I RMIJNEN VAN l- PER MAAND II >MBÏNATIi WOENSDAG 6 NOVEMBER 1929 PRIJS THANS F afbetaling gewenschte inlichtingen. prijzen. chaus CAFÉ CONCERT „TETTERODE" Rotterdam lederen avond optreden yan „THE BURKEV BAND" JACK VALKHOFF Groot Orchestrion Magna Vox Cone Adverteert in „ONZE EILANDEN" DOOR EENS ANDERS SCHULD. Kloosterbalsem Grossier: Firma A. L. VERBRUGGE. middelharnis Prijs per kwartaal f 1,— Losse nummers 0,076 ADVERTENTIËN van 16 regels - 1,20 Elke regel meer 0,20 Bij contract aanzienlijk korting. Dienstaanbiedingen en Dienstaanvragen f 1,per plaatsing tot een maximum van 10 regels, elke regel meer 15 cent. Dit blad verschijnt iederen Woensdag- en Zaterdagmorgen. Het wordt uitgegeven door de N.V. Uitgeversmaatschappij „Onze Eilanden", Tel. Int. No. 15 Voorstraat Middelharnis. rt M" EG 94 intieme >AM. oopend ramma. Billijk rnasse- tochten, Kapwerk. rdaifl. efeesten. Korte Hoogstraat 24 met medewerking van den jeugdigen accordéonvirtuoos Afgewisseld door en de Onafhankelijk zijn. „Het leven is schoon naar gelang van den inhoud, dien men daaraan Nellie v. Kol. Het is een oude waarheid, die niemand volkomen onafhankelijk is, al is zijn (haar) vrijheidszin ook zoo groot als de wereld. Doch deze waarheid wordt veelal, naar 't schijnt, in het denken en handelen der men seden nog steeds zóó weinig bevestigd, dat een kleine beschouwing dienaangaande, voor eerst nog wel op haar plaats zal zijn. Het zal althans wel niet al te gewaagd zijn als meening te opperen, dat volkomen onaf hankelijkheid slechts een hersenschim is en vermoedelijk ook wel zal blijven. En m.i. mag de vraag worden gesteld: of onafhankelijk heid wel zoo bevorderlijk is voor het geluk en voor het maatschappelijk welvaren van den mensch als velen onzer wellicht meenen, Want het volkomen onafhankelijk zijn sluit toch, als van zelf sprekend, vele goede dingen uit, die de mensch ter bereiking van eenig levensgeluk en van wat levenswelvaart niet kan ontberen en die althans de maatschap pelijke samenleving in het geheel niet kan missen. Persoonlijke onafhankelijkheid, zoo deze mogelijk ware, zou in de eerste plaats de saamhoorigheid geheel buiten sluiten en als gevolg daarvan een goede samenleving on mogelijk maken. En juist in het eendrachtig samenleven ligt de waarborg voor de wel vaart en het geluk van mensch en maat schappij beide. De samenleving in engeren kriDg is zonder saamhoorigheid min of meer aan een hel gelijk, terwijl de groote maatschappij zonder dien band, zoo ongeveer gelijk is aan een doorloopend slagveld. In het gezins- zoowel als in het maatschappelijk leven is uit den aard der zaak een absoluut „onafhankelijk zijn" buitengesloten, daar toch samenwerking in het algemeen belang meestal slechts ten deele rekenschap kan houden met het bizon der persoonlijk belang. Solidariteit eischt veelal opoffering van eigen wenschen, van eigen belangen en van eigen wil en brengt dus, als vanzelfsprekend, persoonlijke onaf hankelijkheid mede althans het zich-voe- gen naar het algemeen belang. De verstandsmensch begrijpt natuurlijk deze afhankelijkheid en ziet daarin dan ook steun en medewerking voor eigen welvaart. Hij voegt daarom dan ook, waar dit noodig blijkt, zijn eigen wil en weDschen naar het inzicht, naar het besluit en bijgevolg naai den wil van het geheel. Er is dan ook niets oneervols gelegen in dit prijsgeven van of ondergeschikt maken van den eigen wil en van de eigen zienswijze aan het algemeen welzijn. Niemands eergevoel kan daardoor worden gekwetst. Doch niet ten allen tijde wordt dit door den mensch begrepen, wiens gevoel van eigenwaarde hoog gestemd is en wiens wil naar overheersching tracht. Hij ziet maar al te vaak vernedering van zijn wil en wensch in het zich aanpassen aan de noodzakelijkheid. En toch openbaart die noodzakelijkheid van samengaan zich schier in 'alles wat het openbaar en het bizonder belang der menschen betreft. W(j zouden inderdaad als kluizenaars moeten leven,in dien wij in alles onzen eigen wil zouden bot vieren en onze volkomen onafhankelijk heid zouden willen blijven handhaven. Maar zelfs dan zou ons overtuigend blijken, dat FEUILLETON. W. HEIMBURG. VERTALING VAN HERMINE. Geautoriseerde uitgave van D. Bolk.) 25) „Gij niet? O, ja wei! Otto zou razend worden. Gij moet mee, hoor, ge moet als ge mij niet wilt dwingen hals over kop toilet te maken endan op dat open karretje een monsterverkoudheid op te doen." „Neen niemand za! u natuurlijk dwingen om u aan zoo'n gevaar bloot te stellen." ik ging heen. Ter wille van mama durfde ik niet achterblijven. Wolmeijer en Brankwitsz stonden bij den brak en bekeken het sierlijke tuig, dat Brankwitz van een bekend sportsman voor Wolmeijer gekocht had. Ik besteeg het voertuig, geholpen door mijn stiefvader, terwijl mijnheer van Brankwitz er aan den anderen kant opsprong. Hij nam de teugels en het fraaie zwarte paard zette zich in beweging. „Wacht even," riep ik, „Frederik is er nog niet!" „Zijt gij zoo bijzonder gesteld op Frederik?" vroeg hij, zonder het paard in te houden; „laat de goede man maar thuis blijven. Wij gaan immers niet in de Berlijnsche diergaarde rijden, of hier zag hij mij aan door zijn monocle „of zijt ge soms bang voor mij, freule?" de mensch op samenleving is aangewezen en tenslotte de hulp en medewerking zijner medemenschen geenszins kan ontberen. Het is dus geraden zichzelve ten allen tjjde te overtuigen:^ dat een volkomen onafhan- lijk zjjn niets is dan een hersenschim. Maar hoe zouden wij toch ook geluk en welvaart kunnen verwachten van een klein zielig, hardnekkig „op-zich-zelf-staan"? Wordt in onzen tijd niet schier dagelijks het bewijs geleverd, dat hardnekkigheid in het doordrijven van de absolute zelfstandig heid het samengaan van de verschillende natión in alle werelddeelen, den wereldvrede en het „algemeen levensbelang" in den weg staat? En de obstructie in het samengaan der volken staat ook noodzakelijk het parti culier belang in den weg. Geen bizonder belang kan immers tot zjjn recht komen, wanneer het samengaan der volken belem mering ondervindt. Het spreekwoord zegt dan ook terecht, dat een enkele vlieg bederf kan brengen in een groot stuk vleesch. De vlieg „Brazilië" bewijst dit alweer ten aanzien van de groote conferentie te Genève. Men moge dan ook nog andere tegenwerking van het bedoelen van den volkenbond vermoeden, toch is tegenwerking door de minderheid de oorzaak der mislukking van het door dien bond beoogde doel: „Samenwerking ter verkrijging van den wereldvrede". Een onafhankelijk karakter moge op zich zelf worden bewonderd en de mensch zelf moge zich daarop beroemen entrotschzyn, als zijnde dit een kenmerk van fierheid en zelfstandigheid, veel schooner toch is het, de waarheid van zijn afhankelijkheid in te zien en te erkennen. In die erkenning toch ligt immers ook de erkenning van een hoo- gere macht dan de zijne, 'n macht, die geen rekenschap houdt met den wil der menschen, waarvan wij toch allen, bij ervaring kunnen wetenhoe menigmaal en hoe treffend deze wordt te niet gedaan en beschaamd. Haar ook ten aanzien van odzo medemenschen en van de omstandigheden des Levens be- hooren wij ons niet onafhankelijk te gevoe len, omdat wij daardoor de saamhoorigheid schaden en tevens ons zelf op een te hoog standpunt ten opzichte onzer medemenschen plaatsen. Er ligt méér liefde, méér vriend schap, méér waardeering van den mede- mensch in een gevoel van afhankelijkheid ten aanzien van hunne belangen, van hun welvaart en van hun geluk, dan in ons fier gevoel van vermeende onafhankelijkheid waarin veelal eigenliefde, onrechtmatige zelf waardeering en ongepaste trots schuilen, terwijl ook heerschzucht daaraan menigmaal niet vreemd is. Verstandig en rechtvaardig is daarentegen de mensch, wiens hart bereid wordt gevon den zijn wil te buigen en zijn eigenliefde te overwinnen, in het belang van het algemeen welzijn, maar vooral ook, in het besef, en de erkenning van die Hoogste Macht, die wij allen in onze feilbaarheid, in onze on macht en in onze vergankelijkheid treffend bewezen zien. VIKING. Ruwe Huid QI TDHI Ruwe Handen UIxv'A-' (Adv.) „O, volstrekt niet." „Dat verheugt mij." „O, waarom? Als ik bang was vooreen man, dan zou 't mij ten minste Hier zweeg ik, maar ik had willen zeggen: dan zou 't mij ten minste niet zoo weinig kunnen schelen, of hij al dan niet naast mij zat. Wij joegen door de straten van de stad, zoodat de kinderen schreeuwend uiteenstoven en de menschen de vensters openden om ons na te kijken. Mijnheer Otto van Brankwitz wilde mij blijkbaar toonen, dat hij een geoefend sportsman was. In een oogwenk waren wij de hoeken van de straten om en met een oorverdoovend geratel de oude bak- steenen poort uit en den straatweg opgerend. Het paard galoppeerde letterlijk, en eens hadden wij bijna een turfboer overreden, die half slapend naast zijn kar liep met zijn pijpje in den mond, wat de grofste en kernachtigste scheldwoorden van beide zijden uitlokte. Maar met dezelfde snelheid gingen wij voort tot dóór, waar de straatweg door het sparrenbosch loopt, dat sparrenbosch, waarvan ik altijd zooveel had gehouden en waaraan van dien dag af zooveel onaangename herinneringen zouden verbonden zijn. Mijnheer van Brankwitz, die in zijn fraaien pels op het voor hem veel te hooge zitbankje troonde 't zag er angstwekkend uit liet het paard nu stapvoets gaan en zeide als inleiding tot wat volgen zou: ,,'t Is toch een leelijke streek, dit Westenberg." En ik had juist het tegenovergestelde gedacht! 't Was mij een waar genot geweest, toen ik de sparren zag, waarover een dunne iaag glinsterende sneeuw was gestrooid. Ginds aan den kant van de greppel, rechts van den weg, stak een overoude, TERSLAB van de spoedeischende Vergadering van den Raad der gemeente Middelharnis op Zaterdag 2 November des voormiddags 10 uur. Voorzitter Burgemeester den Hollander. Afwezig de heeren Koote en Wethouder Vroegindeweij. De Voorzitter opende de vergadering met gebed, waarna de notulen der vorige ver gadering werden aangehouden. Voorzitter zeide dat deze vergadering was belegd in verband met een schrijven van Ged. Staten over de verlenging van het haven contract. Spreker zeide de Hoofd-ingeneur der Prov. Waterstaat het onderhoud heeft geraamd op 4500,— per jaar. B. en W. stelden voor het onderhoud voor een tijdvak van 5 jaren wederom over te geven aan de provincie voor 5000,— per jaar. Van der Meide zeide dat dit zeker voor- deeligeT zal uitkomen dan onderhoud in eigen beheer, omdat de Prov. haar technisch per soneel daarvoor toch reeds heeft. Daarna werd het voorstel van B. en W. aangenomen. Van der Meide vroeg wijziging van het haven- en octrooigeld. Spreker meende dat er verschillende verhoudingen zijn, dieniet meer voor de tegenwoordigen tijd aanpassen. Voor uien betaalt men b.v. 2£ cent per ton aan octrooi, voor bieten is dat 20 en voor pulp 10 cent. Spreker meende dat het voor bieten te hoog, terwijl het voor uien misschien wat laag is. Voorzitter zeide dat hiermede uiterst voor zichtig moet worden omgegaan, daarvoor is het gewenscht dat hij in besloten zitting daarover meer mededeelingen doet. Daarna deed de Voorzitter mededeeling van het volgende ingekomen stuk, dat wij hieronder woordelijk laten volgen. BESLISSING van Gedeputeerde Staten der provincie Zuid-Hol land van 15 October 1929, no. 40, op het beroep van ingezetenen van Middelharnis tegen het be sluit van den Baad dier gemeen te van 21 Maart 1929, houdende medewerking tot stichting eener bijzondere school voor uitgebreid lager onderwijs aldaar. De Gedeputeerde Staten der provincie Zuid-Holland, Beslissende op de beroepen resp. door J. Zaaijer en twee anderen, allen leden van den Raad der gemeente Middelharnis, en door I. van 't Hof en 5 anderen, allen ingezetenen van Middelharnis, bij hun College ingesteld tegen het besluit van den Raad dier ge meente van 21 Maart 1929 houdende mede werking, overeenkomstig de artikelen 72 e.v. der Lager-onderwjjswet 1920, tot stichting eener bijzondere school voor uitgebreid lager onderwijs aldaar; Gelet op de bepalingen der Lager-onder- wtjswet 1920; Gezien de ter zake ingekomen berichten c.a. van: Burgemeester en Wethouders der gemeente Middelharnis dd. 8 Mei 1929, no. 228; reusachtig groote eik zijn knoestige kale takken naar den grauwen heinel op, die laag en sneeuw voorspellend over het landschap hing. Een zwerm kraaien vjoog krijschend op, en in het dunne sneeuwkleed onder de boomen stonden honderden kleine voetsporen afgedrukt, alsof de hazen hier al vroeg op den morgen een vergadering hadden ge houden. En dan die sparrengeur, die geur, dien ik nooit en nergens zoo krachtig en versterkend heb ingeademd als in die „leelijke streek" te Westen berg! Ik liet hem maar praten, 't kon mij eigenlijk niets schelen wat hij zeide. Ik leunde achterover en ademde den dennengeur met volie teugen in. Nu begon Brankwitz zelfs, op zijn hooge koet- siersbank zittende, te bluffen van zijn reis, van Nizza, Cannes, Rome, Napels, Palermo, Alexand- drië. „Ja, dat zuiden, dat verrukkelijke zuiden Andere menschen; opgewekter, bevalliger, schoo ner! Men begrijpt niet, hoe men 't in liet noorden kan uithouden, als men ééns in het zuiden is ge weest! 't Is eigenlijk ook geen leven hier, neen men leeft daar alleen. Zoudt gij 't niet eens gaarne leeren kennen, freule, gij, die er uitziet alsof uw wieg vlak bij de golf van Napels heeft gestaan? Gij, die eigenlijk Gemma of Victoria of Beatrice moest heeten, in plaats van Annelise?" „Ja, 't is daar zeker heel mooi," viel ik hem in de rede, „maar ik verlang er volstrekt niet naar, even min als om anders te heeten dan ik doe. Het noor den trekt mij altijd veel meer aan en ik zou, als ik ooit reisplannen maakte, Zweden en Noorwegen verreweg boven dat Italië verkiezen." „Men kan het een doen en het ander niet laten," fluisterde hij, terwijl hij zich naar mij overboog en een blik met mij trachtte te wisselen. het bestuur der Vereeniging tot stichting en instandhouding van Christelijke scholen voor uitgebreid lager onderwijs, gevestigd te Middelharnis dd. 10 Mei 1929 en dd. 29 Augustus 1929: J. Zaaijer te Middelharnis dd. 16 Mei 1929; den Hoofdinspecteur van het lager onder wijs in de derde hoofdinspectie dd. 6 Juli 1929, no. 1262; en van I. van 't Hof c.s. dd. 2 Septem ber 1929; Overwegende, dat appellanten J. Zaaijer c s. in hoofdzaak tegen opgemeld raadsbe sluit aanvoeren: dat naar hun oordeel eene tweede school voor uitgebreid lager onderwijs geen reden van bestaan heeft voor het eiland Goeree- Overflakkee en deze onderwijsinrichting zware offers uit de kas der gemeente Mid delharnis zal vragen; dat trouwens van algemeene belangstelling in bijzonder uitgebreid lager onderwijs in het geheel geen sprake kan zijn; dat toch op de gebruikelijke leerlingenlijst de namen voorkomen van slechts 26 leer lingen, en dit resultaat eerst is verkregen, nadat over het geheele eiland met zijn ruim 30.000 inwoners de ouders den geheelen winter zijn aangezocht; dat bovendien, tegelijk met de indiening der bedoelde lijst, reeds 2 schriftelijke ver klaringen aanwezig waren van ouders, die kennis gaven, dat hun kinderen de op te richten school niet zouden bezoeken en dat zij slechts op de leerlingenlijst hadden ge- teekend, omdat zij verkeerdelijk waren in gelicht; INGEZONDEN MEDEDEELING. De venijnige steken van Spit in den rug overvallen U onverwachts. Grijp dadelijk naar Akker's Kloosterbal sem, welke tot diep in de weefsels doordringt, de pijn stilt, ophoo- pende ziektestoffen doet verdwij nen, snel en grondig verlicht. „Geen goud zoo goed" dat meerdere aangiften van leerlingen den toets van een nauwkeurig onderzoek niet kunnen doorstaan; dat appellanten I. van 't Hof c.s. in hun adres van beroep in hoofdzaak mededeelenï dat de bereidverklaringen van verschillende ouders van leerlingen, welke bij de aanvraag van het schoolbestuur aan den Raad zijn overgelegd, aanvechtbaar zijn; dat zij het eiland Goedereede-Overflakkee te klein achten voor twee scholen voor uit gebreid lager onderwijs; dat de toenmalige Inspecteur van het lager onderwijs in de Inspectie Brielle eenige jaren geleden zelfs zLjn oordeel te kennen gaf, dat een volledige u.l.o-school te Middelharnis niet zou kunnen bestaan; dat de stichting der bedoelde school zware financieele offers van de gemeente Middel harnis zal vergen; dat dan toch zeven in plaats van vier „Ik heb noch het een, noch het ander in het voor uitzicht en ben voorshands volmaakt tevreden met de mooi sombere natuur van mijn dierbare Mark," liet ik er verstoord op volgen, mij op eens de doch ter van een Pruisch militair gevoelende. „De Mark is mijn geboortegrond, is een deel van mijn vader land, dat groote, heerlijke Pruisen, en als iemand zegt dat hij niet begrijpt, hoe men weer in zijn eigen land kan wonen, nadat men al die vreemde streken heeft gezien, dan vind ik dit al héél naar, want dan toont hij met dat gezegde, dat hij geen greintje vaderlandsliefde bezit. Hij zou Duitsch- land zeker een dienst doen met ook maar verder buitenlands te blijven." Nu zal hij zich wel stilhouden, dacht ik en ging rechtop zitten, in de overtuiging hem eens flink de waarheid te hebben gezegd. „Ge zijt bekoorlijk, Annelise," klonk 't mij echter opnieuw in de ooren, „wezenlijk allerbekoorlijkst niet die jeugdige opwellingen van vaderlandsliefde. Ik stem gaarne met je in: Leve Duitschland, leve Pruisen, leve de Mark, de wieg van Pruisen! En ik ga nog verder ik geloof stellig, dat ik ook van die Mark zou kunnen houden als gij en weder om boog hij zicht tot mij over „als men met iemand als gij „Mijnheer van Brankwitz, gij zijt een slechte koetsier Moeten we omvallen?" riep ik, en tegelijkertijd had ik de teugels gegrepen en het paard links gemend, daar wij anders ontwijfel baar tegen een houtstapel waren aangereden. „Een koetsier mag niet rechts of links zien, maar een voudig vóór zich uit op den weg," voegde ik er minachtend bij. Hij was verlegen, in zoover een man van zijn slag dit kan worden, „In uw bijzijn is een onattentie INGEZONDEN MEDEDEELING. schoollokalen zullen moeten worden gebouwd; dat bovendien het Rijk alsdan de wedden van twee in plaats van één hoofd der school zal hebben te vergoeden en bovendien waar schijnlijk nog de wedde van één leerkracht meer dan thans; Overwegende, dat de beroepschriften van J. Zaaijer c.s. en van I. van 't Hof c.a. zijn ingekomen op 22 April 11., alzoo binnen den daarvoor in art. 76, tweede lid der Lager- onderwtjswet 1920 gestelden termijn, en vol doen aan de in die wetsbepaling gestelde vereischten, weshalve z(j ontvankelijk dienen te worden verklaard; dat ingevolge het bepaalde bij artikel 75, tweede lid, der gemelde wet aanvragen als de onderwerpelyka slechts kunnen worden afgewezen, indien zij niet voldoen aan de in art. 73 dier wet omschreven vereischten dat hun College derhalve slechts de vraag heeft te beantwoorden of in casu aan die vereischten is voldaan; dat als een dier vereischten voor scholen als de onderwerpeiyke in gemeenten als hier bedoeld onder a. in laatstgenoemde wetsbepaling wordt vermeld: het aanwezig ztjn bij de desbetreffende aanvrage van eene verklaring, waaruit blijkt, dat de te stichten onderwijsinrichting door ten minste 24 leeré lingen zal worden bezocht; dat, blijkbaar ter voldoening aan deze voorwaarde, door het betrokken schoolbestuur eene lijst is overgelegd, vermeldende 26 kinderen, van wie redelijkerwijze zou mogen worden verwacht, dat zij eerlang de te openen school als leerling zouden bezoeken; dat onder deze namen van toekomstige leerlingen voorkomen die van Hendrik Braber en van Aart en Lambrecht van den Bos; dat eerstgenoemd kind, blijkens een aan hun College overgelegd, behoorlijk gewaar merkt uittreksel uit het register van over lijden der gemeente Ooltgensplaat op 5 April 1924, alzoo vóór de indiening der aanvrage van het schoolbestuur aan den Raad, is overleden; dat dit kind alzoo reeds bij de indiening der genoemde aanvrage niet als toekomstig te verontschuldigen," zeide hij. „O, ge kunt niet gelooven, Annelise „Och, geef mij alsjeblieft even de zweep," ver zocht ik hem. En toen hij mij de lange rijzweep overhandigde, hield ik deze over den rand van het rijtuig. „Rijdt gij graag?" vroeg hij op zoetsappigen toon. „Ik kan 't in het geheel niet." „Zoudt gij 't graag leeren, Annelise?" „Neen!" „Maar 't is een groot genot, een vurig dier zelf te mennen en zich in ijlende vaart daardoor te laten meevoeren zoo zoo „Gij zijt zeker een bolleboos in het rijden?" vroeg ik. „Wel, toon dan eens wat ge kunt!" En hiermee gaf ik in mijn boosheid het bedaard voort- loopende dier zulk een geduchten slag, dat 't als razend achteruitsloeg en daarop voortdraafde, alsof 't op hol was, en het lichte karretje zóó pijl snel met zich meevoerde, dat 't elk oogenblik dreigde om te storten. En Brankwitz, die door het plotseling steigeren van het paard er bijna was afgeworpen, had moeite genoeg om den vurigen hardlooper weer in bedwang te krijgen; of liever, hij deed dit niet, maar het goed gedresseerde, fraaie paard kwam na een paar minuten tot beter gedachten en verviel van zelf weet in een be daarder stap. (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Onze Eilanden | 1929 | | pagina 1