RDAiVl
LHARNIS
JEE 8URKEY BAND"
2!50
8,90
'E'S. 2
HETEN.
UILTJE
SIGAREN
VERBRUGGE
it en ontspanning
rinkhaus
CAFÉ CONCERT
„TETTERODE"
Rotterdam
lederen ayond optreden van
JACK VALKHOFF
Groot Orchestrion
Magna Vox Cone
Adverteert in „ONZE EILANDEN"
WOENSDAG
13 November 1929
12e jaargang. - n°. 4
Offïcïeele Mededeelingen.
schoolsouw
In het heiligdom.
FEUILLETON.
DOOR EENS ANDERS SCHULD.
e/lf/
Grossier: Firma A. L. VERBRUGGE. Middelharnis
267
üA
firl
ü?JS GROOT SUCCES
MODEL,
flatteuse Backfisch
mantel met step
voering, groote op
staande bontkraag,
leuke bont man
chetten. alleen bij
V.&D.
FLUWEELZM DAMES
JAPON,
prima keper velvet,
in zwart, maron, bis
schop, bouteille.iets
heel bijzonders,
kost slechts alleen
bij V. D.
In grooft© malen vindt U bij ons
een enorme serieering, zonder
prijsverhooging.
verkrijgbaar voor winkeliers bij
MIDDELHARNIS
oncert
TEN"
MWEO 94
e en intieme
ERDAM.
oorloopend
(programma.
laar Billijk
s, Harnasse-
el, optochten,
eater Kapwerk.
Rotterdam.
ginnefeesten.
Korte Hoogstraat 24
met medewerking van den
jeugdigen accordéon virtuoos
Afgewisseld door
en de
Prijs per kwartaal
Losse nummers
ADVERTENTIËN
van 16 regels 1,20
Elke regel meer 0,20
Bij contract aanzienlijk korting.
Dienstaanbiedingen en Dienstaanvragen
f 1,per plaatsing tot een maximum
van 10 regels, elke regel meer 15 cent.
Dit blad verschijnt iederen
Woensdag- en Zaterdagmorgen.
Het wordt uitgegeven door de
N.V. Uitgeversmaatschappij
„Onze Eilanden", Tel. Int. No. 15
Voorstraat Middelharnis.
Bijzonder Onderwijs.
Burgemeester en Wethouders van Middel
harnis maken bekend, dat de Raad dier ge
meente op 7 November 1929 het volgend be
sluit heeft genomen:
De Raad der gemeente Middelharnis;
overwegende, dat het Bestuur van de Ver-
eeniging tot stichting en instandhoudin gvan
een Nederlandsch HervormdeChristelijkeSchool
te Middelharnis gevestigd te Middelharnis, op
17 September j.l., ingevolge artikel 72 der lager
onderwijswet 1920, heeft aangevraagd de be-
noodigde gelden overeénkomstig art. 74 der
Lageronderwijswet 1920 uit de gemeentekas te
verstrekken voor de stichting van een bijzon
dere lagere school op het terrein achter den
Proeftuin;
dat aan de in artikel 73 der Lageronderwijs
wet 1920 omschreven vereischten is voldaan;
dat zich niet voordoet een der gevallen, be
doeld in artikel 75, derdeen vierde lid, dier wet;
BESLUIT:
het verzoek in te willigen.
Herinnerd wordt dat, ingevolge artikel 76
der Lager-onderwijswet 1920, binnen dertig
vrije dagen, te rekenen vanaf heden, ieder in
gezetene en het schoolbestuur van genoemd
besluit bij Gedeputeerde Staten in beroep kan
komen.
Gedurende dien. termijn liggen alle beschei
den, op de aanvrage van het schoolbestuur be
trekking hebbend, kosteloos voor een ieder ter
inzage op de secretarie der gemeente.
Middelharnis, 11 November 1929.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
De Secretaris, De Burgemeester,
NIJGH. L. J. DEN HOLLANDER.
Vrij wel als zekerheid mag men aannemen,
dat iedere mensch, hij moge dan hoof of laag
staan in geestesontwikkeling, in ziels- of ge
voelsleven, in bizonderen aanleg of gaven van
hoofd en van hart, er, geheel voor zich zelf, een
verborgen hoekje in zijn binnenste op na houdt,
waarin hij bizonderheden aangaande zijn leven
en levenservaringen, doch vooral betreffende
zijn of haar zieleleven, met veel zorg bewaart.
Het is een heiligdom, waarin niemand wordt
toegelaten, tenzij bij zeer buitengewone uit
zondering.
Meestal wordt onder het woord „heiligdom"
een afzondering van heilige of althans teere
dingen, hetzij gedachten, handelingen of reli-
quiën verstaan. Doch niet alzoo is dit het geval
bij het hier bedoelde heiligdom d1 binnenste,
de geheimste bergplaats van het menschelijk
overleg, van zijne beweegreden en handelingen,
die niet voor de waarneming van andere be
stemd zijn.
In.dat heiligdom toch, bevinden zich twee
bergplaatsen, die met extra slot en grendel zijn
voorzien. Van dót slot bestaat geen tweede
sleutel. Slechts menschenkenners van den eer
sten rang kunnen-somtijds met een looper van
eigen vinding hun door scherpzinnigheid ver
schaft, dat slot openen en een blik slaan in
beide kamers: in de bergplaats van de waarlijk
goede en zélfs edele gevoelens en tevens in dat
W. HEIMBURG.
VERTALING VAN HERMINE.
(Geautoriseerde uitgave van D. Bolle.)
sinistre, afstootelijke hokje, waar de sombere
hartstochten hun werkplaats of studeerkamer
hebben en waar ook de zoogenaamde kleine
boezemzonden verblijf houden.
Vele oppervlakkige en veie Iichtgeloovige,
goedvertrouwende menschen zouden, wanneer
plotseling de deur van dat donkere verblijf voor
hunne oogen geopend werd, dit feit betreuren.
Liever waren zij niet ontgoocheld geworden;
liever hadden zij hunne iliusiën of hunne goede
meeningen betreffende de personen, die hun
volle vertrouwen bezaten, bij wier goeden
trouw zij wel hadden willen zweren, in wier
heiligdom zij niets dan heilige gevoelens, niets
dan goede, zelfs edele eigenschappen dachten,
ongeschonden, ongerept gezien. Sommige hun
ner gaan zelfs zoo ver in hunne zucht om bij
hunne dwaaimeeningen te volharden, dat zij de
deur van het donkere bergplaatsje haastig
dichtwerpen en, op gevaar af aan anderen groot
onrecht te begaan, nog blijven gelooven, toch
blijven dwalen tegen beter weten in. Zoo
egoïstisch is somtijds de mensch, dat hij, uit
liefde voor zijn iliusiën, uit liefde voor datgene,
waaraan zijn hart hangt, de waarheid niet wil
zien en aan de onoprechtheid, de oneerlijk
heid en aan het boos opzet, met gesloten oogen
de overwinning laat en daardoor bittere ge
voelens inde harten van anderen wekt en voedt
Zoo sluiten wij somtijds, om een gevaar te ont
gaan, om een geliefkoosd pad te kunnen blijven
bewandelen, opzettelijk en met taaie volhar
ding, onze oogen... voor een ander, grooter
gevaar, dat wij wellicht eenmaal, als het zijn
werking gedaan heeft of althans niet meer te
voorkomen is, diep zullen betreuren. „Onheilige
gevoelens in een heiligdom?" zal men vragen.
Ja, in den Heiligen Tempel van Jerusalem
spraken en aanbaden immers ook de Farizeeën,
met ten Hemel gerichte oogen en zich op de
borst slaande, als uiterlijke vertooning van hun
ne oprechtheid in het geloof aan den God, die
zij heetten te dienen.
Dobbelaars en woekeraars oefenden immers
hunne bedrijven uit in het vóórportaal van dat
heiligdom, van den Godstempel. Er groeide
ongetwijfeld ook onkruid in het Hof van Eden.
In zijn binnenste herbergt de mensch zoo
menigmaal zooveel kwade als goede gevoelens,
voornemens en plannen, die door zijn gelaat
niet worden weerspiegeld. Wij mogen neen,
wij moeten aan het goede gelooven; doch onze
levenservaringen en onze menschenkennis ons
niet evenzeer: het kwade te duchten? Ja, im
mers. Want het leven dat zooveel heerlijks,
zooveel goeds, zooveel schoons omvat, is niet
temin vol harde lessen. Velen, die in hun leven
de warme zonnestralen der liefde ingedronken,
de blijde ontroering van het geluk hebben ge
voeld en de herinnering aan dat alles met dank
baarheid in hunne harten hebben bewaard, heb
ben ook geweend om de teleurstellingen, die
met dat vele goede hun deel werden in het leven
die vele droomen wegvaagden en veel geloof
aan God eri menschen aan het wankelen brach-
Wybert-tabletten on
der het oefenen ter
bescherming van de
keel, vóór het op
treden ter zuivering
van de stem.
(Adv.)
ten. Maar die teleurstellingen waren niettemin
even zoovele Godsgaven. Want zouden wij, bij
ernstig nadenken, ons zieleleven wel willen
blijvén tooien met onecht geluk, met schijn-
Iiefde en schijn-schoonheid? De steen in den
ring of in eenig sieraad, waarmede wij ons op
sieren, doch die herkend wordt als een onechte
steen of als een nagebootste parel, kunnen wij
toch niet als echt laten bewonderen als ware
hij edelsteen van werkelijke waarde, louter en
alleen omdat hij, als geen kennersoog hem her
kent, gacht wordt daarop te gelijken.
Wij menschen mogen, wanneer ons hart ons
daartoe dringt, iemand boven anderen lief
hebben en bewonderen, maar wij mogen geen
afgoderij plegen ten opzichte van feilbare men
schen evenals wij. Alle menschen, ook de
beste van ons, hebben minstens hunne boezem
zonden, waaronder wij die kleine niet ernstig
geacht wordende tekortkomingen verstaan, die
naar onze meening, geen afbreuk doen aan de
daarmede gepaard gaande goede en prijzens
waardige eigenschappen van hun karakter.
Maar wij verliezen, door onze liefde, door onze
vriendschap of door onze bewondering daartoe
geleid, niet zelden uit het oog, dat deze boezem
zonden mede hunnen oorsprong kunnen nemen
uit gebrek aan meer algemeene liefde, of wel,
uit gebrek aan rechtvaardigheidsgevoel, mis
plaatste trots of een andere toch ernstige zon
den bron. Er bestaat immers ook nog verblinde
liefde die niet, of meestal niet te overtuigen is
van de schijnliefde, die zich op haren weg door
het leven, als ware liefde voordoet, door veel
vertoon en veel betoog. Zulk een liefde staat
ten allen tijde bloot aan misleiding van haren
goeden trouw.
De ware liefde tracht niet, ten allen tijde en
door allerlei materiaal, het bewijs van haar
bestaan en van hare echtheid te leveren. Zij
demonstreert niet; zij bouwt op haren goeden
grondslag, zij handelt zonder bijbedoelingen,
zonder zelfzucht, en zoekt slechts gelukkig te
maken zoo noodig, met voorbijzien van eigen
erkenning, van eigen wenschen en van eigen
geluk. Een zoodanige liefde woont in die helder
verlichte en lichtuitstralende kamer van 's men
schen binnenste heiligdom. Zij is ongetwijfeld
de hoofdfactor van in werkelijkheid hoog
staande menschen.
In de lichte afdeeling van het heiligdom
in de werkelijke Godstempel alzoo worden
geen speculaties, geen loterijen, geen hooge in
zetten en geen winstbejag van welken aard
dan ook geduld. Geen schijnliefde houdt
daór verblijf en geen menschenvergoding wordt
daar voorbereid en gewettigd. Immers ware en
zuivere gevoelens ontsteken geen wierook, maar
versterken in de stille werkplaats der toe
wijdende, geen loonverwachtende liefde de
spieren van de hand, aie zich uitstrekt tot de
daad en die den sleutel van „het Heiligdom'"
hanteert.
VIKING.
VAN BIJLEVELT 70 JAAR.
Donderdag 14 November a.s. viert onze oud-
landbouwconsulent de Heer M. W. V. van
Bijlevelt zijn 70sten geboortedag. En bij deze
gelegenheid denken wij onwillekeurig weer aan
den tijd dat hij hier op ons eiland werkzaam
was.
Wie onzer herinnert zich niet den tijd dat
men hem kon vinden op de „Landbouwzaal"
in de „Brouwerieë" te midden van zijn ver
zameling en boekerij.
Wat een aangename uren hebben wij daar
doorgebracht, als wij hem kwamen vragen over
iets in het bedrijf, of boeken ter lezing of studie
haalden. Want geen moeite was hem ooit te
veel, geen opoffering te groot als het er op aan
kwam te helpen aan iets wat men weten wilde
of bij moeilijkheden in het bedrijf.
Wat zijn werkzaamheid betreft noemen wij
in de eerste plaats zijn cursussen welke hij in
schier iedere plaats van ons eiland hield. Het
houden van zoo'n cursus was in die dagen verre
van aangenaam. Vooral naar de verder afge
legen gemeenten was de reis een groote op
offering. Vooral naar Ouddorp, waar hij vele
cursussen hield, was geen pleizierreis. Dan
moest 's morgens reeds vroeg ingespannen wor
den om 's avonds laat terug te keeren.
in laatstgenoemde gemeente vooral, met zijn
verschillende grondsoorten, zijn voor het overig
gedeelte van het eiland nog vreemde gewassen,
zijn nieuwe methode's van grondverbereting,
vond hij een ruim arbeidsveld. Veel, zeer veel
heeft hij dan ook bijgedragen, deze toen zoo
arme streek tot meerderen bloei te brengen en
noode zag men hem dan ook vertrekken. Wat
een groot aantal adviezen, vooral op het ge
bied van bemesting, heeft hij ook hier, in de
streek van lichte za.nd- tot zware kleigrond,
gegeven
Bemestingsleer, dat was zijn specialiteit! De
kennis van het gebruik der kunstmeststoffen
was toen nog gering, stond toen hij hier zijn
taak begon nog geheel in de kinderschoenen.
De lekkere hapjes malsche klaver werden aan
den hond, de vette kluifjes aan de geit gegeven.
Of het tegenwooridg nog niet een enkele maal
gebeurd?
Dat de Heer v. Bijlevelt de leer der bemes
ting, theoretisch en practisch, toen reeds vol
komen onder de knie had, blijkt wel dat hij
reeds in 1891 een handleiding schreef over het
gebruik van kunstmeststoffen, bedoeld als ant
woord op een door de Geldersch-Overijselsche
Maatschappij van Landbouw uitgeschreven
prijsvraag. Dit antwoord werd met de hoogste
prijs bekroond. Maar ook werken over andere
onderdeelen van het bedrijf, waaronder b.v.
een over paardenfokkerij kwamen voor be
kroning in aanmerking. Zullen wij nu nog spre
ken van zijn verdere werkzaamheden waardoor
hij de Flakkeesche landbouw zoozeer gediend
en vooruitgebracht heeft? Van het aanleggen
der tientallen proefvelden, onder zijn toezicht,
door de oud-ieerlingen? Van zijn tallooz» voor
drachten, over allerlei onderwerpen betreffende
ryen landbouw, welke mede zoo leerzaam waren
omdat er zoovele vragen gesteld werden? Aan
de gezellige excursie's welke zoo nuttig waren,
omdat zij den blik zoozeer verruimden? Mij
dunkt dit artikel zou veel te lang worden!
Jammer dan ook dat wij den Heer v. Bijle
velt niet behouden hebben. Hij had nog zoo
veel in het belang van den landbouw op ons
eiland kunnen doen. Door ontbinding der ver-
eeniging „Landbouwonderwijs", waarover ook
nog heel wat geschreven zou kunnen worden,
was de Heer v. Bijlevelt voor ons verloren. Als
leeraar aan ae Rijkslandbouwwinterschool is
hij toen naar Dordrecht vertrokken, welke
functie hij nog verscheidene jaren heeft ver
vuld.
Wij gelooven dat het hem op 14 dezer niet
INGEZONDEN MEDEDEELING.
27)
„Hebt ge soms plan om Damnitz te koopen?
vroeg de oude dame.
„Nu, oom Wolmeijer verlangt 't ten minste,"
antwoordde hij. „Verleden najaar hebben wij dat
landgoed al eens in oogenschouw genomen. Men
behoeft zfch daar niet op te sluiten, maar heeft
al licht ook nog een woning te Berlijn of in een
andere groote stad; met een geschikte rentmees
ter gaat dat best. Ik wilde het kasteel van morgen
eens aan Annelise pardonaan freule Stern-
feld laten zien; het oordeel van een.dame is
hm! is altijd welkom. Alleen een vrouw kan de
huiselijke inrichting keuren. Maar zoo ik zeg, zeker
iemand was niet heel beminnelijk en ik wacht
dus liever een betere stemming af."
De freule had het hoofd omgewend en zag mij
met groote verbaasde oogen aan. Ik kreeg een kleur
als vuur.
„Het kasteel Damnitz kan mij niemendal schelen
en van huiselijke inrichting heb ik geen greintje
verstand," zeide ik.
„Gij zijt strijdlustig gestemd. Annelise," zeide
de freule glimlachend.
„Ja, geducht," stemde Brankwitz toe, zich langs
den blonden baard strijkende. „Maar daar houd ik
wel van, dat brengt leven in het gesprek."
Mevrouw Selman bracht nu een ander onderwerp
op het tapijt. Zij verzocht de freule met zedig neer
geslagen oogen en op bedeesden toon, of deze haar
den volgenden dag op het bruiloftsfeest als tweede
dochtertje mee onder hare vleugels wilde nemen.
De oude dame barstte in lachen uit. „Wel, kom
aan, mevrouwtje lief mij dunkt, dat gij 't als
getrouwde vrouw ook wel zonder mijn bescherming
zult kunnen stellen. Annelise en ik blijven niet tot
den laatsten dans; wij verdwijnen na het dessert,
niet waar, mijn gansje?"
„O, dat zou wreed zijn!" riep mijnheer van
Brankwitz. „Ge moet langer blijven, en bovendien
staat freule Annelise toch ook onder onze be
scherming."
Ik knikte de freule toe. „Ik ga met u mee, tante."
Nu volgde een pauze, die de oude dame met opzet
niet afbrak, wijl zij dacht: „Nu kunt gij wel op
trekken!" Dit eindelijk begrijpende, stond me
vrouw Selman dan ook op. „Tot morgen, freule!"
„Tot weerziens!" zeide deze en kuste mij op het
voorhoofd, zoodat ik haar nog met een enkel woord
en tranen in de oogen kon vertellen, dat de nicht
vertrokken was.
„Kom maar bij mij, zoo dikwijls als ge kunt en
wilt," antwoordde zij, mij op den schouder klop
pende.
Lore's trouwdag begon en eindigde zeer treurig.
De oude majoor van Tollen werd door een beroerte
getroffen. Juist toen de freule en ik de trap af
gingen om huiswaarts te gaan, hoorden wij deuren
dichtslaan en angstig roepen. De oude dame keerde
op haar schreden terug om mevrouw van Tollen
hare hulp aan te bieden, ik stond een oogenblik op
de winderige besneeuwde straat en overlegde wat
ik doen zou, maar waarom zou ik niet alleen
naar huis gaan? Ik was zoo blij, al die drukte
achter mij te laten en het gezicht van die bleeke
bruid had mij zoo onaangenaam getroffen, en dan,
wat nog het ergste was geweest al die beminne
lijkheden van mijnheer van Brankwitz! Strijden
vermoeit een mensch zoo op den duur'.
Zoo nam ik dus, zoo goed en kwaad als 't ging,
mijn japon op, dezelfde die ik op mama's bruiloft
had gedragen, en ging de straten door. In het huis
van mijnheer Schönberg brandde geen licht; 't lag
daar zoo stil en somber onder de hooge boomen,
alsof 't een doode bevatte. En eingelijk deed 't dat
ook. Een groot, groot geluk was daar gestorven.
Die arme Lorei Die vaische Lorei Hoe kon ze
ja, hoe kón ze 't toch doen? Als beweegredenen
eens menschelijke gestalten konden aannemen,
welk bruidsgeleide zou menig meisje, menige
vrouw dan hebben? Welk had mama bijvoorbeeld
gehad? Een bleeke, rampzalige vrouw zou naast
haar hebben geloopen de armoe. Hoe weinigen
worden gevolgd door de schoone, blozende, met
rozen bekranste liefde! Bij Lore van Tollen was
't ook niet de liefde, dan had zij er anders uitgezien
niet zoo strak en zoo bleek. De zucht naar genot
en de zelfzucht, die beide akelige tweelingzusters,
hadden haar zeker ook niet bewogen dien naren
man te nemen misschien was 't ook bij haar de
armoe geweest. De freule had aan tafel zoo vriend
schappelijk met Lore's vader gesproken en luite-
I nant van Tollen een paar malen over tafel heen
t/oor mü' eens
i' een paiye Pruimtabak. I
Maardenh eraan.
andere breng Je mee'
ik wensch alléén
geen
K>-eSOlllf16£M
aan belangstelling zal ontbreken en dat ook
Flakkee toonen zal dat het zijn oude landbouw-
consulent nog niet vergeten is. Zijn adres is
thans: Burgemeester Jaslaan 46, Dubbeldam.
EEN OUD-LEERLING.
NAJAARSWERK IN DEN TUIN.
Als het najaar met zijn koude en gure vlagen
ons komt melden, dat het in den tuin weldra
gedaan zal zijn met alle pracht, ja zelfs met alle
groei, dan worden we wel even droevig gestemd
over het voorbije. Maar even daarna komt wéér
een andere gedachte de eerste verdringen: na
dezen winter komt er weer een voorjaar en
weer een zomer. En dat doet den tuin niet zoo
doodsch en triest zijn. Want al lijkt alles er
dood, er is toch veel leven, De overblijvende
planten slapen slechts, klaar om volgend voor
jaar, soms al eer, met nieuw en ongeschonden
leven voor den dag te komen. Zaden rusten bij
duizenden in den grond en een weinig voor
jaarszon is maar noodig om onzen tuin in 'n
welige lusthof van onkruid te herschapen. En
het dierenleven is niet verdwenen. Voor ons
oog, ja, is het verborgen, maar het is er toch
nog volop. In den grond hebben zich vele dieren
teruggetrokken om daar meer beschut voor het
gure weer het voorjaar af te wachten, Vele in
secten hebben hun eitjes al gelegd aan takken
van boomen en struiken, ook veel onder af
gevallen bladeren en takjes.
Het gure winterweer zal hen niet deren, daan
heeft de Schepper voor gezorgd. En wie hier
aan mocht twijfelen, hij denke maar even terug
aan den winter, die achter ons ligt en aan den
zomerwaarin toch het ongedierte heeft huis
gehouden alsof er niets gebeurd was, oogen*
schijnlijk zelfs met vernieuwden lust en ijver.
En het rijke leven, dat slechts met een micros
coop te zien is, het bacterieleven vooral in den
grond is nu wel ter ruste, maar in het voorjaar
staan ze weer klaar, dat leger van millioenen
en nog eens millioenen van krachtige strijders,
die voor of tegen ons hun werk weer zullen
voortzetten.
En de grond, de oogenschijnlijk doode grond
rust nu ook, is niet dood, maakt zich weer ge-
een recht knorrigen blik toegeworpen den jong-
sten broer van de bruid, dien zij den „windhond"
van de familie van Tollen noemde. Ja, wie weet,
van welke middelen het noodlot zich bedient, om
een arm menschenkind te dwingen den weg te gaan,
dien't niet wil gaan!
Onder deze sombere gedachten was ik schielijk
voortgeloopen en had de Kerkstraat ingeslagen,
die tusschen den muur van den slottuin en de
Mariakerk ligt en nauw, donker en stil is; zij ver
kortte mijn weg echter aanmerkelijk en ik was niet
bang van natuur. Op eens hoorde ik voetstappen
achter mij, haastige voetstappen, en nu riep een
stem, naar den adem hijgende: „Maar, freule,
hoe kunt ge Waarom toch? Gij moogt niet
alleen gaan?"
Onwillekeurig begon ik nog harder te loopen,
maar natuurlijk haalde Brankwitz mij in, en mij
dicht op zijde komend, trachtte hij mijn arm in
den zijnen te leggen, waartegen ik mij met kracht
en macht verweerde. En daarop hield hij mij juist
in het donkerst gedeelte van het straatje bij mijn
mantel vast en, terwijl hij zijn gelaat zóó dicht
bij het mijne bracht, dat ik zijn warmen adem
op mijn wang voelde, vroeg hij op gesmoorden
toon: „Annelise, mijn wilde, lieve Annelise, waar
om kwelt ge mij zoo? Waarom?"
„Mijnheer van Brankwitz!" zeide ik luid, aan
mijn mantel trekkende, maar vruchteloos.
„Gun mij een paar minuten!" smeekte hij. „Ge
weet toch wel, ge voelt immers wel, hoeveel ik van
je houd! Ge moogt mij niet alle hoop ontnemen.
Kunt ge dan niet een beetje, een klein beetje ook
van mij houden? O, dan zal ik tevreden en meer
dan gelukkig zijn."
„Zou ik van u houden? Laat mijn mantel los!
Dat kan ik nooit. Daarover zullen we dus maar
niet meer spreken. Ik heb een hekel aan zulke
dwaze grappen!"
Met deze woorden drong ik zoo schielijk mogelijk
voorwaarts. Ik beefde van angst, daar ik dacht dat
hij dronken was en vreesde, dat hij mij nog meer
overlast zou kunnen aandoen.
„Maar hoe is 't mogelijk? Hoe kunt ge nu van
grappen spreken? Ge beleedigt mij, Annelise!"
Op dit oogenblik had ik de binnenplaats bereikt,
opende de kleine poort, daar de groote deuren al
gesloten waren, en sloop ijlings over den steenen
dorpel. „Zorg liever maar voor uwe zuster! riep ik
hem toe. „Zij is in al die drukte achtergebleven en
er is geen rijtuig Hoe zal zij thuis komen?" Dit
zeggende, liep ik het voorplein over, en ééns in
huis, was ik ook schielijk bij mijn kamerdeur. Ik
voelde mij, toen ik daar in dat donker vertrek
stond, diep ademhalend en met de hand tegen de
borst gedrukt, gelijk aan het hijgende hert, dat der
jacht ontkomen, eindelijk een veiligen schuilhoek
heeft gevonden.
Langzaam ging ik van de eene deur naar de
andere en draaide de sleutels om; daarop sloeg ik
de zware eikenhouten blinden binnenin de kamer
dicht, en eerst nu liet ik den vrijen teugel aan mijn
verontwaardiging over dien opdringenden aan
zoeker. Ik hurkte in de vensterbank en wist niet
wat te beginnen. Geruimen tijd zat ik te peinzen,
mijn uiterste best doende om mijn zenuwen tot
bedaren te brengen. Zou ik mama alles zeggen?
Maar had zij eigenlijk nog een wil? Ik betwijfelde
dit.
(Wordt vervolgd.)