Onze Eilanden.
liill
U-
ERDAM
voor Dameshoeden
WOENSDAG
2 OCTOBER 1929
11E JAARGANG. - N°. 93
Herfst.
DOOR EENS ANDERS SCHULD.
i
Ut fc'si K
Gedempte Slaak 87
[teel, Gaasvormen vanaf 25 cent.
KINDERHOEDEN.
vervormen vanaf f 1.75,
,e model weer terug.
Aan het Laboratorium Sllvfkrin
Schiekade 104, Rotterdam.
lezer van „Onze Eilanden" verzoek
mij zooals in Uw advertentie aange-
|n, gratis en franco te zenden:
Het boekje „Ons Hoofdhaar"
Een monster Silvikrin-Shampoon
Een monster Silvikrin-Haarwater
Beoordeelingen v. Doctoren.
i dezen bon direct uit, morgen vindt U
it niet meer terug. Uitstel is veelal afstel,
Prijs per kwartaal
Losse nummers
f L-
0,07"
ADVERTENTIËN
van 16 regels 1,20
Elke regel meer 0,20
Bij "contract aanzienlijk korting.
Dienstaanbiedingen en Dienstaanvragen
t 1,per plaatsing tot een maximum
van 10 regels, elke regel meer 15 cent.
Dit blad verschijnt iederen
Woensdag- en Zaterdagmorgen.
Het wordt uitgegeven door de
N.V. Uitgeversmaatschappij
„Onze Eilanden", Tel. Int. No. 15
Voorstraat Middelharnis.
„Dichterlijke najaarsdagen,
Weemoed brengt gij ons alweer,
't Hart, vol heimwee, blijft nog vragen
Naar zijn beelden van Weleer". V.
Het begin van den Herfst, dat jaargetijde
vol weemoed en poëzie, is daar. September,
de maand met zijn versterkende tucht en
ztjn laatste, kleurige bloemen, heeft hem
ingeleid.
In den oud-Komeinschen tijd was Septem-
brls de zevende maand, zooals ook door haar
naam wordt aangewezen. Nu is zij, volgens
latere indeeling, de maand, die aan den Zo
mer zijn afscheid geeft, en die ons komt her
inneren aan de nadering van den Winter
aan den stilwerkenden rusttijd der natuur.
Dichterlijke, tintenrijke en vruchtenzame-
lende Herfst. Zijt gtj ook niet de slooper van
al het schoone, het frissche, hoopvolle en
weelderige, dat Lente en Zomer hebben
aangebracht? Weegt uw vruchten-voorraad
als hij is saamgebracht, wel op tegen aide
schoone beloften, al de vreugden, die de
bloesemrijke Lente den hoopvollen mensch
bracht? Weegt uw voorraadkamer, na aftrek
van den scheidingsweemoed, na aftrek ook
van de najaarsstormen en vau al de afgerukte
groene bladeren, geurende bloemen, wegge
zonken menscheuhope en verdwenen zonne
warmte, wel op tegen het morgenrood van
de lieve, streelende Lente, met leeuwerik
zang en geurige lentebloesems? Kunt gij den
mensch vergoeding bieden voor de zwoele
zomerlucht, voor den menigmaal zonnigen,
blauwen zomerhemel, voor de heeriyke en
lange zomeravonden, voor de weelderige,
groei-aanbrengende zomernachten en voor
de milde volle schoonheid van de natuur
in Lente-en Zomertijd? O zeg het ons...
Brengen de snaren van uw Aeolusharp zoo
veel vreugde en blijheid in het menschen
hart, als in de hoopbrengende, hoopver-
nieuwende, jubelende Lente als in den
weelde-ontwikkeiden Zomer? Zijn er wel
snaren op uw harp, die den leeuwerik9zang,
die het nachtegaalslied en het dankgeluid
van den merel weergeven? Kunnen de gele
en bruine tinten van uw gebladerte, die het
afsterven, het vergaan voorspellen, wel wed
ijveren en vergoeding geven met en voor
het frissche, teedere groen van het lente-
loover, dat hoop, vernieuwing en den zwijmel
van jonge liefde in zich draagt en uitademt
Zeg het ons deel het mede aan het angstig
kloppend menschenhart, dat groote verliezen
vreest. Hoor, wat ritselt daar?... Het is
het geluid, het is de stervenskreet van het
gebladerte, dat zich loslaat van den boom
twijg en wegdwarrelt naar beneden, naar
de aarde, waar het zal vergaan. Zoo kort
geleden was het nog teergroen; de zomer
maakte het donker van kleur, en vóór dat
nog de Herfst zijn sprekend maar verrader
lijk geel of roodbruin kon aanbrengen, viel
het, te vroegtijdig, vaal en verschrompeld,
af. Gij ziet het, o mensch en het verschrikt
U. Hebt gtj misschien dat geluid reeds meer
vernomen? Niet alleen in de natuur,in den
weemoedigen, in den kleurenrijken, ste.m-
menden herfsttijd, maar nog in den zomer
van het leven... ook reeds in den groenen
bloemenrijken lentehof, bij stralende lente
zon, bij den vroolijken jubelzang der blijde
vogels? Hebt gtj toen misschien reeds ge
knakte en stervende bloemen aanschouwd,
FEULLETOÊ
W. HEIMBUKG.
VERTALING VAN HERMINE.
(iGeautoriseerde uitgave van D. Bolk.)
15)
„Sinds wanneer, nicht?"
„Sinds hij zijn vaderland verlaten moest."
„En wanneer was dat?"
„Nu tien jaar geleden. Maar vraag mij niets,
kind, 't dient nergens toe, van avond in geen geval
ik zou al licht meer zeggen dan ik mocht."
Die arme Rober NordmanI Ik drukte het kleine
portret liefkozend tegen mijn kloppende slapen
Die arme Robert Nordman die arme Annelise
van Sternfeldl Wij waren lotgenooten beiden
ongelukskinderen. Ik hing de photographie weer
op haar plaats, liet de armen slap neerhangen cn
wist niet wat te beginnen, zoo diep rampzalig
als ik mij voelde.
„Annelise, freule Annelise," zeide op eens de
oude vrouw, terwijl zij op haar vilten pantoffels
onhoorbaar op mij toekwam en mij met haar grijze
ingezonken oogen vorschend aanzag, „is 't waar,
kind, wat wat Wolmeijer zegt Wilt ge weg
je moeder veriaten?"
Ik knikte toestemmend.
„Doe dat niet," fluisterde zij, alsof er iemand
onzichtbaar achter mij stond, die 't zou kunnen
die zich in de Lentezon zoo heerljjk hadden
ontplooid, en zoo liefeiyk geurden? Indien
dit zoo was zoo treur dan niet. Zij ztjn
immers heengegaan in lente of zomertijd.
vroeg, te vroeg. Zij zijn ontijdig verwelkt
en afgestorven; doch gisteren, mogelijk zoo
pas, hebt gjj haar geur ingeademd, haar
kleuren nog bewonderd... en zij zal in uwe
herinnering voortleven,zooals gij haar gezien
en vereerd hebt. Haar heeft de ouderdom
of de ellende dezer wereld althans niet lang
zaam, maar wel zeker alles ontnomen, wat
zij aan schoonheid van vorm en kleur, wat
zij aan geur bezat. Want de geur is de ziel
van de bloemzij is haar adem, die verfrischt
en verkwikt - en die opstijgt naar omhoog.
De mensch evenwel, die zijn leven uit
leeft, die alle jaargetijden van dat leven
meemaakt, hoe lang en hoe krachtig hij in
d6n levenshof mag bloeien, groeien en vruch
ten voortbrengen, sterft vèr van zijn Paradijs,
waar de Lentezonnestralen hem koesterden,
waar de lentebloesems een rijken oogst voor
spelden, waar blij de vogels zongen, waar
wel lentewolkjes heendreven langs den blau
wen Hemelkoepel, doch waar overigens alles
frischheid, reinheid en liefde ademde. De
oud-geworden mensch staat op een eenzaam,
kaal geworden pad, waarop alléén de herin
nering hem vergezelt, en hem, als hij voort
strompelt naar het einde, zijne vervlogen
droomen, zijn afgereisde bloedverwanten en
vrienden, ja alles wat hem eenmaal gelukkig
maakte, m a.w. zijn Paradijs op aarde
iaat zien. Maar die oud geworden, schier
van alles beroofde mensch, schrijdt wankelend
voort door dorre bladeren, waartusschen zijn
doode bloemen liggen die niet vervangen
kunnen worden, omdat zij alléén konden
ontspruiten en groeien in de zonnige dreef,
die vér achter hem iigt. Dit zeggen hem die
afgevallen bladeren, die van hun stengel ge
vallen doode bloemen; en daarom schrikt
hij op als die neervallende bladeren ritselen,
want in zjjn gemoed valt ook iets neer op de
snaren van zijn zieleharp en dat iets
brengt die snaren in beweging, en even
even toch klinkt een zachte klaagtoon
op uit de diepte daarbinnen in hem. En
vanuit de verte, achter hem, hoort hij stem
men dierbare stemmen, die van saam-
doormaakte vreugde, wellicht ook van saam-
gedeelde smart spreken. Dat is het radio
concert, vol melodieën van verschillenden
aard, dat het verleden, bij zijn terugwijken
van het heden, nog naar het menschenhart
afzendt, opdat dit contact blij ve, met hetgeen
eenmaal werd doorleefd en gevoeld. Van dat
radio-concert uit doorleefde trjdeD, dat opge
vangen wordt door de ontvankelijke, een
zamer geworden menschenziel, speelt de
ziele-harpe alle melodieën na, in den Herfst
van het leven, als de wegdwarrelende bla
deren ritselen, en de voet zich een weg moet
banen door het dorre loover.
Maar de goudschitt,erende Herfstzon spreekt
mede, en werpt hare goudsprankels niet
slechts over de geel en bruingetinte blade
ren in de grootscbe natuur, maar ook over
de niet verkleurde herinneringsbeelden van
den menschengeest, over de talrijke reli-
quieën van het menschenhart. En dan ziet
die mensch zijn verloren Eden weer, met zijn
frischgroene bladeren en kleurrijke welrie
kende bloemen.
En bij die geestesaanschouwing gaat de
weemoed des harten wonderlijk overineen
blijde herkenning en waardeering. En een
stroom van diepgevoelde dankbaarheid, dat
hij dat alles mocht bezitten, verwarmt zijn
hart. VIKING.
Het kuilen van gras.
Het wordt hoe langer hoe meer gewoon
te groenvoer voor den winter te gaan kuilen.
Het is eigenlijk de gewoonste zaak van de
wereld. Ieder maakt 's zomers in om 's win
ters groente te hebben.
Zoo doet ook de veehouder. Deze heeft
lak groote hoeveelheden groenvoer, die
niet direct geheel te vervoeren zijn. Het is
zonde, deze ongebruikt te laten liggen, zoo
dat het waardeloos wordt. En ook verkeerd
is het, te groote hoeveelheden groenvoer on
doordacht op te voeren. In den laten winter
en het voorjaar zit bjjna ieder zonder groen
voer. En o, 't is zoo moeilijk op die manier
veel melk te hebben.
Velen maken dan ook het te vele gras in.
Die inmaak heet persvoer, kuilvoer,inmaak
en ik weet niet, hoe al meer.
Persvoer werkt zeer gunstig op de spijs
vertering, is uitstekend voor de melkgift,
werkt den gezondheidstoestand der dieren
in de hand, geeft een mooi voer om te ver
mengen met meel, enz. En bovendien het
kost niet duur.
De meer vooruitstrevenden onder de vee
houders leggen het nog anders aan. Die zor
gen er voor, in voor-'en najaar veel gras te
hebben. Om te hooien is het weer dan niet
standvastig genoeg. Dan is inmaken een uit
komst. Dat vele gras is gemakkelijk te ver
krijgen. Met stikstofmest is dat geen kunst
meer. De fosfor en kali en zoo noodig de
kalk worden niet vergeten, maar per bunder
in het voorjaar een 200300 K.G. chili of
kalksalpeter of 1,52,5 zak zwavelzure am
moniak als stikstofmest zetten dan de kroon
op het werk.
Dat inkuilen van gras kan natuurlijk niet
zoo secuur gaan als bijv. het wekken van
boontjes, maar secuur gaan, moet het toch.
Er zijn regels, waar we ons aan moeten hou
den en die zich niet ongestraft laten over
treden.
Gras, dat aan een hoop gereden is, gaat
broeien. Dat komt, omdat de groene plan-
tendeelen ademhalen en zoodoende warmer
worden. De bacteriën zorgen dan voor de
rest. Bij zoo'n 20 graden voelen de azijn-
zuurbacteriën zich goed thuis en maken van
de aanwezige suiker azijnzuur.
Bij sterker broei komt de beurt aan de
boterzuurbacteriën, die een onaangenaam rie
kend zuur vormen. "Wordt de temperatuur
nog hooger, tot 60 graden toe, dan zijn de
melkzuurbacteriën in hun element en vor
men het aangenaam ruikend melkzuur. Dit
moeten we zien te bereiken. En dat kan, als
het gras niet te nat, maar zeker ook niet
te droog, wordt bij elkaar gebracht en losjes
uitgeschud. Is de vereischte temperatuur van
65 graden C. bereikt, dan wordt weer een
nieuwe laag gras aangebracht. Deze drukking
verdrijft de lucht uit de onderste laag en doet
den broei daar ophouden. Men wacht dus
met het opbrengen van een nieuwe laag gras
tot de vereischte temperatuur in de voorgaan
de laag bereikt is. De afdekking van zoo'n
hoop gras geschiedt veelal met grond. Met
slootvuil, liefst nog met modder er tusschen
gaat zeker evengoed. Dat rolt er niet ge
makkelijk af. Maar daar slootvuil nog al
stinkt, moet de opgebrachte laag ongeveer
1 M. dik zijn.
Sommigen maken in op den grond, anderen
er in, weer anderen gedeeltelijk in, de rest
boven den grond. Het kan alle drie goed.
Den laatsten tijd hoort men meer van in
maken in silo's. Zoo'n silo is een ronde hoo-
ge metalen toren van 46 M. middellijn en
10 tot meer M. hoogte. Het te persen groen
voer (mais, gras, klaver, enz.) wordt boven
ingebracht en verzuurt in dien toren, onder
afsluiting der lucht. De reuk is aangenaam
zacht zuur en zulk voer wordt door het vee
met graagte opgenomen.
Wij willen dit stukje besluiten met den
wensch, dat niemand meer groenvoer moge
laten verloren gaan. Wie nog nooit gras of
iets dergelijks heeft ingemaakt, kan het best
eens gaan kijken bij iemand, die op dit ge
bied al ondervinding heeft.
Verslag van de vergadering van
den Raad der gemeente MID
DELHARNIS, op Vrjjdag 27 Sep
tember des namiddags drie nur.
Voorzitter Burgemeester den Hollander.
Afwezig J. van der Slik.
Na opening met gebed, werden de notulen
der vorige vergadering voorgelezen en on
veranderd goedgekeurd.
Ingekomen stukken.
Een schrijven van Ged. Staten over de
wisselplaats in de haven van Sommelsdijk.
De goedkeuring van Ged. Staten overge
nomen raadsbesluiten.
De gemeenschappelijke regeling betreffen
de het U. L.O. met de gemeente Ouddorp,
Stad aan 't Haringvliet, Melissant en Oude
Tonge.
I Een schrijven van Ged. Staten over het
Havencontract van 1808 waarin wordt aan
gedrongen op een nieuwe regeling met Som
melsdijk, opdat die gevallen zooals aanhangig
met V. d. Doel over het schutgeld niet weer
kunnen voorkomen. Het geschil in deze zaak
zal door den burgerlijken rechter beslecht
moeten worden.
Een verzoek van M. Buth om hem te wil
len inlichten waarom hem het ophalen van
vuilnis niet is gegund, daar hij meende de
laagste te zijn geweest.
De secretaris keek dit even na, waarna
werd uitgemaakt dat de tegenwoordige op
halers nog ƒ6,—iager hadden ingeschreven.
Een verzoek van de bewoners van den
Steenenweg om verbetering van de straat
en rioieering.
Voorzitter zeide toe dit te zullen bekijken
hoe er verbetering kan worden aangebracht.
Van der Meide meende dat de straten op
vele plaatsen dringend onderhoud behoeven.
Voorzitter zeide dat het niet ging om alles
gelijk te doen. B. en W. willen meer ge
leidelijk aan werken.
Procesverbaal van kasopname by den
Gemeente-Ontvanger. Hieruit bleek dat in
hooren. „Doe dat niet! Zij zal u noodig hebben, ze
zou 't niet overleven, kind, als gij weggingt, want,
ziet ge ze doet alles maar alleen, omdat ze u bij
zich wil houden. Begrijpt ge dat niet? Ge zijt
anders zoo'n Verstandig meisje, Anneliseke
beloof mij, dat ge niet weg zult gaan! En vertel
haar ook niets van Martha ik weet niet of ge mij
begrijpt?"
Och ja, ik begreep haar wel, ik begreep alles.
Mijne moeder had zichzelve verkocht, en ik wist
dat ze dit alleen had gedaan, omdat haar geen
anderen uitweg overbleef. En aan wien verkocht?
Radeloos ging ik heen en naar onze slaapkamer.
Hier lag ik bevend en rillend te woelen op mijn bed
en luisterde naar het feestgejoel, dat van beneden
tot mij doordrong. Eerst toen de ochtendscheme
ring aanbrak, vertrokken de gasten en kwam
mama, bleek en doodaf, de deur binnenwankelen.
Zij dacht dat ik sliep, trad met gevouwen handen
aan mijn bed en staarde mij aan.
Nu hief ik mij overeind en stak de armen naar
haar uit. „Mama, lieve mama!" En toen zij bij mij
neerknielde en mij kuste, alsof ze mij onder haar
omhelzing wilde verstikken, fluisterde ik haar toe:
„ik blijf bij u ik wil bij u blijven!"
Zij antwoordde niet, zij drukte mij des te vaster
aan haar borst, en ik voelde hoe zij beefde en hoe
benauwd zij ademhaalde.
Wij hielden elkander een geruime poos op die
manier omvat en ik beloofde nog eens, alles in de
toekomst gemeenschappelijk met haar te dragen
en sprak haar troost in tegen mijn overtuiging.
Toen de eerste zonnestralen door de gordijnen
drongen, sliep zij zoo kalm en rustig als zij 't in
lang niet gedaan had, en ik dacht aan de arme
-rouw in dat winkeltje, die hij had bedrogen, en
kas was een bedrag van 3886,72, en
ƒ11000,— op de bank.
Een schrijven van de Esperanto Prop.-
comité om een cursus te geven op de O.L.
School.
Dit verzoek werd voor kennisgeving aan
genomen.
Een dankbetuiging voor hare benoeming
van Mej. Hartensveld.
Daarna werd op voorstel van B. en W. het
percentage van den pensioengrondslag van
den heer Bouman bepaald.
2. Uitgifte grond in erfpacht.
Besloten werd uit te geven aan Mathze
250 M2, aan H. Vermaas 720 M2, aan Boeter
257 M2, aan W. Knöps achter zijn woning
150 M2, aan J. Kleeuwens 190 Ma en aan
S. v. d. Plaat 195 M2.
De aanvraag van Landarbeiders-vereeni-
ging om voorschot voor den aankoop van
grond werd aangehouden.
De instructie van den Gemeente-Ontvan
ger werd gewijzigd in verband met de ge-,
wijzigde voorschriften van den Girodienst.
Besloten werd het bouwverbod op te hef
fen voor den grond naby de veiling.
Vaststelling gemeente-rekening dienst '28.
Koote, rapporteur der commissie van one
derzoek, merkte op dat het onderhoud der
gemeente-gebouwen zoo veel heeft gekost
De schilders beschreven 3756, de
Timmerlieden 2693,— en de metselaar
2364, Wij kunnen echter niet zeggen
dat er te veel is geschreven, daar is de op
zichter voor maar het totaal bedrag in één
jaar is wel wat hoog. Ook zag de commissie
gaarne dat de kwade posten worden geïn
casseerd.
Van der Meide zei eer lof aan B. en W.
te willen toezwaaien dan aanmerking te
maken op die bedragen. De gebouwen hebben
nu een goede beurt gehad, die ze reeds jaren
tevoren hadden moeten hebben.
Koese vroeg waarom de vacantie der scho
len weer een week verlengd is moeten wor
den zooals vorig jaar.
De kinderen hadden al een week vacantie
voordat de schilder begon, dus had toch wel
een week vroeger kunnen beginnen. Spreker
zag gaarne dat dit niet meer voor kwam.
Voorzitter zeide dat eerst schoongemaakt
dient te worden, voor dat de schilder kan
beginnen.
Daarna werd de rekening goedgekeurd.
Bij de vaststelling van de rekening van
het Burgerlijk Armbestuur en Weeshuis had
de commissie de opmerking dat er zooveel
geld is uitgegeven voor operatieven bijstand.
Dit kan volgens de commissie beter worden
ondergebracht bij de vereeniging S. B. Z.
Voorzitter zeide dat indien iemand komt
om steun voor ziekenhuisverpleging, men
zoo iemand toch niet kan weigeren.
Struik: Er zijn gevallen geweest die heel
goed lid kunnen worden van S.B.Z. zoodat
zij het armbestuur niet noodig hebben en die
zijn nu geholpen.zulke gevallen moeten maar
geweigerd worden.
Voorzitter meende dat er uiterst moeilijke
gevallen zijn, doch dat B. en W. zullen oveft
wegen om de armlastigen allen te verzekeren
bij S. B. Z.
Van der Meide: Dat hij dezen wenk zal
overbrengen aan de andere regenten, doch
moest tevens verklaren dat de flnantiën o
zoo zuinig worden beheerd.
Daarna werden ooK^ rekeningen goedge-
dacht aan Robert Nordman en smeekte God, dat
hij een wonder zou doen om ons van dien man te
verlossen; Ged alleen kon dit doen, dacht ik. Maar
hij deed geen wonder, en mama werd drie weken
later mevrouw Wolmeijer mijn arme, lieve,
trotsche moeder de vrouw van dien man!
Hij haalde haar aan de woning van tante Degen-
berg af. Terstond na de huwelijksvoltrekking
wilde het jonge paar op reis gaan; ik zou mij eenige
weken later bij hen voegen om met mama naar het
of niet, de bruiloft bijwonen, en evenmin kreeg
mama haar zin om de plechtigheid zoo stil mogelijk
te doen plaats hebben.
De weinige weken in de woning van de freule
waren een marteling voor ons geworden door de
bezoeken van den bruidegom. Hij kwam 's mid
dags en hij kwam 'a avondshij stuurde zelfs een
paar manden met fijne wijnen en eetwaren,
waarbij hij de boodschap liet overbrengen, dat hij
dien middag zou komen eten. Mijne moeder stond
er verlegen bij, toen tante den knecht zonder om
wegen beval de manden weer onuitgepakt mede
te nemen. „Zeg aan mijnheer," zeide zij, „dat 't de
gravin genoegen zal doen als mijnheer Wolmeijer
het middagmaal bij haar wil komen gebruiken,
maar dat ze hem dan laat verzoeken haar eenvou
dige keuken voor lief te nemen. De gravin was niet
gewoon zich in haar eigen huis te laten tracteeren.'
Met een grijnslach ging de man heen. Maar de
freule wendde zich knorrig af. „Hij is nog moeilijker
te dresseeren dan een jonge jachthond," hoorde
ik haar mompelen. „Nu, als het hart maar goed is,"
liet zij er op volgen, terwijl ze mij in de wangen
kneep. „Dat's de hoofdzaak, niet waar, mijn
gansje?"
Om ja natuurlijk! Maar was het zijne dan
goed?
Eiken dag deed hij ons prachtige beschrijvingen
van de veranderingen, die in het slot werden aan
gebracht. „Alles in blauw, Helena, omdat dit je
lievelingskleur is." Hij verspilde letterlijk schatten
om zijne mooie vrouw een even weelderige als
elegante woning te bereiden, waarop mama in het
minst niet gesteld was.
En die afschuwelijke dag brak aan en ging voor
bij met zijn overdreven pracht en praal, met de
duizenderlei plagen en martelingen, die hij voor
ons opleverde. Met ware zelfverloochening bieef
freule Degenberg mijne moeder ter zijde; als in
een droom stond ik achter mama bij het altaar
van de Mariakerk cn hoorde den geestelijke spreken
over den tekst: „Bergen zullen wijken en heuvelen
wankelen, maar mijne goedertierenheid zal van
u niet wijken." Mama had dezen gekozen. Als uit
de verte hoorde ik aan tafel het feestgedruisch en
de toosten, en als een steek trof 't mij in het hart
toen de oude bekende ïafeldienaar, die bij geen
partij te Westenberg ontbrak, mij met,zijn wijn-
stem in het oor fluisterde: „Mevrouw Wolmeijer
iaat de freule verzoeken Wat, dat verstond ik
niet Mevrouw Wolmeijer! 't Was, alsof ik een klap
in het aangezicht kreeg. Ik ben geen mevrouw
Wolmeijer, had ik wel willen uitroepen. O, papa,
papa! En 't kostte mij groote moiete mijn snikken
te onderdrukken. Ik had mama ook niet goedendag
kunnen zeggen en ontsnapte uit de eetzaal, toen wij
van tafel opstonden, hoewel mijn buurman, mijn
heer van Brankwitz, mij smeekend om de eerste
wals vroeg.
Ik had hem van het begin af onuitstaanbaar
gevonden en was boos geweest, dat hij bij deze
gelegenheid mijn „heer" moest zijn; maar freule
Degenberg had verklaard, dat 't zoo en niet anders
behoorde, dat de dochter van de bruid en de neef
van den bruidegom te zamen achter het bruidsi
paar aankwamen, en ik zweeg dus berustend.
Hij was mij per rijtuig komen afhalen om naar de
kerk te gaan, in een onberispelijken zwarten rok,
en dito wit vest, had mij een prachtig bouquet
van Maréchal-Niel-rozen overhandigd, die bij mijn
japon van lichtgele zijde pasten, alsof zij naar het-
zelfde patroon gegroeid waren als de in de stof
geweven bloemen, en roemde dit zijn geschenk,v
evenzeer, alsof hijzelf de schepper dier beeldige
rozen was geweest.
Toen ik de zaal wilde verlaten, kwam hij mij
achterop met zijn laffen lach en brutale oogen. Ik
verstond niet eens wat hij zeide en wierp hem de
deur van de garderobekamer voor den neus dicht,
zocht haastig een voorwerp, dat ik kon omslaan,
vond een kanten doek van tante Degenberg en
liep den tuin in, die bij het hotel behoorde, waar
liet bruiloftsfeest plaats had. Van hier kwam men
door een poort in den ouden stadsmuur terstond
op den singel, waaraan het kerkho. grensde. En
van het kerkhof kon men door een heike in den
tuin van de freule komen.
't Was September en 't begon dus al vroeg te
schemeren; niemand zag mij, behalve de vrouw
van den ouden dooven doodgraver, toen ik haastig
naar papa's graf doorstapte. En daar stond ik
met een diep bedroefd hart en kon toch niet
schreien, en staarde naar de plek, waar mama eens
wilde rusten ze had zoo dikwijls daarover ge
sproken en nu, nu had ze dit recht verbeurd.
(Wordt vervolgd.)