ta
HIL1PS
spits
WOENSDAG
30 OCTOBER 1929
11E JAARGANG. - N°'. 101
Wereld-wijsheid.
FEUILLETON.
DOOR EENS ANDERS SCHULD.
^ls0uitgaat/
Kfehlt
broncKii:is>-lyclftr\s
U.W middel Kebl*
UL by de Kond.
Ak%
De Doopbeloite 6n d6 Openbare School
AllESGEPRÖBEERD
Grossier: Firma A. L. VERBRUGGE, Middelharnis
VERSLAGEN
SO>V
rbeterlngen,
|';ere volma-
geschapen
ionale indu-
snfabrieken,
wereld ver-
IPS
Prijs per kwartaal
Losse nummers
f 1-
0,07s
ADVERTENTIËN
van 16 regels 1,20
Elke regel meer 0,20
Bij contract aanzienlijk korting.
Dienstaanbiedingen en Dienstaanvragen
f 1,per plaatsing tot een maximum
van 10 regels, elke regel meer 15 cent.
Dit blad verschijnt iederen
Woensdag- en Zaterdagmorgen.
Het wordt uitgegeven door de
N.V. Uitgeversmaatschappij
„Onze Eilanden", Tel. Int. No. 15
Voorstraat Middelharnis.
Wereld-wijsheid... Zou het niet juister
zijn, om dat wat wij gewoon zijn „wereld
wijsheid" te noemen, eenvoudig aan te dui
den door het woord „Levenswijsheid"? Im
mers wy bedoelen toch, wanneer wij het
woord „wereld" gebruiken in verband met
wijsheid en met de ervaringen, die zich
voordoen, die den mensch leeren en tot wijs
heid brengen, niet zoozeer de groote, wijde
wereld, die wij nagenoeg niet kennen, dan
wel die betrekkelijk kleine wereld, waarin
wij ons bewegen, waarin onze bizondere
belangen gediend worden, en die toch, hoe
klein dan ook, zoo overvol is met leerstof
en leermiddelen voor ons allen. Wij bedoelen
eigenlijkhet leven - in de maatschappij,
waarin wij ons bewegen en ook niet min
der, ons bizonder leven. Waarom het juister
zou zijn, het woord levenswijsheid te bezigen,
waar wij toch eigenlijk de som van onze eigen
levenservaringen bedoelen.
Om die wijsheid, die ons min of meer
veilig door het leven kan voeren, te verkrij
gen, is er feitelijk maar één docent noodig,
n.l, het leven zelf. De wereld is, althans voor
het gros der menschen, te groot om als
school te kunnen dienen en ons gevoelsleven
is te intens om hetgeen het als voedingsstof
en als opvoedingsmateriaal behoeft, in te
verre en te wijde hoeken te gaan vinden of
te gaan opdelven. Het eigenlijke leven van
den mensch zou toch ook te veel van zijn
innigheid en innerlijke waarde verliezen, als
het zich zoo zou moeten verwijden. Daarbij
laten in 't algemeen de levensomstandigheden
zich wel concentreeren. Hoe leerzaam het ook
moge zijn, de wereld te bereizen en te be
schouwen en in al hare schoonheid en rijkdom
te leeren kennen, zoo wordt toch wereld
wijsheid of levenswijsheid in hoofdzaak opge
daan door de ervaringen in ons levenslot,
door velerlei ingrijpende levensomstandig
heden en vooral ook, door onze studie van
de menschen en niet minder van ons eigen
karakter, van onze eigen beweegredenen tot
een voornemen of tot de daad. Wereldwijs
heid bestaat natuurlijk niet alleen in het
kennen en doorgronden van menschelijke
beweegredenen, in het doormaakt en door
leefd hebben van ingrijpende teleurstellingen
en levenstoestanden van velerlei aard, doch
vooral ook, in de toepassing van de leering,
die uit dat alles kan worden getrokken -
onder dankbare erkenning van die kostelijke
levenslessen. Voor een groot deel zijn het
immers de handelingen van menschen, die
de verwikkelingen en ingrypende toestanden
doen ontstaan; dus is menschenkennis wel
het hoofdbestanddeel van onze wereldwijs
heid of levenskennis. En die kennis, die wijs
heid, maakt voortdurend de rekening op van
het leven en niet maar zoo nu en dan
eens. Het voeling-houden met onze levens
ervaringen en met onze menschenkennis, het
in praktijk brengen daarvan, doch vooral ook
een eerlijke beoórdeeling van onze mede-
menschen, van hunne en van onze levens
positie, geeft ons het resumé, de zuiverste
gevolgtrekking, die wij van onze waarnemin
gen kunnen maken. Wij moeten diep en
zonder vooroordeel zoeken en volkomen
onpartijdig oordeelen, hetzij wij oordeelen
ten aanzien van hen, die wij het meest lief
hebben en waardeeren, dan wel over onze
bitterste vijanden. Anders schiet niet alleen
onze rechtvaardigheidszin, maar ook onze
W. HEIMBURG.
VERTALING VAN HERMINE.
(Geautoriseerde uitgave van D. Bolle.)
23)
Bevend van opgewondenheid leunde ik tegen
een van de kasten in de zijkamer. Nu zou er wel
een vreeselijk tooneei plaats hebben. Ik wachtte in
doodelijken angst om de oude vrouw te hulp te
komen, maar alles bleef stil; de nicht praatte
slechts op haar gewonen toon en niet eens veel.
Nu raapte ik al mijn moed bijeen en ging naar
boven. Hier zat ik naast Brankwitz en speelde
werktuiglijk met hem op de piano, terwijl allerlei
verwarde, beangstigende gedachten van een ge
heimzinnige toekomst mij bestormden. Wat zou
dat alles toch beteekenen? Waarom was de nicht
er zoo op gesteld, dat ik haar ongunstig oordeel
over Brankwitz zou weten? Wat was er 's morgens
vroeg toch voorgevallen tusschen mijnheer Wol-
meijer, de nicht en mama?
Wolmeijer kwam boven, tikte mij op den schou
der, noemde mij kleine deserteur, zeide dat ik
mevrouw Selman maar in alles tot voorbeeld moest
nemen, beval deze het polijsten van zijn in vrijheid
gedresseerd dochtertje aan, en stelde de verrukte
freule een gewichtig pakje voor haar kerstboom ter
hand. Als een vreemde een blik in die gezellige
levenswijsheid te kort. De beweegredenen,
die den mensch tot de daad of tot eenigerlei
doen of nalaten hebben geleid, moeten ons
tot de juiste beoordeeling brengen.
Montaigne zegt terecht: „II n'estpas d'un
homme sage, de nous juger simplement par.
dos actions du dehors. II faut sonder jus-
qu'au dedans et voir; par quel ressort se
se donne le mouvement".
Dit is zeer juist. Een ieder, die oordeelen
wil, moet bedenken, dat men over het doen
en niet doen der menschen, zelfs over hunne
meest sprekende, meest in het oog vallende
daden, niet kan oordeelen als men hunne
beweegredenen niet kent, doordien men niet
ter opsporing daarvan, in de diepte van hun
gemoedsleven heeft kunnen afdalen.
Slechts aan den werkelijken menschen-
kenner is het somtijds gegeven, de waar
heid te vermoeden en het contact te vinden
en sluitend te maken met de menschenziel,
die nog losgelaten, vreesachtig hare voel
horens uitsteekt, om de verbiDdingsdraden
te zoeken, die haar kunnen optrekken naar
het hooge en misschien grenzenlooze Rijk
der Gedachten. Het mooiste menschenleven
versombert vaak, door de teleurstellingen
die het ontmoet, door de smart van het
niet begrepen worden en vooral ook, door
den weemoed, die gewekt is door het vele,
dat in dat leven is gestorven. Doch uit het
sombere graf van onze illusién, van onze
soms zeer vroeg en zeer wreed ter doodge-
brachte teerste hope, verrijst als een phoenix
uit hare assche, de levenswijsheid, die wij
gewoon zijn wereldwijsheid te noemen.
Wereldwijsheid is feitelijk en in hoofd
zaak niet anders, dan de in ge wij den vorm
herboren levensvreugde, die het ons komt
herinneren, hoe vroeg, hoedanig en op welke
wfize zij werd omgebracht, en welk nut,
welk voordeel zij hem of haar, die eenmaal
met haar, hand aan hand samenging, thans
komt aanbrengen. „Zie", zoo spreekt zij, „ik
ben de vreugde, die van U werd weggeno
men, die gij gestorven waandet, doch die
slechts verpopt was tot levensernst De wee
moed, die mijn plaats bij U verving, heeft
mij gewekt en weer tot U gebracht. Gij
herkent mij niet? Geen wonder ook. Ik ben
thans beroofd van mijn blqden lach, van
mijn juichend stemgeluid ontdaan ook
van mijn ijdelheid, mijn dwazen hoogmoed,
mijn spilzucht, mijn kortzichtigheid en mijn
roekeloosheid. Ik heet thans „levenswijs
heid" of „wereldwijsheid", als gij wilt. Doch
in mij is nog de vreugde. Niet die jonge
levensvreugde met haar blijden glimlach,
met haar soms spottende oogen en frissche
wangen, met haar fierheid en veerkracht en
met haar lokkenden zinnelust. Neen, zie mij
aan... Wereldwijsheid draagt een ander
kleed, en een andere vreugde is met haar.
Zie, hier sta ik voor U en schuw ziet gij
mij aan. Ik strek de handen naar U uit -
steeds Wybert-tableüen
meenemen, zoo gauw
y/liebt U kou gevat, lastig
- zijn de gevolgen.
(Adv.)
kamer had kunnen werpen, waar die net gekleede
heeren en dames onder het genot van een kop
Mokka en Turksche sigaretten zaten te praten en
blauwe wolkjes naar de roode, tentsgewijs ge
plooide zoldering opbliezen, wie mama had gezien
in den grooten stoel met mij op een bankje aan
hare voeten, wie den heer des huizes had gehoord,
haar ais „liefste Helena", ais „mijn schat" aan
sprekende, zou stellig gedacht hebben; hoe be
nijdenswaardig, hoe gelukkig zijn al die menschen!
Toen ik 's avonds beneden kwam, vond ik de
nicht tusschen kisten en doozen, druk bezig me
haar hebben en houden in te pakken; haar oud,
gerimpeld gelaat zag er wonderlijk vervallen uit.
„Goede lieve nicht!" zeide ik met tranen in de
oogen.
„Vijfentwintig jaar ben ik bij hem geweest in
verdriet en vreugd," antwoordde zij, „en meestal
is 't verdriet geweest, 't Valt mij niet gemakke
lijk' Maar h' heeft gelijk groot gelijk."
„Nicht, wat zal ik toch beginnen zonder u?"
stamelde ik, daar de tranen mij in de keel schoten.
„Anneliseke, dat moet ge niet vragen," zeide zij
bescheiden, maar ook diep getroffen. „Gij hebt
mama, en gij zijt een deftige dame, en ik ben maar
zoo'n oud, eenvoudig mensch. Maar 't doet mij toch
plezier, dat ge mij missen zult, Anneliseke, want ik
houd erg veel van je, en als ge eens niet weet,
waarheen gij je wenden zuft, kom dan bij mij
't is niet veraf. En als gij 't niet kwalijk neemt, zou
ik je willen verzoeken, doe in het vervolg wat meer
je best om hem te bevallen, ten pleziere van
mama: 't is nu eens zoo en niet anders. Alleen ais
hij alleen als Brankwitz blijf dan op je stuk
staan; dat zou jammer en ellende zijn! Neen, dat
moogt ge niet doen!"
en gij aarzelt. Wat is er geworden van mijn
onschuld, van mijn bevalligheid, van mijn
goed geloof en mijn dwaasheid?"
Zóó vraagt de levenswijsheid U af. Maar
de weemoed, die de levenswijsheid tot den
mensch voerde, buigt zich zacht troostend
over dien mensch, en legt zijn hand in die
van levenswijsheid. En deze neemt den blind
doek thans weg van voor 's menschen oogen
en opent hem een vryen blik op het leven,
op de menschen en in de wijde groote we
reld. Maar wereldwijsheid doet méér. Zij
geeft den mensch, die zijne vreugden zag
ondergaan, een blik in de diepte in de
diepte van het menschenhart.
En dan klemt de mensch zich vast aan de
wereldwijsheid en ziet in haar de veredeling
van zijn levensgenot de som van het
leven, die straks hare uitkomst zal neer
schrijven. En de mensch vraagt aan levens
wijsheid: hem toch vooral niet los te laten
op zijn doorgang van de school des levens
waar ervaring, smart en teleurstelling
doceeren. En levenswijsheid zegt tot den
mensch„O sterveling, die gij z(jt. In deze
school hebt gij mij leeren kennen. Hier wordt
gij, menschen, allen onderwezen. Doch de
een leert in een andere klasse dan de ander.
En niemand leert uit hetzelfde boek hoe
wel in deze school velerlei gemeenschappe
lijke leerstof is te vinden. Ik, de levenswijs
heid, - de wereldwijsheid, die uit deze school
van het leven ben voortgekomen, ik voer
U rustig langs velerlei kerken en tempels,
langs vele hooge en lagere scholen, door
velerlei moeiten en tegenheden, door smart
en wanhoop, langs de graven van uwe doode
illusiën, langs de Sarcophagen uwer ge
storven idealen, onder zonbeschenen- en
onder met sterren bevrachte luchtgewelven
door, naar het hoogste naar het in ver
vulling komende eindideaal.de ideale, de
eeuwige rust.
VIKING.
bij plannen tot schoolstichting.
Dit geschriftje heeft ons geërgerd door
de meer dan oppervlakkige wijze waarop
de vraag wordt beantwoord„Naar welke
school moeten de kinderen, naar de open
bare of naar de School met den Bybel?"
Het pleidooi voor de School met den Bijbel
wordt aldus gevoerd:
„Wenscht gij voor U en Uw gezin een
leven met den By bel, naar het woord
Gods, met God en met den Heere Jtzus
Christus? Welnu, dan hooren Uw kinderen
ook in de School met den Bijbel. Bij den
Doop van Uw kind hebt ge beloofd, dat
gij het zoudt onderwijzen en opvoeden in
overeenstemming met den Heiligen Doop.
Als gij Uw woord wilt houden, moet gij
Uw kind naar de School met den Bijbel
brengen. Alleen in die school wordt ge
rekend met dien Doop. Als gU naar dezen
ernstigen raad luisteren, en daarnaar han
delen wilt, zal onder GodsZegen Uw kind
opgevoed worden tot een goed Christen,
die God vreest, de Koniugin eert, hit
Vadirland liefheeft en zyn naasten be
mint
Allereerst protesteeren wij tegen de uit
drukking: „Alleen op die school wordt ge
rekend met den Doop". Immers, artikel 26
van de Lager Onderwijswet biedt de gelegen
heid tot het ontvangen van godsdienston
derwijs tijdens de schooluren, wat door zeer
velen op hoogen prijs wordt gesteld.
De tweede onwaarheid is, dat de ouders
op grond van de belofte b(j den Doop ge
daan (de derde doopvraag) verplicht zijn hun
kinderen naar een School met den Bijbel te
zenden want: le toen deze vragen werden
opgesteld bestond nog niet de vraag van
openbare of christelijke school en 2e wordt
er in de derde doopvraag niet van school
onderwijs, maar van onderwijs in de christe
lijke leer gesproken. Deze vraagggeeft dus
niet het beginsel aan voor een deel der op-
Abel Ljsiroop.
er'.s
(Adv. in Blokschrift)
li.
Ds. LINGBBEK, Confessioneel Predikant,
Leider der Hervormd Gereformeerde Staats
partij, Lid van de Tweede Kamer der Staten
Generaal, schreef in „Staat en Kerk" van
12 September 1924:
„Wees Waar in Uw Propaganda
„Vanwege de „Unie, Een School met
den Bijbel" verscheen dezer dagen een
propaganda-blaadje, te verspreiden onder
de ouders, die hun kinderen nog niet naar
de christelijke school zenden en dat goede
diensten zou kunnen bewijzen, zooals het
heet in een begeleidend schrijven aan de
correspondenten van de locale comité's,
„Met dien heb ik immers niets te maken!" ant
woordde ik.
„Neen, niets. Goddank! Houd je maar daaraan,
Annelise! Zeg, zult ge van tijd tot tijd eens naar
Johanna's graf gaan en haar een krans van het
klimop aan den tuinmuur brengen dat zag ze
altijd zoo graag. En ga nu slapen, Annelise. Ik
ben ook gauw klaar. Ik had niet gedacht, dat ik
nog zooveel plunje bezat; ik hebt nooit meer dan
het noodigste aangeschaft. En ge zult mij eens
schrijven niet waar? Ik zal je ook antwoorden,
maar mooi schrijven heb ik niet geleerd. Robert
die kon schrijven alsof 't gedrukt was. Annelise.
Och, ik heb nog maar twee wenschen eer ik sterf,
de eene dat hij eens weerkomt, groot en deftig en
beroemd, en dan Zij zag mij aan en knikte
mij ernstig toe. „Ja, ja, men kan 't niet laten, zich
iets goeds en prettigs voor te stellen, en 't komt
toch meestal, niet uit. En dat's ook goed God
alleen weet wat het beste is. Maar eiken avond
zal ik daarom bidden, Annelise?"
„Waarom nicht?"
„Neen, ik zeg 't je niet; 't zal toch wel niet
gebeuren."
Toen ik al te bed lag, kwam zij nog eens op mijn
kamer en stopte mij iets inde hand. „Om mij niet
geheel te vergeten, Annelise!"
Ik voelde, dat 't een muntstukje was in den vorm
van een broche. „Dank u wel, lieve goede nicht.
Ik vergeet u niet ook zonder dit niet."
En eitrderlijk werd ook haar licht uigedaan,
maar geen van beiden konden wij den slaap vatten.
Op eens sprong ik verschrikt overeind. Boven
mij, in mama's kamer, was iets omgevallen; een
luid, lang aanhoudend gekraak deed de planken
zoldering trillen, en daarop een stem, een schreeu-
voeding van het kind. (Zie: Gereformeerde
Kerkvan 24 Juli, Vragenbus: De Doopbe
lofte en de Openbare School). De ij veraars
voor de „vrije school" vergeten, dat er staat,
dat de kinderen moeten worden onderwezen
in de „voorzeide leer", d.i. volgens de
tweede vraag „de leer, die in de christe
lijke kerk alhier geleerd wordt". De doop
wordt dus in verband gebracht met de kerk
en met de leer dier Kerk, die te vinden is
in de drie formulieren van Eenigheid".
Prof. MAARTEN VAN RHIJN, Hoogleer
aar in de theologie te Utrecht, boekstaaft in
het Algemeen Weekblad voor Christendom
en Cultuureen en ander uit zijn ervarin
gen in de synode van 1928 en constateert
o m.:
„Men leest in de verslagen der Kerkvisi-
wende en scheldende stem, die als tot woedende
drift overslaoeg.
„Nicht, nicht!" jammerde ik. Ocih, mama!"
Geen antwoord.
Nu was 't boven een paar minuten stil, maar toen
begon het dreigen en schelden opnieuw. Ik trok
schielijk een japon aan en wilde er heen in mijn
doodelijken angst, maar nu trof mij een lichtstraal
en hield de nicht mij terug.
„Blijf hier! In 's hemelsnaam, blijf hier! Ik zal
er wel heengaan." En zij ging en bij het schijnsel
van dé kaars zag ik, hoe streng en vastberaden de
uitdrukking op haar aangezicht was. Zoo ver
dween zij achter de deur. Ik telde elke seconde;
mijn hart klopte onstuimig. Schold hij, hij, op
mijne moeder, die nooit een ruw woord had ge
hoord? Zijn vriendelijkheid, zijn aanbidding had
hij op eens als een masker kunnen afwerpen, zijn
waar karakter kwam nu voor den dag met het
brutale gezicht, zooals ik altijd vreesde hem te
zullen zien. O, goede God, geef dat ik mij vergis
laat alles toe, maar dat niet!
En nu werd 't stil, doodstil. Had de nicht dit
gedaan gekregen? Welk een geheimzinnige macht
bezat zij over dien man? Waarom zou hij bevreesd
voor haar zijn, zoodat hij zich van haar wilde ont
doen? Ik kroop weer rillend in bed en luisterde
met opgeheven hoofd, alsof ik de duisternis kon
doordringen. Hoe lang bleef de nicht weg! En alles
zoo donker en stil om mij heen!
Den volgenden dag zou ik de oude vrouw niet
meer zien, zou ik geheel alleen en weerloos zijn.
Mama ook. Die beschroomde vrouw, die ik dien
dag met zulke beschreide oogen en zoo angstig
gezien had als nog nooit van mijn leven, die nauwe
lijks iemand kort en bondig durfde antwoorden.
INGEZONDEN MEDEDEELING.
tatie, naast allerlei schoone zaken, soms
wonderlijke dingen. Een predikant in een
Geldersch dorp weigert op de openbare school
catechisatie te geven, omdat de belofte van
de ouders b(j den Doop hunner kinderen
inhoudt, dat zij deze naar de christelijke
school zullen zenden. Als men zulke dingen
leest, wrijft men toch zjjn oogen uit 1 De
openbare school staat dus geheel buiten
Christus. De christelijke school is het eenig
christelijke.
De predikant heeft blijkbaar voor geen
kwartje zendingsbloed meer. Wie op de
openbare school gaat, behoort practisch
tot de „schare die de Wet niet kent". Ik
heb grooten eerbied voor de christelijke
school en ben er zelf als kind met vreugde
geweest. Maar mijn eerbied heeft toch altijd
wel eenige reserve. Bij hoeveel leerlingen-
lijsten van christelijke scholen is er geknoeid?
Zijn er in het christelijke onderwijs geen
deugnieten Het is een arme predikant, die
zich reeds bjj voorbaat aan een of ander
christelijk instituut heeft gebonden. De be
doeling van het christelijk onderwijs is
prachtig. Maar er zijn ook in het openbaar
onderwijs kinderen van God en er zijn ook
- helaas in het christelijk onderwijs kin
deren van Belial. Een predikant moest zulke
dingen weten"!
(Wordt vervolgd.)
VERSLAG van den Gemeenteraad te
DIRKSLAND, van Vrydag 25 Oct.
des voorm. 10 uur.
We komen thans uitvoeriger terug op de
zitting van den raad der gemeente Dirksland,
waarvan we in ons vorig nummer een kort
resumé gegeven hebben.
De opening met gebed en het voorleden
van de notulen vormt het traditioneel begin
van eiken raad dat maar een kleinigheid in
Eindelijk en fen laatste kwam de nicht terug, een
wonderlijk portret met haar nachtmuts en laken-
schen mantel, dien zij inderhaast had omgeworpen!
„Ga maar slapen, Annelise," fluisterde zij mij toe,
„'t was niets wezenlijk niets!"
„O, nicht, nicht! Hij heeft op mama geknord,"
kermde ik.
„Wel neen, kind, wel neen! 't Was Frederik,
tegen wien hij is uitgevaren Frederik, wezen
lijk waar! Ga maar slapen, mama slaapt ook
en sta morgen vroolijk op!"
Voor de eerste maal raakte zij mijn voorhoofd
beschroomd met haar lippen aan, en nu sloeg ik
snikkend de armen om haar hals. „Ga niet weg
O, ga toch niet weg!"
„Wel, daarover moogt ge niet schreien, Anne
lise," zeide zij, door mijn droefheid, bijna van haar
stuk gebracht. „Slaap wel!" En schielijk verliet
ze mij om niet aangedaan te worden en ik weende
mij in slaap, niet vermoedende dat, als ik wakker
werd, mijn beschermengel al op weg naar de bergen
van Thuringen zou zijn. Bij het aanbreken van
den dag was de oude vrouw vertrokken, zonder
iemand goedendag te hebben gezegd.
„Ziezoo nu zullen we rust krijgen," zeide mijn
stiefvader met innig welbehagen bij het ontbijt,
toen hij dit bericht ontving. „Mijn waarde Otto,
er is een spreekwoord: „Wien de duivel verdriet
wil aandoen, dien geeft hij een mooie dochter,"
maar dat's onzin, niet waar, Annelise? Ik zeg: dien
geeft hij een praatzieke vrouw in huis. We geven
haar het heilige kruis na en hopen haar nooit weer
te zien!"
(Wordt vervolgd)