje mij in den nek viel. Maar
daarop kreeg ik een kleur van schaamte. Lieve
hemel, wat ging die Robert Nordman mij aan?
Ik trok mijn muts weer recht en stapte langzaam
voort. Bespottelijk! Hoe zou die Robert Nordman
hier komen? Dit te bedenken, omdat een vreemde
man toevallig bij Johanna's graf had gestaan!
Mijn verbeelding had mij waarlijk weer eens parten
gespeeld! „Anneliseke, foei, Annelisekei" zou
de nicht wel hoofdschuddend zeggen.
„Och nicht, nicht, waart gij maar hier! zuchtte
ik en dubbel gebukt onder al mijn leed, lichtte ik
de klink van het hekje op, dat toegang gaf tot
den tuin van de freule en trad het huis binnen met
zulk een bedroefde uitdrukking op het gelaat, dat
zelfs de oude Josephine zeide: „Gij zijt vandaag
geen goed gezelschap voor mijn freule, freule van
Sternfeld. Mijn freule trekt net zoo'n gezicht als
gij.'"
Wordt vervolgd.)