i EESMANN zijn ALLES GEPROBEERD HAAST U 3p fIr BUITENGEWONE JU KOOPJES! 1 AAGT ZEKER! AM -I-DAMES +DE SALAMANDER.!. Kipstraat 59, Rotterdam HENDRICK HUDSON SIGAREN VERBRUGGE middelharnis WOENSDAG 27 November 1929 12E JAARGANG. - N°. 8 FEUILLETON. w. heimburg. DOOR EENS ANDERS SCHULD. Grossier: Firma A. L. VëRBRUGGë, Aliddelliarnis een groote collectie, speciaal ge ler prijsverhooging. 240 Vraagt onze pillen en druppels ter rege ling v. d. bloedsomloop, door H.H. Doc toren aanbevolen, beslist onschadelijk voor de gezondheid. Alleen bl] ons Is succes verzekerd. Vraagt ons boekje met talrijke ei- beeldingen met duidelijke en vol ledige inlichtingen in blanco ge sloten Couvert met 25 cents insluiten aan postzegels. Wacht U voor misleiding of teleurstelling. Koopt in zaken waar U zeker van kan zijn vakkundig en succesvol geholpen te worden, en niet door min derwaardige namaak op delange baan geschoven te worden. WIJ zijn vanouds bekend het soliedste adres. Let daar vooral op. Vraagt gratis inlichtingen of prijscourant. verkrijgbaar voor winkeliers bij Prijs per kwartaal f 1, Losse nummers 0,076 ADVERTENTIËN van 16 regels 1,20 Elke regel meer 0,20 Bij contract aanzienlijk korting. Dienstaanbiedingen en Diens taan vragen f 1,per plaatsing tot een maximum van 10 regels, elke regel meer 15 cent. Dit blad verschijnt iederen Woensdag- en Zaterdagmorgen. Het wordt uitgegeven door de N.V. Uitgeversmaatschappij „Onze Eilanden", Tel. Int. No. 15 Voorstraat Middelharnis. DIPLOMATIE EN WEL SPREKENDHEID. Twee zeer noodzakelijke dingen voor den staatsman welke in het algemeen ook in regeerings- en bestuurskringen als eigenschap niet kunnen worden ontbeerd. De invloed van diplomatie en van de daarbij onmisbare wel sprekendheid, kan prachtige, soms reddende resultaten opleveren; maar evenzeer kan die invloed, zoo nu en dan... duivelsche succes sen boeken resultaten, die in de een of andere richting hoogst noodlottig kunnen werken. Het is dèérom, dat wij menschen niet on voorwaardelijk diplomatische- en rethorische gaven moeten bewonderen en toejuichen. De geschiedenis heeft, door vele eeuwen heen, daarvan talrijke bewijzen geleverd en onze eeuw heeft te dien aanzien mede reeds een belangrijk contingent bijgebracht. Laten wij hier slechts even één van de weinige be roemde Tweede Kamer-zittingen, als voor de hand liggend voorbeeld aanwijzen. Ten gevalle van het tractaat BelgiëNeder land, hebben een aantal Kamerleden van meerdere of mindere reputatie, hunne mee ningen met kracht van overtuiging ten beste gegeven. Zij hebben hunne persoonlijke ziens wijze met méér of minder vuur uitgesproken en geargumenteerd. Een hunner heeft twijfe lend de mogelijkheid opengelaten, dat de Minister van Binnenl. Zaken hem tot een andere zienswijze dan de zijne zou kunnen brengen. Doch alle sprekers over het hier- bedoelde tractaat, zullen toch wel hunne plaatsen op het zweet-kussen hebben her nomen, met de vaste overtuiging, dat de Minis ter voornoemd, hunne motieven niet zou kun nen ontzenuwen of ontwrichten. Maar ziet. Z. Ex. verheft zich magistraal en imponeerend van zijn zetel en spreekt uren achtereen, par- coeur, met zooveel rethorisch talent en met zooveel beslistheid, dat na de imposante slot strofe, de gansche vergadering van vóór- en tegenstanders in toejuiching losbarst. Wat werd daar toegejuicht? Het rethorisch talent, de diplomatische handigheid, of wel de argumenteering? Ziedaar, wat m.i. moeilijk of in het geheel niet te beantwoorden is. Wie toch vermag uit te maken, wat ieder der Kamerleden in het bijzonder tot dit applaudissement heeft be wogen? Toch zeker wel niet het dementé dat aan de tegenstanders van het tractaat door den Minister werd gegeven; want de bewonde ring was spontaan en algemeen. Heeft het morgenlicht van den anderen dag misschien bekoeling van deze algemeene extase aangebracht? Deze vraag wacht op geen antwoord en dit opstel bedoelt slechts: een oppervlakkige beschouwing van diplomatische handigheid en van de gave der welsprekendheid in het algemeen méér niet. Maar beschouwingen worden gaarne door voorbeelden verduidelijkt; en iedere beschouwer en betooger grijpt bij voorkeur een voorbeeld, dat binnen zijn bereik ligt. Zooals reeds hierboven werd gezegd, staan diplomatie en welsprekendheid in nauw ver band tot elkaar en beide in dienst van goede zoowel als van kwade doeleinden in dienst ook van verschillende inzichten, van meenin gen die ter goeder trouw op dwalingen ge baseerd zijn, zoowel als van beweringen, die op de juiste bewijsgronden steunen. Het rede naarstalent is bij machte op te bouwen zoowel ais af te breken; en in beide gevallen kan die tave bewondering wekken, dit valt niet te ont- ennen. Maar toch zal de ware bezieling slechts ddar het talent kunnen steunen, waar het goede, het schoone en het verhevene worden beoogd. Wat het diplomatisch talent betreft, dit is minder een gave dan wel een oefening, waarbij een scherp onderscheidingsvermogen, een scherpzinnige geest benevens een hooge mate van gevatheid, wel de eerste vereischten zijn. Natuurlijk moeten algemeene wetenschappe lijke kennis, wereld- en menschenkennis zich daarbij zeer nauw aansluiten. Diplomatische bouwwerken behooren, uit den aard der zaak, geestelijke kunstgewrochten te zijn, willen zij op vasten grond steunen en niet door tegen stand van velerlei aard, als een kaartenhuis ineen storten. De Diplomaat in de Staatkun dige wereld zal, wil hij zijn doel bereiken, zijn opzet klaar spelen en voldoening van zijn werk inoogsten, wel menigmaal naar middelen moeten omzien en zich van materiaal moeten bedienen, die gekocht worden voor rekening van een niet al te nauwgezette bouwopvatting. Het doel zal daarbij wel eens middelen, die in een kwaden reuk staan, moeten heiligen en daarbij ook hulp moeten zoeken bij een wel bespraaktheid van gewaagd hoogen en zeer luchtigen bouw. In hoeverre diplomaten door bizondere per soonlijke beweegredenen bij hun maatschap pelijk werk kunnen worden geleid, is voor een oningewijde natuurlijk niet te beoordeelen. Vastheid van beginselen en grootheid van karakter zullen zeker wel den staatsman krachtig moeten steunen, om óók als mensch de algemeene achting en eerlijke bewondering te kunnen verwerven. Want vooral ook hij staat bloot aan de felle critiek van die knappe stuurlieden, die nooit in den storm en zelfs nimmer op zee geweest zijn. Ook tegen per soonlijke eerzucht heeft de staatsman te strij den. Hij moet diplomaat zijn om aan diplo maten het hoofd te kunnen bieden; doch het komt er maar op aan; hoe hij dat is en welk belang bij hem vóór zit. De daad zal vooral ook in zijn functie, die zoo nauw het algemeen belang raakt, boven het „woord" behooren te staan. Er zijn evenwel in de verschillende kringen van de groote maatschappij zooveel diploma ten van kleine en kleinere afmetingen, die niets met staatkunde hebben te maken, doch die in hun optreden in het maatschappeiijk- of in het intense leven, zeer sterk en voort durend gebruik maken van wat men een surro- j gaat van „staatkundige intrigue" zou kunnen noemen. Deze kleine, soms zeer kleine diplo maten, zijn niet zelden van slechts klein, soms zeer klein, talent en menigmaal ook van een slechts zeer middelmatige geestesontwikke ling; doch zij kunnen, naar verhouding, ten aanzien van hunne persoonlijke, zooveel kleinere belangen in 't algemeen grootere en meer afdoende succes boeken dan de meest bekwame diplomaten in het staatkundig leven dit vermogen. De burger-diplomaat (aldus zullen wij den niet staatkundige, kleinere levens-operateur noemen) heeft meestal een klein, soms zeer klein podium, waarop hij opereert, demon streert en gesticuleert. Want wat zijn de operaties van den kleinen burger-diplomaat anders dan gestes, in vergelijking van de groot opgezette, meest fel bestreden plannen van den ingewijden, naar alle zijden ontwikkelden, geoefenden en soms zeer geslepen staatsman, op wien operaties aller oogen zijn gevestigd. VERTALING VAN HERMINE. (Geautoriseerde uitgave van D. Bolle.) 31) Langzaam streek ik met de hand over het voor hoofd. „Goede hemel," zeide ik halfluid, „in zóö'n bedorven omgeving willen ze mij dus overbrengen en zou ik mij dat laten welgevallen? En nie mand, niemand is er op mijn hand! En als zij 't eens gedaan kregen, als ik geen kracht genoeg bad om mij te verzetten, als ik eens zoo leven moest ais die vrouw, zóó glimlachend en denken Ik iiep mijn kamer op en neer met een gevoel alsof ik zou stikken, en wierp blinden en vensters open, zoodat die afschuwelijke geparfumeerde lucht kon ontsnappen, die mij ziek maakte. Ach, wist ik maar één hart, waaraan ik het mijne kon uitstorten! Tot overmorgen twaalf uur be denktijd! Neen, ik zou ik wilde mij daartoe niet verlagen Met de frissche lucht, die binnenstroomde, kwam er eenige kalmte over mij. Ik sloot luiken en ramen en ging naar bed. Den volgenden morgen werd ik niet gewekt. Men wilde mij waarschijnlijk rust gunnen om met mijzelve te rade te gaan, en vond 't goed om zonder mij te ontbijten. Zoo sliep ik tot tien uur, toen ma ma aan de deur klopte en bezorgd vroeg of ik niet wel was. Toen ik haar binnenliet, staarde zij mij verschrikt aan: „Zeg eens zijt ge ziek?" „Wel neen, mama, mij mankeert niets. Wat wilt g' hebben?" „Ik wilde je zien. Hoe kunt gij 't vragen?" „Mamatjelief, over een kwartier was ik boven gekomen en had u goedenmorgen gezegd. Maar straks wil ik even naar freule Degenberg gaan; hebt gij zin mij te vergezellen?" „Ik weet niet of ik kan." „En dan verder naar het kerkhof naar papa." Zij zag bedroefd voor zich. „Maar 't behoeft ook niet, mama. De levenden hebben nu recht op u. Ik zal hem wel van u groeten. „Maar waarom juist vandaag in die sneeuw, Annelise?" „Ik heb daaraan zoo'n behoefte, en ge weet wei, van tante kan men er zoo gemakkelijk komen en is er altijd door den tuin een baan geveegd." „De oude heer van Tollen is dood," zeide mama na een korte pauze, „en Lore is weer hier." „Die arme Lorei" Zij knikte toestemmend. „Groet de freule van mij, Annelise." „Ik zal 't doen." Onderwijl had ik mij aangekleed en haastig een kop thee gedronken, en nu gingen wij samen de kamer uit; zij de trap op, ik het huis uit. Er was prachtige sneeuw gevallen; het kleine Westenberg scheen wei een bruid in een wit, ais zilver glinsterend kleed. Hier en daar klonk het belletje van een slede, die mij noodzaakte de wijk De burger-diplomaat kan zijn zooveel klei neren werkkring echter beter overzien en kan zijn aanhang en zijn beoogd succes met meer zekerheid bevroeden. Hij opereert alléén of grootendeels alléén, wat hem een groot voor deel geeft boven zijn grooten broeder-opera teur op het staatstooneel, die meerendeels ge houden is aan den openbaren weg te timme ren en te metselen. De gewone mensch kan m.a.w. meer bedekt ageeren, wanneer hij het noodig acht, om zijn levenswerk langs diplo matieke paden tot voltooiing te brengen. Vooral de zeer kleine diplomaat-knutselaar, kan zijn doel bereiken, wanneer hij 'n groot vertrouwen verdient en ietwat ruim van ge weten is. Hij wordt minder opgemerkt en be spied en aan zijn rethorisch talentje worden allicht geen groote eischen gesteld zelfs minder nog, dan aan sommige marktventers, die, op het gebied van hunne welsprekendheid, soms heel wat presteeren. Gelukkig die mensch, die, bij het ernstig en toegewijd verrichten van zijn levenstaak, het volle heldere daglicht verkiest en arbeidende in dat open licht, zijn levensdoel weet te be reiken. Hoeveel rustiger is diens leven, hoeveel vrijer diens oogopslag. Ondanks tegenspoeden en tegenwerking, zal ook bij algeheele af wezigheid van waardeering, zijn natuurecht leven, hem of haar een plaats doen ver werven, in de achting zijner medemenschen. Want oprechtheid is zonder twijfel de beste diplomatie, en soberheid in het spreken, is menigmaal de hoogste welsprekendheid. VIKING. Dubbel is het genot met Wybert-tabletten, de keel is tegen ontsteking be veiligd, de adem zuiver! In origin, doozen 45 en 65 cis. (Adv i HOUDT HET HOLLANDSCHE EI HOOG! NEDERL. EIERCONTROLE BUREAU. Wenken voor den pluimveehouder om een prima ei af te leveren. (Ter verduidelijking plaatsen wij nogmaals de in ons vorig nummer opgenomen punten boven de antwoorden.) 1Raap eiken dag alle eierenin den zomer 2 of 3 maal per dag. Waarvoor is dat nu noodig? Stel U voor, dat er 's morgens om 7 uur een ei gelegd is. De eigenares is ternauwernood klaar of een andere leggrage kip, betreedt weer het nest. Wie weet, hoe vaak zich dit per dag herhaalt, 't Gevolg is, dat er eieren bij zijn, die eenige uren warm gehouden worden en dit is voor een ei verkeerd. En als ze aangebroed worden, is dit zelfs noodlottig. En 's zomers, als de natuur zelf ook warmer is en er allicht één of meer broedsche kippen zijn, is het bijna on vermijdelijk, dat er eieren aangebroed worden. Daarom 's zomers meermalen per dag de eieren rapen. En zeg nu niet: zooiets kan voor komen, neen lezers, het komt voor, het komt zelfs herhaaldelijk voor. Warmgehouden eieren en aangebroede zijn niet lang houdbaar; dat is geen kwaliteit. 2. Zorg voor een voldoend aantal leg- nesten. Hoe meer Iegnesten, hoe minder kans van warmhouden, hoe minder eieren in één nest, hoe minder kans op aanbroeden. Als er ge noeg Iegnesten zijn, is er ook minder kans op het wegleggen der eieren, want weggelegde eieren zijn minderwaardig en eieren gelegd op mestvloer of in het hok op den grond even eens, want de besmetting op de schaal is groo- ter en heeft wei degelijk invloed op den in houd. Ook ziet de schaal meer smoezelig. 3. Plaats de nesten op een schoone, droge plaats in het hok. 4. Denk aan zuiver droog strooisel in de nesten. Haksel, stroo, hooi, krullen of zaagsel. Vocht werkt bederfelijk en het materiaal in de iegnesten zal zoodoende veel kiemen af geven van schimmels en bacteriën. Bovendien trekt de muffe lucht direct in de eieren. Het vuil van de kip of het strooisel zal de eieren ook meer bevuilen. 5. Maak de nesten, wanneer deze besmeurd zijn door gebroken eieren of iets anders, dade lijk schoon. Spreekt voor zichzelf. 6. Sluit de iegnesten 's avonds, het zijn geen bedjes. Ja, dat zal niet meevallen. Ik ken er wel, die 's avonds een plank voor de nesten zetten, maar velen doen er niets aan. En zieke, broed sche en ruiende kippen kruipen zoo graag lekker warm in de iegnesten. Ga daarom 's avonds als het al donker is, even naar het kippenhok en plaats de -boosdoeners op de zitstokken. Voor de kippen is het ook beter en voor de iegnesten nog meer. Want onge dierte en mest zijn al lastig genoeg, daarvoor behoeven we niet nog de kippen in de Ieg nesten te laten zitten. 7. Houd de hokken zindelijk. Verwijder den mest 2 maai per week. Spreekt voor zichzelf. Bovendien zal het pluimvee veel gezonder zijn en dan is het voor deel aan onze zijde. 8. Zorg steeds voor droog strooisel; op den grond stroo, haksel of turfmolm, op den mestvloer zand of turfstrooisel. Ziet U, lezer, alweer dat droog. Er is ook geen grooter vijand voor onze kippen, dan vocht, vocht, vocht. Daarom 's winters vooral ventileeren, nooit alles sluiten, tenzij het hok een rieten dak heeft, bedekt met pannen. De waterdamp van mest en adem moet het hok uit kunnen. Niet dus in druppels tegen den zolder aan. Dan ventileert ge te weinig of het hok is niet goed. 9. Bewaar de eieren op zindelijke, droge, frissche, vorstvrije plaats. Zindelijk bewaren, om besmetting te voor komen; droog, omdat vocht bederf in de hand werkt; frisch, omdat reukstoffen in het ei trekken; vorstvrij, omdat er anders groote kans is op eieren met barstjes er in. 10. Leg de verzamelde eieren bij elkaar zonder iets er tusschen. Eieren nemen spoedig smaak of reuk van andere stoffen over. Dit spreekt voor zich zelf. 11. Bewaar de eieren nooit in hokken. Want geheel frisch is 't er nooit en stofvrij evenmin en zoo koel ook niet. Er zijn wel betere bewaarplaatsen dan juist het kippen- te nemen naar het smalle trottoir; op de gote speelden de jongens glibberbaantje en onder de vrachtkar knarste de sneeuw. Elk vooruitstekend luifeltje, elk torentje had een witte muts met franjes op, en van de dakgoten hingen schitterende ijskegels af. Het geheel had iets gezelligs, iets echts kerstmis-achtigs; 't herinnerde mij aan vroegere gelukkige dagen, toen ik nog met papa, die een groot vriend van schaatsenrijden was, over het stille water had gereden, ver weg tot in het Han- noversche. O, dat waren gelukkige tijden! En nu? Ik dacht er voorloopig niet aan naar de freule te gaan, maar begaf mij naar het kerkhof. Nog slechts een enkel mensch scheen dien dag hier geloopen te hebben. Het groote middelpad was al vroeg in den ochtend schoongeveegd, maar toch weer met een dunne laag sneeuw bedekt, en hierop waren voetstappen zichtbaar, de voetstappen van een man, blijkbaar netjes gechausseerd. De dood graver kon 't niet geweest zijnhij droeg vervaar lijk groote laarzen, met spijkers beslagen. Mis schien was 't iemand van de familie van Tollen, die een graf had uigezocht. Ik vond 't een ver velende gedachte, dien iemand 't zou natuur lijk wel een van de zoons zijn hier te ontmoeten ik kan zoo slecht condoieeren en als het hart mij tot barstens toe vol is, wil mij geen woord over de lippen komen. Zoo wendde ik mij dus links en ging door de diepe sneeuw tusschen de dicht bij elkan der liggende graven naar de plek, waar papa rustte. Ik had niets anders voor hem dan een tak hulst met roode bessen; dezen legde ik op de be sneeuwde houten kast, die 's winters den marmer steen bedekte om hem tegen regen en vorst te beveiligen, schudde den witten last van den cipres en voelde mij in die stille doodsche omgeving een zamer en verlatener dan ooit. Men kan lang vra gen en klagen zoo'n graf heuvel geeft geen antwoord; men kan lang wenschen: ik wilde dat ik in uwe plaats daaronder lag! en men moet toch leven, zoolang God 't wil. Van papa's graf dwaalden mijn oogen over de vele andere heuvels naar den tuin van freule Degenberg af, wier nette kleine woning zqo lief onder de twee hooge lindeboomen lag. „Ik wil er toch heen," zeide ik Halfluid, bukte mij nog eens om een takje klimop uit de sneeuw te graven en ging heen. Ik moest Johanna's graf voorbij en zag hier dezelfde voetsporen, en daar stond ook iemand op den heuvel, een man blijk baar een jong man. Hij keerde mij den rug toe, had één voet op de omheining gezet en staarde onbeweeglijk naar de Mariakerk in het verschiet. Ik bleef even staan, bij mijzelve overleggend hoe ik dien vreemdeling zou kunnen ontwijken, toen hij zich op eens omdraaide en wij op het smalle pad tegenover eikander stonden. „Pardon!" zeide hij, terwijl hij in een dwarspad uitweek en zijn hoed afnam. Een paar seconden lang keken wij elkander aan. Een knap jong aangezicht, door een bruinen baard omlijst, zag op mij neer en twee levendige oogen vestigden zich op mij, eerst onverschillig, maar daarop uiterst vriendelijk. 't Is wat nauw hier," zeide hij, „ik hoop dat gij passeeren kunt, juffrouw. Maar zou ik u even iets mogen vragen wie ligt onder den grafheuvel, waarbij ik daar straks stond?" En tevens wees hij naar Johanna's graf. Mevrouw Wolmeijer," antwoordde ik. Zeer verplicht!" zeide hij op een toon als van iemand, die de bevestiging krijgt van wat hij ge- 1NGEZONDEN MEDEDEELING. hok. 12. Zorg er voor, dat de eieren altijd droog blijven. Ziet U, lezer, alweer dat woordje „droog". 13. Lever elke week alle goede eieren af. Nooit moet men zich laten verleiden de eieren achter te houden. Versch moeten ze steeds geleverd worden. Wij kunnen dat, ter wijl de handel dat niet altijd kan. Wij moeten dus van onzen kant steeds elke week alles af leveren, ook als er een prijsverhooging te wachten is. En in deze wenk wordt wel de vinger gelegd op een wondeplek van vele pluimveehouders. Zegt maar niet: ik niet; die zich er nooit aan schuldig maakten, deden hun plicht en die het wel eens deden, maakten een groote fout. Deden zelfs iets heel verkeerds, want: ze leverden toch deze eieren af als „versche". 14. Houd kneuzen, kleintjes, onzindelijke en misvormde eiren voor eigen gebruik. De prijs daalt bij elke afwijking, zoodat kleintjes en misvormde eiren ons nadeel be rokkenen. Mooi gesorteerd product levert den hoogsten prijs. En kneuzen èn onzindelijke eieren zijn niet houdbaar. Geen kwaliteit dus. 15. Verpak bij verzending in kisten de eieren alle tegelijk, vlak voor het versturen. Dan gaan ze alle nog eens door de vingers en houden we er de minder zindelijke en moge lijk gekneusde uit. Als er een mand of kist eieren zoo'n week gestaan heeft, kan er door val of stoot een gekneusde inzitten, die bij verzending gauw stuk gaat en ook andere eieren besmeurt. Daarom inpakken voor het verzenden. Bovendien is mand of kist niet zoo frisch. 16. Gebruik nooit vochtige, vuile of be schimmelde kartons. Spreekt duidelijk voor zich en is weer een vervolg op 3, 4, 5, 9, 10, 12. 17. Wasch kippeneiren nooit af. Waarom niet? Omdat gewasschen eieren minderwaardig zijn. Elk ei is bedekt met een dof, bederfwerend laagje. Door wassching vegen we dit laagje er af en maken het ei min der houdbaar. Weg is de kwaliteit. Als mest d§ eieren besmeurd, moeten we dit afkrabben met een mesje, dat is veel beter. wenscht heeft te hooren. Weer een pauze. Ik kon niet nalaten hem nog eens goed op te nemen. Hij kwam mij zoo buiten- bewoon voor te Westenberg was zoo iets nog nooit gezien zijn kleeding had ook al zoo iets vreemds: een grijze reismantel, een hoed van de zelfde kieur, een fraaie leeren tasch over den schouder en fijne kastoren handschoenen „Goedendag, juffrouw!" hoorde ik hem zeggen, terwijl hij zijn hoofd even ontblootte, zoodat zijn glanzig bruin haar zichtbaar werd. Ik boog zwijgend en keek hem na, zoolang hij op het middelpad te zien was. Op eens schoot mij een denkbeeld te binnen. „Robert Nordman!" riep ik. „Robert Nordman Robert van de nicht!" En nu begon ik als een schoolkind te loopen, zóó hard, dat het bonten mutsje mij in den nek viel. Maar daarop kreeg ik een kleur van schaamte. Lieve hemel, wat ging die Robert Nordman mij aan? Ik trok mijn muts weer recht en stapte langzaam voort. Bespottelijk! Hoe zou die Robert Nordman hier komen? Dit te bedenken, omdat een vreemde man toevallig bij Johanna's graf had gestaan! Mijn verbeelding had mij waarlijk weer eens parten gespeeld! „Anneliseke, foei, Annelisekei" zou de nicht wel hoofdschuddend zeggen. „Och nicht, nicht, waart gij maar hier! zuchtte ik en dubbel gebukt onder al mijn leed, lichtte ik de klink van het hekje op, dat toegang gaf tot den tuin van de freule en trad het huis binnen met zulk een bedroefde uitdrukking op het gelaat, dat zelfs de oude Josephine zeide: „Gij zijt vandaag geen goed gezelschap voor mijn freule, freule van Sternfeld. Mijn freule trekt net zoo'n gezicht als gij.'" Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Onze Eilanden | 1929 | | pagina 1