af op impagne! low jot witte winkel •roote etalages*^g - Rotterdam mé Slaapkamer Amerikaansche Anaemia Droppels. Haagscheveer 6a, ROTTERDAM. Beguns!fer onze Adyerteerders HE-WATERVERF ieste WOENSDAG 7 AUGUSTUS 1929 FEUILLETON. Tante Mietje PLUIMVEE Ruitijd. 215, nabij het Boschje |E UIT: ■LADE, iEL EN MARMER BLAD, ER BLAD, ÏT RIETMATZITTING, iTEL, 3 DEELIG MET ENS KAPOK, PRIMA TIJK, samen Dit uitstekende preparaat voor DAMES, is alleen verkrijg baar te ROTTERDAM Enorm sucer 3. Inlichtingen gratis ook p. brief lken boekhandel. prijs per kwartaal f 1,- josse nummers 0,075 ADVERTENTIËN van 16 regels 1,20 Elke regel meer 0,20 Bij contract aanzienlijk korting. Dienstaanbiedingen en Dienstaanvragen f bPcr plaatsing tot een maximum van 10 regels, elke regel meer 15 cent. Dit blad verschijnt iederen Woensdag- en Zaterdagmorgen. Het wordt uitgegeven door de N.V. Uitgeversmaatschappij „Onze Eilanden", Tel. Int. No. 15 Voorstraat Middelharnis. 11E JAARGANG. - N°. 77 Zelfmisleiding. Een der grootste, zoo niet de grootste fout, die wij menschen, de een in meerdere, oudere in mindere mate begaan, is voor zeker wel „zelfmisleiding". Het is een ge- vaarlök-domme fout, die in geen enkel op zicht concessies toelaatwant de zelfmislei- der misleidt, als logisch gevolg, ook anderen. En hierin slaagt bij helaas veelal, doordien hij, als zelf overtuigde met vuur en klem betoogt en in zijn optreden zeer positiefis. De mensch, die zichzelf misleidt, toont öf geen levenservaring te bezitten bf hij ver loochent zijne ervaringen van het leven, het zij, doordien hij de leering die daarin lag, verkeerd toepast, oi wei die leering achte loos is voorbij gegaan en zich niet meer herinnert, de ernstige, behartenswaardige les, die de ervaring hem gaf. Als wjj terugden ken aan onze kinderjaren, dan zal ons mis schien eenigermate de blanke bladzijde in ons levensboek heugen, n.l. die mooie onbe- schreven bladzijde, waarop onze moeder zoo ernstig, maar vol blijde hope staarde die bladzijde die rein bleef, omdat de kinderhand de levensschrijfstift nog niet kon hanteeren. Deze bladzijde is gewijd, niet slechts door hare reinheid, maar vooral ook, omdat het moeder oog daarop rustte, toen het moederhart een gebed opzond voor de reinheid en het toe komstig levensgeluk van haar kind. Maar het leven sloeg blad na blad om, en de blanke bladzijde kwain diep te liggen onder de vol geschreven bladen, waarvan alléén de her innering den inhoud kan mededragen. Het mensehenhart ging al de klassen van de levensschool door; de bladen werden volge schreven, maar een strenge hand, n.l. die van de waarheid, schreef onder verreweg meeste bladzijden, met onuitwischbare inkt: „onvoldoende". Op velen daarvan was het geschrevene zelfs met zwarte, dikke strepen doorgehaald. En het leven ging voort blad na blad om te slaan, tot het boek was volgeschreven en voor altijd werd gesloten door den doods engel, die geen beoordeeling, maar slechts dit eene beteekenisvolle woord „einde" neer schreef. Dit, o mensch, is uw leven en de inhoud van dat boek is uw levensgeschiedenis, die gij bezig zijt te schrijven en misschien wel dra te voltooien. Vraag aan „herinnering" den inhoud voor U open te leggen en sla dan niets over, van wat daar geschreven staat. Lees, lees eerlijk. Laat uw zielsoog vrij over het door Uzelf en door het lot daar neergesehrevene gaan. Sla niet over en wendt Uw oog niet af. Wht leest gij daar?.Leest gij daar, zoo gij nog jong zijt, dat gij zóó als gij denkt, moogt doorgaan te schrijven leest gij- daar, veerkrachtig mensch in het best van uwjaren, dat gij voldaan moogt zijn over wat gij tot nog toe op uw blad zijden hebt neergeschreven? En gij oude van jareD, die wellicht niet meer kunt verwachten dat U nog vele levensdagen zullen worden toegeteld, leest gij op de bladzijden van uw bijna volgaschreven levensboek, dat gij een welbesteed leven achter U hebt een leven, dat vruchten draagt voor Uzelf en voor anderen' Of leest gij, op bladzijde na blad zijde, dat nare woord: „onvoldoende"? Ziet gij wellicht hyathen, zwarte vlekken, on leesbaar schrift? Is het mogelijk, dat daar op verschillende bladzijden dikke zwarte strepen over het geschrevene heen zijn aan- VRIJ BEWERKT NAAR EEN NOVELLE VAN J. O. L. MARUNIER. gebracht?Wat leest gij toch in uw levens boek en wat heeft de strenge waarheid daarin geadviseerd? Kunt gij inderdaad te vreden zijn? Zijn er geen fouten gemaakt? Geen groote en geen kleine fouten geen vlekken? Leest gij wel goed?... O, daar zijn fouten grove fouten. En daar zijn vlekken en dikke, zeer zwarte strepen. Uw leven is mislukt... onherstelbaar verloren. En dat door eigen schuld?... Hoe vreeselijk. Neen, niet door eigen schuld? Heeft het noodlot, hebben anderen het U aangedaan? Treft U geen zelfverwijt?... Er zijn onge twijfeld heel wat menschen, die zich bjj voortduring schuldig maken aan zelfmislei ding. In zekere mate doen wij dit allen, doch velen toch zijn, ten aanzien van de zelfmisleiding, onverbeterlijk en zien er geen bezwaar in, zichzelf de kroon op het hoofd te plaatsen en zelfs een zeker martelaarschap aan te nemen. Zij misleiden zichzelf betref fende hun schuld-aandeel in de mislukking van hun leven en mede ten aanzien van hunne plichten. „Niet zij anderen hebben gefaald; zij zjjn de slachtoffers. Het leven is hun vergoeding verschuldigd.zoo wanen zij. Zij zullen zich dan ook eenvoudig scha deloos stellen voor het geleden onrecht. ZU willen het eenvoudig goed hebben voorden korten tijd, dien zij leven. Een ander moet zich ook maar zien te redden". Op die wijze gaat de zelimisleider voort het kwaad te bestendigen en zich aan nie- mands rechten te storen. Hunne rechten kan hij niet ontzienhij is daar immers geenszins aansprakelijk voor. Zijn welbespraaktheid maakt slachtoffers, overtuigt anderen van zijn goed recht en maakt het zelfs zöó bont, dat hij, hoe langer hoe brutaler geworden, zich dermate verhardt, dat hij spottend zich rechtvaardigt en uitgeeft voor een toonbeeld van goedheid, rechtvaardigheid en verstand. Hij ontziet geen middelen om het toch maar goed te hebben, zijn zelfzucht, zijn vadsig heid te dienen en voor velen zelfs een toon beeld te schijnen van voortdurende werk zaamheid, van nauwgezetheid en deugd. Indien zulk een zelfmisleider zijn welbe spraaktheid en slimheid eens aanwendde, om de keerzijde der medaille bloot te leggen, dan zou h{j ongetwijfeld veel succes hebben en voor zichzelf in een geheel ander licht verschijnen. De wereld laat zich wel om den tuiD leiden, doch allicht ziet een scherp ken» nersoog in het duistere hart van den zelf misleider en ontdekt de mystificatie, den leugen en de waarheid. Want brutaliteiten ODbeschaamheid verraden juist daardoor me nigmaal de ware inborst. Onbeschaamdheid verraadt nooit wijsheid en verstand. De mensch, die zichzelf en anderen tracht te misleiden, slaat ook wel eens, ondanks zijn wil, een blik in 't eigen levensboek. Als toe vallig komen in een onbewaakt en beter oogenblik zijn onbedorven jeugd, zijn tee- dere kinderjaren, m. a. w. de reine eerste bladzijden ook die allereerste, waaraan het moederbeeld en de moederstem zoo on afscheidelijk verbonden zijn, wel in zijn her innering een oogenblik opdagen en wijkt het zelfbedrog, om plaats te maken voor diepe schaamte misschien wel voor hel derziend- en zelfs voor oprecht berouw. Want die blanke, reine, eerste bladzijde van zijn volgeschreven levensboek heeft een zeld zame bekoring. Misschien kunnen de woor den van een langvergeten lied, een geluid, Eindelijk iag de boot aan, werd aan wal vast gelegd, de bruggen uitgeschoven en een drom van menschen verliet het schip. Onder die menigte bevonden zich twee passa giers, die bijna zonder bagage de boot verlieten en ongemerkt hun weg gingen. Hun kieeding was bijna armoedig en hun heele bagage bestond uit een dichtgeknoopten rooden zakdoek. Een pet, diep over het hoofd getrokken, en een grijsachtige knevel en baard deden van het gelaat van den eersten weinig ontwaren. Hij droeg een versleten zwart fluweelen jas, een geruiten broek en scheen zooveel mogelijk de blikken der omstanders te vermijden. De andere, wiens grijze haren en ge rimpeld gelaat van onder een pet te voorschijn kwamen, droeg een dichtgeknoopten zwarten jas en liep met beide handen in zijn broekzakken de menigte onverschillig en gluipend aan te staren. Toen zij de kade een eind weegs waren opgegaan, keken zij oplettend naar de kleine steegjes, die allen op de haven uitliepen, tot de grijsaard einde lijk zijn makker een paar woorden toevoegde en zij beiden een onaanzienlijk, smal, donker steegje Instapten. Voor een bouwvallig huis, voor welks glazen dat aan de moederstem, een oog, dat aan den moederblik herinnert, zelfs een gebroken en verkleurd stuk speelgoed, de reine eerste bladzijde van het haast volgeschreven le vensboek van onder de geelgeworden, dicht beschreven bladen te voorschijn trekken en een heimwee opwekken naar de in den le vensstrijd of in het levensgenot zoek geraak te reinheid en waarheid. Want de hand, die het leven loslaat, woelt in gele levensbladen en het zielsoog zoekt naar het blanke schut blad, dat het eerste hoofdstuk vooraf gaat. VIKING. De ruitijd voor onze hoenders is aange broken, de tijd van veel narigheid voor hen en voor ons. Voor hen, omdat ze zich niets prettig gevoelen in hun dunne jasje. Voor ons, omdat het niet prettig is zoo weinig eitjes te rapen. Verschillende ziekten openbaren zich ge durende dien ruitijd. De dieren verkeeren in een ziekelijken toestand en zijn o zoo vatbaar voor kouvatten. En uit kouvatten komt bij een kip heel wat voort. Een ruiende kip heeft veel voedsel noodig. In de eerste plaats moeten er veeren ge vormd worden, waarvoor heel wat eiwit noodig is. In de tweede plaats gaat er zeer veel warmte verloren, doordat het dier zoo weinig beschermende veeren heeft. Dat eiwit en dat warmteverlies moet dus aangevuld worden. En dat kan niet anders geschieden dan door voer. In den ruitijd moet men gewoon door gaan met ochtendvoer. Zoovelen huldigen nog den stelregel: geen voer, geen eten. Maar dit is glad verkeerd, want even noodig als het goed opfokken van de jonge hennen, is het goed door den rui heen helpen van de oudere hoenders. Ochtendvoer blijven we gewoon geven. Er behoeven wel geen eieren van gevormd te worden, maar veeren is ook eiwit en een nieuw veerenpak vraagt net zoo veel als een serie eieren. En wat het warmteverlies betreft, dit is een kwestie van zetmeelvoedering of van vet. Daarom in den ruitijd gerust mais, wat hennepzaad, zonne- pitten. Wat vetkanen zijn in dezen tijd ook op zijn plaats. "Verder moeten onze dieren tegen groote afkoeling beschermd worden. Dus bij winderig weer en bij sterken regen val houden we de erge ruisters binnen. Groenvoer houdt hen opgewekt en geeft hun de noodige afwisseling. Wie zijn dieren goed door den rui heen helpt, zal er veel pleizier van hebben. De jonge hennen zijn bij sommigen al aan den leg. Dat zegt niets. Want verschil lenden hebben al 6-maandsch hennen.Maar deze week hoorde ik ook al van hennetjes van vier en een halve maand, die al eieren legden Watje maar eieren noemt. Een duif legt ze bijna even groot. Als het eenmaal zoover is, dat ze te vroeg aan den leg zijn, dan valt het niet mee, om ze te doen op houden. Zoo mogelijk verhokken en weinig of geen ochtendvoer verstrekken is iets wat nog eenigszins kan helpen. Maar afdoende deur achter smerige roode gordijnen „hier logeert men en houdt men kostgangers" te lezen stond, bleven ze staan. Een oude gebochelde vrouw deed open en stak haar gelaat er buiten als een roof vogel naar aas tusschen de tralies. Toen zij de twee vreemdelingen had opgenomen, liet zij hen binnenkomen en bracht ze, zonder een yyoord te spreken, door een smallen, vunzigen gang in een kamer. Een paar wrakke tafeltjes tegen de vuil berookte wanden en een ronde tafel in het midden, eenige stoelen van verschillenden vorm, een bed stede die voor buffet diende en waarin een paar karaffen, gebroken glaasjes en flesschen stonden: dit was de gelagkamer van het logement. De reizigers plaatsten zich in den donkersten hoek van het vertrek, bestelden een paar glazen jenever en ontdeden zich van hoed en weinige bagage. De oudste leunde met beide ellebogen op de tafel en sprak, valsch lachende: „Zie zoo, wel kom in het lieve vaderland, nu zijn we waar we wezen moeten; hier zijn we veilig, dus snel aan het werk, hoor!" ..Ja, ja, niet zoo haastig," hernam de ander knorrig, „wanneer men mij ontdekte, was alles verloren. Ik ben immers hier zoo bekend!" „Kom, kom! Geen zwakheid! Ik heb onderweg ook reeds bemerkt dat je me graag zou willen loozen, zoo je er de kans slechts toe gezien had. Dat is niet heel beleefd, en niet heel dankbaar: heb ik je ooit octrooi voor mijn bewonderens waardige uitvindingen laten betalen; heb ik je niet jn staat gesteld om millionnair te worden? En, nu mijnheer mij ontberen kan en over een week of wat misschien wederom als een rijk man door de straten wandelt, zou hij zijn ouden vriend stil den aftocht laten blazen I Neen man, ik zal is dit niet. Nogmaals wil ik herhalen wat al zoo vaak gezegd is: geef hennen van 3 tot 5 maanden tweemaal per dag flink graan zooveel ze lusten, 's morgens en 's avonds. Pas op 5—5,5 maand beginnen we met al leen 's avonds graan en verder ochtendvoer. Die veel te vroege leg is heusch geen voor deel. En wat er nog bij komt. Die te vroege gsters zullen ons van den winter ook iets extra's geven. Ze zullen namelijk ophouden met den leg en in den rui vallen. Want dit komt by vroege legsters by na altijd voor: winter- of voorjaarsrui. Wie dit eens bij zijn jonge hennen ondervonden heeft, weet wat een schadepostje dit is. U kunt het treffen, dat het een lichte halsrui is, dat ze na eenige weken hun gestaakten leg weer opvatten, maar die eenige weekjes gaan niet zelden over in een rustperiode van één, twee maanden. En waar blijven dah de dure eitjes? Ze zijn voor goed verdwenen. En als die rui een zware rui wordt, dan moeten we zeker één, twee maanden wachten, eer ze weer beginnen. "Vroege hennen, ik bedoel te vroege hen nen, vallen dus vaak in een ontijdigen rui. Daar is niets aan te doen. Maar wie zijn hennen op tijd heeft gebroed en ze door ondoelmatig voer te vroeg aan den leg en dus aan den rui helpt, heeft deze schadepost aan zich zelf te wijten. Honing. Geachte lezeres en lezer, maar vooral leze* res, voor U speciaal is dit artikeltje geschre ven. Want dat is zeker, als mijn lezeressen honing waardeeren, krijgen mijn lezers het vanzelf. En omgekeerd 3 als zy niet van honing houdt of ze niet kent, dan krijgt hy ook vanzelf niet de gelegenheid ze te gebruiken. Een enkele uitzondering is daar om dezen regel te bevestigen. De imkers en verder misschien nog enkele procenten van Neêrlands bevolking weten precies, waar honing vandaan komt en ken nen de kwaliteiten. En de rest van ons volk, misschien 95 pCt.? Die weten van hooren zeggen, dat de honing van de bijen komt. En misschien de helft weten van hooren zeggen, dat honing zoet is en lekker en weinigen weten er nog bij te vertellen, dat honing voedzaam en geneeskrachtig is. Dat is jammer, maar menschelijk. Want het byenleven laat zich niet bekijken met een oppervlakkigen blik, blijft zelfs nog on begrepen bij flinke studie. Byen houden geeft kijk en inzicht, diep inzicht. Het onbegrepen bijenleven geeft een stuk natuur te zien dat behoort tot het mooiste van de redelooze schepping. Maar ik zou het over honing hebben, dat is waar ook. Honing is een van de oudste gerechten. Vele warmere streken bieden ze in de natuur nog bij groote hoeveelheden aan. Wilde bijen volken bewonen daar rotsspleten en holle boomstammen en de „wilde" volksstammen weten deze met groote behendigheid te ont dekken en te bemachtigen. In ons land is een „wild" bijenvolk een zeldzaamheid. Hier houdt men de bijen in korven en kasten en benut haar goede eigenschappen voor bevruchting en leidt de bijen stelselmatig tot wasproductie en honinggewin. Vroeger kende men de beroepsimkers, die moesten bestaan van wat hun „volken" opleverden. Dit gemoedelijk „ras" is aan het uitsterven. Beroepsimkers zijn er niet veel meer. Het groote meerendeel der bijenhouders zyn nu amateurs, waarbij de liefhebberij een meer of minder groote plaats inneemt. Het gel delijk voordeel wordt gaarne aanvaard, maar is geen hoofddoel meer. De moeite en kosten worden by velen zelfs niet eens betaald. Hoe dat komt? Ja, daar zijn veel redenen voor het grijpen, maar één er van is, dat de honing bijna niet gegeten wordt. Honing is bij de Nederlanders onbekend. En als ze nog honing eten, nu ja, dan nemen ze goed- koope buitenlandsche honing. Want honing is honing en of het nu buitenlandsche of inlandsche is, dat zal toch wel gelijk blij ven, Dat idee is echter verkeerd. Honing wordt geleverd in veel kwaliteiten. Er is wel honing in den handel, waarop de naam „kwaliteit'! eigenlijk niet toepasselijk is. De bijen verzamelen de nectar der bloemen en als deze niet geheel noodig is voor voedsel voor larven en henzelf, wordt deze opgelegd in cellen, mooi gevormde kamertjes van was. Deze kamertjes zijn zoo klein, dat ze slechts enkele druppels honing bevatten. Maar vele kleintjes, enz.... Een bijenvolk kan een honingoogst opleveren van tientallen kilo grammen. In bijenkorf of -kast bouwen de bijen hun cellen met duizenden aaneen tot raten. Die cellen worden echter niet alleen gebruikt als voorraadschuur van honing. Ook de eitjes worden door de koningin daarin gelegd en zeer veel cellen herbergen tydelyk een larf en pop. Ook veel stuifmeel wordt van de bloemen meegebracht en ook dit wordt in cellen opgeslagen. De bloemennectar is nog geen honing. Deze moet in de cellen eerst rijpen. Daarna worden de cellen ver zegeld, d.w.z. er wordt een deurtje van was voor het schuurtje gemaakt. Deze honing is voor het gebruik geschikt. Smaak en geur van honing en ook andere eigenschappen zijn afhankelijk van de bloemen, waar de bijen de nectar haalden en we kennen o.a. klaverhoning, lindehoning, boekweithoning, heidehoning enz. Nieuwgebouwde raat is bijna wit van kleur. Als deze nieuwe raat, met honing gevuld, verkocht wordt, heet dit raathoning. Oude raat, geel tot zwart van kleur, is hiervoor niet te gebruiken. Het gezicht is te onsma kelijk. Raathoning is de beste kwaliteit. Dit is op het gezicht al te beoordeelen. Deze raat en ook andere raat is te slingeren, d.w.z. met een honingslinger wordt de honing uit de cellen geslingerd en opgevangen. Dit is prima honiDg. Ook kan men de honing uit de cellen laten lekken. Prima ook in kwaliteit. Maar men kan ook de honing persen. En dan let men niet altijd op de raat. Stuifmeel en wat „broed" raakt ook wel daarin ver zeild. Deze pershoning is dus wel een kwa- liteitje minder. Bovendien kan honing nog vervalscht worden ofwel blootgesteld aan te hooge temperatuur, enz. Het is niet mijn bedoeling alle fouten en foutjes hier op te noemen. Als ik bereik, dat mijn lezeressen en lezers wat meer aafi- dacht schenken aan het kostelijke en nooit hoog genoeg te schatten product „honing", ben ik meer dan voldaan. Hoe kunt ge nu komen aan prima honing Dat is tegenwoordig niet moeilijk meer. Koopt geen buitenlandsche honing, want hiervan weet U niets af en de handelaar in de meeste gevallen ook niet. Koopt Neder- heden alle inlichtingen omtrent je familie inwin" nen en daarnaar zal ik weten te handelen, hoorl" De gebochelde trad nu met brood en een flesch sterken drank binnen, waarvan de oude zich dadelijk meester maakte. Het was inmiddels duister geworden in de gelag kamer, die door een klein raam haar licht uit het voorhuis ontving. De oude vrouw stak dus een lamp aan, die in het midden van het vertrek hing, doch dat licht was niet toereikend om de hoeken der kamer te verlichten. Er traden nu een paar bezoekers de kamer binnen. Het schenen bekenden, die de waardin toeknikten, toen zich aan de ronde tafel neerzetten. Deze gasten hadden een ongunstig voorkomen en gluurden zijdelings naar de twee vreemdelingen in den hoek. Daarop haalde de een een vuil spel kaarten te voorschijn, ledigde zijn beurs op de tafel en begon met zijn makker te spelen. Blijkbaar schenen zij beide vreemdelingen tot het spel te willen verlokken, want telkens vermeerderden zij de hoopjes zilvergeld en loerden dan naar den overgebleven vreemdeling in den hoek. Doch deze was met zijn gedachten ver weg gedwaald en met zijn hand het hoofd ondersteu nende, tuurde hij mijmerend In het roode flikke rende lamplicht. „Mijn moeder, mijn moeder! Nu ik voet aan wal heb gezet, veracht ik mij zelf nog meer! Al moest het me mijn heele fortuin kosten om me van dien schelm los te koopen, nog liever dat dan zoo'n galgenleven.Waar ben ik toe geko men...", zuchtte hij en sloeg wanhopig met de vuist op tafel. De oudste, onze vroegere chevalier d'industrie, trad nu juist het vertrek weer binnen en fluisterde hem toe: „veel nieuws. Ik heb een afzonderlijke kamer besteld, volg mij." Zij namen hun schamele bullen op en verlieten de gelagkamer, de beide spelers in teleurgestelde verwachtingen achterlatende. „Als je me vroeger niet alles zoo uitvoerig ver teld had, zou ik heden niets vernomen hebben," begon d'Anthol het gesprek. „Leeft zij nog?" vroeg Louis bevend en aarzelend. „Je moeder? Dat weet ik niet. Het huis is vele jaren geleden verkocht." „Waar is de familie dan heen getrokken?" „Dat weet ik niet, maar de musschenverschrik- ster is dood." „Is tante Mietje dood?" en Louis streek met de handen over zijn gelaat. „Juist, tante Mietje! De ziel is oud genoeg ge worden, om de hunkerende erfgenamen het geduld te doen verliezen. Herinner je je ook dat ze een buitentje had, ik geloof „Eigen Rust" genaamd?" „Juist, „Eigen Rust"." „Nu, daar is ze twaalf jaren geleden gestorven!" „En mijn moeder? Waar is die gebleven? Woont zij ook op „Eigen Rust"?" „Wel neen! Je tante schijnt op haar ouden dag nog vroolijke buien te hebben gehad en raad eens wie daar woont?" „Geen omwegen, d'Anthol! Ik wil weten wat je vernomen hebt." „Bedaar, ik heb zoo veel belangrijk nieuws ge hoord, dat je mijn manier van verhalen voor lief moet nemen; op een andere wijze lukt het me heden niet. Doch vóór alles moet ik je van een grooten last ontheffen: Kees de timmerman leeft!" „Goddank!" sprak Louis aangedaan. 1 „Malle kerel!" bromde d'Anthol, „wat scheelt je toch, sedert onze afreis ben je geheel en al omgekeerd. Luister. Kees en Martha bewonen „Eigen Rust" met een jonge man die naar alle waarschijnlijkheid je zoon is. Zoo gaat het man. De boel is verdeeld. Was ik voor je dwaze vlucht reeds je vriend geweest, geen cent zou er van je wettig erfdeel verloren zijn gegaan. We zijn een paar maanden te laat kennissen geworden!" grin nikte d'Anthol op duivelachtige wijze. „Zwijg," morde Louis, terwijl hij het hoofd op de borst liet zakken, „zwijg!" En in hevige ge moedsbeweging sprong hij op en begon, de armen gekruist, 't vertrek op en neer te loopen. Eindelijk bleef hij met somberen blik voor d'Anthol staan en dezep scherp in 'tgelaat ziende, vroeg hij: „hoe heb je dat alles zoo spoedig vernomen?" „Val mij niet in de rede," hernam d'Anthol. „Luister: je voormalige woning heb ik spoedig gevonden; huizen van dat soort veranderen niet spoedig. Ik wandelde eenige malen langs het fraaie gebouw op en neer, bij mij zelf overleggende hoe ik er het best zou binnenkomen, toen ik een oud besje in 't oog kreeg. Het trok mijn aandacht, dat zij voor 't huis staan bleef en eenige malen 't hoofd schudde. Daar wilde ik meer van weten. Ik slenterde achter haar aan, haalde haar in en knoopte een gesprek met haar aan over het weer, over die fraaie huizen en dat een deel der stad zoo veranderd was. Ze ging met graagte op mijn gesprek in en nam mijn uitnoodiging aan een kopje koffie met mij te drinken. Ik kreeg haar zeer gemakkelijk aan het babbelen en daarbij had ik geweldig geluk. Het bleek namelijk dat zij keukenmeid bij je familie geweest was en van haar heb ik al die bijzonderheden vernomen die ik je 'daar even vertelde." Wordt vervolgd.

Krantenbank Zeeland

Onze Eilanden | 1929 | | pagina 1