Predikbeurten. eft U op als Ahonné CAFÉ CONCERT „TETTERODE" Rotterdam lederen avond optreden yan „THE BURKEY BAND" JACK VALKHOFF Groot Orchestrion Magna Vox Cone AAMBEIEN. DE SALAMANDER JL WOENSDAG 21 AUGUSTUS 1929 Zomersproeten DOOR EENS ANDERS SCHULD. PLUIMVEE Medewerking van belanghebben den aan Wetgeving en Bestuur. en Europa. Reeds zyn de werkzaamheden begonnen voor het vervaardigen van de ont. zagUjke meerkabels, waarmee de vliegvelden in den Oceaan zullen worden verankerd. LEGERVLIEGTUIG NEERGESTORT, Hooge Jupansche officieren omgekomen. TACHIKAWA, 14 Aug. Een groot bom. bardementsvliegtuig, dat op weg was naar Tagoya in verband met manoeuvres voot ombardementsvliegtuigen, is door nog on. ekende oorzaak neergestort. Zeven personen' nder wie bet lid van den generalen stat eneraal Ogawa en andere hooge officieren Un hierbij gedood. Het tweede vliegtuig' aarin zich de chef van den generalen staf evond, is veilig aangekomen. Zondag 18 Aug. 1929. NEOERLANDSCH HERVORMDE KERK. iddelharnis, vm. Ds. Vlasblom en 'sav dhr Vetter. ommelsdijk, vm. leeskerk en 's av. Ds. Van der Zee. irksland, vm. en 'sav. dhr. Postma. erkingen, vm. en 'sav. dhr. Van Yperen. elissant, natu. Polbuijs. ellendam, vm en 's av. dbr. Bouinan. "edereede, nin. ds. Polhuijs. ddorp, vm. leeskerk en nm. dhr. Postma. euwe Tonge, vm.leeskerk en'sav. ds. Dekker, de Tonge, vm. leeskerk en 's av. ds. Vlasblom ltgensplaat, vm. ds. Dekkeren'sav.leeskerk' ngstraat, vm. en nm. dhr. Velter. n Bommel, vm. ds. v.d. Zee en 'sav. leeskerk. d aan 't Haringvliet, vm. ds. PoJhuiis en s av. leeskerk. llevoetsluis, vm. en 'sav. ds. Timmer, liw-Helvoet, vm. ds. Priester, uwenhoorn, geen dienst, ckaoje, vm. ds. de Voogd van der Straaten an Nieuwen hoorn. (Doop.) Aangifte Vrijdag —8 uur by den koster, tvoorne, vm. mej. ds. Poortman van Brielle. rpolders, vm. ds. Los. artewaal, vm. ds. Los. nvliet, 's av. de heer Mol van Charante and. tot den H. D. enbroek, nm. ds. Van Meurs van Hekelingen, enhoorn, vm. de heer Bijl van ZwartewaaJ. GEREFORMEERDE KERK. delharnis, vm. en 'sav. ds. Verrij uit Har enberg. lendam, vm. en 'sav. leeskerk. dorp, vm. en nm. leeskerk gensplaat, vm. en 'sav. ds. de Lange. Bommel, vm. en 'sav. ds. Scbaafsma. aan 't Haringvliet, vm. en 's av. ds. de Graaft', evoetsluis, vm. ds. Westerhuijs. "w-Helvoet 'sav. ds. Westerhuys. OUD-GEREFORMEERDE GEMEENTE, aan 't Haringvliet, vm., nm. en 's av lezen. GEREFORMEERDE GEMEENTEN, elharnis, vm. (H.A.) en 'sav. (doop) ds.de ois uit Dirksland. sïand, vm. en 'sav. leeskerk. ingen, vm., nm. en 'sav. leeskerk. orp, vm. en nm. leeskerk. Korte Hoogstraat 24 met medewerking van den jeugdigen accordéon virtuoos Afgewisseld door en de RADICALE GENEZING de hardnekkigste Aambeien kunt U genezen binnen enkele weken. Kipstraat 59, R'dam Niet goed. geld terug. Prijs per kwartaal Losse nummers ADVERTENTIËN van I6 regels 1,20 Elke regel meer 0,20 Bij contract aanzienlijk korting. Dienstaanbiedingen en Dienstaanvragen f 1,per plaatsing tot een maximum van 10 regels, elke regel meer 15 cent. Dit blad verschijnt iederen Woensdag- en Zaterdagmorgen. Het wordt uitgegeven door de N.V. Uitgeversmaatschappij „Onze Eilanden", Tel. Int. No. 15 Voorstraat Middelharnis. 11E JAARGANG. - N°. 81 Te Laat. Ons hart is als een harp met twee bespeelb're zyden, In d'eene juicht de vreugde op de and're spreekt van lijden. De vingers van het noodlot spelen bekwaam daarop ons leven lang: 't Zijn heden blijde bruiloftslied'ren en morgen somb're doodenzang." Annie "Wolthe. Wanneer men het schuldboek van de men- achen in het algemeen, evenals ons eigen schuldboek, eens zou kunnen openslaan, dan zou ons daarin voorzeker bet woord „te laat" menigmaal treffen - als de oorzaak van veel en diepgevoeld naberouw. Het „te laat" houdt immers meestal een zelfverwijt in; want waar wij voor de Recht bank van ons Geweten staan, daar kunnen wij ons zelf niet vrijpleiten met de boute verklaringdat de vingers van het noodlot maar steeds de verkeerde snaren op onze levensharp hebben aangeslagen, en dat daar door oDze levensgang in een verkeerde rich ting is gestuurd. Want de mensch gevoelt zich, bpa ten allen tijde, den pleiter voor eigen onschuld, hoewel hij alleen het best in deze kan oordeelen en getuigen. Het noodlot is immers steeds de zondebok inzijnoogen en aan dat noodlot wordt geen verdediger toegevoegd; het blijft steeds des menschen schuld dragen, als niet de mensch zelf tot schuldbesef komt. In vele levensaangelegen heden moge de mensch wellicht zich niet den tijd voor ernstig nadenken gunnen en onnadenkend te vroeg ingrijpen - meestal evenwel valt, waar het zijn levensmisluk kingen geldt, een „te laat" te boeken. Alsonzelevensharp bruiloftsliederen speelt, of liever gezegd, als hare snaren vreugdeklan ken doen hooren, dan luistert ons hart gretig toe en de uren, die voor den ernst van het leven en voor den levensarbeid zijn aangewe zen, gaan helaas zoo snel en ongebruikt voor bij. En wij vragen, vol berouw, maar te laat, hoe wij het verzuimde nog kunnen achter halen, hoe wij een ontijdig gesproken woord nog kunnen herroepen, een onbedachte han deling, een onberaden daad nog kunnen te niet doen Doch bet „herroepen" en het „te niet doen" bestaan niet in den werkeiyken zin van het woord. Wat wij gewoon z{jn „her stellen" of weder „goed maken" te noemen, is vr(j algemeen slechts lapwerk. De aanhech ting van den lap op gat of scheur, het bij verven van beschadigde plekken, ook de lit- teekenen van eenmaal geslagen zielewonden, blijven zichtbaar - ondanks de zorgvuldig ste herstellingspogingen. „Te laat" geldt het ook in die gevallen. Er had zooveel kunnen voorkomen worden, zooveel kunnen worden nagelaten Er had ook zooveel kunnen wor den gedaan, waartoe het nu te laat is. „0, had ik hem (of haar) toen maar terug geroepen en mijne woorden herroepen. Het was immers zóó niet gemeend het was zoo hard niet bedoeld. Het spijt m\j nu hevig"... Neen, berouw hebbende mensch, het zou U zeker niet hebben gebaat, indien gij hem of haar, die het begane onrecht gold, hadt kunnen terugroepen en vergiffenis hadt kunnen vragen. Het was reeds te laat. Uw betoond berouw had weliswaar de door U geslagen wond ietwat kunnen verzachten, maar het Litteeken zou niettemin zijn ge bleven. De herinnering aan den slag, dien men aan een zielsleven toebrengt, blijft im mers bestaan. Het berouw komt steeds te laat, waar een driftopwelling, een vooroor deel, haat en afgunst zich reeds in daden hebben omgezet. De striem van de geesel- roede blijft veeltijds zichtbaar. Doch er zyn bovendien zoovele levensgevallen en gebeur tenissen, die het troosteloos „te laat" con- stateeren, dat het een onbegonnen werk zoude zijn, daarvan slechts een eenigszins volledig overzicht te willen geven. Schier op iederen grafsteen zouden deze tweekorten woorden kunnen worden gebeiteld, als toepasselijk motto voor al die afgelegde levens. En hoe menigmaal toch getuigen wij: „Indien ik mijn leven van voren af aan andermaal kon door leven, hoe geheel anders zou dan in vele dingen mjjn doen en nalaten zijn". Is het hier ook niet weder het pijnlijk besef van het „te laat", dat aan het woord is? Dat „te laat" spreekt een zeer ernstig woord mede in het leven van den mensch. Waar de eene zijde van de levensharp (het menschenhart) vreugdeklanken het leven in zendt, laat de andere zijde een treurmarsch hooren. Aldus de bovenaangehaalde dicht regels. En inderdaad zijn dag aan dag de scherpe tegenstellingen van vreugde en smart zóó aangrijpend, dat als vanzelf zich de vraag naar voren dringt: „Waarom is dit aldus?" Is dit treffende verschil uitsluitend te wjjten aan den mensch zelf? Neen, zeker niet Maar zijn welvaart en zijn levensgeluk hangen toch voor een groot deel van zijn eigen wil en zijn eigen streven af. Niet een gelijk aantal talenten wordt den mensch gegeven; en zijn opvoeding spreekt onge twijfeld ernstig mede in zijn karaktervor ming en levensideeën. Maar toch staat het veeltijds aan hem richting te geven aan zijn leven, en zijn talenten, al zijn deze ook weinig in getal en niet uitblinkend boven die van vele zijner medemenschen, goed te be steden en rentegevend te maken. Daartoe is in de eerste plaats noodig, re kenschap te houden met den tijd, dien hy te zijner beschikking heeft. Doch hy kent de lengte van den hem toegewezen tyd niet, en moet dus in dat feit de noodzakelijkheid erkennen, zich iederen dag, ja ieder uur ten nutte te maken, opdat zijn werk en zijn streven niet te laat komen, om dienstig te kunnen zpn voor den grooten levensopbouw, Het zijn dus alleen de vroegste kinderjaren, die gewyd kunnen worden aan een onbe zorgd bestaan, aan de onvermengde levens vreugde van den nog onwetenden en niets vermoedenden mensch. Want reeds 't school gaande kind komt onder de strenge censuur van het strenge, knevelende „te laat". En tóch hoe moeilijk is het, weerstand te bieden aan den vriendelyken levensmor gen, die ons toelacht en noodigt, hem ge heel te genieten, en de lentevreugde van het leven met volle teugen in te drinken.... vóór het „te laat" is, vóór de poort van het paradys der jeugd door den voorbijsnellen den tijd is in het slot geworpen en door den plicht dien strengen onverbiddelijken cipier zwaar is dichtgegrendeld. De lentevreugde lokt en dringt tot genie ten, maar de levensschool heeft zijn deuren reeds wyd geopend, en de leerplicht wijst gebiedend naar binnen. Wij moeten leeren, leeren ons levenlang. Zelfs een kort verzuim ten aanzien van de school van het leven, stelt den mensch onverbiddelijk voor'n schreiend „te laat" voor het onbestelbare, dat de mensch als een niet af te schudden gewe tenskwelling door het leven biy ft mededragen. Hoe menigmaal toch besluiten wij, dat gene wat ons, als dringend noodzakelijk zijn de, door ons plichtbesef wordt voorgehou den, nochthans uit te stellen tot morgen; en schouderophalend zeggen wy.- „Ocb, laten wij dezen mooien dag niet bederven, dit gezellig uurtje niet laten voorbijgaan. Met dit is geen haast en morgen komt er weer een dag". Ja, die dag van morgen komt.maar komt hij ook voor ons? En als h(j komt, zal hij immers nieuwen arbeid en nieuw plichts gebod medebrengen. De dag van heden heeft, instede van voor den dag van morgen te zor gen, een debet voor laatstgenoemde in petto gehouden. En de dag van morgen zal het achterstallig bedrag van gisteren bezwaariyk kunnen overnemen en niet kunnen aanzui veren of vereffenen. En daardoor blijft het schuldbesef by den mensch bestaan, en wordt het „te Iaat" by voortduring gevoeld. Het „te vroeg" kan veel moeite, veel ver warring voor den mensch, die onbedacht zaam en onnadenkend ingrijpt veroorzaken toch is daarbij niet altyd herstel of ver nieuwing uitgesloten. Doch 'net „te laat" breekt achter den rouwenden en berouwen- den mensch, de brug afen het gaat mede door de kerkhofpoort en blijft fluisterend klagen in de droeve melodieën, die herin nering en weemoed over de graven uitzin gen voor de liefde, die daar komt treuren en gedenken. En het geestesoor der liefde, luisterende naar den weemoedszang der graven, verneemt nog van uit de verte de vreugdezangen van weleer, waarvan velen zijn geëindigd met den schrillen dissonnant: „te laat". VIKING, INGEZONDEN MEDEDEELING. ver- dwijnen spoedig door een pot SprutoL Bij alle Drogisten. FEUILLETON. W. HEIMBURG. VERTALING VAN HERMINE. Geautoriseerde uitgave van D. Bolle.) 3) En mijnheer Wolmeijer kwam aanzetten met een menigte mooie nieuwe meubels en lomp, ouderwetsch huisraad, waarvan zijn vrouw niet had willen scheiden. Voorloopig woonde hij be neden, maar vertelde aan alle menschen, dat als de majoor van Sternfeld eens verplaatst werd, hij de bel-etage zou betrekken. Wij hadden overigens, tusschen twee haakjes gezegd, alleen de helft en dit wel de kleinste helft, van de tweede ver dieping in gebruik; de dans- en ridder- en wapen zaal waren voor ons overbodig, en hier had mijn heer Wolmeijer al wel kunnen wonen, als hij wilde. Nochtans richtte hij zich voorloopig beneden in; Johanna hield niet van trappen loopen en haar dokter zou 't haar anders wel verboden hebben. Ook wilde haar man zich niet als een onbarm hartig echtgenoot doen kennen, maar sprak meest al liefderijk en medelijdend van zijn „goede" vrouw, en zoo pronkten dus de met gebloemde stof bekleede beukenhouten meubels in de be nedenverdieping van het „slot," zooals vroeger in het huis in de Waterstraat, terwijl mijnheer Wol- nieijer zich vergenoegde met zijne bezoeken in het sierlijk en nieuwerwetsch gemeubeld salon te ont vangen en zich met een veelbeteekenend knip oogje te laten ontvallen, dat Johanna, die goede ziel, zoozeer aan hare gewoonten was gehecht en dat hij haar maar haar gang liet gaan. De verhouding tusschen verhuurder en huurders was zeer vreemd. De eerste maakte de Iaatsten letterlijk het hof zoolang 't hem natuurlijk niets kostte. Van rookende schoorsteenen of andere dringende, gewenschte verbeteringen wilde hij niets weten; maar daarentegen zag hij de deftige gestalte van mijn vader recht gaarne zijn huis deur binnentreden en nog liever aan zijn tafel zitten, als hij de voornaamste inwoners van de stad ten eten had genoodigd. Ook mijn vaders adjudant werd gul door hem behandeld, maar bovenal was mijnheer Wolmeijer de voorkomend heid zelve* tegenover mijne moeder, die in het geheele stadje als het type van een deftige dame vereerd en bewonderd werd. Mijn vader beantwoordde dit alles met een ijs koude terughoudendheid. „Ik geef meer om een pink van de oude vrouw dan om haar heelen weder heft," placht hij te zeggen, en hij, die ridderlijke, beminnelijke man, behandelde haar ook altijd alsof zij een wezenlijke dame was. Mijne moeder was jegens beiden vriendelijk, hoewel eenigszins afdalend wat door mijnheer Wolmeijer over het hoofd gezien, maar door Johanna en de nicht begrepen en geëerbiedigd werd. Voor die nicht had zelfs mijn vader respect. „Zie, Lena, dat's nog eens een vrouw van den echten stempel zoo onverschrokken als een grenadier en zoo zachtaardig als een kind. Waar zij het bestuur in handen heeft, zal 't niet in 't hon- DE JONGE HENNEN. De oude hennen hebben hun best gedaan, de goede tijd is voor hen voorbij en na torten tijd zullen ze hun mooi veerenpak verwis seld hebben voor een massa korte veeren- stompjes ofwel voor een glimmende oliejas in den soeppot. De jonge hennen zijn nu mooi. Deftig pron ken ze. Ze weten wel, dat ze de toekomst zijn. Ze gaan er groot op en ze kunnen het zijn. Want oude kippen moeten we niet aan houden. Twee jaar is zeker lang genoeg. Een jonge hen heeft groote waarde. Menig een telt dit nog veel te licht. Anders zou de opfok wel veel secuurder gaan en zouden er niet zulke groote fouten gemaakt worden. Ik weet wel, al meer wees ik hierop, maar de zaak is van zoo groot belang, dat ik het nogmaals doen zal en later wellicht nog eens. Want hiermee gaat het dikwyjs: het eene oor in, het andere uit. Elk jaar weer dezelfde fout. Telkens weer verwonder ik me er over, dat dezelfde fout herhaaldelijk voor den dag komt. Vele fouten worden er gemaakt. Door som migen met opzet, door velen ondoordacht en voor de Iaatsten wil ik de goede opfokwyze nog eens bespreken. W(j willen gaarne wintereieren rapen. Dit gaat niet vanzelf. En toch is het ook niet moeilyk te noemen. Het is geen kunst jonge hennen aan den leg te krijgen. Een klein kind kan dit wel met het slechtste voer. Maar het is een kunst de kippen aan den leg te hou den en er voordeel mee te bereiken. En dat kan alleen maar als de dieren ons winter eieren bezorgen. En dan liefst een flink aantal. Ons doel moet zyn de hennen gezond en doelmatig op te fokken, zoodat ze tegen den tijd, dat de leg aanvangt, ook werkelijk uit gegroeid zyn. En dat is de kunst, die nog maar weinigen verstaan. Anders zou men niet zoo dikwyis hooren: de jonge hennen leggen al. Ze zijn pas vier en een halve maand oud. En ook niet: wat zyn die dieren klein. Ik dacht, dat ik kippen had en ik raap duiven eieren. En ook niet: 's winters raap ik geen eieren. Als het flink koud wordt of er breekt een regentijd aan, ben ik direct uit de eieren. Vaak is het al gezegd, maar nog steeds niet vaak genoeghennen moeten op drie maan den pas afgewend worden van het opfokvoer, dan pas nemen we ochtendvoer of een over gangsvoeder. Maar niet volop. Mondjesmaat. Ze moeten niet te vroeg geprikkeld worden tot het ontwikkelen der legorganen. Die lust tot het eten van veel overgangsvoeder of ochtendvoeder vermindert wel, als we de jonge hennen 's morgens en 's avonds zoo veel graan geven als ze lusten. Dan kunnen ze uitgroeien. En laat buurman dan maar eitjes rapen op vier en een halve maand, wij zullen eieren rapen op 6 maanden, maar dan flinke groote en ze zullen doorleggen ook 's winters Dusi tweemaal per dag volop graan en laat ze verder maar den droog-ochtendvoerbak op zoeken. Beweging is ook beslist noodzakeiyk. Een ruime loop, of als het kan heelemaal geen loop. Laat ze dartelen en rondvliegen. Het beenderstelsel en de spieren moeten tot flinke ontwikkeling komen. Daar moet bloed stroo men door het lichaam, niet kruipen. Zoo op gefokt krygen we geen zwakke kippen, die bij het minste stootje van den leg zijn. Ze zullen er tegen kunnen. Frissche lucht, niet alleen overdag, maar ook 's nachts. Ramen open, niet alleen by warm weer, maar ook als het frisch is. Een jonge hen is geen schoot hondje en moet dus ook anders groot gebracht worden. Frissche lucht geeft kracht. Wij gaan de jonge hennen pas tot den leg aanzetten, als ze 5—5,6 maand oud zijn. Dan pas niet eerder - gaan we de voederwijze zoo wijzigen, dat de legorganen een beurt krijgen. Dan wordt er volop ochtendvoer ver strekt en kalmaan geven we slechts eens daags graan zooveel ze lusten. Dan geen twee keer meer, maar slechts eens. Als ons hok verder goed is, zullen we den komenden winter niet te klagen hebben. Maar denkt er wel aanhet beste hok en het beste voer baat ons niets, als wij den opfok hebben verwaarloosd. Zorgt de komende maanden goed voorde jonge hennen. Onze moeite zal ruimschoots beloond worden door veel eieren en dure. INGEZONDEN MEDEDEELING. smaakt als room De heer Mr. A. C. JOSEPHUS JITTA, Ser cretaris van den Hoogen Raad van Arbeid, zal op het te Enschedé te houden Midden standscongres een inleiding houden over bovenstaand onderwerp. Thans reeds heeft de inleider een samenvatting van ztfn be toog gegeven, waaraan wy het volgende ont- leenen Onder den invloed in het bijzonder van de Fransche revolutie, het liberalisme en het socialisme heeft onze moderne staat zich ontwikkeld tot een democratie, waarin de grondbeginselen, volgens welke het gezag (wetgevende, rechterlijke en uitvoerende macht) wordt uitgeoefend, worden aange geven door den vrijen wil van alle volwas senen, mannelijke en vrouwelijke individuen. Door de ministerieele verantwoordelijkheid, het algemeen kiesrecht en de evenredige vertegenwoordiging heeft dat politieke stel sel theoretisch vrijwel de volmaaktheid be reikt. Men kan het nog voltooien door de invoering van het referendum, waardoor de burgerij rechtstreeks de uitspraken van haar vertegenwoordigers kan corrigeeren. De theoretisch volmaakte stelsel heeft niet aan de hooggestemde verwachtingen beant woord. Een van de middelen om tot ver betering te geraken is het denkbeeld: aan de georganiseerde belanghebbenden een grpo- ter aandeel toe te kennen in wetgeving, rechtspraak en bestuur. Dr. Kuyper heeft jaren geleden geijverd voor het organische kiesrecht ter vervanging van het individueele kiesrecht. Prof. Treub heeft indertyd ;in overweging gegeven de Eerste Kamer organisch samen te stellen. De bekende Engelsche socialisten S. en B. Webb hebben enkele jaren geleden gepleit voor een economisch parlement naast het bestaande parlement. Mussolini laat de volks vertegenwoordiging, die trouwens maar over zeer beperkte bevoegdheden beschikt, voor een belangrijk deel bestaan uit vertegen woordigers van organisaties van belangheb benden. Een groote politieke partij te onzent stelde „qualiteitszetels" in het parlement beschikbaar en gaf voor de bezetting van die zetels de voorkeur aan degenen, die in dienst zijn van organisaties, welke bepaalde belangen dienen. Al deze denkbeelden leiden aan hetzelfde euvel, dat zij uitgaan van de onderstelling, dat het algemeen belang gevonden zou kun nen worden uit een optelsom van speciale belangen. Het algemeen belang is echter een belang op zichzelf, dat zelfstandig dient te worden vastgesteld aan de hand van alge- meene politieke beginselen. Binnen het kader van de door de organen die het algemeen belang vertegenwoordigen aangegeven regelen, kan echter aan de ge- derd loopen; dóar is het linnen sneeuwwit en het eten smakelijk gekookt, déér krijgen knechts en meiden en vee wat hen toekomt en hoort men een goed woord in droefheid en leed. Ja, ik weet wel, Lena, waarom ge nu lacht, maar ik zeg je dan: haar koeterwaalsch Duitsch hoor ik liever dan de beschaafdste salonpraatjes. De oude Wrangel sprak ook niet zuiver. Voor het praktische leven is er geen beter taal. Zij en de freule geloof mij, Lena, dat's een goed span!" Ik heb misschien nooit méér aan deze woorden gedacht, nooit méér de waarheid daarvan ingezien, dan in die droevige dagen, toen voor mijne moeder en mij plotseling het licht van ons leven werd uit- gebluscht en op eens die sombere nacht aanbrak, toen mijn vader stierf, na nauwelijks twee dagen ziek te zijn geweest. Toen was 't, dat ik voor de eerste maal tot het besef kwam, dat ook die anders schijnbaar zoo onbeduidende nicht een engel was j en wel mijn beschermengel. Toen mijn hoofd aan hare borst rustte en zij met een stem, heesch van onderdrukte droefheid, en in haar zoo menigmaal bespot Duitsch mij toefluisterde: „Ge hebt veel verloren Anneliseke! Schrei maar goed uit, dat's het beste wat ge doen kunt! Toen mijn Johanna stierf, dacht ik ook, dat ik 't niet zou overleven, en eerst"-toen de tranen kwamen, werd ik weer inijzelve," toen was 't mij, alsof ik een engel de vleugels om mij voelde heenslaan, zacht en liefde rijk en vertroostend, zoodat mijn wanhopige droef heid zich in tranen oploste. En zoo goed en teeder als een moeder trok zij zich de weduwe aan. Mijne moeder was destijds nog jong, even tweeëndertig, en haar arm brein kon het denkbeeld maar niet beseffen, dat haar stut en steun, de groote en eenige liefde van haar leven haar ontvallen was. Nachten achtereen zat de nicht aan het bed van de zieke, wanhopige vrouw, die God voortdurend in ijlende koorts smeekte, dat hij haar ook van deze aarde zou wegnemen, daar ze zonder haar man niet kon leven. Geduldig hoorde de oude trouwe ziel dit aan. Maar toen op die wanhopige uitbarstigen een hardnekkig stil zwijgen volgde, toen er een tijd van volslagen onverschilligheid aanbrak, hield mijn bescherm engel een lange toespraak en bracht licht en wilskracht terug in de arme zieke hersens van de jonge weduwe. „Daar staat Anneliseke, mevrouw, maar ze ziet er al heel onordentelijk uit. Haar haar is, geloof ik, in geen acht dagen fatsoenlijk opgemaakt. Als ze een paar jaar ouder was, zou zij zich wel kunnen redden, als gij te veel verdriet hadt om bij haar te blijven, maar ze is pas dertien, en dat's, dunkt mij, nog wel wat te jong om 't zonder moeder te stellen Anneliseke, kom eens hier, kind, laat mevrouw je eens zien! Ge zijt door en door nat! Zijt ge weer in den regen naar papa's graf geweest? Nu, wordt maar verkouden, ik kan 't niet helpen, als ge nog eens een longontsteking krijgt en sterft." Mijne moeder had zich opgericht en mij met zulke strakke en verbaasde oogen aangekeken, alsof ze mij voor de eerste maal te zien kreeg. Nu strekte zij verlangend de armen naar mij uit. „Och, arm, arm kind," snikte zij, „wat zal er van je worden zonder hem zonder hém?" Mijn beschermengel sloop de kamer uit en wij weenden gezamenlijk, in het bewustzijn dat ons, als was ons veel ontnomen, in elkanders bezit nog veel was overgebleven. Destijds reeds rees de gedachte bij mijn moeder op om van woning te veranderen; maar toen was de beschermengel gekomen en had gezegd, dat als mevrouw 't niet kwalijk nam, het huurcontract nog drie en een half jaar geldig was. Zoo bleven wij dus in de woning, die hoe goed koop ook, toch nog te duur voor ons was gebleken. Maar 't strekte ons beiden tot troost, in die ons dierbaar geworden kamers verder te mogen leven en werken, en mijne moeder wist zoo zuinig huis te houden, dat 't haar gelukte de kleine huur elk kwartaal stipt af te doen. Voor haarzelve had mama bijna niets noodig; alles, wat zij overhield, was voor mij, voor mijn studies, voor kleine pleziertjes, voor krachtig voedsel. Ik wist niet dat zij voor geid naaide, terwijl ik leerde; ik zag een begreep niets van die offers. Als kind is men zoo autocratisch in zijn denken dat alles is mij ondergeschikt en moet 't wezen, denkt men. En zoo was 't mij een allesbehalve aangename verrassing, toen mama mij nu meedeelde, dat zij de huur wilde opzeggen. Na een lang stilzwijgen wendde mama zich eindelijk weer tot mij met een vraag, die daarop betrekking had. Wij overlegden of wij hier te Westenberg blijven, dan wel naar een grootere stad verhuizen zouden, wijl daar zeker beter gelegenheid voor mij zou zijn om een betrekking te vinden, maar kwamen eindelijk tot het besluit, niet van hier te vertrekken, waar wij zulke goede vrienden hadden en papa's graf. „Ik zal morgen aan Wolmeijer schrijven," zeide mijne moeder. „Papa onderhandelde altijd schrif telijk met hem en ik vind dat ook beter." (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Onze Eilanden | 1929 | | pagina 1