jJE SALAMANDER j.
DAMES
Kipstraat 59, Rotterdam
VERKOOPING
Op Woensdag, 16 Oct 1929 bij Inzet
Op Woensdag, 23 Oct. 1929 bij Afslag
a-Het Woon- met Winkelhuis
Laat niets U verwonderen!
FEUILLETON.
DOOR EENS ANDERS SCHULD.
Aval- Knna,
AbdLjai roop.
Grossier: Firma A. L. VERBRUGGE, IHiddeiharnis
WOENSDAG
16 OCTOBER 1929
mmmm
iteltje Manteltje in prima
nt op velours fagonne
ljden met echten bont-
sftijd kraag en zijden
voering, leeft. 9 j.
50 rm 25
tjes van ƒ5.- 6.-
en hooger
7.- 8.50
Vraagt onze pillen en druppels ter rege
ling v. d. bloedsomloop, door H.H. Doc
toren aanbevolen, beslist onschadelijk
voor de gezondheid. Alleen bl| ons
Is succes verzekerd.
Vraagt ons boekje met talrijke afl-
beeldlngen met duidelijke en vol
ledige inlichtingen in blanco ge
sloten Couvert met 25 cents insluiten
aan postzegels.
Wacht U voor misleiding
oi teleurstelling.
Koopt in zaken waar U zeker van
kan zijn vakkundig en succesvol
geholpen te worden, en niet door min
derwaardige namaak op de lange
baan geschoven te worden. Wij zijn
vanouds bekend het soliedste
adres. Let daar vooral op.
Vraagt gratis inlichtingen of prijscourant.
F 25,= per week
te verdienen voor een met groot
succes werkende 'onderneming
Men vrage gratis inlichtingen Qs-er
letter A. Mathenesserdiik 91B
rottendam.
Wegens vertrek
telkens des avonds 7 ïtatt* in het
Hotel SPEE te Sommelsdijk
Ten verzoeke van den Heer
JOSEPH KERN, aldaar.
waarin tal van jaren manufac-
tuurszaak is gevestigd op den
hoek van den Dubbelen Ring
te Sommelsdijk.
b. Het Woonhuis
waarin Kapperszaak aan den
Dubbelen Ring aldaar.
c. Het perceel Tuin- of
Boomgaardland
met schuurtje aan den
St. Nicolaas- oi Hovendreef al
daar, groot 0 08 94 Heet. (66
roeden S.M.)
Notaris VAN BUUREN.
Let wel hoe en waar gij treedt
Wees voorzichtig maar oprecht
Zeg niet alles wat g(j weet.
Maar weet altijd wat gij zegt.
Laat in deze wondere wereld niets U ver
wonderen. Wees of wordt geen pessimist
maar wees op alles voorbereid ook op
datgene, dat gij onmogelijk acht. Als gij
geen tegenheden en geen vijanden in uw
leven verwacht, omdat gyzelf niet aanvalt
en er ter goeder trouw zijt, werp dan toch
uwe verschansingen op en scherp uw geestes-
wapenen; want in de wereld zijn er velen,
die hun brood zoeken en niet willen ver
hongeren. Verliezen wij nooit uit het oog,
dat een in het nauw zittende kat wanho
pende en voor anderen soms gevaarlijke of
althans onaangename sprongen doet. Om
zijn bestaan gaat voor den mensch de groote
strijd, het streven en pogen; en die strijd
wordt niet altijd met eerlijke wapenen ge
voerd en dat streven geschiedt menigmaal
niet met eerlijke middelen.
Daarom, wat wij ook ondernemen en welke
connecties wij ook aanknoopen, laten wij
angstvallig en nauwlettend acht geven
hoe en waar wij onzen voet zetten. Laten
wij niet roekeloos banden leggen en ver
bintenissen aangaan, van welken aard dan
ook. De vreemde spelingen van ons levenslot
brengen ons somwijlen daar, waar wij niet
wensehen te z(jn. Maar al te vaak steekt de
ter goeder trouw zijnde mensch ondoordacht
zijn hand in een wespennest en trekt haar
dan danig gewond terug: en niet zelden
blijven de litteekens bestaan. Want wij weten
zeer dikwijls niet met wie w(j omgaan, aan
wien wij ons toevertrouwen en hoe de ver
houdingen onderling kuDnen verkeeren. De
hand, die wij heden trouwhartig drukken,
slaat ons misschien morgen in het aange
zicht en de eed van vriendschap, liefde en
trouw versterft niet zelden morgen op de
lippen, die heden nog zoo vriendelijk, zoo
vleiend of zoo teeder spreken. Het duivel
achtig, sluw egoïsme smoort zoo menigmaal
elke edeler aandoening, elk gevoel van eer,
en de luide, waarschuwende stem van een
beter, eerlijk weten, daarbinnen in den
mensch.
Het is daarom ook vooral, dat de verma
ning in den tweeden regel van het hier
boven aangehaald motto zoo veelzeggend is.
„Wees voorzichtig en oprecht"... Men zou
niet ten onrechte aan deze waarschuwing
kunnen toevoegen: „want daar is veel boos
heid, veel gemeenheid, veel slangenlistigheid
in de wereld. Laat dus niets u verwonde
ren"... Als gij uzelven niets kwaads be
wust zijt, als gij rustig gelooft uw plicht
te betrachten en in het algemeen vriendelijk
en welwillend gezind zijt jegens uwe mede-
menschen, dan kan tusschen uwe rozen
een loerende slang verborgen liggen, dan kan
de hand, die de uwe vriendschappelijk drukt,
het volgende oogenblik misschien het dood
vonnis'van uw maatschappelijke welvaart,
van uw levensgeluk en van uw vertrouwen
in de menschen onderteekenen. Er is inder
daad veel huichelarij in de wereld en de
zucht tot zelfbehoud doodt in menig hart
het eergevoel en grijpt naar middelen ter
zelfredding, die door geen weidenkenden
mensch kunnen worden goedgekeurd en ge
billijkt. De reddingsboot wordt uit de modder
ges'eept, de gaten en scheuren daarin wor
den met allerlei lapmiddelen gedicht en de
bevaarbaarheid van de onbetrouwbare boot
wordt beproefd. De bestaansstrijd, waar deze
scherp en nijpend wordt, degradeert niet
zelden de mensch, die in dagen van voor
spoed een hoog ideaal had van zeden-schoon
heid en ziele-adel.
Alléén voorzichtigheid en volkomen op
rechtheid zijn de wapenen, die ten laatste
de arglist kunnen weerstaan en beschamen.
Zij kunnen misschien de rotte modderschuit
beletten zich te ankeren in de veilige haven,
tusschen zeewaardige schepen.
De laatste twee regels van het waarschu
wende motto hierboven, vraagt in den levens
strijd mede de volle aandacht;-
„Zeg niet alles wat gij weet,
Maar weet altijd wat gij zegt."
Het eerstgenoemde schijnt ons wellicht
toe, in strijd te zijn met de in den voor-
gaanden regel aangeprezen „oprechtheid".
Evenwel kan men inderdaad niet alles voor
de wereld, die voor een belangrijk deel niet
oprecht is, naar buiten brengen. Buiten uw
mond staan uwe in woord gebrachtte ge
dachten aan koude en aan wervelwinden
bloot. Wat gij heden zegt, heeft morgen, in
den mond van het verslaggevende „Publieke
Oordeel", een andere redactie en de waar
heid krijgt dan alras een geheel ander aan
zien. Zij wordt door dik en dun heengesleept,
en onbarmhartig mishandeld. Het is daarom,
dat de „oprechtheid" somtijds aan banden
moet worden gelegd, terwille van haar eigen
veiligheid. Zij is als het ware een kind, dat,
aan de huisdeur ontsnapt, onder de auto van
den een of anderen wilden bestuurder kan
geraken. Zoo menige waarheid is vermor
zeld, al beweert men dan ook, dat de „waar
heid steeds triumfeert en veilig is. De waar
heid kan alleen dkn veilig gaan, ais het ver
antwoordelijkheidsbesef in het menschen-
hart ontwaakt, en met vollen ernst en goeden
wil wordt aangekweekt.
Alles wat men weet, kan en mag menig
maal niet worden uitgesproken, maar wel
moet het aan onszelf worden blootgelegd en
daarna ernstig worden overwogen en benut
tigd. Doch veel is er ook in ons doen en in
ons ervaren, dat niet mag worden verzwe
gen en dat uit plichtsbesef moet worden
gezegd en zelfs verkondigd behoort te wor
den. Er kan immers veel goeds tot stand
worden gebracht door dadelijk en met kracht
op de besliste werkelijkheid te wijzen en
door een klemmend woord aan te toonen,
hoe de dingen in ons leven zich inderdaad
voordoen en zich ontwikkelen,
Wanneer wij ons hebben aangewend, de
levensgebeurtenissen en levenstoestanden in
een zuiver licht te beschouwen, wanneer wij
de ontwikkeling daarvan in ons eigen leven
en dat van anderen volgen, ontleden en toe
passen, dan komen wij er ten slotte toe,
W. HEIMBURG.
VERTALING VAN HERMINE.
(Geautoriseerde uitgave van D. Bolle.)
19)
Nog voor een half jaar zou het nieuws mij heb
ben verwonderd, dat het fierste en mooiste meisje
van Westenberg zulk een keus had gedaan; nu
verwonderde ik mij over niets meer. Na mama's
huwelijk had ik nog wel heel andere dingen moge
lijk geacht.
't Was in het begin van November, toen wij het
telegram ontvingen, dat mijnheer en mevrouw dien
dag thuiskwamen. Ik zat in den leunstoel bij de
kachel en verroerde mij niet; den geheelen nacht
had ik gehoest, zoodat ik moe, doodmoe was. Wat
kon 't mij eigenlijk ook schelen? Een gevoel van
vreemdigheid overviel mij, als ik aan mama
dacht. In huis was alles in de weer: al de kamers
boven werden verwarmd, rondom de deuren
guirlandes gehangen, alle bloeinmanden gevuld.
De nicht was en bleef onzichtbaar. Zij komman
deerde in de keuken tusschen groenteblikken en
inmaakpotten, en buiten vóór de remise werd de
landauer afgewasschen.
Het kamermeisje kwam tegen drie uur bij mij en
vroeg of ik de kamers boven niet eens wilde zien.
Ze waren nu klaar en mijnheer en mevrouw
r komen f
Zoo gauw hebt U kou
gevat, lastig zijn de ge
volgen. Neem steeds een
paar Wybert-tabietten.
(Adv.)
ons over niets of althans over zeer weinige
gebeurlijkheden meer te verwonderen. Want
de beweegreden van den mensch ten aan
zien van zijne daden en zijn optreden, zijn
legio. Zijn moeilijke strijd om het bestaan,
doet menigeen naar middelen omzien, waar
van zijn medeburgers in de maatschappij
ten hoogste verbaasd staan. Zij evenwel
verkeeren allicht niet in gelijke omstandig
heden en hebben die ook wellicht nooit
doorleefd. De beoordeelaar kent wellicht geen
ernstige levensverwikkelingen en ingrijpende
levenstoestanden, en hij heeft er wellicht
zichzelf nooit ernstig en nauwgezet reken
schap van gegeven, hoe kleine, ja zelfs nie
tige oorzaken, zeer groote, niet te voorziene
gevolge kunnen hebben.
De gedachten, de ingevingen en beweeg
redenen van den mensch, zijn meestal niet
te ontwarren uit zijn handelingen, en zijn
veelal zelfs niet te benaderen. Daarom moe
ten wij menschen, niet al te spoedig gereed
zijn om met meerdere of mindere climax
uit te roepen: „Hoe is dat in 's Hemels naam
mogelijk". De diepste roerselen van het men-
schenhart komen maar hoogst zelden naar
boven, en de belangwekkendste romans wor
den hoogstwaarschijnlijk niet geschreven,
maar wel in werkelijkheid afgespeeld op het
groote wereldschouwtooneel. Doch het gor
dijn gaat nimmer genoeg voor den menschen-
blik omhoog, om de drama's tooneel, blij-
en kluchtspelen, die soms zeer in zijn na
bijheid worden opgevoerd, gade te slaan of
zelfs te vermoeden.
Daarom: laten wij ons niet te spoedig
verwonderen, maar laten wij, met veel zorg
en onvoorzichtigheid, opletten: hoe en waar
wij onze schreden zetten.
VIKING.
mochten komen. Alles was even prachtig ingericht,
nog heel wat mooier dan bij de familie Becker.
Ik bedankte kortaf.
De nicht bracht mij mijn middageten veel later
dan anders. ,,Wees maar niet boos, freule Anne-
lise! Nu krijgt gij ook je lievelingskost."
Ik wilde niet eten. Koortsig en lusteloos wierp
ik het hoofd achterover; mijn onverschilligheid
was toch eigenlijk niet van harte gemeend.
Om half zes vroeg de nicht of ik mijn ouders
van het station wilde halen. Frederik reed er
aanstonds heen.
„Neen!" antwoordde ik kortaf.
En daar zat ik nu in de toenemende schemering
en het hart bonsde mij in de borst bij eiken tik
van de oude kiok in nicht's kamertje. De lantaren
aan de oprijpoort wierp een roodachtig schijnsel
in de mistige lucht daaromheen en voor het
venster was alles wonderlijk in beweging: de eerste
groote sneeuwvlokken dwarrelden neer, eerst
langzaam en in gering aantal, maar allengs sneller
en dichter, en einderlijk werd 't een dolle, wilde
dans. Een zachte, witte deken breidde zich over
de takken van de honderdjarige linden voor de
vensters uit, het geheele voorplein lag wei
onder een blinkend kleed bedolven. Ik kon dat
gedwarrel van mijn plaats bij de kachel zien, waar
het turfvuur langzamerhand uitging en ineen-
zonk; maar door dat zachte tapijt buiten hoorde ik
het rijtuig niet en bleef zitten, zonder te vermoeden
dat mijne moeder met teleurgesteld gelaat juist
den voet over den drempel zette. Eerst toen ik
eenig gedruisch boveh mijn hoofd hoorde, schrikte
ik uit mijn gepeins op. Zou zij er ai zijn? Zeker
niet! Dan had ze wel naar mij gevraagd en was ze
wel eerst bij mij gekomen!
doen, zooals ze eiken winter doen, zooals
ze al van het begin der wereld af gedaan
hebben. Die maakten zich reeds lang voor
den winter gereed. Die verzamelden voor
raad bij voorraad, om deze 's winters, als er
geen honingoogst mogelijk is, te verbruiken
en zoo het nieuwe voorjaar weer te halen.
De winter, die achter ons ligt, was lang
en koud. En deed die den bijtjes kwaad? Neen
dat kunnen we niet zeggen. Wel werd er
meer voedsel verbruikt, en waar dit niet in
voldoenden voorraad aanwezig was, moesten
de diertjes den hongerdood sterven. Vooral
in het vroege voorjaar, als er weer een
broednest gevormd wordt en er buiten niets
te vinden is, krijgen ze het zwaar te verant
woorden. En dan met den zomer in zicht
moeten ze sneven wegens voedselgebrek.
Warmte is voor de bijtjes een noodzakelijke
levensvoorwaarde. En om warmte te pro-
duceeren is voedsel noodig. Dat moet er dus
zijn. Maar de zuinige bijtjes zijn 's winters
haast nog zuiniger. Alle openingen, die niet
noodig zijn, dus alles, behalve het vlieggat,
wordt door hen dichtgemaakt. Deze week
zag ik nog een korf, waarvan 't vlieggat na
genoeg ook al was dichtgemaakt.'t Was een
naar, mager volkje, zonder voedsel. Den
ganschen zomer was het al niets geweest.
Daar mankeerde dus iets aan. Maar daar het
toch zichzelf nog in leven had kunnen hou
den, had het niet meer gekost dan wat
afschrij ving op een slechte korf, dus practisch
niets. Nu moet het echter opgeruimd worden,
want het is niet besteed zoo'n volk voedsel
te geven om den winter door te komen.
Als de koude zich wat meer doet gevoe
len, maken de bijtjes den kring wat kleiner.
Waar ze 's zomers de ganschejkast of korf
doorloopen en gebruiken, sluiten ze zich
1 06 die taaie
Uw ademnc
•sl^ynr» op, vferriuirrv
lirvr met AKKer's
INGEZONDEN MEDEDEELING.
(Adv. in Blokschrift)
De winterzit der bijen»
De nijvere bijtjes hebben haar tijd van
oogsten al weer gehad. In sommige streken
van ons land, ik mag haast wel zeggen in
het grootste gedeelte van Nederland is de
honingoogst dit jaar weer min geweest. De
heide heeft in het algemeen den honingvoor
raad niet vermeerderd. De hoop is alweer op
het volgend jaar gesteld. Want een imker is
iemand, die leeft van hoop, want inderdaad
van de opbrengst van den honing gaat het
niet. In vele kleistreken is de oogst toch niet
slecht geweest. De kasten gaven daar evenals
vorige jaren toch weer zoo'n 4060 pond
rijpen honing. En dat is niet slecht te noemen.
Nu is de tijd voorbij. De winter staat wel
dra voor de deur. En de bijtjes? Wel, die
De nicht trad binnen, het gerimpeld gelaat rood
van het haardvuur en voortvarendheid. „Maar,
Annelise," zeide zij op zachten, doch verwijtenden
toon, „gij hadt je mama toch wel tot aan de deur
kunnen tegengaan Ze heeft zoo bedroefd rond
gezien, en hij hij trok een gezicht als drie on-
weeren."
Nu zal de strijd dus beginnen, dacht ik, met
opeengeklemde tanden de trap opgaande om mama
te begroeten, stellig overtuigd dat er een onaange
naam tooneel zou volgen. Maar 't kwam anders
uit. Mijnheer en mevrouw waren nog bezig met
zich te verldeeden, zeide het kamermeisje, en liet
mij in een salon, dat waarlijk beelderig ingericht
was. Ik had volop tijd om hier alles te bekijken,
evenals de eetkamer daarnaast, waarin de door
een knap schilder opgefrischte portretten van oom
Serrenburg's voorouders uitstekend voldeden, en
verder het boudoir van mama aan den tegenover-
gestelden kant van het salon, dat met lichtblauw
was gestoffeerd. Er ontbrak niets, wat smaak met
kunstzin vereenigd vermocht te bedenken, en ik
moest bekennen dat mijnheer Wolmeijer alles ge
daan had om zijn tweede vrouw een harer waardige
woning te bereiden.
Nu was er een eind aan nood en behoefte, naar de
overtuiging, dat uit die kamers mét de bescheiden
inrichting van mevrouw van Sternfeld ook het
oude geluk was geweken deze liet ik mij niet
ontnemen.
Op dit oogenblik hoorde ik de dikke, innig wel
behaaglijke stem van mijn stiefvader achter de
portiére: „Ons dochtertje! Waar is ons lieve
dochtertje?" en tegelijk verscheen hij op den
drempel met uitgestrekte handen en glimmend
aangezicht. „Gegroet! Gegroet, mijn lieve Anne-
nu dichter bij elkaar, Ze vormen nagenoeg
een bol, met zoo weinig mogelyk afkoeling
naar buiten. Ze houden zich rustig, dat
kost ook geen voedsel. De oudere bijen, die
dus een duwtje verdragen kunnen, vormen
den buitenkant van dien bol, terwijl de jon
gere bijen met de koningin het midden vor
men. Darren, die we's zomers bij honderden
met luid geraas hooren en zien rondvliegen,
zijn er niet meer. Men zegt: die zijn's win
ters te duur. De waarheid zal wel zijn,
dat er 's winters geen darren noodig zijn, er
is geen zwermneiging en er zijn geen onbe
vruchte koninginnen meer. 's Zomers zijn er
toch ook geen darren, als het volk geen
zwermneigingen vertoont?
De bijen weten precies hoe ze het warmst
zitten. Niet op de honingraten, maar op
lucht. Daarom heeft de bijenbol als zitplaats
het midden gekozen, waar voor eenige weken
nog broed aanwezig was, nu open cellen. Ze
zitten dus op lucht en deze geleidt de
warmte slecht. Maar ze sluiten precies bij
/oor
geen
er aan.
andere breng je mee!
/A wensch alléén
ui
HUJ.GQUNO-CROnin<>£M
hun honingvoorraad aan. Deze is opgeborgen
achter en boven hen, zoodat de buitenste
bijen steeds met den honingvoorraad in con
tact staan. Wanneer dit contact op een of
andere manier verbroken is, wanneer de bol
dus zit niet in de nabijheid van honing, moet
ze sterven, want het is 's winters te koud om
zich te verplaatsen. Daarom hebben de bijen
den voorraad, die in de buitenste raten was
opgeborgen meer naar het midden gehaald.
Dit was duidelijk te zien in kasten, die voor
eenige weken en nu zijn nagezien. Ze stop
pen het liever niet zoo ver weg. De buitenste
ramen z^n leeggehaald, als er tenminste niet
zooveel honing in was, dat er in het midden
geen plaats was. De tegenwoordige imkers
voeren hun bijen in het najaar op met suiker.
Accijns vrije suiker. Deze kost van 1820 ct.
het K.G. Niet duur, waar? Maar als ge deze
wilt bekomen, wordt dan lid van een ver-
eeniging, anders blijft ge er koud van en uw
bijtjes evenzeer.
Op suiker blijven de bijen veel beter over
dan op honing. Maar op honing geven ze
beter broed. Dus suiker geven en ze nog
wat honing laten is het beste.
In een kast is duidelijk te zien, dat de
bijen in den zomer en in den herfst stuif
meel verzamelen en dit opleggen in de cellen,
die rondom het broednest liggen. Dit stuif
meel is bij den opfok van de joDge larfjes
niet te missen. Men ziet de stuifmeelcelletjes
(brood) boven de broedplaats zitten en op
één na de buitenste ramen zijn er vaak voor
het grootste deel mede gevuld. Laat die
ramen in de kast, maar vooral op hun eigen
plaats. Wanneer zoo'n raam door onoplet
tendheid in het broednest terecht kwam, zou
de winterzit der bijen in ernstig gevaar
komen.
"Vorige week bleek ons, dat een jong volk
een stuifmeelraat had zitten midden in het
broednest. Hoe kwam dat? Door verkeerd
hangen van den imker?
Ditmaal toevallig niet. De zwerm was dit
voorjaar scheef gaan bouwen. Had maar 5
ramen bezet en zoodoende stuifmeel opge
borgen op een plaats, die bij latere uitbrei-
lisetje!" riep hij, alsof wij altijd de beste maatjes
waren geweest, en ondanks mijn verzet had hij mij
op eens naar zich toegetrokken en zijn lippen op
mijn voorhoofd gedrukt.
Het bloed stolde mij in de aderen. Als verstomd
week ik achteruit en wierp mij ontstuimig in de
armen van mama en keek haar aan, alsof ik in haar
wezenstrekken wilde lezen of zij mijn besten papa
en mij geheel had vergeten. Zij zag er frisch en
blozend uit en was in een bijzonder elegant
négligé gekleed, zooals de primières amoureuss
in een Fransche vaudeville gewoonlijk op het tooneel
dragen.
„Mijn lieve Annelisetje," zeide zij, „nu moet ik
je toch beknorren. Op reis hierheen had ik mij
steeds verheugd je bij onze thuiskomst op den
drempel te zien staan om ons te ontvangen en
„Komaan, nu niet knorren, Helena!" viel mijn
heer Wolmeijer in. „Met die sneeuw kon ze het
rijtuig niet hooren, en 't zou te koud en te tochtig
voor haar zijn geweest aan de open voordeur te
wachten. Hoe gaat 't met je gezondheid,
Annelise? Is de hoest wat beter?"
Ongeioofeiijk beminnelijk en goedaardig klonk
't. „O ja, dank u!" jokte ik, mijn voorspraak min
of meer verbaasd aanziende.
„En woont gij niet hier boven in je mooie
kamers?" ging mama voort met klagen.
„Neen. Ik vind 't beneden veel gezelliger."
„Laat haar maar begaan, Helena!" viel hij in,
terwijl hij met de armen op den rug en een lach
op zijn gelaat rondliep. „Zij zal er mettertijd wel
aan wennen. Ge moet haar den tijd laten, lieve
Helena. Ge kunt niet verlangen, dat die kleine
gletscher daar op eens smel, niet waar, Anne
lisetje? Langzamerhand, als gij je stiefvader eerst
wat beter kent, zult gij je wel met hem verzoenen
is 't niet waar?" zeide hij lachend toen ik onwil
lekeurig een afwerend gebaar maakte „Vandaag
en morgen nu nog wei niet, maar tijd baart rozen!"
Hiermee wierp hij mij een kushand toe en ver
dween in de eetkamer om zijn blikken over de
tafel te laten weiden.
„Gij hadt hem ten minste in je brieven kunnen
bedanken, Annelise, dat hij zulk een nette woning
in zijn huis voor je in orde heeft laten maken. Wat
zal 't geven, als gij zoo lang stug en koppig blijft?
Zult ge dan nooit inzien, dat ge hem verkeerd be
oordeelt? Dat ge zeer veel aan hem verplicht zijt?"
„'t Zal mij heel veel plezier doen, ais ik dat vroeg
of laat eens kan kan inzien om uwentwil, mama.
Maar laat mij, als ik u verzoeken mag, op mijne
eigen manier gelukkig worden daar beneden
tusschen al mijn oude souvenirs; dan zal ik verder
alles doen om de goede verstandhouding, den
huiselijken vrede niet te verstoren."
Ach, ik had voorloopig den huiselijken vrede
niet kunnen verstoren, al had ik gewild. Mijnheer
Wolmeijer blonk en schitterde aan den hemel van
dat huis als de zon des vredes zelve en overgoot
alles, wat binnen zijn bereik kwam, met zijn ver
blindende stralen, 't Behaagde hem zelfs, zich in
dien luister badende, mijn volkomen onverschillig
heid daaromtrent niet op te merken; integendeel
liet hij mij des te genadiger in al dien glans en
gloed dëelen. Voor elk hoonend samentrekken van
mijn mondhoeken bij een zijner banale woorden of
daden, had hij een beminnelijkheid in de plaats,
voor elke opzettelijke verwaarloozing van een
zijner wensehen, de vervulling van een der mijnen
in ruiling.
(Wordt vervolgd)
Prijs per kwartaal f 1,
Losse nummers 0,076
ADVERTENTIËN
van 16 regels 1,20
Elke regel meer 0,20
Bij contract aanzienlijk korting.
Dienstaanbiedingen en Dienstaanvragen
f 1,per plaatsing tot een maximum
van 10 regels, elke regel meer 15 cent.
Dit blad verschijnt iederen
Woensdag- en Zaterdagmorgen.
Het wordt uitgegeven door de
N.V. Uitgeversmaatschappij
„Onze Eilanden", Tel. Int. No. 15
Voorstraat Middelharnis.
11E JAARGANG. - N°. 97