Onze Eilanden. liill U- ERDAM voor Dameshoeden WOENSDAG 2 OCTOBER 1929 11E JAARGANG. - N°. 93 Herfst. DOOR EENS ANDERS SCHULD. i Ut fc'si K Gedempte Slaak 87 [teel, Gaasvormen vanaf 25 cent. KINDERHOEDEN. vervormen vanaf f 1.75, ,e model weer terug. Aan het Laboratorium Sllvfkrin Schiekade 104, Rotterdam. lezer van „Onze Eilanden" verzoek mij zooals in Uw advertentie aange- |n, gratis en franco te zenden: Het boekje „Ons Hoofdhaar" Een monster Silvikrin-Shampoon Een monster Silvikrin-Haarwater Beoordeelingen v. Doctoren. i dezen bon direct uit, morgen vindt U it niet meer terug. Uitstel is veelal afstel, Prijs per kwartaal Losse nummers f L- 0,07" ADVERTENTIËN van 16 regels 1,20 Elke regel meer 0,20 Bij "contract aanzienlijk korting. Dienstaanbiedingen en Dienstaanvragen t 1,per plaatsing tot een maximum van 10 regels, elke regel meer 15 cent. Dit blad verschijnt iederen Woensdag- en Zaterdagmorgen. Het wordt uitgegeven door de N.V. Uitgeversmaatschappij „Onze Eilanden", Tel. Int. No. 15 Voorstraat Middelharnis. „Dichterlijke najaarsdagen, Weemoed brengt gij ons alweer, 't Hart, vol heimwee, blijft nog vragen Naar zijn beelden van Weleer". V. Het begin van den Herfst, dat jaargetijde vol weemoed en poëzie, is daar. September, de maand met zijn versterkende tucht en ztjn laatste, kleurige bloemen, heeft hem ingeleid. In den oud-Komeinschen tijd was Septem- brls de zevende maand, zooals ook door haar naam wordt aangewezen. Nu is zij, volgens latere indeeling, de maand, die aan den Zo mer zijn afscheid geeft, en die ons komt her inneren aan de nadering van den Winter aan den stilwerkenden rusttijd der natuur. Dichterlijke, tintenrijke en vruchtenzame- lende Herfst. Zijt gtj ook niet de slooper van al het schoone, het frissche, hoopvolle en weelderige, dat Lente en Zomer hebben aangebracht? Weegt uw vruchten-voorraad als hij is saamgebracht, wel op tegen aide schoone beloften, al de vreugden, die de bloesemrijke Lente den hoopvollen mensch bracht? Weegt uw voorraadkamer, na aftrek van den scheidingsweemoed, na aftrek ook van de najaarsstormen en vau al de afgerukte groene bladeren, geurende bloemen, wegge zonken menscheuhope en verdwenen zonne warmte, wel op tegen het morgenrood van de lieve, streelende Lente, met leeuwerik zang en geurige lentebloesems? Kunt gij den mensch vergoeding bieden voor de zwoele zomerlucht, voor den menigmaal zonnigen, blauwen zomerhemel, voor de heeriyke en lange zomeravonden, voor de weelderige, groei-aanbrengende zomernachten en voor de milde volle schoonheid van de natuur in Lente-en Zomertijd? O zeg het ons... Brengen de snaren van uw Aeolusharp zoo veel vreugde en blijheid in het menschen hart, als in de hoopbrengende, hoopver- nieuwende, jubelende Lente als in den weelde-ontwikkeiden Zomer? Zijn er wel snaren op uw harp, die den leeuwerik9zang, die het nachtegaalslied en het dankgeluid van den merel weergeven? Kunnen de gele en bruine tinten van uw gebladerte, die het afsterven, het vergaan voorspellen, wel wed ijveren en vergoeding geven met en voor het frissche, teedere groen van het lente- loover, dat hoop, vernieuwing en den zwijmel van jonge liefde in zich draagt en uitademt Zeg het ons deel het mede aan het angstig kloppend menschenhart, dat groote verliezen vreest. Hoor, wat ritselt daar?... Het is het geluid, het is de stervenskreet van het gebladerte, dat zich loslaat van den boom twijg en wegdwarrelt naar beneden, naar de aarde, waar het zal vergaan. Zoo kort geleden was het nog teergroen; de zomer maakte het donker van kleur, en vóór dat nog de Herfst zijn sprekend maar verrader lijk geel of roodbruin kon aanbrengen, viel het, te vroegtijdig, vaal en verschrompeld, af. Gij ziet het, o mensch en het verschrikt U. Hebt gtj misschien dat geluid reeds meer vernomen? Niet alleen in de natuur,in den weemoedigen, in den kleurenrijken, ste.m- menden herfsttijd, maar nog in den zomer van het leven... ook reeds in den groenen bloemenrijken lentehof, bij stralende lente zon, bij den vroolijken jubelzang der blijde vogels? Hebt gtj toen misschien reeds ge knakte en stervende bloemen aanschouwd, FEULLETOÊ W. HEIMBUKG. VERTALING VAN HERMINE. (iGeautoriseerde uitgave van D. Bolk.) 15) „Sinds wanneer, nicht?" „Sinds hij zijn vaderland verlaten moest." „En wanneer was dat?" „Nu tien jaar geleden. Maar vraag mij niets, kind, 't dient nergens toe, van avond in geen geval ik zou al licht meer zeggen dan ik mocht." Die arme Rober NordmanI Ik drukte het kleine portret liefkozend tegen mijn kloppende slapen Die arme Robert Nordman die arme Annelise van Sternfeldl Wij waren lotgenooten beiden ongelukskinderen. Ik hing de photographie weer op haar plaats, liet de armen slap neerhangen cn wist niet wat te beginnen, zoo diep rampzalig als ik mij voelde. „Annelise, freule Annelise," zeide op eens de oude vrouw, terwijl zij op haar vilten pantoffels onhoorbaar op mij toekwam en mij met haar grijze ingezonken oogen vorschend aanzag, „is 't waar, kind, wat wat Wolmeijer zegt Wilt ge weg je moeder veriaten?" Ik knikte toestemmend. „Doe dat niet," fluisterde zij, alsof er iemand onzichtbaar achter mij stond, die 't zou kunnen die zich in de Lentezon zoo heerljjk hadden ontplooid, en zoo liefeiyk geurden? Indien dit zoo was zoo treur dan niet. Zij ztjn immers heengegaan in lente of zomertijd. vroeg, te vroeg. Zij zijn ontijdig verwelkt en afgestorven; doch gisteren, mogelijk zoo pas, hebt gjj haar geur ingeademd, haar kleuren nog bewonderd... en zij zal in uwe herinnering voortleven,zooals gij haar gezien en vereerd hebt. Haar heeft de ouderdom of de ellende dezer wereld althans niet lang zaam, maar wel zeker alles ontnomen, wat zij aan schoonheid van vorm en kleur, wat zij aan geur bezat. Want de geur is de ziel van de bloemzij is haar adem, die verfrischt en verkwikt - en die opstijgt naar omhoog. De mensch evenwel, die zijn leven uit leeft, die alle jaargetijden van dat leven meemaakt, hoe lang en hoe krachtig hij in d6n levenshof mag bloeien, groeien en vruch ten voortbrengen, sterft vèr van zijn Paradijs, waar de Lentezonnestralen hem koesterden, waar de lentebloesems een rijken oogst voor spelden, waar blij de vogels zongen, waar wel lentewolkjes heendreven langs den blau wen Hemelkoepel, doch waar overigens alles frischheid, reinheid en liefde ademde. De oud-geworden mensch staat op een eenzaam, kaal geworden pad, waarop alléén de herin nering hem vergezelt, en hem, als hij voort strompelt naar het einde, zijne vervlogen droomen, zijn afgereisde bloedverwanten en vrienden, ja alles wat hem eenmaal gelukkig maakte, m a.w. zijn Paradijs op aarde iaat zien. Maar die oud geworden, schier van alles beroofde mensch, schrijdt wankelend voort door dorre bladeren, waartusschen zijn doode bloemen liggen die niet vervangen kunnen worden, omdat zij alléén konden ontspruiten en groeien in de zonnige dreef, die vér achter hem iigt. Dit zeggen hem die afgevallen bladeren, die van hun stengel ge vallen doode bloemen; en daarom schrikt hij op als die neervallende bladeren ritselen, want in zjjn gemoed valt ook iets neer op de snaren van zijn zieleharp en dat iets brengt die snaren in beweging, en even even toch klinkt een zachte klaagtoon op uit de diepte daarbinnen in hem. En vanuit de verte, achter hem, hoort hij stem men dierbare stemmen, die van saam- doormaakte vreugde, wellicht ook van saam- gedeelde smart spreken. Dat is het radio concert, vol melodieën van verschillenden aard, dat het verleden, bij zijn terugwijken van het heden, nog naar het menschenhart afzendt, opdat dit contact blij ve, met hetgeen eenmaal werd doorleefd en gevoeld. Van dat radio-concert uit doorleefde trjdeD, dat opge vangen wordt door de ontvankelijke, een zamer geworden menschenziel, speelt de ziele-harpe alle melodieën na, in den Herfst van het leven, als de wegdwarrelende bla deren ritselen, en de voet zich een weg moet banen door het dorre loover. Maar de goudschitt,erende Herfstzon spreekt mede, en werpt hare goudsprankels niet slechts over de geel en bruingetinte blade ren in de grootscbe natuur, maar ook over de niet verkleurde herinneringsbeelden van den menschengeest, over de talrijke reli- quieën van het menschenhart. En dan ziet die mensch zijn verloren Eden weer, met zijn frischgroene bladeren en kleurrijke welrie kende bloemen. En bij die geestesaanschouwing gaat de weemoed des harten wonderlijk overineen blijde herkenning en waardeering. En een stroom van diepgevoelde dankbaarheid, dat hij dat alles mocht bezitten, verwarmt zijn hart. VIKING. Het kuilen van gras. Het wordt hoe langer hoe meer gewoon te groenvoer voor den winter te gaan kuilen. Het is eigenlijk de gewoonste zaak van de wereld. Ieder maakt 's zomers in om 's win ters groente te hebben. Zoo doet ook de veehouder. Deze heeft lak groote hoeveelheden groenvoer, die niet direct geheel te vervoeren zijn. Het is zonde, deze ongebruikt te laten liggen, zoo dat het waardeloos wordt. En ook verkeerd is het, te groote hoeveelheden groenvoer on doordacht op te voeren. In den laten winter en het voorjaar zit bjjna ieder zonder groen voer. En o, 't is zoo moeilijk op die manier veel melk te hebben. Velen maken dan ook het te vele gras in. Die inmaak heet persvoer, kuilvoer,inmaak en ik weet niet, hoe al meer. Persvoer werkt zeer gunstig op de spijs vertering, is uitstekend voor de melkgift, werkt den gezondheidstoestand der dieren in de hand, geeft een mooi voer om te ver mengen met meel, enz. En bovendien het kost niet duur. De meer vooruitstrevenden onder de vee houders leggen het nog anders aan. Die zor gen er voor, in voor-'en najaar veel gras te hebben. Om te hooien is het weer dan niet standvastig genoeg. Dan is inmaken een uit komst. Dat vele gras is gemakkelijk te ver krijgen. Met stikstofmest is dat geen kunst meer. De fosfor en kali en zoo noodig de kalk worden niet vergeten, maar per bunder in het voorjaar een 200300 K.G. chili of kalksalpeter of 1,52,5 zak zwavelzure am moniak als stikstofmest zetten dan de kroon op het werk. Dat inkuilen van gras kan natuurlijk niet zoo secuur gaan als bijv. het wekken van boontjes, maar secuur gaan, moet het toch. Er zijn regels, waar we ons aan moeten hou den en die zich niet ongestraft laten over treden. Gras, dat aan een hoop gereden is, gaat broeien. Dat komt, omdat de groene plan- tendeelen ademhalen en zoodoende warmer worden. De bacteriën zorgen dan voor de rest. Bij zoo'n 20 graden voelen de azijn- zuurbacteriën zich goed thuis en maken van de aanwezige suiker azijnzuur. Bij sterker broei komt de beurt aan de boterzuurbacteriën, die een onaangenaam rie kend zuur vormen. "Wordt de temperatuur nog hooger, tot 60 graden toe, dan zijn de melkzuurbacteriën in hun element en vor men het aangenaam ruikend melkzuur. Dit moeten we zien te bereiken. En dat kan, als het gras niet te nat, maar zeker ook niet te droog, wordt bij elkaar gebracht en losjes uitgeschud. Is de vereischte temperatuur van 65 graden C. bereikt, dan wordt weer een nieuwe laag gras aangebracht. Deze drukking verdrijft de lucht uit de onderste laag en doet den broei daar ophouden. Men wacht dus met het opbrengen van een nieuwe laag gras tot de vereischte temperatuur in de voorgaan de laag bereikt is. De afdekking van zoo'n hoop gras geschiedt veelal met grond. Met slootvuil, liefst nog met modder er tusschen gaat zeker evengoed. Dat rolt er niet ge makkelijk af. Maar daar slootvuil nog al stinkt, moet de opgebrachte laag ongeveer 1 M. dik zijn. Sommigen maken in op den grond, anderen er in, weer anderen gedeeltelijk in, de rest boven den grond. Het kan alle drie goed. Den laatsten tijd hoort men meer van in maken in silo's. Zoo'n silo is een ronde hoo- ge metalen toren van 46 M. middellijn en 10 tot meer M. hoogte. Het te persen groen voer (mais, gras, klaver, enz.) wordt boven ingebracht en verzuurt in dien toren, onder afsluiting der lucht. De reuk is aangenaam zacht zuur en zulk voer wordt door het vee met graagte opgenomen. Wij willen dit stukje besluiten met den wensch, dat niemand meer groenvoer moge laten verloren gaan. Wie nog nooit gras of iets dergelijks heeft ingemaakt, kan het best eens gaan kijken bij iemand, die op dit ge bied al ondervinding heeft. Verslag van de vergadering van den Raad der gemeente MID DELHARNIS, op Vrjjdag 27 Sep tember des namiddags drie nur. Voorzitter Burgemeester den Hollander. Afwezig J. van der Slik. Na opening met gebed, werden de notulen der vorige vergadering voorgelezen en on veranderd goedgekeurd. Ingekomen stukken. Een schrijven van Ged. Staten over de wisselplaats in de haven van Sommelsdijk. De goedkeuring van Ged. Staten overge nomen raadsbesluiten. De gemeenschappelijke regeling betreffen de het U. L.O. met de gemeente Ouddorp, Stad aan 't Haringvliet, Melissant en Oude Tonge. I Een schrijven van Ged. Staten over het Havencontract van 1808 waarin wordt aan gedrongen op een nieuwe regeling met Som melsdijk, opdat die gevallen zooals aanhangig met V. d. Doel over het schutgeld niet weer kunnen voorkomen. Het geschil in deze zaak zal door den burgerlijken rechter beslecht moeten worden. Een verzoek van M. Buth om hem te wil len inlichten waarom hem het ophalen van vuilnis niet is gegund, daar hij meende de laagste te zijn geweest. De secretaris keek dit even na, waarna werd uitgemaakt dat de tegenwoordige op halers nog ƒ6,—iager hadden ingeschreven. Een verzoek van de bewoners van den Steenenweg om verbetering van de straat en rioieering. Voorzitter zeide toe dit te zullen bekijken hoe er verbetering kan worden aangebracht. Van der Meide meende dat de straten op vele plaatsen dringend onderhoud behoeven. Voorzitter zeide dat het niet ging om alles gelijk te doen. B. en W. willen meer ge leidelijk aan werken. Procesverbaal van kasopname by den Gemeente-Ontvanger. Hieruit bleek dat in hooren. „Doe dat niet! Zij zal u noodig hebben, ze zou 't niet overleven, kind, als gij weggingt, want, ziet ge ze doet alles maar alleen, omdat ze u bij zich wil houden. Begrijpt ge dat niet? Ge zijt anders zoo'n Verstandig meisje, Anneliseke beloof mij, dat ge niet weg zult gaan! En vertel haar ook niets van Martha ik weet niet of ge mij begrijpt?" Och ja, ik begreep haar wel, ik begreep alles. Mijne moeder had zichzelve verkocht, en ik wist dat ze dit alleen had gedaan, omdat haar geen anderen uitweg overbleef. En aan wien verkocht? Radeloos ging ik heen en naar onze slaapkamer. Hier lag ik bevend en rillend te woelen op mijn bed en luisterde naar het feestgejoel, dat van beneden tot mij doordrong. Eerst toen de ochtendscheme ring aanbrak, vertrokken de gasten en kwam mama, bleek en doodaf, de deur binnenwankelen. Zij dacht dat ik sliep, trad met gevouwen handen aan mijn bed en staarde mij aan. Nu hief ik mij overeind en stak de armen naar haar uit. „Mama, lieve mama!" En toen zij bij mij neerknielde en mij kuste, alsof ze mij onder haar omhelzing wilde verstikken, fluisterde ik haar toe: „ik blijf bij u ik wil bij u blijven!" Zij antwoordde niet, zij drukte mij des te vaster aan haar borst, en ik voelde hoe zij beefde en hoe benauwd zij ademhaalde. Wij hielden elkander een geruime poos op die manier omvat en ik beloofde nog eens, alles in de toekomst gemeenschappelijk met haar te dragen en sprak haar troost in tegen mijn overtuiging. Toen de eerste zonnestralen door de gordijnen drongen, sliep zij zoo kalm en rustig als zij 't in lang niet gedaan had, en ik dacht aan de arme -rouw in dat winkeltje, die hij had bedrogen, en kas was een bedrag van 3886,72, en ƒ11000,— op de bank. Een schrijven van de Esperanto Prop.- comité om een cursus te geven op de O.L. School. Dit verzoek werd voor kennisgeving aan genomen. Een dankbetuiging voor hare benoeming van Mej. Hartensveld. Daarna werd op voorstel van B. en W. het percentage van den pensioengrondslag van den heer Bouman bepaald. 2. Uitgifte grond in erfpacht. Besloten werd uit te geven aan Mathze 250 M2, aan H. Vermaas 720 M2, aan Boeter 257 M2, aan W. Knöps achter zijn woning 150 M2, aan J. Kleeuwens 190 Ma en aan S. v. d. Plaat 195 M2. De aanvraag van Landarbeiders-vereeni- ging om voorschot voor den aankoop van grond werd aangehouden. De instructie van den Gemeente-Ontvan ger werd gewijzigd in verband met de ge-, wijzigde voorschriften van den Girodienst. Besloten werd het bouwverbod op te hef fen voor den grond naby de veiling. Vaststelling gemeente-rekening dienst '28. Koote, rapporteur der commissie van one derzoek, merkte op dat het onderhoud der gemeente-gebouwen zoo veel heeft gekost De schilders beschreven 3756, de Timmerlieden 2693,— en de metselaar 2364, Wij kunnen echter niet zeggen dat er te veel is geschreven, daar is de op zichter voor maar het totaal bedrag in één jaar is wel wat hoog. Ook zag de commissie gaarne dat de kwade posten worden geïn casseerd. Van der Meide zei eer lof aan B. en W. te willen toezwaaien dan aanmerking te maken op die bedragen. De gebouwen hebben nu een goede beurt gehad, die ze reeds jaren tevoren hadden moeten hebben. Koese vroeg waarom de vacantie der scho len weer een week verlengd is moeten wor den zooals vorig jaar. De kinderen hadden al een week vacantie voordat de schilder begon, dus had toch wel een week vroeger kunnen beginnen. Spreker zag gaarne dat dit niet meer voor kwam. Voorzitter zeide dat eerst schoongemaakt dient te worden, voor dat de schilder kan beginnen. Daarna werd de rekening goedgekeurd. Bij de vaststelling van de rekening van het Burgerlijk Armbestuur en Weeshuis had de commissie de opmerking dat er zooveel geld is uitgegeven voor operatieven bijstand. Dit kan volgens de commissie beter worden ondergebracht bij de vereeniging S. B. Z. Voorzitter zeide dat indien iemand komt om steun voor ziekenhuisverpleging, men zoo iemand toch niet kan weigeren. Struik: Er zijn gevallen geweest die heel goed lid kunnen worden van S.B.Z. zoodat zij het armbestuur niet noodig hebben en die zijn nu geholpen.zulke gevallen moeten maar geweigerd worden. Voorzitter meende dat er uiterst moeilijke gevallen zijn, doch dat B. en W. zullen oveft wegen om de armlastigen allen te verzekeren bij S. B. Z. Van der Meide: Dat hij dezen wenk zal overbrengen aan de andere regenten, doch moest tevens verklaren dat de flnantiën o zoo zuinig worden beheerd. Daarna werden ooK^ rekeningen goedge- dacht aan Robert Nordman en smeekte God, dat hij een wonder zou doen om ons van dien man te verlossen; Ged alleen kon dit doen, dacht ik. Maar hij deed geen wonder, en mama werd drie weken later mevrouw Wolmeijer mijn arme, lieve, trotsche moeder de vrouw van dien man! Hij haalde haar aan de woning van tante Degen- berg af. Terstond na de huwelijksvoltrekking wilde het jonge paar op reis gaan; ik zou mij eenige weken later bij hen voegen om met mama naar het of niet, de bruiloft bijwonen, en evenmin kreeg mama haar zin om de plechtigheid zoo stil mogelijk te doen plaats hebben. De weinige weken in de woning van de freule waren een marteling voor ons geworden door de bezoeken van den bruidegom. Hij kwam 's mid dags en hij kwam 'a avondshij stuurde zelfs een paar manden met fijne wijnen en eetwaren, waarbij hij de boodschap liet overbrengen, dat hij dien middag zou komen eten. Mijne moeder stond er verlegen bij, toen tante den knecht zonder om wegen beval de manden weer onuitgepakt mede te nemen. „Zeg aan mijnheer," zeide zij, „dat 't de gravin genoegen zal doen als mijnheer Wolmeijer het middagmaal bij haar wil komen gebruiken, maar dat ze hem dan laat verzoeken haar eenvou dige keuken voor lief te nemen. De gravin was niet gewoon zich in haar eigen huis te laten tracteeren.' Met een grijnslach ging de man heen. Maar de freule wendde zich knorrig af. „Hij is nog moeilijker te dresseeren dan een jonge jachthond," hoorde ik haar mompelen. „Nu, als het hart maar goed is," liet zij er op volgen, terwijl ze mij in de wangen kneep. „Dat's de hoofdzaak, niet waar, mijn gansje?" Om ja natuurlijk! Maar was het zijne dan goed? Eiken dag deed hij ons prachtige beschrijvingen van de veranderingen, die in het slot werden aan gebracht. „Alles in blauw, Helena, omdat dit je lievelingskleur is." Hij verspilde letterlijk schatten om zijne mooie vrouw een even weelderige als elegante woning te bereiden, waarop mama in het minst niet gesteld was. En die afschuwelijke dag brak aan en ging voor bij met zijn overdreven pracht en praal, met de duizenderlei plagen en martelingen, die hij voor ons opleverde. Met ware zelfverloochening bieef freule Degenberg mijne moeder ter zijde; als in een droom stond ik achter mama bij het altaar van de Mariakerk cn hoorde den geestelijke spreken over den tekst: „Bergen zullen wijken en heuvelen wankelen, maar mijne goedertierenheid zal van u niet wijken." Mama had dezen gekozen. Als uit de verte hoorde ik aan tafel het feestgedruisch en de toosten, en als een steek trof 't mij in het hart toen de oude bekende ïafeldienaar, die bij geen partij te Westenberg ontbrak, mij met,zijn wijn- stem in het oor fluisterde: „Mevrouw Wolmeijer iaat de freule verzoeken Wat, dat verstond ik niet Mevrouw Wolmeijer! 't Was, alsof ik een klap in het aangezicht kreeg. Ik ben geen mevrouw Wolmeijer, had ik wel willen uitroepen. O, papa, papa! En 't kostte mij groote moiete mijn snikken te onderdrukken. Ik had mama ook niet goedendag kunnen zeggen en ontsnapte uit de eetzaal, toen wij van tafel opstonden, hoewel mijn buurman, mijn heer van Brankwitz, mij smeekend om de eerste wals vroeg. Ik had hem van het begin af onuitstaanbaar gevonden en was boos geweest, dat hij bij deze gelegenheid mijn „heer" moest zijn; maar freule Degenberg had verklaard, dat 't zoo en niet anders behoorde, dat de dochter van de bruid en de neef van den bruidegom te zamen achter het bruidsi paar aankwamen, en ik zweeg dus berustend. Hij was mij per rijtuig komen afhalen om naar de kerk te gaan, in een onberispelijken zwarten rok, en dito wit vest, had mij een prachtig bouquet van Maréchal-Niel-rozen overhandigd, die bij mijn japon van lichtgele zijde pasten, alsof zij naar het- zelfde patroon gegroeid waren als de in de stof geweven bloemen, en roemde dit zijn geschenk,v evenzeer, alsof hijzelf de schepper dier beeldige rozen was geweest. Toen ik de zaal wilde verlaten, kwam hij mij achterop met zijn laffen lach en brutale oogen. Ik verstond niet eens wat hij zeide en wierp hem de deur van de garderobekamer voor den neus dicht, zocht haastig een voorwerp, dat ik kon omslaan, vond een kanten doek van tante Degenberg en liep den tuin in, die bij het hotel behoorde, waar liet bruiloftsfeest plaats had. Van hier kwam men door een poort in den ouden stadsmuur terstond op den singel, waaraan het kerkho. grensde. En van het kerkhof kon men door een heike in den tuin van de freule komen. 't Was September en 't begon dus al vroeg te schemeren; niemand zag mij, behalve de vrouw van den ouden dooven doodgraver, toen ik haastig naar papa's graf doorstapte. En daar stond ik met een diep bedroefd hart en kon toch niet schreien, en staarde naar de plek, waar mama eens wilde rusten ze had zoo dikwijls daarover ge sproken en nu, nu had ze dit recht verbeurd. (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Onze Eilanden | 1929 | | pagina 1