Predikbeurten.
eft U op als Ahonné
CAFÉ CONCERT
„TETTERODE"
Rotterdam
lederen avond optreden yan
„THE BURKEY BAND"
JACK VALKHOFF
Groot Orchestrion
Magna Vox Cone
AAMBEIEN.
DE SALAMANDER JL
WOENSDAG
21 AUGUSTUS 1929
Zomersproeten
DOOR EENS ANDERS SCHULD.
PLUIMVEE
Medewerking van belanghebben
den aan Wetgeving en Bestuur.
en Europa. Reeds zyn de werkzaamheden
begonnen voor het vervaardigen van de ont.
zagUjke meerkabels, waarmee de vliegvelden
in den Oceaan zullen worden verankerd.
LEGERVLIEGTUIG NEERGESTORT,
Hooge Jupansche officieren omgekomen.
TACHIKAWA, 14 Aug. Een groot bom.
bardementsvliegtuig, dat op weg was naar
Tagoya in verband met manoeuvres voot
ombardementsvliegtuigen, is door nog on.
ekende oorzaak neergestort. Zeven personen'
nder wie bet lid van den generalen stat
eneraal Ogawa en andere hooge officieren
Un hierbij gedood. Het tweede vliegtuig'
aarin zich de chef van den generalen staf
evond, is veilig aangekomen.
Zondag 18 Aug. 1929.
NEOERLANDSCH HERVORMDE KERK.
iddelharnis, vm. Ds. Vlasblom en 'sav dhr
Vetter.
ommelsdijk, vm. leeskerk en 's av. Ds. Van
der Zee.
irksland, vm. en 'sav. dhr. Postma.
erkingen, vm. en 'sav. dhr. Van Yperen.
elissant, natu. Polbuijs.
ellendam, vm en 's av. dbr. Bouinan.
"edereede, nin. ds. Polhuijs.
ddorp, vm. leeskerk en nm. dhr. Postma.
euwe Tonge, vm.leeskerk en'sav. ds. Dekker,
de Tonge, vm. leeskerk en 's av. ds. Vlasblom
ltgensplaat, vm. ds. Dekkeren'sav.leeskerk'
ngstraat, vm. en nm. dhr. Velter.
n Bommel, vm. ds. v.d. Zee en 'sav. leeskerk.
d aan 't Haringvliet, vm. ds. PoJhuiis en
s av. leeskerk.
llevoetsluis, vm. en 'sav. ds. Timmer,
liw-Helvoet, vm. ds. Priester,
uwenhoorn, geen dienst,
ckaoje, vm. ds. de Voogd van der Straaten
an Nieuwen hoorn. (Doop.) Aangifte Vrijdag
—8 uur by den koster,
tvoorne, vm. mej. ds. Poortman van Brielle.
rpolders, vm. ds. Los.
artewaal, vm. ds. Los.
nvliet, 's av. de heer Mol van Charante
and. tot den H. D.
enbroek, nm. ds. Van Meurs van Hekelingen,
enhoorn, vm. de heer Bijl van ZwartewaaJ.
GEREFORMEERDE KERK.
delharnis, vm. en 'sav. ds. Verrij uit Har
enberg.
lendam, vm. en 'sav. leeskerk.
dorp, vm. en nm. leeskerk
gensplaat, vm. en 'sav. ds. de Lange.
Bommel, vm. en 'sav. ds. Scbaafsma.
aan 't Haringvliet, vm. en 's av. ds. de Graaft',
evoetsluis, vm. ds. Westerhuijs.
"w-Helvoet 'sav. ds. Westerhuys.
OUD-GEREFORMEERDE GEMEENTE,
aan 't Haringvliet, vm., nm. en 's av lezen.
GEREFORMEERDE GEMEENTEN,
elharnis, vm. (H.A.) en 'sav. (doop) ds.de
ois uit Dirksland.
sïand, vm. en 'sav. leeskerk.
ingen, vm., nm. en 'sav. leeskerk.
orp, vm. en nm. leeskerk.
Korte Hoogstraat 24
met medewerking van den
jeugdigen accordéon virtuoos
Afgewisseld door
en de
RADICALE GENEZING
de hardnekkigste Aambeien
kunt U genezen binnen enkele weken.
Kipstraat 59, R'dam
Niet goed. geld terug.
Prijs per kwartaal
Losse nummers
ADVERTENTIËN
van I6 regels 1,20
Elke regel meer 0,20
Bij contract aanzienlijk korting.
Dienstaanbiedingen en Dienstaanvragen
f 1,per plaatsing tot een maximum
van 10 regels, elke regel meer 15 cent.
Dit blad verschijnt iederen
Woensdag- en Zaterdagmorgen.
Het wordt uitgegeven door de
N.V. Uitgeversmaatschappij
„Onze Eilanden", Tel. Int. No. 15
Voorstraat Middelharnis.
11E JAARGANG. - N°. 81
Te Laat.
Ons hart is als een harp met twee
bespeelb're zyden,
In d'eene juicht de vreugde op
de and're spreekt van lijden.
De vingers van het noodlot spelen
bekwaam daarop ons leven lang:
't Zijn heden blijde bruiloftslied'ren
en morgen somb're doodenzang."
Annie "Wolthe.
Wanneer men het schuldboek van de men-
achen in het algemeen, evenals ons eigen
schuldboek, eens zou kunnen openslaan, dan
zou ons daarin voorzeker bet woord „te
laat" menigmaal treffen - als de oorzaak
van veel en diepgevoeld naberouw.
Het „te laat" houdt immers meestal een
zelfverwijt in; want waar wij voor de Recht
bank van ons Geweten staan, daar kunnen
wij ons zelf niet vrijpleiten met de boute
verklaringdat de vingers van het noodlot
maar steeds de verkeerde snaren op onze
levensharp hebben aangeslagen, en dat daar
door oDze levensgang in een verkeerde rich
ting is gestuurd. Want de mensch gevoelt
zich, bpa ten allen tijde, den pleiter voor
eigen onschuld, hoewel hij alleen het best in
deze kan oordeelen en getuigen. Het noodlot
is immers steeds de zondebok inzijnoogen
en aan dat noodlot wordt geen verdediger
toegevoegd; het blijft steeds des menschen
schuld dragen, als niet de mensch zelf tot
schuldbesef komt. In vele levensaangelegen
heden moge de mensch wellicht zich niet
den tijd voor ernstig nadenken gunnen en
onnadenkend te vroeg ingrijpen - meestal
evenwel valt, waar het zijn levensmisluk
kingen geldt, een „te laat" te boeken.
Alsonzelevensharp bruiloftsliederen speelt,
of liever gezegd, als hare snaren vreugdeklan
ken doen hooren, dan luistert ons hart gretig
toe en de uren, die voor den ernst van het
leven en voor den levensarbeid zijn aangewe
zen, gaan helaas zoo snel en ongebruikt voor
bij. En wij vragen, vol berouw, maar te laat,
hoe wij het verzuimde nog kunnen achter
halen, hoe wij een ontijdig gesproken woord
nog kunnen herroepen, een onbedachte han
deling, een onberaden daad nog kunnen te
niet doen Doch bet „herroepen" en het „te
niet doen" bestaan niet in den werkeiyken zin
van het woord. Wat wij gewoon z{jn „her
stellen" of weder „goed maken" te noemen,
is vr(j algemeen slechts lapwerk. De aanhech
ting van den lap op gat of scheur, het bij
verven van beschadigde plekken, ook de lit-
teekenen van eenmaal geslagen zielewonden,
blijven zichtbaar - ondanks de zorgvuldig
ste herstellingspogingen. „Te laat" geldt het
ook in die gevallen. Er had zooveel kunnen
voorkomen worden, zooveel kunnen worden
nagelaten Er had ook zooveel kunnen wor
den gedaan, waartoe het nu te laat is.
„0, had ik hem (of haar) toen maar terug
geroepen en mijne woorden herroepen. Het
was immers zóó niet gemeend het was
zoo hard niet bedoeld. Het spijt m\j nu
hevig"... Neen, berouw hebbende mensch,
het zou U zeker niet hebben gebaat, indien
gij hem of haar, die het begane onrecht
gold, hadt kunnen terugroepen en vergiffenis
hadt kunnen vragen. Het was reeds te laat.
Uw betoond berouw had weliswaar de door
U geslagen wond ietwat kunnen verzachten,
maar het Litteeken zou niettemin zijn ge
bleven. De herinnering aan den slag, dien
men aan een zielsleven toebrengt, blijft im
mers bestaan. Het berouw komt steeds te
laat, waar een driftopwelling, een vooroor
deel, haat en afgunst zich reeds in daden
hebben omgezet. De striem van de geesel-
roede blijft veeltijds zichtbaar. Doch er zyn
bovendien zoovele levensgevallen en gebeur
tenissen, die het troosteloos „te laat" con-
stateeren, dat het een onbegonnen werk zoude
zijn, daarvan slechts een eenigszins volledig
overzicht te willen geven. Schier op iederen
grafsteen zouden deze tweekorten woorden
kunnen worden gebeiteld, als toepasselijk
motto voor al die afgelegde levens. En hoe
menigmaal toch getuigen wij: „Indien ik mijn
leven van voren af aan andermaal kon door
leven, hoe geheel anders zou dan in vele
dingen mjjn doen en nalaten zijn". Is het hier
ook niet weder het pijnlijk besef van het „te
laat", dat aan het woord is?
Dat „te laat" spreekt een zeer ernstig
woord mede in het leven van den mensch.
Waar de eene zijde van de levensharp (het
menschenhart) vreugdeklanken het leven in
zendt, laat de andere zijde een treurmarsch
hooren. Aldus de bovenaangehaalde dicht
regels. En inderdaad zijn dag aan dag de
scherpe tegenstellingen van vreugde en
smart zóó aangrijpend, dat als vanzelf zich
de vraag naar voren dringt: „Waarom is dit
aldus?" Is dit treffende verschil uitsluitend
te wjjten aan den mensch zelf? Neen, zeker
niet Maar zijn welvaart en zijn levensgeluk
hangen toch voor een groot deel van zijn
eigen wil en zijn eigen streven af. Niet een
gelijk aantal talenten wordt den mensch
gegeven; en zijn opvoeding spreekt onge
twijfeld ernstig mede in zijn karaktervor
ming en levensideeën. Maar toch staat het
veeltijds aan hem richting te geven aan zijn
leven, en zijn talenten, al zijn deze ook
weinig in getal en niet uitblinkend boven die
van vele zijner medemenschen, goed te be
steden en rentegevend te maken.
Daartoe is in de eerste plaats noodig, re
kenschap te houden met den tijd, dien hy te
zijner beschikking heeft. Doch hy kent de
lengte van den hem toegewezen tyd niet, en
moet dus in dat feit de noodzakelijkheid
erkennen, zich iederen dag, ja ieder uur ten
nutte te maken, opdat zijn werk en zijn
streven niet te laat komen, om dienstig te
kunnen zpn voor den grooten levensopbouw,
Het zijn dus alleen de vroegste kinderjaren,
die gewyd kunnen worden aan een onbe
zorgd bestaan, aan de onvermengde levens
vreugde van den nog onwetenden en niets
vermoedenden mensch. Want reeds 't school
gaande kind komt onder de strenge censuur
van het strenge, knevelende „te laat".
En tóch hoe moeilijk is het, weerstand
te bieden aan den vriendelyken levensmor
gen, die ons toelacht en noodigt, hem ge
heel te genieten, en de lentevreugde van het
leven met volle teugen in te drinken....
vóór het „te laat" is, vóór de poort van het
paradys der jeugd door den voorbijsnellen
den tijd is in het slot geworpen en door den
plicht dien strengen onverbiddelijken
cipier zwaar is dichtgegrendeld.
De lentevreugde lokt en dringt tot genie
ten, maar de levensschool heeft zijn deuren
reeds wyd geopend, en de leerplicht wijst
gebiedend naar binnen. Wij moeten leeren,
leeren ons levenlang. Zelfs een kort verzuim
ten aanzien van de school van het leven, stelt
den mensch onverbiddelijk voor'n schreiend
„te laat" voor het onbestelbare, dat de
mensch als een niet af te schudden gewe
tenskwelling door het leven biy ft mededragen.
Hoe menigmaal toch besluiten wij, dat
gene wat ons, als dringend noodzakelijk zijn
de, door ons plichtbesef wordt voorgehou
den, nochthans uit te stellen tot morgen; en
schouderophalend zeggen wy.- „Ocb, laten wij
dezen mooien dag niet bederven, dit gezellig
uurtje niet laten voorbijgaan. Met dit is geen
haast en morgen komt er weer een dag".
Ja, die dag van morgen komt.maar komt
hij ook voor ons? En als h(j komt, zal hij
immers nieuwen arbeid en nieuw plichts
gebod medebrengen. De dag van heden heeft,
instede van voor den dag van morgen te zor
gen, een debet voor laatstgenoemde in petto
gehouden. En de dag van morgen zal het
achterstallig bedrag van gisteren bezwaariyk
kunnen overnemen en niet kunnen aanzui
veren of vereffenen. En daardoor blijft het
schuldbesef by den mensch bestaan, en wordt
het „te Iaat" by voortduring gevoeld.
Het „te vroeg" kan veel moeite, veel ver
warring voor den mensch, die onbedacht
zaam en onnadenkend ingrijpt veroorzaken
toch is daarbij niet altyd herstel of ver
nieuwing uitgesloten. Doch 'net „te laat"
breekt achter den rouwenden en berouwen-
den mensch, de brug afen het gaat mede
door de kerkhofpoort en blijft fluisterend
klagen in de droeve melodieën, die herin
nering en weemoed over de graven uitzin
gen voor de liefde, die daar komt treuren
en gedenken.
En het geestesoor der liefde, luisterende
naar den weemoedszang der graven, verneemt
nog van uit de verte de vreugdezangen van
weleer, waarvan velen zijn geëindigd met
den schrillen dissonnant: „te laat".
VIKING,
INGEZONDEN MEDEDEELING.
ver-
dwijnen spoedig door een pot
SprutoL Bij alle Drogisten.
FEUILLETON.
W. HEIMBURG.
VERTALING VAN HERMINE.
Geautoriseerde uitgave van D. Bolle.)
3)
En mijnheer Wolmeijer kwam aanzetten met
een menigte mooie nieuwe meubels en lomp,
ouderwetsch huisraad, waarvan zijn vrouw niet
had willen scheiden. Voorloopig woonde hij be
neden, maar vertelde aan alle menschen, dat als
de majoor van Sternfeld eens verplaatst werd, hij
de bel-etage zou betrekken. Wij hadden overigens,
tusschen twee haakjes gezegd, alleen de helft
en dit wel de kleinste helft, van de tweede ver
dieping in gebruik; de dans- en ridder- en wapen
zaal waren voor ons overbodig, en hier had mijn
heer Wolmeijer al wel kunnen wonen, als hij wilde.
Nochtans richtte hij zich voorloopig beneden in;
Johanna hield niet van trappen loopen en haar
dokter zou 't haar anders wel verboden hebben.
Ook wilde haar man zich niet als een onbarm
hartig echtgenoot doen kennen, maar sprak meest
al liefderijk en medelijdend van zijn „goede"
vrouw, en zoo pronkten dus de met gebloemde
stof bekleede beukenhouten meubels in de be
nedenverdieping van het „slot," zooals vroeger in
het huis in de Waterstraat, terwijl mijnheer Wol-
nieijer zich vergenoegde met zijne bezoeken in het
sierlijk en nieuwerwetsch gemeubeld salon te ont
vangen en zich met een veelbeteekenend knip
oogje te laten ontvallen, dat Johanna, die goede
ziel, zoozeer aan hare gewoonten was gehecht
en dat hij haar maar haar gang liet gaan.
De verhouding tusschen verhuurder en huurders
was zeer vreemd. De eerste maakte de Iaatsten
letterlijk het hof zoolang 't hem natuurlijk
niets kostte. Van rookende schoorsteenen of andere
dringende, gewenschte verbeteringen wilde hij
niets weten; maar daarentegen zag hij de deftige
gestalte van mijn vader recht gaarne zijn huis
deur binnentreden en nog liever aan zijn tafel
zitten, als hij de voornaamste inwoners van de
stad ten eten had genoodigd. Ook mijn vaders
adjudant werd gul door hem behandeld, maar
bovenal was mijnheer Wolmeijer de voorkomend
heid zelve* tegenover mijne moeder, die in het
geheele stadje als het type van een deftige dame
vereerd en bewonderd werd.
Mijn vader beantwoordde dit alles met een ijs
koude terughoudendheid. „Ik geef meer om een
pink van de oude vrouw dan om haar heelen weder
heft," placht hij te zeggen, en hij, die ridderlijke,
beminnelijke man, behandelde haar ook altijd alsof
zij een wezenlijke dame was.
Mijne moeder was jegens beiden vriendelijk,
hoewel eenigszins afdalend wat door mijnheer
Wolmeijer over het hoofd gezien, maar door
Johanna en de nicht begrepen en geëerbiedigd
werd.
Voor die nicht had zelfs mijn vader respect.
„Zie, Lena, dat's nog eens een vrouw van den
echten stempel zoo onverschrokken als een
grenadier en zoo zachtaardig als een kind. Waar
zij het bestuur in handen heeft, zal 't niet in 't hon-
DE JONGE HENNEN.
De oude hennen hebben hun best gedaan,
de goede tijd is voor hen voorbij en na torten
tijd zullen ze hun mooi veerenpak verwis
seld hebben voor een massa korte veeren-
stompjes ofwel voor een glimmende oliejas
in den soeppot.
De jonge hennen zijn nu mooi. Deftig pron
ken ze. Ze weten wel, dat ze de toekomst
zijn. Ze gaan er groot op en ze kunnen het
zijn. Want oude kippen moeten we niet aan
houden. Twee jaar is zeker lang genoeg.
Een jonge hen heeft groote waarde. Menig
een telt dit nog veel te licht. Anders zou
de opfok wel veel secuurder gaan en zouden
er niet zulke groote fouten gemaakt worden.
Ik weet wel, al meer wees ik hierop, maar
de zaak is van zoo groot belang, dat ik het
nogmaals doen zal en later wellicht nog eens.
Want hiermee gaat het dikwyjs: het eene oor
in, het andere uit. Elk jaar weer dezelfde
fout. Telkens weer verwonder ik me er over,
dat dezelfde fout herhaaldelijk voor den dag
komt.
Vele fouten worden er gemaakt. Door som
migen met opzet, door velen ondoordacht en
voor de Iaatsten wil ik de goede opfokwyze
nog eens bespreken.
W(j willen gaarne wintereieren rapen. Dit
gaat niet vanzelf. En toch is het ook niet
moeilyk te noemen. Het is geen kunst jonge
hennen aan den leg te krijgen. Een klein kind
kan dit wel met het slechtste voer. Maar het
is een kunst de kippen aan den leg te hou
den en er voordeel mee te bereiken. En dat
kan alleen maar als de dieren ons winter
eieren bezorgen. En dan liefst een flink aantal.
Ons doel moet zyn de hennen gezond en
doelmatig op te fokken, zoodat ze tegen den
tijd, dat de leg aanvangt, ook werkelijk uit
gegroeid zyn. En dat is de kunst, die nog
maar weinigen verstaan. Anders zou men niet
zoo dikwyis hooren: de jonge hennen leggen
al. Ze zijn pas vier en een halve maand oud.
En ook niet: wat zyn die dieren klein. Ik
dacht, dat ik kippen had en ik raap duiven
eieren. En ook niet: 's winters raap ik geen
eieren. Als het flink koud wordt of er breekt
een regentijd aan, ben ik direct uit de eieren.
Vaak is het al gezegd, maar nog steeds niet
vaak genoeghennen moeten op drie maan
den pas afgewend worden van het opfokvoer,
dan pas nemen we ochtendvoer of een over
gangsvoeder. Maar niet volop. Mondjesmaat.
Ze moeten niet te vroeg geprikkeld worden
tot het ontwikkelen der legorganen. Die lust
tot het eten van veel overgangsvoeder of
ochtendvoeder vermindert wel, als we de
jonge hennen 's morgens en 's avonds zoo veel
graan geven als ze lusten. Dan kunnen ze
uitgroeien. En laat buurman dan maar eitjes
rapen op vier en een halve maand, wij zullen
eieren rapen op 6 maanden, maar dan flinke
groote en ze zullen doorleggen ook 's winters
Dusi tweemaal per dag volop graan en laat
ze verder maar den droog-ochtendvoerbak op
zoeken.
Beweging is ook beslist noodzakeiyk. Een
ruime loop, of als het kan heelemaal geen
loop. Laat ze dartelen en rondvliegen. Het
beenderstelsel en de spieren moeten tot flinke
ontwikkeling komen. Daar moet bloed stroo
men door het lichaam, niet kruipen. Zoo op
gefokt krygen we geen zwakke kippen, die
bij het minste stootje van den leg zijn. Ze
zullen er tegen kunnen. Frissche lucht, niet
alleen overdag, maar ook 's nachts. Ramen
open, niet alleen by warm weer, maar ook
als het frisch is. Een jonge hen is geen schoot
hondje en moet dus ook anders groot gebracht
worden. Frissche lucht geeft kracht.
Wij gaan de jonge hennen pas tot den leg
aanzetten, als ze 5—5,6 maand oud zijn. Dan
pas niet eerder - gaan we de voederwijze
zoo wijzigen, dat de legorganen een beurt
krijgen. Dan wordt er volop ochtendvoer ver
strekt en kalmaan geven we slechts eens
daags graan zooveel ze lusten. Dan geen twee
keer meer, maar slechts eens.
Als ons hok verder goed is, zullen we den
komenden winter niet te klagen hebben. Maar
denkt er wel aanhet beste hok en het beste
voer baat ons niets, als wij den opfok hebben
verwaarloosd.
Zorgt de komende maanden goed voorde
jonge hennen. Onze moeite zal ruimschoots
beloond worden door veel eieren en dure.
INGEZONDEN MEDEDEELING.
smaakt als room
De heer Mr. A. C. JOSEPHUS JITTA, Ser
cretaris van den Hoogen Raad van Arbeid,
zal op het te Enschedé te houden Midden
standscongres een inleiding houden over
bovenstaand onderwerp. Thans reeds heeft
de inleider een samenvatting van ztfn be
toog gegeven, waaraan wy het volgende ont-
leenen
Onder den invloed in het bijzonder van
de Fransche revolutie, het liberalisme en
het socialisme heeft onze moderne staat
zich ontwikkeld tot een democratie, waarin
de grondbeginselen, volgens welke het gezag
(wetgevende, rechterlijke en uitvoerende
macht) wordt uitgeoefend, worden aange
geven door den vrijen wil van alle volwas
senen, mannelijke en vrouwelijke individuen.
Door de ministerieele verantwoordelijkheid,
het algemeen kiesrecht en de evenredige
vertegenwoordiging heeft dat politieke stel
sel theoretisch vrijwel de volmaaktheid be
reikt. Men kan het nog voltooien door de
invoering van het referendum, waardoor de
burgerij rechtstreeks de uitspraken van haar
vertegenwoordigers kan corrigeeren.
De theoretisch volmaakte stelsel heeft niet
aan de hooggestemde verwachtingen beant
woord. Een van de middelen om tot ver
betering te geraken is het denkbeeld: aan
de georganiseerde belanghebbenden een grpo-
ter aandeel toe te kennen in wetgeving,
rechtspraak en bestuur.
Dr. Kuyper heeft jaren geleden geijverd
voor het organische kiesrecht ter vervanging
van het individueele kiesrecht. Prof. Treub
heeft indertyd ;in overweging gegeven de
Eerste Kamer organisch samen te stellen.
De bekende Engelsche socialisten S. en B.
Webb hebben enkele jaren geleden gepleit
voor een economisch parlement naast het
bestaande parlement. Mussolini laat de volks
vertegenwoordiging, die trouwens maar over
zeer beperkte bevoegdheden beschikt, voor
een belangrijk deel bestaan uit vertegen
woordigers van organisaties van belangheb
benden. Een groote politieke partij te onzent
stelde „qualiteitszetels" in het parlement
beschikbaar en gaf voor de bezetting van
die zetels de voorkeur aan degenen, die in
dienst zijn van organisaties, welke bepaalde
belangen dienen.
Al deze denkbeelden leiden aan hetzelfde
euvel, dat zij uitgaan van de onderstelling,
dat het algemeen belang gevonden zou kun
nen worden uit een optelsom van speciale
belangen. Het algemeen belang is echter een
belang op zichzelf, dat zelfstandig dient te
worden vastgesteld aan de hand van alge-
meene politieke beginselen.
Binnen het kader van de door de organen
die het algemeen belang vertegenwoordigen
aangegeven regelen, kan echter aan de ge-
derd loopen; dóar is het linnen sneeuwwit en het
eten smakelijk gekookt, déér krijgen knechts en
meiden en vee wat hen toekomt en hoort men een
goed woord in droefheid en leed. Ja, ik weet
wel, Lena, waarom ge nu lacht, maar ik zeg je
dan: haar koeterwaalsch Duitsch hoor ik liever
dan de beschaafdste salonpraatjes. De oude
Wrangel sprak ook niet zuiver. Voor het praktische
leven is er geen beter taal. Zij en de freule geloof
mij, Lena, dat's een goed span!"
Ik heb misschien nooit méér aan deze woorden
gedacht, nooit méér de waarheid daarvan ingezien,
dan in die droevige dagen, toen voor mijne moeder
en mij plotseling het licht van ons leven werd uit-
gebluscht en op eens die sombere nacht aanbrak,
toen mijn vader stierf, na nauwelijks twee dagen
ziek te zijn geweest. Toen was 't, dat ik voor de
eerste maal tot het besef kwam, dat ook die anders
schijnbaar zoo onbeduidende nicht een engel was j
en wel mijn beschermengel. Toen mijn hoofd aan
hare borst rustte en zij met een stem, heesch van
onderdrukte droefheid, en in haar zoo menigmaal
bespot Duitsch mij toefluisterde: „Ge hebt veel
verloren Anneliseke! Schrei maar goed uit, dat's
het beste wat ge doen kunt! Toen mijn Johanna
stierf, dacht ik ook, dat ik 't niet zou overleven,
en eerst"-toen de tranen kwamen, werd ik weer
inijzelve," toen was 't mij, alsof ik een engel de
vleugels om mij voelde heenslaan, zacht en liefde
rijk en vertroostend, zoodat mijn wanhopige droef
heid zich in tranen oploste.
En zoo goed en teeder als een moeder trok zij zich
de weduwe aan. Mijne moeder was destijds nog
jong, even tweeëndertig, en haar arm brein kon het
denkbeeld maar niet beseffen, dat haar stut en
steun, de groote en eenige liefde van haar leven
haar ontvallen was. Nachten achtereen zat de
nicht aan het bed van de zieke, wanhopige vrouw,
die God voortdurend in ijlende koorts smeekte,
dat hij haar ook van deze aarde zou wegnemen,
daar ze zonder haar man niet kon leven. Geduldig
hoorde de oude trouwe ziel dit aan. Maar toen op
die wanhopige uitbarstigen een hardnekkig stil
zwijgen volgde, toen er een tijd van volslagen
onverschilligheid aanbrak, hield mijn bescherm
engel een lange toespraak en bracht licht en
wilskracht terug in de arme zieke hersens van de
jonge weduwe.
„Daar staat Anneliseke, mevrouw, maar ze ziet
er al heel onordentelijk uit. Haar haar is, geloof ik,
in geen acht dagen fatsoenlijk opgemaakt. Als ze
een paar jaar ouder was, zou zij zich wel kunnen
redden, als gij te veel verdriet hadt om bij haar te
blijven, maar ze is pas dertien, en dat's, dunkt mij,
nog wel wat te jong om 't zonder moeder te stellen
Anneliseke, kom eens hier, kind, laat mevrouw
je eens zien! Ge zijt door en door nat! Zijt ge weer
in den regen naar papa's graf geweest? Nu, wordt
maar verkouden, ik kan 't niet helpen, als ge nog
eens een longontsteking krijgt en sterft."
Mijne moeder had zich opgericht en mij met zulke
strakke en verbaasde oogen aangekeken, alsof ze
mij voor de eerste maal te zien kreeg. Nu strekte
zij verlangend de armen naar mij uit. „Och, arm,
arm kind," snikte zij, „wat zal er van je worden
zonder hem zonder hém?"
Mijn beschermengel sloop de kamer uit en wij
weenden gezamenlijk, in het bewustzijn dat ons,
als was ons veel ontnomen, in elkanders bezit
nog veel was overgebleven.
Destijds reeds rees de gedachte bij mijn moeder
op om van woning te veranderen; maar toen was
de beschermengel gekomen en had gezegd, dat
als mevrouw 't niet kwalijk nam, het huurcontract
nog drie en een half jaar geldig was.
Zoo bleven wij dus in de woning, die hoe goed
koop ook, toch nog te duur voor ons was gebleken.
Maar 't strekte ons beiden tot troost, in die ons
dierbaar geworden kamers verder te mogen leven
en werken, en mijne moeder wist zoo zuinig huis
te houden, dat 't haar gelukte de kleine huur elk
kwartaal stipt af te doen.
Voor haarzelve had mama bijna niets noodig;
alles, wat zij overhield, was voor mij, voor mijn
studies, voor kleine pleziertjes, voor krachtig
voedsel. Ik wist niet dat zij voor geid naaide,
terwijl ik leerde; ik zag een begreep niets van die
offers. Als kind is men zoo autocratisch in zijn
denken dat alles is mij ondergeschikt en moet
't wezen, denkt men.
En zoo was 't mij een allesbehalve aangename
verrassing, toen mama mij nu meedeelde, dat zij
de huur wilde opzeggen.
Na een lang stilzwijgen wendde mama zich
eindelijk weer tot mij met een vraag, die daarop
betrekking had. Wij overlegden of wij hier te
Westenberg blijven, dan wel naar een grootere
stad verhuizen zouden, wijl daar zeker beter
gelegenheid voor mij zou zijn om een betrekking
te vinden, maar kwamen eindelijk tot het besluit,
niet van hier te vertrekken, waar wij zulke goede
vrienden hadden en papa's graf.
„Ik zal morgen aan Wolmeijer schrijven," zeide
mijne moeder. „Papa onderhandelde altijd schrif
telijk met hem en ik vind dat ook beter."
(Wordt vervolgd.)