RDAiVl LHARNIS JEE 8URKEY BAND" 2!50 8,90 'E'S. 2 HETEN. UILTJE SIGAREN VERBRUGGE it en ontspanning rinkhaus CAFÉ CONCERT „TETTERODE" Rotterdam lederen ayond optreden van JACK VALKHOFF Groot Orchestrion Magna Vox Cone Adverteert in „ONZE EILANDEN" WOENSDAG 13 November 1929 12e jaargang. - n°. 4 Offïcïeele Mededeelingen. schoolsouw In het heiligdom. FEUILLETON. DOOR EENS ANDERS SCHULD. e/lf/ Grossier: Firma A. L. VERBRUGGE. Middelharnis 267 üA firl ü?JS GROOT SUCCES MODEL, flatteuse Backfisch mantel met step voering, groote op staande bontkraag, leuke bont man chetten. alleen bij V.&D. FLUWEELZM DAMES JAPON, prima keper velvet, in zwart, maron, bis schop, bouteille.iets heel bijzonders, kost slechts alleen bij V. D. In grooft© malen vindt U bij ons een enorme serieering, zonder prijsverhooging. verkrijgbaar voor winkeliers bij MIDDELHARNIS oncert TEN" MWEO 94 e en intieme ERDAM. oorloopend (programma. laar Billijk s, Harnasse- el, optochten, eater Kapwerk. Rotterdam. ginnefeesten. Korte Hoogstraat 24 met medewerking van den jeugdigen accordéon virtuoos Afgewisseld door en de Prijs per kwartaal Losse nummers ADVERTENTIËN van 16 regels 1,20 Elke regel meer 0,20 Bij contract aanzienlijk korting. Dienstaanbiedingen en Dienstaanvragen f 1,per plaatsing tot een maximum van 10 regels, elke regel meer 15 cent. Dit blad verschijnt iederen Woensdag- en Zaterdagmorgen. Het wordt uitgegeven door de N.V. Uitgeversmaatschappij „Onze Eilanden", Tel. Int. No. 15 Voorstraat Middelharnis. Bijzonder Onderwijs. Burgemeester en Wethouders van Middel harnis maken bekend, dat de Raad dier ge meente op 7 November 1929 het volgend be sluit heeft genomen: De Raad der gemeente Middelharnis; overwegende, dat het Bestuur van de Ver- eeniging tot stichting en instandhoudin gvan een Nederlandsch HervormdeChristelijkeSchool te Middelharnis gevestigd te Middelharnis, op 17 September j.l., ingevolge artikel 72 der lager onderwijswet 1920, heeft aangevraagd de be- noodigde gelden overeénkomstig art. 74 der Lageronderwijswet 1920 uit de gemeentekas te verstrekken voor de stichting van een bijzon dere lagere school op het terrein achter den Proeftuin; dat aan de in artikel 73 der Lageronderwijs wet 1920 omschreven vereischten is voldaan; dat zich niet voordoet een der gevallen, be doeld in artikel 75, derdeen vierde lid, dier wet; BESLUIT: het verzoek in te willigen. Herinnerd wordt dat, ingevolge artikel 76 der Lager-onderwijswet 1920, binnen dertig vrije dagen, te rekenen vanaf heden, ieder in gezetene en het schoolbestuur van genoemd besluit bij Gedeputeerde Staten in beroep kan komen. Gedurende dien. termijn liggen alle beschei den, op de aanvrage van het schoolbestuur be trekking hebbend, kosteloos voor een ieder ter inzage op de secretarie der gemeente. Middelharnis, 11 November 1929. Burgemeester en Wethouders voornoemd, De Secretaris, De Burgemeester, NIJGH. L. J. DEN HOLLANDER. Vrij wel als zekerheid mag men aannemen, dat iedere mensch, hij moge dan hoof of laag staan in geestesontwikkeling, in ziels- of ge voelsleven, in bizonderen aanleg of gaven van hoofd en van hart, er, geheel voor zich zelf, een verborgen hoekje in zijn binnenste op na houdt, waarin hij bizonderheden aangaande zijn leven en levenservaringen, doch vooral betreffende zijn of haar zieleleven, met veel zorg bewaart. Het is een heiligdom, waarin niemand wordt toegelaten, tenzij bij zeer buitengewone uit zondering. Meestal wordt onder het woord „heiligdom" een afzondering van heilige of althans teere dingen, hetzij gedachten, handelingen of reli- quiën verstaan. Doch niet alzoo is dit het geval bij het hier bedoelde heiligdom d1 binnenste, de geheimste bergplaats van het menschelijk overleg, van zijne beweegreden en handelingen, die niet voor de waarneming van andere be stemd zijn. In.dat heiligdom toch, bevinden zich twee bergplaatsen, die met extra slot en grendel zijn voorzien. Van dót slot bestaat geen tweede sleutel. Slechts menschenkenners van den eer sten rang kunnen-somtijds met een looper van eigen vinding hun door scherpzinnigheid ver schaft, dat slot openen en een blik slaan in beide kamers: in de bergplaats van de waarlijk goede en zélfs edele gevoelens en tevens in dat W. HEIMBURG. VERTALING VAN HERMINE. (Geautoriseerde uitgave van D. Bolle.) sinistre, afstootelijke hokje, waar de sombere hartstochten hun werkplaats of studeerkamer hebben en waar ook de zoogenaamde kleine boezemzonden verblijf houden. Vele oppervlakkige en veie Iichtgeloovige, goedvertrouwende menschen zouden, wanneer plotseling de deur van dat donkere verblijf voor hunne oogen geopend werd, dit feit betreuren. Liever waren zij niet ontgoocheld geworden; liever hadden zij hunne iliusiën of hunne goede meeningen betreffende de personen, die hun volle vertrouwen bezaten, bij wier goeden trouw zij wel hadden willen zweren, in wier heiligdom zij niets dan heilige gevoelens, niets dan goede, zelfs edele eigenschappen dachten, ongeschonden, ongerept gezien. Sommige hun ner gaan zelfs zoo ver in hunne zucht om bij hunne dwaaimeeningen te volharden, dat zij de deur van het donkere bergplaatsje haastig dichtwerpen en, op gevaar af aan anderen groot onrecht te begaan, nog blijven gelooven, toch blijven dwalen tegen beter weten in. Zoo egoïstisch is somtijds de mensch, dat hij, uit liefde voor zijn iliusiën, uit liefde voor datgene, waaraan zijn hart hangt, de waarheid niet wil zien en aan de onoprechtheid, de oneerlijk heid en aan het boos opzet, met gesloten oogen de overwinning laat en daardoor bittere ge voelens inde harten van anderen wekt en voedt Zoo sluiten wij somtijds, om een gevaar te ont gaan, om een geliefkoosd pad te kunnen blijven bewandelen, opzettelijk en met taaie volhar ding, onze oogen... voor een ander, grooter gevaar, dat wij wellicht eenmaal, als het zijn werking gedaan heeft of althans niet meer te voorkomen is, diep zullen betreuren. „Onheilige gevoelens in een heiligdom?" zal men vragen. Ja, in den Heiligen Tempel van Jerusalem spraken en aanbaden immers ook de Farizeeën, met ten Hemel gerichte oogen en zich op de borst slaande, als uiterlijke vertooning van hun ne oprechtheid in het geloof aan den God, die zij heetten te dienen. Dobbelaars en woekeraars oefenden immers hunne bedrijven uit in het vóórportaal van dat heiligdom, van den Godstempel. Er groeide ongetwijfeld ook onkruid in het Hof van Eden. In zijn binnenste herbergt de mensch zoo menigmaal zooveel kwade als goede gevoelens, voornemens en plannen, die door zijn gelaat niet worden weerspiegeld. Wij mogen neen, wij moeten aan het goede gelooven; doch onze levenservaringen en onze menschenkennis ons niet evenzeer: het kwade te duchten? Ja, im mers. Want het leven dat zooveel heerlijks, zooveel goeds, zooveel schoons omvat, is niet temin vol harde lessen. Velen, die in hun leven de warme zonnestralen der liefde ingedronken, de blijde ontroering van het geluk hebben ge voeld en de herinnering aan dat alles met dank baarheid in hunne harten hebben bewaard, heb ben ook geweend om de teleurstellingen, die met dat vele goede hun deel werden in het leven die vele droomen wegvaagden en veel geloof aan God eri menschen aan het wankelen brach- Wybert-tabletten on der het oefenen ter bescherming van de keel, vóór het op treden ter zuivering van de stem. (Adv.) ten. Maar die teleurstellingen waren niettemin even zoovele Godsgaven. Want zouden wij, bij ernstig nadenken, ons zieleleven wel willen blijvén tooien met onecht geluk, met schijn- Iiefde en schijn-schoonheid? De steen in den ring of in eenig sieraad, waarmede wij ons op sieren, doch die herkend wordt als een onechte steen of als een nagebootste parel, kunnen wij toch niet als echt laten bewonderen als ware hij edelsteen van werkelijke waarde, louter en alleen omdat hij, als geen kennersoog hem her kent, gacht wordt daarop te gelijken. Wij menschen mogen, wanneer ons hart ons daartoe dringt, iemand boven anderen lief hebben en bewonderen, maar wij mogen geen afgoderij plegen ten opzichte van feilbare men schen evenals wij. Alle menschen, ook de beste van ons, hebben minstens hunne boezem zonden, waaronder wij die kleine niet ernstig geacht wordende tekortkomingen verstaan, die naar onze meening, geen afbreuk doen aan de daarmede gepaard gaande goede en prijzens waardige eigenschappen van hun karakter. Maar wij verliezen, door onze liefde, door onze vriendschap of door onze bewondering daartoe geleid, niet zelden uit het oog, dat deze boezem zonden mede hunnen oorsprong kunnen nemen uit gebrek aan meer algemeene liefde, of wel, uit gebrek aan rechtvaardigheidsgevoel, mis plaatste trots of een andere toch ernstige zon den bron. Er bestaat immers ook nog verblinde liefde die niet, of meestal niet te overtuigen is van de schijnliefde, die zich op haren weg door het leven, als ware liefde voordoet, door veel vertoon en veel betoog. Zulk een liefde staat ten allen tijde bloot aan misleiding van haren goeden trouw. De ware liefde tracht niet, ten allen tijde en door allerlei materiaal, het bewijs van haar bestaan en van hare echtheid te leveren. Zij demonstreert niet; zij bouwt op haren goeden grondslag, zij handelt zonder bijbedoelingen, zonder zelfzucht, en zoekt slechts gelukkig te maken zoo noodig, met voorbijzien van eigen erkenning, van eigen wenschen en van eigen geluk. Een zoodanige liefde woont in die helder verlichte en lichtuitstralende kamer van 's men schen binnenste heiligdom. Zij is ongetwijfeld de hoofdfactor van in werkelijkheid hoog staande menschen. In de lichte afdeeling van het heiligdom in de werkelijke Godstempel alzoo worden geen speculaties, geen loterijen, geen hooge in zetten en geen winstbejag van welken aard dan ook geduld. Geen schijnliefde houdt daór verblijf en geen menschenvergoding wordt daar voorbereid en gewettigd. Immers ware en zuivere gevoelens ontsteken geen wierook, maar versterken in de stille werkplaats der toe wijdende, geen loonverwachtende liefde de spieren van de hand, aie zich uitstrekt tot de daad en die den sleutel van „het Heiligdom'" hanteert. VIKING. VAN BIJLEVELT 70 JAAR. Donderdag 14 November a.s. viert onze oud- landbouwconsulent de Heer M. W. V. van Bijlevelt zijn 70sten geboortedag. En bij deze gelegenheid denken wij onwillekeurig weer aan den tijd dat hij hier op ons eiland werkzaam was. Wie onzer herinnert zich niet den tijd dat men hem kon vinden op de „Landbouwzaal" in de „Brouwerieë" te midden van zijn ver zameling en boekerij. Wat een aangename uren hebben wij daar doorgebracht, als wij hem kwamen vragen over iets in het bedrijf, of boeken ter lezing of studie haalden. Want geen moeite was hem ooit te veel, geen opoffering te groot als het er op aan kwam te helpen aan iets wat men weten wilde of bij moeilijkheden in het bedrijf. Wat zijn werkzaamheid betreft noemen wij in de eerste plaats zijn cursussen welke hij in schier iedere plaats van ons eiland hield. Het houden van zoo'n cursus was in die dagen verre van aangenaam. Vooral naar de verder afge legen gemeenten was de reis een groote op offering. Vooral naar Ouddorp, waar hij vele cursussen hield, was geen pleizierreis. Dan moest 's morgens reeds vroeg ingespannen wor den om 's avonds laat terug te keeren. in laatstgenoemde gemeente vooral, met zijn verschillende grondsoorten, zijn voor het overig gedeelte van het eiland nog vreemde gewassen, zijn nieuwe methode's van grondverbereting, vond hij een ruim arbeidsveld. Veel, zeer veel heeft hij dan ook bijgedragen, deze toen zoo arme streek tot meerderen bloei te brengen en noode zag men hem dan ook vertrekken. Wat een groot aantal adviezen, vooral op het ge bied van bemesting, heeft hij ook hier, in de streek van lichte za.nd- tot zware kleigrond, gegeven Bemestingsleer, dat was zijn specialiteit! De kennis van het gebruik der kunstmeststoffen was toen nog gering, stond toen hij hier zijn taak begon nog geheel in de kinderschoenen. De lekkere hapjes malsche klaver werden aan den hond, de vette kluifjes aan de geit gegeven. Of het tegenwooridg nog niet een enkele maal gebeurd? Dat de Heer v. Bijlevelt de leer der bemes ting, theoretisch en practisch, toen reeds vol komen onder de knie had, blijkt wel dat hij reeds in 1891 een handleiding schreef over het gebruik van kunstmeststoffen, bedoeld als ant woord op een door de Geldersch-Overijselsche Maatschappij van Landbouw uitgeschreven prijsvraag. Dit antwoord werd met de hoogste prijs bekroond. Maar ook werken over andere onderdeelen van het bedrijf, waaronder b.v. een over paardenfokkerij kwamen voor be kroning in aanmerking. Zullen wij nu nog spre ken van zijn verdere werkzaamheden waardoor hij de Flakkeesche landbouw zoozeer gediend en vooruitgebracht heeft? Van het aanleggen der tientallen proefvelden, onder zijn toezicht, door de oud-ieerlingen? Van zijn tallooz» voor drachten, over allerlei onderwerpen betreffende ryen landbouw, welke mede zoo leerzaam waren omdat er zoovele vragen gesteld werden? Aan de gezellige excursie's welke zoo nuttig waren, omdat zij den blik zoozeer verruimden? Mij dunkt dit artikel zou veel te lang worden! Jammer dan ook dat wij den Heer v. Bijle velt niet behouden hebben. Hij had nog zoo veel in het belang van den landbouw op ons eiland kunnen doen. Door ontbinding der ver- eeniging „Landbouwonderwijs", waarover ook nog heel wat geschreven zou kunnen worden, was de Heer v. Bijlevelt voor ons verloren. Als leeraar aan ae Rijkslandbouwwinterschool is hij toen naar Dordrecht vertrokken, welke functie hij nog verscheidene jaren heeft ver vuld. Wij gelooven dat het hem op 14 dezer niet INGEZONDEN MEDEDEELING. 27) „Hebt ge soms plan om Damnitz te koopen? vroeg de oude dame. „Nu, oom Wolmeijer verlangt 't ten minste," antwoordde hij. „Verleden najaar hebben wij dat landgoed al eens in oogenschouw genomen. Men behoeft zfch daar niet op te sluiten, maar heeft al licht ook nog een woning te Berlijn of in een andere groote stad; met een geschikte rentmees ter gaat dat best. Ik wilde het kasteel van morgen eens aan Annelise pardonaan freule Stern- feld laten zien; het oordeel van een.dame is hm! is altijd welkom. Alleen een vrouw kan de huiselijke inrichting keuren. Maar zoo ik zeg, zeker iemand was niet heel beminnelijk en ik wacht dus liever een betere stemming af." De freule had het hoofd omgewend en zag mij met groote verbaasde oogen aan. Ik kreeg een kleur als vuur. „Het kasteel Damnitz kan mij niemendal schelen en van huiselijke inrichting heb ik geen greintje verstand," zeide ik. „Gij zijt strijdlustig gestemd. Annelise," zeide de freule glimlachend. „Ja, geducht," stemde Brankwitz toe, zich langs den blonden baard strijkende. „Maar daar houd ik wel van, dat brengt leven in het gesprek." Mevrouw Selman bracht nu een ander onderwerp op het tapijt. Zij verzocht de freule met zedig neer geslagen oogen en op bedeesden toon, of deze haar den volgenden dag op het bruiloftsfeest als tweede dochtertje mee onder hare vleugels wilde nemen. De oude dame barstte in lachen uit. „Wel, kom aan, mevrouwtje lief mij dunkt, dat gij 't als getrouwde vrouw ook wel zonder mijn bescherming zult kunnen stellen. Annelise en ik blijven niet tot den laatsten dans; wij verdwijnen na het dessert, niet waar, mijn gansje?" „O, dat zou wreed zijn!" riep mijnheer van Brankwitz. „Ge moet langer blijven, en bovendien staat freule Annelise toch ook onder onze be scherming." Ik knikte de freule toe. „Ik ga met u mee, tante." Nu volgde een pauze, die de oude dame met opzet niet afbrak, wijl zij dacht: „Nu kunt gij wel op trekken!" Dit eindelijk begrijpende, stond me vrouw Selman dan ook op. „Tot morgen, freule!" „Tot weerziens!" zeide deze en kuste mij op het voorhoofd, zoodat ik haar nog met een enkel woord en tranen in de oogen kon vertellen, dat de nicht vertrokken was. „Kom maar bij mij, zoo dikwijls als ge kunt en wilt," antwoordde zij, mij op den schouder klop pende. Lore's trouwdag begon en eindigde zeer treurig. De oude majoor van Tollen werd door een beroerte getroffen. Juist toen de freule en ik de trap af gingen om huiswaarts te gaan, hoorden wij deuren dichtslaan en angstig roepen. De oude dame keerde op haar schreden terug om mevrouw van Tollen hare hulp aan te bieden, ik stond een oogenblik op de winderige besneeuwde straat en overlegde wat ik doen zou, maar waarom zou ik niet alleen naar huis gaan? Ik was zoo blij, al die drukte achter mij te laten en het gezicht van die bleeke bruid had mij zoo onaangenaam getroffen, en dan, wat nog het ergste was geweest al die beminne lijkheden van mijnheer van Brankwitz! Strijden vermoeit een mensch zoo op den duur'. Zoo nam ik dus, zoo goed en kwaad als 't ging, mijn japon op, dezelfde die ik op mama's bruiloft had gedragen, en ging de straten door. In het huis van mijnheer Schönberg brandde geen licht; 't lag daar zoo stil en somber onder de hooge boomen, alsof 't een doode bevatte. En eingelijk deed 't dat ook. Een groot, groot geluk was daar gestorven. Die arme Lorei Die vaische Lorei Hoe kon ze ja, hoe kón ze 't toch doen? Als beweegredenen eens menschelijke gestalten konden aannemen, welk bruidsgeleide zou menig meisje, menige vrouw dan hebben? Welk had mama bijvoorbeeld gehad? Een bleeke, rampzalige vrouw zou naast haar hebben geloopen de armoe. Hoe weinigen worden gevolgd door de schoone, blozende, met rozen bekranste liefde! Bij Lore van Tollen was 't ook niet de liefde, dan had zij er anders uitgezien niet zoo strak en zoo bleek. De zucht naar genot en de zelfzucht, die beide akelige tweelingzusters, hadden haar zeker ook niet bewogen dien naren man te nemen misschien was 't ook bij haar de armoe geweest. De freule had aan tafel zoo vriend schappelijk met Lore's vader gesproken en luite- I nant van Tollen een paar malen over tafel heen t/oor mü' eens i' een paiye Pruimtabak. I Maardenh eraan. andere breng Je mee' ik wensch alléén geen K>-eSOlllf16£M aan belangstelling zal ontbreken en dat ook Flakkee toonen zal dat het zijn oude landbouw- consulent nog niet vergeten is. Zijn adres is thans: Burgemeester Jaslaan 46, Dubbeldam. EEN OUD-LEERLING. NAJAARSWERK IN DEN TUIN. Als het najaar met zijn koude en gure vlagen ons komt melden, dat het in den tuin weldra gedaan zal zijn met alle pracht, ja zelfs met alle groei, dan worden we wel even droevig gestemd over het voorbije. Maar even daarna komt wéér een andere gedachte de eerste verdringen: na dezen winter komt er weer een voorjaar en weer een zomer. En dat doet den tuin niet zoo doodsch en triest zijn. Want al lijkt alles er dood, er is toch veel leven, De overblijvende planten slapen slechts, klaar om volgend voor jaar, soms al eer, met nieuw en ongeschonden leven voor den dag te komen. Zaden rusten bij duizenden in den grond en een weinig voor jaarszon is maar noodig om onzen tuin in 'n welige lusthof van onkruid te herschapen. En het dierenleven is niet verdwenen. Voor ons oog, ja, is het verborgen, maar het is er toch nog volop. In den grond hebben zich vele dieren teruggetrokken om daar meer beschut voor het gure weer het voorjaar af te wachten, Vele in secten hebben hun eitjes al gelegd aan takken van boomen en struiken, ook veel onder af gevallen bladeren en takjes. Het gure winterweer zal hen niet deren, daan heeft de Schepper voor gezorgd. En wie hier aan mocht twijfelen, hij denke maar even terug aan den winter, die achter ons ligt en aan den zomerwaarin toch het ongedierte heeft huis gehouden alsof er niets gebeurd was, oogen* schijnlijk zelfs met vernieuwden lust en ijver. En het rijke leven, dat slechts met een micros coop te zien is, het bacterieleven vooral in den grond is nu wel ter ruste, maar in het voorjaar staan ze weer klaar, dat leger van millioenen en nog eens millioenen van krachtige strijders, die voor of tegen ons hun werk weer zullen voortzetten. En de grond, de oogenschijnlijk doode grond rust nu ook, is niet dood, maakt zich weer ge- een recht knorrigen blik toegeworpen den jong- sten broer van de bruid, dien zij den „windhond" van de familie van Tollen noemde. Ja, wie weet, van welke middelen het noodlot zich bedient, om een arm menschenkind te dwingen den weg te gaan, dien't niet wil gaan! Onder deze sombere gedachten was ik schielijk voortgeloopen en had de Kerkstraat ingeslagen, die tusschen den muur van den slottuin en de Mariakerk ligt en nauw, donker en stil is; zij ver kortte mijn weg echter aanmerkelijk en ik was niet bang van natuur. Op eens hoorde ik voetstappen achter mij, haastige voetstappen, en nu riep een stem, naar den adem hijgende: „Maar, freule, hoe kunt ge Waarom toch? Gij moogt niet alleen gaan?" Onwillekeurig begon ik nog harder te loopen, maar natuurlijk haalde Brankwitz mij in, en mij dicht op zijde komend, trachtte hij mijn arm in den zijnen te leggen, waartegen ik mij met kracht en macht verweerde. En daarop hield hij mij juist in het donkerst gedeelte van het straatje bij mijn mantel vast en, terwijl hij zijn gelaat zóó dicht bij het mijne bracht, dat ik zijn warmen adem op mijn wang voelde, vroeg hij op gesmoorden toon: „Annelise, mijn wilde, lieve Annelise, waar om kwelt ge mij zoo? Waarom?" „Mijnheer van Brankwitz!" zeide ik luid, aan mijn mantel trekkende, maar vruchteloos. „Gun mij een paar minuten!" smeekte hij. „Ge weet toch wel, ge voelt immers wel, hoeveel ik van je houd! Ge moogt mij niet alle hoop ontnemen. Kunt ge dan niet een beetje, een klein beetje ook van mij houden? O, dan zal ik tevreden en meer dan gelukkig zijn." „Zou ik van u houden? Laat mijn mantel los! Dat kan ik nooit. Daarover zullen we dus maar niet meer spreken. Ik heb een hekel aan zulke dwaze grappen!" Met deze woorden drong ik zoo schielijk mogelijk voorwaarts. Ik beefde van angst, daar ik dacht dat hij dronken was en vreesde, dat hij mij nog meer overlast zou kunnen aandoen. „Maar hoe is 't mogelijk? Hoe kunt ge nu van grappen spreken? Ge beleedigt mij, Annelise!" Op dit oogenblik had ik de binnenplaats bereikt, opende de kleine poort, daar de groote deuren al gesloten waren, en sloop ijlings over den steenen dorpel. „Zorg liever maar voor uwe zuster! riep ik hem toe. „Zij is in al die drukte achtergebleven en er is geen rijtuig Hoe zal zij thuis komen?" Dit zeggende, liep ik het voorplein over, en ééns in huis, was ik ook schielijk bij mijn kamerdeur. Ik voelde mij, toen ik daar in dat donker vertrek stond, diep ademhalend en met de hand tegen de borst gedrukt, gelijk aan het hijgende hert, dat der jacht ontkomen, eindelijk een veiligen schuilhoek heeft gevonden. Langzaam ging ik van de eene deur naar de andere en draaide de sleutels om; daarop sloeg ik de zware eikenhouten blinden binnenin de kamer dicht, en eerst nu liet ik den vrijen teugel aan mijn verontwaardiging over dien opdringenden aan zoeker. Ik hurkte in de vensterbank en wist niet wat te beginnen. Geruimen tijd zat ik te peinzen, mijn uiterste best doende om mijn zenuwen tot bedaren te brengen. Zou ik mama alles zeggen? Maar had zij eigenlijk nog een wil? Ik betwijfelde dit. (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Onze Eilanden | 1929 | | pagina 1