af op
impagne!
low jot
witte winkel
•roote
etalages*^g
- Rotterdam
mé Slaapkamer
Amerikaansche
Anaemia Droppels.
Haagscheveer 6a, ROTTERDAM.
Beguns!fer onze Adyerteerders
HE-WATERVERF
ieste
WOENSDAG
7 AUGUSTUS 1929
FEUILLETON.
Tante Mietje
PLUIMVEE
Ruitijd.
215, nabij het Boschje
|E UIT:
■LADE,
iEL EN MARMER BLAD,
ER BLAD,
ÏT RIETMATZITTING,
iTEL, 3 DEELIG MET
ENS KAPOK, PRIMA TIJK,
samen
Dit uitstekende preparaat voor
DAMES, is alleen verkrijg
baar te ROTTERDAM
Enorm sucer 3.
Inlichtingen gratis ook p. brief
lken boekhandel.
prijs per kwartaal f 1,-
josse nummers 0,075
ADVERTENTIËN
van 16 regels 1,20
Elke regel meer 0,20
Bij contract aanzienlijk korting.
Dienstaanbiedingen en Dienstaanvragen
f bPcr plaatsing tot een maximum
van 10 regels, elke regel meer 15 cent.
Dit blad verschijnt iederen
Woensdag- en Zaterdagmorgen.
Het wordt uitgegeven door de
N.V. Uitgeversmaatschappij
„Onze Eilanden", Tel. Int. No. 15
Voorstraat Middelharnis.
11E JAARGANG. - N°. 77
Zelfmisleiding.
Een der grootste, zoo niet de grootste
fout, die wij menschen, de een in meerdere,
oudere in mindere mate begaan, is voor
zeker wel „zelfmisleiding". Het is een ge-
vaarlök-domme fout, die in geen enkel op
zicht concessies toelaatwant de zelfmislei-
der misleidt, als logisch gevolg, ook anderen.
En hierin slaagt bij helaas veelal, doordien
hij, als zelf overtuigde met vuur en klem
betoogt en in zijn optreden zeer positiefis.
De mensch, die zichzelf misleidt, toont öf
geen levenservaring te bezitten bf hij ver
loochent zijne ervaringen van het leven, het
zij, doordien hij de leering die daarin lag,
verkeerd toepast, oi wei die leering achte
loos is voorbij gegaan en zich niet meer
herinnert, de ernstige, behartenswaardige les,
die de ervaring hem gaf. Als wjj terugden
ken aan onze kinderjaren, dan zal ons mis
schien eenigermate de blanke bladzijde in
ons levensboek heugen, n.l. die mooie onbe-
schreven bladzijde, waarop onze moeder zoo
ernstig, maar vol blijde hope staarde die
bladzijde die rein bleef, omdat de kinderhand
de levensschrijfstift nog niet kon hanteeren.
Deze bladzijde is gewijd, niet slechts door hare
reinheid, maar vooral ook, omdat het moeder
oog daarop rustte, toen het moederhart een
gebed opzond voor de reinheid en het toe
komstig levensgeluk van haar kind. Maar
het leven sloeg blad na blad om, en de blanke
bladzijde kwain diep te liggen onder de vol
geschreven bladen, waarvan alléén de her
innering den inhoud kan mededragen. Het
mensehenhart ging al de klassen van de
levensschool door; de bladen werden volge
schreven, maar een strenge hand, n.l. die
van de waarheid, schreef onder verreweg
meeste bladzijden, met onuitwischbare
inkt: „onvoldoende". Op velen daarvan was
het geschrevene zelfs met zwarte, dikke
strepen doorgehaald.
En het leven ging voort blad na blad om
te slaan, tot het boek was volgeschreven
en voor altijd werd gesloten door den doods
engel, die geen beoordeeling, maar slechts
dit eene beteekenisvolle woord „einde" neer
schreef.
Dit, o mensch, is uw leven en de inhoud
van dat boek is uw levensgeschiedenis, die
gij bezig zijt te schrijven en misschien wel
dra te voltooien. Vraag aan „herinnering"
den inhoud voor U open te leggen en
sla dan niets over, van wat daar geschreven
staat. Lees, lees eerlijk. Laat uw zielsoog vrij
over het door Uzelf en door het lot daar
neergesehrevene gaan. Sla niet over en wendt
Uw oog niet af. Wht leest gij daar?.Leest
gij daar, zoo gij nog jong zijt, dat gij zóó
als gij denkt, moogt doorgaan te schrijven
leest gij- daar, veerkrachtig mensch in
het best van uwjaren, dat gij voldaan moogt
zijn over wat gij tot nog toe op uw blad
zijden hebt neergeschreven? En gij oude van
jareD, die wellicht niet meer kunt verwachten
dat U nog vele levensdagen zullen worden
toegeteld, leest gij op de bladzijden van uw
bijna volgaschreven levensboek, dat gij een
welbesteed leven achter U hebt een leven,
dat vruchten draagt voor Uzelf en voor
anderen' Of leest gij, op bladzijde na blad
zijde, dat nare woord: „onvoldoende"? Ziet
gij wellicht hyathen, zwarte vlekken, on
leesbaar schrift? Is het mogelijk, dat daar
op verschillende bladzijden dikke zwarte
strepen over het geschrevene heen zijn aan-
VRIJ BEWERKT NAAR EEN NOVELLE VAN
J. O. L. MARUNIER.
gebracht?Wat leest gij toch in uw levens
boek en wat heeft de strenge waarheid
daarin geadviseerd? Kunt gij inderdaad te
vreden zijn? Zijn er geen fouten gemaakt?
Geen groote en geen kleine fouten geen
vlekken?
Leest gij wel goed?... O, daar zijn fouten
grove fouten. En daar zijn vlekken en
dikke, zeer zwarte strepen. Uw leven is
mislukt... onherstelbaar verloren. En dat
door eigen schuld?... Hoe vreeselijk.
Neen, niet door eigen schuld? Heeft het
noodlot, hebben anderen het U aangedaan?
Treft U geen zelfverwijt?... Er zijn onge
twijfeld heel wat menschen, die zich bjj
voortduring schuldig maken aan zelfmislei
ding. In zekere mate doen wij dit allen,
doch velen toch zijn, ten aanzien van de
zelfmisleiding, onverbeterlijk en zien er geen
bezwaar in, zichzelf de kroon op het hoofd
te plaatsen en zelfs een zeker martelaarschap
aan te nemen. Zij misleiden zichzelf betref
fende hun schuld-aandeel in de mislukking
van hun leven en mede ten aanzien van
hunne plichten. „Niet zij anderen hebben
gefaald; zij zjjn de slachtoffers. Het leven
is hun vergoeding verschuldigd.zoo wanen
zij. Zij zullen zich dan ook eenvoudig scha
deloos stellen voor het geleden onrecht. ZU
willen het eenvoudig goed hebben voorden
korten tijd, dien zij leven. Een ander moet
zich ook maar zien te redden".
Op die wijze gaat de zelimisleider voort
het kwaad te bestendigen en zich aan nie-
mands rechten te storen. Hunne rechten kan
hij niet ontzienhij is daar immers geenszins
aansprakelijk voor. Zijn welbespraaktheid
maakt slachtoffers, overtuigt anderen van
zijn goed recht en maakt het zelfs zöó bont,
dat hij, hoe langer hoe brutaler geworden,
zich dermate verhardt, dat hij spottend zich
rechtvaardigt en uitgeeft voor een toonbeeld
van goedheid, rechtvaardigheid en verstand.
Hij ontziet geen middelen om het toch maar
goed te hebben, zijn zelfzucht, zijn vadsig
heid te dienen en voor velen zelfs een toon
beeld te schijnen van voortdurende werk
zaamheid, van nauwgezetheid en deugd.
Indien zulk een zelfmisleider zijn welbe
spraaktheid en slimheid eens aanwendde, om
de keerzijde der medaille bloot te leggen,
dan zou h{j ongetwijfeld veel succes hebben
en voor zichzelf in een geheel ander licht
verschijnen. De wereld laat zich wel om den
tuiD leiden, doch allicht ziet een scherp ken»
nersoog in het duistere hart van den zelf
misleider en ontdekt de mystificatie, den
leugen en de waarheid. Want brutaliteiten
ODbeschaamheid verraden juist daardoor me
nigmaal de ware inborst. Onbeschaamdheid
verraadt nooit wijsheid en verstand. De
mensch, die zichzelf en anderen tracht te
misleiden, slaat ook wel eens, ondanks zijn
wil, een blik in 't eigen levensboek. Als toe
vallig komen in een onbewaakt en beter
oogenblik zijn onbedorven jeugd, zijn tee-
dere kinderjaren, m. a. w. de reine eerste
bladzijden ook die allereerste, waaraan
het moederbeeld en de moederstem zoo on
afscheidelijk verbonden zijn, wel in zijn her
innering een oogenblik opdagen en wijkt
het zelfbedrog, om plaats te maken voor
diepe schaamte misschien wel voor hel
derziend- en zelfs voor oprecht berouw. Want
die blanke, reine, eerste bladzijde van zijn
volgeschreven levensboek heeft een zeld
zame bekoring. Misschien kunnen de woor
den van een langvergeten lied, een geluid,
Eindelijk iag de boot aan, werd aan wal vast
gelegd, de bruggen uitgeschoven en een drom van
menschen verliet het schip.
Onder die menigte bevonden zich twee passa
giers, die bijna zonder bagage de boot verlieten
en ongemerkt hun weg gingen. Hun kieeding was
bijna armoedig en hun heele bagage bestond uit
een dichtgeknoopten rooden zakdoek. Een pet,
diep over het hoofd getrokken, en een grijsachtige
knevel en baard deden van het gelaat van den
eersten weinig ontwaren. Hij droeg een versleten
zwart fluweelen jas, een geruiten broek en scheen
zooveel mogelijk de blikken der omstanders te
vermijden. De andere, wiens grijze haren en ge
rimpeld gelaat van onder een pet te voorschijn
kwamen, droeg een dichtgeknoopten zwarten jas
en liep met beide handen in zijn broekzakken de
menigte onverschillig en gluipend aan te staren.
Toen zij de kade een eind weegs waren opgegaan,
keken zij oplettend naar de kleine steegjes, die
allen op de haven uitliepen, tot de grijsaard einde
lijk zijn makker een paar woorden toevoegde en
zij beiden een onaanzienlijk, smal, donker steegje
Instapten.
Voor een bouwvallig huis, voor welks glazen
dat aan de moederstem, een oog, dat aan
den moederblik herinnert, zelfs een gebroken
en verkleurd stuk speelgoed, de reine eerste
bladzijde van het haast volgeschreven le
vensboek van onder de geelgeworden, dicht
beschreven bladen te voorschijn trekken en
een heimwee opwekken naar de in den le
vensstrijd of in het levensgenot zoek geraak
te reinheid en waarheid. Want de hand, die
het leven loslaat, woelt in gele levensbladen
en het zielsoog zoekt naar het blanke schut
blad, dat het eerste hoofdstuk vooraf gaat.
VIKING.
De ruitijd voor onze hoenders is aange
broken, de tijd van veel narigheid voor hen
en voor ons. Voor hen, omdat ze zich niets
prettig gevoelen in hun dunne jasje. Voor
ons, omdat het niet prettig is zoo weinig
eitjes te rapen.
Verschillende ziekten openbaren zich ge
durende dien ruitijd. De dieren verkeeren
in een ziekelijken toestand en zijn o zoo
vatbaar voor kouvatten. En uit kouvatten
komt bij een kip heel wat voort.
Een ruiende kip heeft veel voedsel noodig.
In de eerste plaats moeten er veeren ge
vormd worden, waarvoor heel wat eiwit
noodig is.
In de tweede plaats gaat er zeer veel
warmte verloren, doordat het dier zoo weinig
beschermende veeren heeft. Dat eiwit en dat
warmteverlies moet dus aangevuld worden.
En dat kan niet anders geschieden dan door
voer.
In den ruitijd moet men gewoon door
gaan met ochtendvoer. Zoovelen huldigen
nog den stelregel: geen voer, geen eten.
Maar dit is glad verkeerd, want even noodig
als het goed opfokken van de jonge hennen,
is het goed door den rui heen helpen van
de oudere hoenders. Ochtendvoer blijven we
gewoon geven. Er behoeven wel geen eieren
van gevormd te worden, maar veeren is ook
eiwit en een nieuw veerenpak vraagt net
zoo veel als een serie eieren. En wat het
warmteverlies betreft, dit is een kwestie van
zetmeelvoedering of van vet. Daarom in den
ruitijd gerust mais, wat hennepzaad, zonne-
pitten. Wat vetkanen zijn in dezen tijd ook
op zijn plaats. "Verder moeten onze dieren
tegen groote afkoeling beschermd worden.
Dus bij winderig weer en bij sterken regen
val houden we de erge ruisters binnen.
Groenvoer houdt hen opgewekt en geeft
hun de noodige afwisseling.
Wie zijn dieren goed door den rui heen
helpt, zal er veel pleizier van hebben.
De jonge hennen zijn bij sommigen al
aan den leg. Dat zegt niets. Want verschil
lenden hebben al 6-maandsch hennen.Maar
deze week hoorde ik ook al van hennetjes
van vier en een halve maand, die al eieren
legden Watje maar eieren noemt. Een duif
legt ze bijna even groot. Als het eenmaal
zoover is, dat ze te vroeg aan den leg zijn,
dan valt het niet mee, om ze te doen op
houden. Zoo mogelijk verhokken en weinig
of geen ochtendvoer verstrekken is iets wat
nog eenigszins kan helpen. Maar afdoende
deur achter smerige roode gordijnen „hier logeert
men en houdt men kostgangers" te lezen stond,
bleven ze staan. Een oude gebochelde vrouw deed
open en stak haar gelaat er buiten als een roof
vogel naar aas tusschen de tralies. Toen zij de
twee vreemdelingen had opgenomen, liet zij hen
binnenkomen en bracht ze, zonder een yyoord te
spreken, door een smallen, vunzigen gang in een
kamer. Een paar wrakke tafeltjes tegen de vuil
berookte wanden en een ronde tafel in het midden,
eenige stoelen van verschillenden vorm, een bed
stede die voor buffet diende en waarin een paar
karaffen, gebroken glaasjes en flesschen stonden:
dit was de gelagkamer van het logement.
De reizigers plaatsten zich in den donkersten
hoek van het vertrek, bestelden een paar glazen
jenever en ontdeden zich van hoed en weinige
bagage. De oudste leunde met beide ellebogen op
de tafel en sprak, valsch lachende: „Zie zoo, wel
kom in het lieve vaderland, nu zijn we waar we
wezen moeten; hier zijn we veilig, dus snel aan
het werk, hoor!"
..Ja, ja, niet zoo haastig," hernam de ander
knorrig, „wanneer men mij ontdekte, was alles
verloren. Ik ben immers hier zoo bekend!"
„Kom, kom! Geen zwakheid! Ik heb onderweg
ook reeds bemerkt dat je me graag zou willen
loozen, zoo je er de kans slechts toe gezien had.
Dat is niet heel beleefd, en niet heel dankbaar:
heb ik je ooit octrooi voor mijn bewonderens
waardige uitvindingen laten betalen; heb ik je
niet jn staat gesteld om millionnair te worden?
En, nu mijnheer mij ontberen kan en over een
week of wat misschien wederom als een rijk man
door de straten wandelt, zou hij zijn ouden vriend
stil den aftocht laten blazen I Neen man, ik zal
is dit niet. Nogmaals wil ik herhalen wat al
zoo vaak gezegd is: geef hennen van 3 tot
5 maanden tweemaal per dag flink graan
zooveel ze lusten, 's morgens en 's avonds.
Pas op 5—5,5 maand beginnen we met al
leen 's avonds graan en verder ochtendvoer.
Die veel te vroege leg is heusch geen voor
deel.
En wat er nog bij komt. Die te vroege
gsters zullen ons van den winter ook iets
extra's geven. Ze zullen namelijk ophouden
met den leg en in den rui vallen. Want dit
komt by vroege legsters by na altijd voor:
winter- of voorjaarsrui. Wie dit eens bij
zijn jonge hennen ondervonden heeft, weet
wat een schadepostje dit is. U kunt het
treffen, dat het een lichte halsrui is, dat ze
na eenige weken hun gestaakten leg weer
opvatten, maar die eenige weekjes gaan niet
zelden over in een rustperiode van één, twee
maanden. En waar blijven dah de dure
eitjes? Ze zijn voor goed verdwenen. En
als die rui een zware rui wordt, dan moeten
we zeker één, twee maanden wachten, eer
ze weer beginnen.
"Vroege hennen, ik bedoel te vroege hen
nen, vallen dus vaak in een ontijdigen rui.
Daar is niets aan te doen. Maar wie zijn
hennen op tijd heeft gebroed en ze door
ondoelmatig voer te vroeg aan den leg en
dus aan den rui helpt, heeft deze schadepost
aan zich zelf te wijten.
Honing.
Geachte lezeres en lezer, maar vooral leze*
res, voor U speciaal is dit artikeltje geschre
ven. Want dat is zeker, als mijn lezeressen
honing waardeeren, krijgen mijn lezers het
vanzelf. En omgekeerd 3 als zy niet van honing
houdt of ze niet kent, dan krijgt hy ook
vanzelf niet de gelegenheid ze te gebruiken.
Een enkele uitzondering is daar om dezen
regel te bevestigen.
De imkers en verder misschien nog enkele
procenten van Neêrlands bevolking weten
precies, waar honing vandaan komt en ken
nen de kwaliteiten. En de rest van ons volk,
misschien 95 pCt.? Die weten van hooren
zeggen, dat de honing van de bijen komt.
En misschien de helft weten van hooren
zeggen, dat honing zoet is en lekker en
weinigen weten er nog bij te vertellen, dat
honing voedzaam en geneeskrachtig is.
Dat is jammer, maar menschelijk. Want
het byenleven laat zich niet bekijken met
een oppervlakkigen blik, blijft zelfs nog on
begrepen bij flinke studie. Byen houden geeft
kijk en inzicht, diep inzicht. Het onbegrepen
bijenleven geeft een stuk natuur te zien
dat behoort tot het mooiste van de redelooze
schepping.
Maar ik zou het over honing hebben, dat
is waar ook.
Honing is een van de oudste gerechten.
Vele warmere streken bieden ze in de natuur
nog bij groote hoeveelheden aan. Wilde bijen
volken bewonen daar rotsspleten en holle
boomstammen en de „wilde" volksstammen
weten deze met groote behendigheid te ont
dekken en te bemachtigen. In ons land is
een „wild" bijenvolk een zeldzaamheid. Hier
houdt men de bijen in korven en kasten
en benut haar goede eigenschappen voor
bevruchting en leidt de bijen stelselmatig
tot wasproductie en honinggewin. Vroeger
kende men de beroepsimkers, die moesten
bestaan van wat hun „volken" opleverden.
Dit gemoedelijk „ras" is aan het uitsterven.
Beroepsimkers zijn er niet veel meer. Het
groote meerendeel der bijenhouders zyn nu
amateurs, waarbij de liefhebberij een meer
of minder groote plaats inneemt. Het gel
delijk voordeel wordt gaarne aanvaard, maar
is geen hoofddoel meer. De moeite en kosten
worden by velen zelfs niet eens betaald.
Hoe dat komt? Ja, daar zijn veel redenen
voor het grijpen, maar één er van is, dat
de honing bijna niet gegeten wordt. Honing
is bij de Nederlanders onbekend. En als ze
nog honing eten, nu ja, dan nemen ze goed-
koope buitenlandsche honing. Want honing
is honing en of het nu buitenlandsche of
inlandsche is, dat zal toch wel gelijk blij ven,
Dat idee is echter verkeerd. Honing wordt
geleverd in veel kwaliteiten. Er is wel honing
in den handel, waarop de naam „kwaliteit'!
eigenlijk niet toepasselijk is.
De bijen verzamelen de nectar der bloemen
en als deze niet geheel noodig is voor voedsel
voor larven en henzelf, wordt deze opgelegd
in cellen, mooi gevormde kamertjes van was.
Deze kamertjes zijn zoo klein, dat ze slechts
enkele druppels honing bevatten. Maar vele
kleintjes, enz.... Een bijenvolk kan een
honingoogst opleveren van tientallen kilo
grammen. In bijenkorf of -kast bouwen de
bijen hun cellen met duizenden aaneen tot
raten. Die cellen worden echter niet alleen
gebruikt als voorraadschuur van honing. Ook
de eitjes worden door de koningin daarin
gelegd en zeer veel cellen herbergen tydelyk
een larf en pop. Ook veel stuifmeel wordt
van de bloemen meegebracht en ook dit
wordt in cellen opgeslagen. De bloemennectar
is nog geen honing. Deze moet in de cellen
eerst rijpen. Daarna worden de cellen ver
zegeld, d.w.z. er wordt een deurtje van was
voor het schuurtje gemaakt. Deze honing
is voor het gebruik geschikt. Smaak en geur
van honing en ook andere eigenschappen
zijn afhankelijk van de bloemen, waar de
bijen de nectar haalden en we kennen o.a.
klaverhoning, lindehoning, boekweithoning,
heidehoning enz.
Nieuwgebouwde raat is bijna wit van kleur.
Als deze nieuwe raat, met honing gevuld,
verkocht wordt, heet dit raathoning. Oude
raat, geel tot zwart van kleur, is hiervoor
niet te gebruiken. Het gezicht is te onsma
kelijk. Raathoning is de beste kwaliteit. Dit
is op het gezicht al te beoordeelen. Deze
raat en ook andere raat is te slingeren, d.w.z.
met een honingslinger wordt de honing uit
de cellen geslingerd en opgevangen. Dit is
prima honiDg. Ook kan men de honing uit
de cellen laten lekken. Prima ook in kwaliteit.
Maar men kan ook de honing persen. En
dan let men niet altijd op de raat. Stuifmeel
en wat „broed" raakt ook wel daarin ver
zeild. Deze pershoning is dus wel een kwa-
liteitje minder. Bovendien kan honing nog
vervalscht worden ofwel blootgesteld aan
te hooge temperatuur, enz.
Het is niet mijn bedoeling alle fouten en
foutjes hier op te noemen. Als ik bereik,
dat mijn lezeressen en lezers wat meer aafi-
dacht schenken aan het kostelijke en nooit
hoog genoeg te schatten product „honing",
ben ik meer dan voldaan.
Hoe kunt ge nu komen aan prima honing
Dat is tegenwoordig niet moeilijk meer.
Koopt geen buitenlandsche honing, want
hiervan weet U niets af en de handelaar
in de meeste gevallen ook niet. Koopt Neder-
heden alle inlichtingen omtrent je familie inwin"
nen en daarnaar zal ik weten te handelen, hoorl"
De gebochelde trad nu met brood en een flesch
sterken drank binnen, waarvan de oude zich
dadelijk meester maakte.
Het was inmiddels duister geworden in de gelag
kamer, die door een klein raam haar licht uit het
voorhuis ontving. De oude vrouw stak dus een
lamp aan, die in het midden van het vertrek hing,
doch dat licht was niet toereikend om de hoeken
der kamer te verlichten.
Er traden nu een paar bezoekers de kamer
binnen. Het schenen bekenden, die de waardin
toeknikten, toen zich aan de ronde tafel neerzetten.
Deze gasten hadden een ongunstig voorkomen en
gluurden zijdelings naar de twee vreemdelingen in
den hoek. Daarop haalde de een een vuil spel
kaarten te voorschijn, ledigde zijn beurs op de
tafel en begon met zijn makker te spelen. Blijkbaar
schenen zij beide vreemdelingen tot het spel te
willen verlokken, want telkens vermeerderden zij
de hoopjes zilvergeld en loerden dan naar den
overgebleven vreemdeling in den hoek.
Doch deze was met zijn gedachten ver weg
gedwaald en met zijn hand het hoofd ondersteu
nende, tuurde hij mijmerend In het roode flikke
rende lamplicht.
„Mijn moeder, mijn moeder! Nu ik voet aan
wal heb gezet, veracht ik mij zelf nog meer! Al
moest het me mijn heele fortuin kosten om me
van dien schelm los te koopen, nog liever dat
dan zoo'n galgenleven.Waar ben ik toe geko
men...", zuchtte hij en sloeg wanhopig met de
vuist op tafel.
De oudste, onze vroegere chevalier d'industrie,
trad nu juist het vertrek weer binnen en fluisterde
hem toe: „veel nieuws. Ik heb een afzonderlijke
kamer besteld, volg mij."
Zij namen hun schamele bullen op en verlieten
de gelagkamer, de beide spelers in teleurgestelde
verwachtingen achterlatende.
„Als je me vroeger niet alles zoo uitvoerig ver
teld had, zou ik heden niets vernomen hebben,"
begon d'Anthol het gesprek.
„Leeft zij nog?" vroeg Louis bevend en aarzelend.
„Je moeder? Dat weet ik niet. Het huis is vele
jaren geleden verkocht."
„Waar is de familie dan heen getrokken?"
„Dat weet ik niet, maar de musschenverschrik-
ster is dood."
„Is tante Mietje dood?" en Louis streek met
de handen over zijn gelaat.
„Juist, tante Mietje! De ziel is oud genoeg ge
worden, om de hunkerende erfgenamen het geduld
te doen verliezen. Herinner je je ook dat ze een
buitentje had, ik geloof „Eigen Rust" genaamd?"
„Juist, „Eigen Rust"."
„Nu, daar is ze twaalf jaren geleden gestorven!"
„En mijn moeder? Waar is die gebleven? Woont
zij ook op „Eigen Rust"?"
„Wel neen! Je tante schijnt op haar ouden dag
nog vroolijke buien te hebben gehad en raad eens
wie daar woont?"
„Geen omwegen, d'Anthol! Ik wil weten wat je
vernomen hebt."
„Bedaar, ik heb zoo veel belangrijk nieuws ge
hoord, dat je mijn manier van verhalen voor lief
moet nemen; op een andere wijze lukt het me
heden niet. Doch vóór alles moet ik je van een
grooten last ontheffen: Kees de timmerman leeft!"
„Goddank!" sprak Louis aangedaan.
1 „Malle kerel!" bromde d'Anthol, „wat scheelt
je toch, sedert onze afreis ben je geheel en al
omgekeerd. Luister. Kees en Martha bewonen
„Eigen Rust" met een jonge man die naar alle
waarschijnlijkheid je zoon is. Zoo gaat het man.
De boel is verdeeld. Was ik voor je dwaze vlucht
reeds je vriend geweest, geen cent zou er van je
wettig erfdeel verloren zijn gegaan. We zijn een
paar maanden te laat kennissen geworden!" grin
nikte d'Anthol op duivelachtige wijze.
„Zwijg," morde Louis, terwijl hij het hoofd op
de borst liet zakken, „zwijg!" En in hevige ge
moedsbeweging sprong hij op en begon, de armen
gekruist, 't vertrek op en neer te loopen. Eindelijk
bleef hij met somberen blik voor d'Anthol staan
en dezep scherp in 'tgelaat ziende, vroeg hij:
„hoe heb je dat alles zoo spoedig vernomen?"
„Val mij niet in de rede," hernam d'Anthol.
„Luister: je voormalige woning heb ik spoedig
gevonden; huizen van dat soort veranderen niet
spoedig. Ik wandelde eenige malen langs het fraaie
gebouw op en neer, bij mij zelf overleggende hoe
ik er het best zou binnenkomen, toen ik een oud
besje in 't oog kreeg. Het trok mijn aandacht,
dat zij voor 't huis staan bleef en eenige malen
't hoofd schudde. Daar wilde ik meer van weten.
Ik slenterde achter haar aan, haalde haar in en
knoopte een gesprek met haar aan over het weer,
over die fraaie huizen en dat een deel der stad
zoo veranderd was. Ze ging met graagte op mijn
gesprek in en nam mijn uitnoodiging aan een
kopje koffie met mij te drinken. Ik kreeg haar
zeer gemakkelijk aan het babbelen en daarbij had
ik geweldig geluk. Het bleek namelijk dat zij
keukenmeid bij je familie geweest was en van haar
heb ik al die bijzonderheden vernomen die ik je
'daar even vertelde." Wordt vervolgd.