jJE SALAMANDER j. DAMES Kipstraat 59, Rotterdam VERKOOPING Op Woensdag, 16 Oct 1929 bij Inzet Op Woensdag, 23 Oct. 1929 bij Afslag a-Het Woon- met Winkelhuis Laat niets U verwonderen! FEUILLETON. DOOR EENS ANDERS SCHULD. Aval- Knna, AbdLjai roop. Grossier: Firma A. L. VERBRUGGE, IHiddeiharnis WOENSDAG 16 OCTOBER 1929 mmmm iteltje Manteltje in prima nt op velours fagonne ljden met echten bont- sftijd kraag en zijden voering, leeft. 9 j. 50 rm 25 tjes van ƒ5.- 6.- en hooger 7.- 8.50 Vraagt onze pillen en druppels ter rege ling v. d. bloedsomloop, door H.H. Doc toren aanbevolen, beslist onschadelijk voor de gezondheid. Alleen bl| ons Is succes verzekerd. Vraagt ons boekje met talrijke afl- beeldlngen met duidelijke en vol ledige inlichtingen in blanco ge sloten Couvert met 25 cents insluiten aan postzegels. Wacht U voor misleiding oi teleurstelling. Koopt in zaken waar U zeker van kan zijn vakkundig en succesvol geholpen te worden, en niet door min derwaardige namaak op de lange baan geschoven te worden. Wij zijn vanouds bekend het soliedste adres. Let daar vooral op. Vraagt gratis inlichtingen of prijscourant. F 25,= per week te verdienen voor een met groot succes werkende 'onderneming Men vrage gratis inlichtingen Qs-er letter A. Mathenesserdiik 91B rottendam. Wegens vertrek telkens des avonds 7 ïtatt* in het Hotel SPEE te Sommelsdijk Ten verzoeke van den Heer JOSEPH KERN, aldaar. waarin tal van jaren manufac- tuurszaak is gevestigd op den hoek van den Dubbelen Ring te Sommelsdijk. b. Het Woonhuis waarin Kapperszaak aan den Dubbelen Ring aldaar. c. Het perceel Tuin- of Boomgaardland met schuurtje aan den St. Nicolaas- oi Hovendreef al daar, groot 0 08 94 Heet. (66 roeden S.M.) Notaris VAN BUUREN. Let wel hoe en waar gij treedt Wees voorzichtig maar oprecht Zeg niet alles wat g(j weet. Maar weet altijd wat gij zegt. Laat in deze wondere wereld niets U ver wonderen. Wees of wordt geen pessimist maar wees op alles voorbereid ook op datgene, dat gij onmogelijk acht. Als gij geen tegenheden en geen vijanden in uw leven verwacht, omdat gyzelf niet aanvalt en er ter goeder trouw zijt, werp dan toch uwe verschansingen op en scherp uw geestes- wapenen; want in de wereld zijn er velen, die hun brood zoeken en niet willen ver hongeren. Verliezen wij nooit uit het oog, dat een in het nauw zittende kat wanho pende en voor anderen soms gevaarlijke of althans onaangename sprongen doet. Om zijn bestaan gaat voor den mensch de groote strijd, het streven en pogen; en die strijd wordt niet altijd met eerlijke wapenen ge voerd en dat streven geschiedt menigmaal niet met eerlijke middelen. Daarom, wat wij ook ondernemen en welke connecties wij ook aanknoopen, laten wij angstvallig en nauwlettend acht geven hoe en waar wij onzen voet zetten. Laten wij niet roekeloos banden leggen en ver bintenissen aangaan, van welken aard dan ook. De vreemde spelingen van ons levenslot brengen ons somwijlen daar, waar wij niet wensehen te z(jn. Maar al te vaak steekt de ter goeder trouw zijnde mensch ondoordacht zijn hand in een wespennest en trekt haar dan danig gewond terug: en niet zelden blijven de litteekens bestaan. Want wij weten zeer dikwijls niet met wie w(j omgaan, aan wien wij ons toevertrouwen en hoe de ver houdingen onderling kuDnen verkeeren. De hand, die wij heden trouwhartig drukken, slaat ons misschien morgen in het aange zicht en de eed van vriendschap, liefde en trouw versterft niet zelden morgen op de lippen, die heden nog zoo vriendelijk, zoo vleiend of zoo teeder spreken. Het duivel achtig, sluw egoïsme smoort zoo menigmaal elke edeler aandoening, elk gevoel van eer, en de luide, waarschuwende stem van een beter, eerlijk weten, daarbinnen in den mensch. Het is daarom ook vooral, dat de verma ning in den tweeden regel van het hier boven aangehaald motto zoo veelzeggend is. „Wees voorzichtig en oprecht"... Men zou niet ten onrechte aan deze waarschuwing kunnen toevoegen: „want daar is veel boos heid, veel gemeenheid, veel slangenlistigheid in de wereld. Laat dus niets u verwonde ren"... Als gij uzelven niets kwaads be wust zijt, als gij rustig gelooft uw plicht te betrachten en in het algemeen vriendelijk en welwillend gezind zijt jegens uwe mede- menschen, dan kan tusschen uwe rozen een loerende slang verborgen liggen, dan kan de hand, die de uwe vriendschappelijk drukt, het volgende oogenblik misschien het dood vonnis'van uw maatschappelijke welvaart, van uw levensgeluk en van uw vertrouwen in de menschen onderteekenen. Er is inder daad veel huichelarij in de wereld en de zucht tot zelfbehoud doodt in menig hart het eergevoel en grijpt naar middelen ter zelfredding, die door geen weidenkenden mensch kunnen worden goedgekeurd en ge billijkt. De reddingsboot wordt uit de modder ges'eept, de gaten en scheuren daarin wor den met allerlei lapmiddelen gedicht en de bevaarbaarheid van de onbetrouwbare boot wordt beproefd. De bestaansstrijd, waar deze scherp en nijpend wordt, degradeert niet zelden de mensch, die in dagen van voor spoed een hoog ideaal had van zeden-schoon heid en ziele-adel. Alléén voorzichtigheid en volkomen op rechtheid zijn de wapenen, die ten laatste de arglist kunnen weerstaan en beschamen. Zij kunnen misschien de rotte modderschuit beletten zich te ankeren in de veilige haven, tusschen zeewaardige schepen. De laatste twee regels van het waarschu wende motto hierboven, vraagt in den levens strijd mede de volle aandacht;- „Zeg niet alles wat gij weet, Maar weet altijd wat gij zegt." Het eerstgenoemde schijnt ons wellicht toe, in strijd te zijn met de in den voor- gaanden regel aangeprezen „oprechtheid". Evenwel kan men inderdaad niet alles voor de wereld, die voor een belangrijk deel niet oprecht is, naar buiten brengen. Buiten uw mond staan uwe in woord gebrachtte ge dachten aan koude en aan wervelwinden bloot. Wat gij heden zegt, heeft morgen, in den mond van het verslaggevende „Publieke Oordeel", een andere redactie en de waar heid krijgt dan alras een geheel ander aan zien. Zij wordt door dik en dun heengesleept, en onbarmhartig mishandeld. Het is daarom, dat de „oprechtheid" somtijds aan banden moet worden gelegd, terwille van haar eigen veiligheid. Zij is als het ware een kind, dat, aan de huisdeur ontsnapt, onder de auto van den een of anderen wilden bestuurder kan geraken. Zoo menige waarheid is vermor zeld, al beweert men dan ook, dat de „waar heid steeds triumfeert en veilig is. De waar heid kan alleen dkn veilig gaan, ais het ver antwoordelijkheidsbesef in het menschen- hart ontwaakt, en met vollen ernst en goeden wil wordt aangekweekt. Alles wat men weet, kan en mag menig maal niet worden uitgesproken, maar wel moet het aan onszelf worden blootgelegd en daarna ernstig worden overwogen en benut tigd. Doch veel is er ook in ons doen en in ons ervaren, dat niet mag worden verzwe gen en dat uit plichtsbesef moet worden gezegd en zelfs verkondigd behoort te wor den. Er kan immers veel goeds tot stand worden gebracht door dadelijk en met kracht op de besliste werkelijkheid te wijzen en door een klemmend woord aan te toonen, hoe de dingen in ons leven zich inderdaad voordoen en zich ontwikkelen, Wanneer wij ons hebben aangewend, de levensgebeurtenissen en levenstoestanden in een zuiver licht te beschouwen, wanneer wij de ontwikkeling daarvan in ons eigen leven en dat van anderen volgen, ontleden en toe passen, dan komen wij er ten slotte toe, W. HEIMBURG. VERTALING VAN HERMINE. (Geautoriseerde uitgave van D. Bolle.) 19) Nog voor een half jaar zou het nieuws mij heb ben verwonderd, dat het fierste en mooiste meisje van Westenberg zulk een keus had gedaan; nu verwonderde ik mij over niets meer. Na mama's huwelijk had ik nog wel heel andere dingen moge lijk geacht. 't Was in het begin van November, toen wij het telegram ontvingen, dat mijnheer en mevrouw dien dag thuiskwamen. Ik zat in den leunstoel bij de kachel en verroerde mij niet; den geheelen nacht had ik gehoest, zoodat ik moe, doodmoe was. Wat kon 't mij eigenlijk ook schelen? Een gevoel van vreemdigheid overviel mij, als ik aan mama dacht. In huis was alles in de weer: al de kamers boven werden verwarmd, rondom de deuren guirlandes gehangen, alle bloeinmanden gevuld. De nicht was en bleef onzichtbaar. Zij komman deerde in de keuken tusschen groenteblikken en inmaakpotten, en buiten vóór de remise werd de landauer afgewasschen. Het kamermeisje kwam tegen drie uur bij mij en vroeg of ik de kamers boven niet eens wilde zien. Ze waren nu klaar en mijnheer en mevrouw r komen f Zoo gauw hebt U kou gevat, lastig zijn de ge volgen. Neem steeds een paar Wybert-tabietten. (Adv.) ons over niets of althans over zeer weinige gebeurlijkheden meer te verwonderen. Want de beweegreden van den mensch ten aan zien van zijne daden en zijn optreden, zijn legio. Zijn moeilijke strijd om het bestaan, doet menigeen naar middelen omzien, waar van zijn medeburgers in de maatschappij ten hoogste verbaasd staan. Zij evenwel verkeeren allicht niet in gelijke omstandig heden en hebben die ook wellicht nooit doorleefd. De beoordeelaar kent wellicht geen ernstige levensverwikkelingen en ingrijpende levenstoestanden, en hij heeft er wellicht zichzelf nooit ernstig en nauwgezet reken schap van gegeven, hoe kleine, ja zelfs nie tige oorzaken, zeer groote, niet te voorziene gevolge kunnen hebben. De gedachten, de ingevingen en beweeg redenen van den mensch, zijn meestal niet te ontwarren uit zijn handelingen, en zijn veelal zelfs niet te benaderen. Daarom moe ten wij menschen, niet al te spoedig gereed zijn om met meerdere of mindere climax uit te roepen: „Hoe is dat in 's Hemels naam mogelijk". De diepste roerselen van het men- schenhart komen maar hoogst zelden naar boven, en de belangwekkendste romans wor den hoogstwaarschijnlijk niet geschreven, maar wel in werkelijkheid afgespeeld op het groote wereldschouwtooneel. Doch het gor dijn gaat nimmer genoeg voor den menschen- blik omhoog, om de drama's tooneel, blij- en kluchtspelen, die soms zeer in zijn na bijheid worden opgevoerd, gade te slaan of zelfs te vermoeden. Daarom: laten wij ons niet te spoedig verwonderen, maar laten wij, met veel zorg en onvoorzichtigheid, opletten: hoe en waar wij onze schreden zetten. VIKING. mochten komen. Alles was even prachtig ingericht, nog heel wat mooier dan bij de familie Becker. Ik bedankte kortaf. De nicht bracht mij mijn middageten veel later dan anders. ,,Wees maar niet boos, freule Anne- lise! Nu krijgt gij ook je lievelingskost." Ik wilde niet eten. Koortsig en lusteloos wierp ik het hoofd achterover; mijn onverschilligheid was toch eigenlijk niet van harte gemeend. Om half zes vroeg de nicht of ik mijn ouders van het station wilde halen. Frederik reed er aanstonds heen. „Neen!" antwoordde ik kortaf. En daar zat ik nu in de toenemende schemering en het hart bonsde mij in de borst bij eiken tik van de oude kiok in nicht's kamertje. De lantaren aan de oprijpoort wierp een roodachtig schijnsel in de mistige lucht daaromheen en voor het venster was alles wonderlijk in beweging: de eerste groote sneeuwvlokken dwarrelden neer, eerst langzaam en in gering aantal, maar allengs sneller en dichter, en einderlijk werd 't een dolle, wilde dans. Een zachte, witte deken breidde zich over de takken van de honderdjarige linden voor de vensters uit, het geheele voorplein lag wei onder een blinkend kleed bedolven. Ik kon dat gedwarrel van mijn plaats bij de kachel zien, waar het turfvuur langzamerhand uitging en ineen- zonk; maar door dat zachte tapijt buiten hoorde ik het rijtuig niet en bleef zitten, zonder te vermoeden dat mijne moeder met teleurgesteld gelaat juist den voet over den drempel zette. Eerst toen ik eenig gedruisch boveh mijn hoofd hoorde, schrikte ik uit mijn gepeins op. Zou zij er ai zijn? Zeker niet! Dan had ze wel naar mij gevraagd en was ze wel eerst bij mij gekomen! doen, zooals ze eiken winter doen, zooals ze al van het begin der wereld af gedaan hebben. Die maakten zich reeds lang voor den winter gereed. Die verzamelden voor raad bij voorraad, om deze 's winters, als er geen honingoogst mogelijk is, te verbruiken en zoo het nieuwe voorjaar weer te halen. De winter, die achter ons ligt, was lang en koud. En deed die den bijtjes kwaad? Neen dat kunnen we niet zeggen. Wel werd er meer voedsel verbruikt, en waar dit niet in voldoenden voorraad aanwezig was, moesten de diertjes den hongerdood sterven. Vooral in het vroege voorjaar, als er weer een broednest gevormd wordt en er buiten niets te vinden is, krijgen ze het zwaar te verant woorden. En dan met den zomer in zicht moeten ze sneven wegens voedselgebrek. Warmte is voor de bijtjes een noodzakelijke levensvoorwaarde. En om warmte te pro- duceeren is voedsel noodig. Dat moet er dus zijn. Maar de zuinige bijtjes zijn 's winters haast nog zuiniger. Alle openingen, die niet noodig zijn, dus alles, behalve het vlieggat, wordt door hen dichtgemaakt. Deze week zag ik nog een korf, waarvan 't vlieggat na genoeg ook al was dichtgemaakt.'t Was een naar, mager volkje, zonder voedsel. Den ganschen zomer was het al niets geweest. Daar mankeerde dus iets aan. Maar daar het toch zichzelf nog in leven had kunnen hou den, had het niet meer gekost dan wat afschrij ving op een slechte korf, dus practisch niets. Nu moet het echter opgeruimd worden, want het is niet besteed zoo'n volk voedsel te geven om den winter door te komen. Als de koude zich wat meer doet gevoe len, maken de bijtjes den kring wat kleiner. Waar ze 's zomers de ganschejkast of korf doorloopen en gebruiken, sluiten ze zich 1 06 die taaie Uw ademnc •sl^ynr» op, vferriuirrv lirvr met AKKer's INGEZONDEN MEDEDEELING. (Adv. in Blokschrift) De winterzit der bijen» De nijvere bijtjes hebben haar tijd van oogsten al weer gehad. In sommige streken van ons land, ik mag haast wel zeggen in het grootste gedeelte van Nederland is de honingoogst dit jaar weer min geweest. De heide heeft in het algemeen den honingvoor raad niet vermeerderd. De hoop is alweer op het volgend jaar gesteld. Want een imker is iemand, die leeft van hoop, want inderdaad van de opbrengst van den honing gaat het niet. In vele kleistreken is de oogst toch niet slecht geweest. De kasten gaven daar evenals vorige jaren toch weer zoo'n 4060 pond rijpen honing. En dat is niet slecht te noemen. Nu is de tijd voorbij. De winter staat wel dra voor de deur. En de bijtjes? Wel, die De nicht trad binnen, het gerimpeld gelaat rood van het haardvuur en voortvarendheid. „Maar, Annelise," zeide zij op zachten, doch verwijtenden toon, „gij hadt je mama toch wel tot aan de deur kunnen tegengaan Ze heeft zoo bedroefd rond gezien, en hij hij trok een gezicht als drie on- weeren." Nu zal de strijd dus beginnen, dacht ik, met opeengeklemde tanden de trap opgaande om mama te begroeten, stellig overtuigd dat er een onaange naam tooneel zou volgen. Maar 't kwam anders uit. Mijnheer en mevrouw waren nog bezig met zich te verldeeden, zeide het kamermeisje, en liet mij in een salon, dat waarlijk beelderig ingericht was. Ik had volop tijd om hier alles te bekijken, evenals de eetkamer daarnaast, waarin de door een knap schilder opgefrischte portretten van oom Serrenburg's voorouders uitstekend voldeden, en verder het boudoir van mama aan den tegenover- gestelden kant van het salon, dat met lichtblauw was gestoffeerd. Er ontbrak niets, wat smaak met kunstzin vereenigd vermocht te bedenken, en ik moest bekennen dat mijnheer Wolmeijer alles ge daan had om zijn tweede vrouw een harer waardige woning te bereiden. Nu was er een eind aan nood en behoefte, naar de overtuiging, dat uit die kamers mét de bescheiden inrichting van mevrouw van Sternfeld ook het oude geluk was geweken deze liet ik mij niet ontnemen. Op dit oogenblik hoorde ik de dikke, innig wel behaaglijke stem van mijn stiefvader achter de portiére: „Ons dochtertje! Waar is ons lieve dochtertje?" en tegelijk verscheen hij op den drempel met uitgestrekte handen en glimmend aangezicht. „Gegroet! Gegroet, mijn lieve Anne- nu dichter bij elkaar, Ze vormen nagenoeg een bol, met zoo weinig mogelyk afkoeling naar buiten. Ze houden zich rustig, dat kost ook geen voedsel. De oudere bijen, die dus een duwtje verdragen kunnen, vormen den buitenkant van dien bol, terwijl de jon gere bijen met de koningin het midden vor men. Darren, die we's zomers bij honderden met luid geraas hooren en zien rondvliegen, zijn er niet meer. Men zegt: die zijn's win ters te duur. De waarheid zal wel zijn, dat er 's winters geen darren noodig zijn, er is geen zwermneiging en er zijn geen onbe vruchte koninginnen meer. 's Zomers zijn er toch ook geen darren, als het volk geen zwermneigingen vertoont? De bijen weten precies hoe ze het warmst zitten. Niet op de honingraten, maar op lucht. Daarom heeft de bijenbol als zitplaats het midden gekozen, waar voor eenige weken nog broed aanwezig was, nu open cellen. Ze zitten dus op lucht en deze geleidt de warmte slecht. Maar ze sluiten precies bij /oor geen er aan. andere breng je mee! /A wensch alléén ui HUJ.GQUNO-CROnin<>£M hun honingvoorraad aan. Deze is opgeborgen achter en boven hen, zoodat de buitenste bijen steeds met den honingvoorraad in con tact staan. Wanneer dit contact op een of andere manier verbroken is, wanneer de bol dus zit niet in de nabijheid van honing, moet ze sterven, want het is 's winters te koud om zich te verplaatsen. Daarom hebben de bijen den voorraad, die in de buitenste raten was opgeborgen meer naar het midden gehaald. Dit was duidelijk te zien in kasten, die voor eenige weken en nu zijn nagezien. Ze stop pen het liever niet zoo ver weg. De buitenste ramen z^n leeggehaald, als er tenminste niet zooveel honing in was, dat er in het midden geen plaats was. De tegenwoordige imkers voeren hun bijen in het najaar op met suiker. Accijns vrije suiker. Deze kost van 1820 ct. het K.G. Niet duur, waar? Maar als ge deze wilt bekomen, wordt dan lid van een ver- eeniging, anders blijft ge er koud van en uw bijtjes evenzeer. Op suiker blijven de bijen veel beter over dan op honing. Maar op honing geven ze beter broed. Dus suiker geven en ze nog wat honing laten is het beste. In een kast is duidelijk te zien, dat de bijen in den zomer en in den herfst stuif meel verzamelen en dit opleggen in de cellen, die rondom het broednest liggen. Dit stuif meel is bij den opfok van de joDge larfjes niet te missen. Men ziet de stuifmeelcelletjes (brood) boven de broedplaats zitten en op één na de buitenste ramen zijn er vaak voor het grootste deel mede gevuld. Laat die ramen in de kast, maar vooral op hun eigen plaats. Wanneer zoo'n raam door onoplet tendheid in het broednest terecht kwam, zou de winterzit der bijen in ernstig gevaar komen. "Vorige week bleek ons, dat een jong volk een stuifmeelraat had zitten midden in het broednest. Hoe kwam dat? Door verkeerd hangen van den imker? Ditmaal toevallig niet. De zwerm was dit voorjaar scheef gaan bouwen. Had maar 5 ramen bezet en zoodoende stuifmeel opge borgen op een plaats, die bij latere uitbrei- lisetje!" riep hij, alsof wij altijd de beste maatjes waren geweest, en ondanks mijn verzet had hij mij op eens naar zich toegetrokken en zijn lippen op mijn voorhoofd gedrukt. Het bloed stolde mij in de aderen. Als verstomd week ik achteruit en wierp mij ontstuimig in de armen van mama en keek haar aan, alsof ik in haar wezenstrekken wilde lezen of zij mijn besten papa en mij geheel had vergeten. Zij zag er frisch en blozend uit en was in een bijzonder elegant négligé gekleed, zooals de primières amoureuss in een Fransche vaudeville gewoonlijk op het tooneel dragen. „Mijn lieve Annelisetje," zeide zij, „nu moet ik je toch beknorren. Op reis hierheen had ik mij steeds verheugd je bij onze thuiskomst op den drempel te zien staan om ons te ontvangen en „Komaan, nu niet knorren, Helena!" viel mijn heer Wolmeijer in. „Met die sneeuw kon ze het rijtuig niet hooren, en 't zou te koud en te tochtig voor haar zijn geweest aan de open voordeur te wachten. Hoe gaat 't met je gezondheid, Annelise? Is de hoest wat beter?" Ongeioofeiijk beminnelijk en goedaardig klonk 't. „O ja, dank u!" jokte ik, mijn voorspraak min of meer verbaasd aanziende. „En woont gij niet hier boven in je mooie kamers?" ging mama voort met klagen. „Neen. Ik vind 't beneden veel gezelliger." „Laat haar maar begaan, Helena!" viel hij in, terwijl hij met de armen op den rug en een lach op zijn gelaat rondliep. „Zij zal er mettertijd wel aan wennen. Ge moet haar den tijd laten, lieve Helena. Ge kunt niet verlangen, dat die kleine gletscher daar op eens smel, niet waar, Anne lisetje? Langzamerhand, als gij je stiefvader eerst wat beter kent, zult gij je wel met hem verzoenen is 't niet waar?" zeide hij lachend toen ik onwil lekeurig een afwerend gebaar maakte „Vandaag en morgen nu nog wei niet, maar tijd baart rozen!" Hiermee wierp hij mij een kushand toe en ver dween in de eetkamer om zijn blikken over de tafel te laten weiden. „Gij hadt hem ten minste in je brieven kunnen bedanken, Annelise, dat hij zulk een nette woning in zijn huis voor je in orde heeft laten maken. Wat zal 't geven, als gij zoo lang stug en koppig blijft? Zult ge dan nooit inzien, dat ge hem verkeerd be oordeelt? Dat ge zeer veel aan hem verplicht zijt?" „'t Zal mij heel veel plezier doen, ais ik dat vroeg of laat eens kan kan inzien om uwentwil, mama. Maar laat mij, als ik u verzoeken mag, op mijne eigen manier gelukkig worden daar beneden tusschen al mijn oude souvenirs; dan zal ik verder alles doen om de goede verstandhouding, den huiselijken vrede niet te verstoren." Ach, ik had voorloopig den huiselijken vrede niet kunnen verstoren, al had ik gewild. Mijnheer Wolmeijer blonk en schitterde aan den hemel van dat huis als de zon des vredes zelve en overgoot alles, wat binnen zijn bereik kwam, met zijn ver blindende stralen, 't Behaagde hem zelfs, zich in dien luister badende, mijn volkomen onverschillig heid daaromtrent niet op te merken; integendeel liet hij mij des te genadiger in al dien glans en gloed dëelen. Voor elk hoonend samentrekken van mijn mondhoeken bij een zijner banale woorden of daden, had hij een beminnelijkheid in de plaats, voor elke opzettelijke verwaarloozing van een zijner wensehen, de vervulling van een der mijnen in ruiling. (Wordt vervolgd) Prijs per kwartaal f 1, Losse nummers 0,076 ADVERTENTIËN van 16 regels 1,20 Elke regel meer 0,20 Bij contract aanzienlijk korting. Dienstaanbiedingen en Dienstaanvragen f 1,per plaatsing tot een maximum van 10 regels, elke regel meer 15 cent. Dit blad verschijnt iederen Woensdag- en Zaterdagmorgen. Het wordt uitgegeven door de N.V. Uitgeversmaatschappij „Onze Eilanden", Tel. Int. No. 15 Voorstraat Middelharnis. 11E JAARGANG. - N°. 97

Krantenbank Zeeland

Onze Eilanden | 1929 | | pagina 1