OP IET DSON IBOUW ssen met den KOOPSNUMMER iractische ►VROUW iN EN PULLEY >DELHARNIS WOENSDAG 3 JULI 1929 11E JAARGANG. - N°. 67 Pluimveeteelt. FEUILLETON. De slachtoffers der Wraak. dit de periode der Lijfstraffelijke rechtspleging. PUROL er op L LEEST VOORAL \NS VERSCHENEN IS MAANDBLAD BEVAT WAARDE- kEDUCTIEBONS EN 30RDEELIGE AAN- 135 is gemakkelijk jen lagere kos- ïrdson worden itigheid aan- i- en onder orden. gen bedrijf de tractor aan- producten niet Jassen hebben zij Prijs per kwartaal Losse nummers f 1,- 0,076 ADVERTENTIËN van 16 regels 1,20 Elke regel meer 0,20 Bij contract aanzienlijk korting. Dienstaanbiedingen en Dienstaanvragen f 1,per plaatsing tot een maximum van 10 regels, elke regel meer 15 cent. Dit blad verschijnt iederen Woensdag- en Zaterdagmorgen. Het wordt uitgegeven door de N.V. Uitgeversmaatschappij „Onze Eilanden", Tel. Int. No. 15 Voorstraat Middelharnis. Vragen, deze rubriek betreffende, kunnen door onze abonné's worden gezonden aan Or. B. J. 0. te HennepeDiergaarde- singel 96a Rotterdam. Postzegel van cent voor antwoord insluiten en Blad vermelden. dunschalige eieren en gaasbodems die niet deugen. Herhaaldelijk worden, vooral in dezen tijd des jaars, vragen gesteld hoe het komt dat de kippen windeieren leggen of eieren met dunne schalen. Ook de handelaars klagen daar wei over, want vooral de dunschalige eieren breken gauw en veroorzaken dus verlies. Nu is het eigenaardig dat, voorql in Engeland, geklaagd wordt, dat in de laatste jaren de schalen der eieren zwakker worden, dunner, en kreeg men hier en daar allerlei kwesties tusschen produ centen en handelaren. Vooral ook bij de spoor wegmaatschappijen is deze hoogere breekbaar heid der eieren opgemerkt. Op het oogenblik schijnt het dus nog min of meer een zuivere handelskwestie te zijn, doch de zaak zit natuurlijk veel dieper en wel öf bij de kippen óf bij het voer: Een der grootste eierhandelaren in Engeland schreef onlangs dat zij behalve dunne schalen en alge- meene zwakte der eieren (gauw uitzakken van den dooier enz.) ook bij betrekkelijk versche eieren, groote luchtkamers geconstateerd had den en dit wel vooral bij de eieren van groote piuimveebedrijven. Ging men de oorzaak na dan vond men öf verzwakte kippen öf onge schikt voer. Dit wijst dus op een zeer verdacht teeken des tijds, en hoewel het-veel gauwer gezegd is dan bewezen dat op de moderne groote bedrijven in Engeland de kippen ver zwakt zijn, moet men wel degelijk aandacht schenken aan een dergelijk oordeel van door de regeering gepatenteerde eierhandelaren. De zaak moet dus van twee kanten bekeken worden en wel van de voedingskant en van den kant der kippen zelf. Als wij het over de voeding der leghen hebben moeten we feitelijk al bij de voeding der kuikens beginnen. Als men de jonge kuikens te veel forceert, dan krijgt men te vroege productie van dieren die nog niet uitgegroeid zijn. Het klinkt wel heel aardig als men zoo hier en daar hoort zeggen; mijn kuikens zijn pas 4| maand oud en ze leggen al, maar het wijst op niet veel goeds. De hen moet eerst volkomen uitgegroeid zijn wat haar geraamte betreft voor zij flinke eieren kan gaan produceeren. Te vroeg leggen gaat ten koste van het lichaam. Vandaar dus dat een goed opfokvoer weer eenigszins anders samengesteld is dan een goed legvoer. Men kan de eischen wel in één soort voer combi neeren, maar dan krijgt het kuiken in het voer te veel koolzure kalk of te weinig phosphorzure kalk en de hen te weinig koolzure kalk of te veel phosphorzure kalk. Ook wijzen moderne proeven er op dat tot opbouw van het lichaam andere eiwitbouwstoffen, z.g. amino-zuren noodig zijn als tot instandhouding van het lichaam en eierproductie. Op dit gebied ver keert de voedingsleer nog geheel in het begin stadium. In den laatsten tijd wordt juist enorm hard gewerkt aan deze eiwitbouwsteenen met het oog op een doelmatige en economische voeding. Zoo heeft men bij proeven in Amerika opgemerkt dat een bepaalde eiwitbouwsteen, genaamd tryptophaan, onmisbaar is voor den snellen groei van kuikens en dat deze in vleesch meel in te geringe hoeveelheid voorkwam om den groei van kuikens flink aan den gang te houden. Voor leggende hennen bleek echter dit vleeschmeel wel voldoende te zijn. Een sterk (UIT HET DUITSCH.) 30) „Hadden ze mij maar om geld gevraagd, ik zou het hun graag gegeven hebben." Eduard maakte een twijfelachtig gebaar en riep: „onderzoek eerst wat je mist!" „Denk je dat het veel is?" „Ik vermoed het wel. Voor een geringe som zou Arthur geen moordenaar geworden zijn." „Laten we er verder over zwijgen, Eduard." „Ik vind het uitstekend." Ér ontstond een pauze, gedurende welke Arnold in gedachten door het venster zag; Eduard nam hem aandachtig op en kwam tot de conclusie dat Arnold er veel opgeruimder en vroolijker uitzag dan vroeger. Reeds wilde hij hem schertsend naar de oorzaak vragen toen Arnold zeide: „Geloof je dat het Arthur's voornemen geweest is, om ook mij doodelijk te wonden?" „Ja," antwoordde Eduard op vasten toon. „Ik heb hem nooit eenig kwaad gedaanI" voorbeeld omtrent het nut van deze eigen aardige eiwitbouwsteenen is ook dat van de cystine, een eiwitbouwstof die zwavel bevat en die noodig is voor de vorming der veeren. De kippen hebben daar dus veel van noodig. In den ruitijd geeft men er nu niet genoeg van in het voer en dan breken ze als het ware in haar eigen lichaam eiwitten af en halen daal de cystine bouwsteentjes uit. Daardoor slijt het lichaam sterk, soms 50 gram op één dag. Voert men nu de kip slechts met enkele gram men cystine dan haalt zij hieruit haar behoef ten voor de veeren en laat haar lichaamseiwit met rust. Dat wil dus zeggen dat men door de toevoeging van een paar gram cystine een zeer belangrijke eiwitbesparing verkrijgt. Het zelfde heb" ik al eens uitgelegd van de kaik- zouten. Om voldoende kalk te krijgen voor haar eieren breekt de hen, als men haar geen kalk genoeg voert, haar eigen beenderen af en verzwakt dus zeer sterk Ondoelmatige voedering kan echter nog aan iets anders liggen dan aan gebrek aan bepaalde stoffen. Als men n.I. aan de dieren bedorven voer of te sterk prikkelend voer geeft kunnen zij darmstoornissen krijgen. Daardoor lijdt natuurlijk de vertering sterk en de opname in het lichaam. Heel sterk ziet men dit bijv. bij de thans weer heerschende coccidiosis. Deze ziekte steekt n.I. in dezen tijd des jaars haar kop op. De coccidiën vernielen den darmwand der halfwas kuikens, deze dieren kunnen hun voer niet meer verwerken en vliegen in een paar dagen achteruit in gewicht. Denk er dus in dezen tijd des jaars om een geval van diarrhee bij een kuiken niet te licht op te vatten, het kan aanleiding zijn tot en orme schade. Een zeer leerzaam voorbeeld van voorzich tigheid dienaangaande kreeg ik deze week. Het is werkelijk iets dat mij zelden overkomt. Een lezer zendt mij een soort worm van on geveer 5 c.M. lengte en 3 m.M. dik. Hij schreef er bij dat hij dit 's morgens op den grond in het kuikenhuis gevonden had en vreesde dat er iets niet in orde was, hoewel alle kuikens nog goed gezond waren. Bij onderzoek bleek nu deze z.g. worm niets anders te zijn dan een opeenhooping van coccidiën uit den blin den darm, het was als het ware een worstje van coccidiën. Natuurlijk werd de man direct gewaarschuwd en heeft waarschijnlijk door de voorgeschreven maatregelen nog een hevige besmetting kunnen voorkomen. Welke deze maatregelen waren? Direct alleen karnemelk te drinken geven met droog meel als voer. Direct het heele hok schoonmaken en turf molm op den vloer. Alle voer- en drinkbakjes op gaasvloertjes,. 1 c.M. hoog en alles wat maar even zijn vleugels laat hangen er uit en op ruimen. Eerdaags beschrijf ik deze zaak wel nader, de lezers zijn nu al vast gewapend als er iets komt dat niet in orde is. Van gaasvloertjes gesproken! Gisteren werd ik vrijwel gelijktijdig opgebeld door twee hoenderparken in de buurt van Rotterdam. Beide hadden kuikens opgezonden die coccidi osis hadden en beiden zaten door de plotselinge sterfte geweldig in angst. De een zeide er bij dat hij nog wel mijn advies opgevolgd had. Nou, dat was natuurlijk aanleiding om er direct op af te gaan, zonder evenwel den eige naar te zeggen dat ik komen zou. Wat denkt gij dat ik vond? Een vies, vuil hok met totaal vervuilde bodem. Daarop een drinkbak met Dit moet Uw eerste gedachte zijn bij Brand- en Snij wonden, Ontvellingen en allerlei H u i d ve rwo n dingen Het verzacht en geneest (Adv.) „Maar er bestond geen mogelijkheid langs een anderen weg bij de kas te komen." „Hij kende mijn goedheid „Ongetwijfeld, en in het leven van papa Dorn- berg heeft hij daarvan genoeg bewijzen ontvangen. Het stiet hem tegen de borst je telkens om onder steuning te vragen." „Er ligt een ongeëvenaarde sluwheid in, het venster dat iedereen ontoegankelijk acht, te ge bruiken om dengene te dooden, die de kas geopend heeft." „Ik Begreep de juiste toedracht der zaak," merkte Eduard op. „Ik ken den wraakzuchtigen moedwil, waarmee hij het witte katje van Jenny, dat zich in de zon koesterde, de poot afschoot; waarmee hij de kostbaarste bloemen in den tuin als mikpunt kooswaarmee hij zelfs menschen- levens in gevaar bracht door de arbeiders de muts van het hoofd te schieten. Papa Dornberg is ér achter gekomen, dat Arthur misbruik maakte van de buks, want op zekeren dag eischte hij ze op en na dien tijd heb ik er niets meer van gehoord of gezien." „Ik herinner het mij. Pa hield jou voor den uitvinder en Arthur voor den dader dier baldadig heden. Daar de oude spookgeschiedenis van den berggeest door die geheimzinnige voorvallen weer werd opgewekt, achtte hij het noodig hieraan een einde te maken. Met welke duivelsche wreedheid heeft Arthur dit onschuldig speeltuig ontheiligd." iets dat karnemelk geweest was doch er al twee dagen in stond en nu een mengsel van mest en bedorven karnemelk was. Voerb^kjes op den grond, vol met mest en zoo waar... onder de w^rmwaterbuizen een stukje gaas, ongeveer 1 c.M. boven den grond. In het hok verder een emmer vol doode kuikens, waarop levende lustig rondsprongen, in het hok op den grond zeker tien doode en een hoop stuip trekkende. Daarna den tweeden hoenderparkhouder een 20 K.M. verder plotseling op zijn dak gevallen. Ook hier hetzelfde. Een groot hoenderpark, hokken vol halfwas kuikens en de hokken pot dicht. Op den vloer een vieze massa en tusschen voer- en drinkbakken zoo weinig ruimte, dat de kuikens er amper tusschen konden staan. Vandaar dat ze met hoopen op en in voer en drinkbakken zaten. Waarom de kuikens niet buiten liepen? vroeg ik. Dan gaan ze allemaal dood van de kou, zei de eigenaar, want het is niets dan kou! Toen ik hem vertelde wat net was, was Leiden in last, doch naar mijif idee kan hier niets meer helpen. De kuikens waren door de opsluiting veel te sterk onder ling besmet en ik voorzie dat ze alle 500 wel binnen een week gepiept zullen zijn. En zulke hoenderparken zetten soms reuzen adverten ties, zoodat men denken zou dat het wonder wat was. Een en al coccidiosis-besmetting, de heele boel. Ziedaar dus waar we voorloopig al met ons eierpraatje beland zijn, bij kuikens met coccidiosis. Dr. te Hennepe. vrijheid. „Vrijheid" is meerendeels een jeugdge dachte, eigenlijk een illusie, die aanvankelijk ruim en weelderig aandoet, doch bij het vorderen der jaren, al heel spoedig op een herschenschim gaat gelijken in spijt van ons hardnekkig streven en najagen. Is „vrijheid" in waarheid wel iets méér dan een gedachte, dan een ruim en breed uitgaan onzer wen- schen naar de dingen van het leven? Is „vrij heid" inderdaad iets, dat door volhardenden ijver, door helder uitzien en voorzichtig han delen, kan worden gegrepen? Of is de zoo genaamde „vrijheid" niet veeleer een ge vangene, die steeds maar tevergeefs door haar celvenster uitkijkt naar de ideëele, maar illusoire ruimte, waar in zij hare vleugelen wijd zou willen uitslaan? „Vrijheid" mag de mensch zich voorstel len met gesloten oogen, zooals men zich, hoog boven zich, de eeuwige ruimte denkt. Zoodra men de oogleden opslaat, ziet men de celwanden, bespeurt men de ketenen weer, die den mensch beletten die onbe perkte ruimte in te gaan. „Vrijheid" bestaat slechts als een schoone droom, die plots een einde neemt. „Vrijheid" paart zich niet met het samengaan der menschen, die ver schillend denken, verschillend gevoelen en verschillend optreden. Vrijheid is een vogel met sterke vleugels en verziende oogen doch opgesloten in een onverbreekbare kooi, waarin hij straks zijn weemoedig lied vol heimwee zingt. „Vrijheid" zal nimmer haar jubelzang kunnen doen hooren, zooals de leeuwerik zijn teere blijdschap uitjuicht hoog, in de luchtWat „vrijheid" be treft, moet de mensch zich steeds tevreden stellen met een surrogaat, dat niet eens altijd en voor iedereen verkrijgbaar is. Het „vrij- zijn" zouden wij ons hoogstens alléén kun nen voorstellen, na de aflegging van ons stof felijk omhulsel. Want het aardsche leven van den mepsch het eenige leven, dat wij kennen en eenigermate kunnen beoordeelen, is immers vol hooge muren, vol ketenen, sloten en grendels. Overal vindt het men- schenoog, dat naar ruimte en vrijheid zoekt „Ja, Arthur heeft bewezen waartoe de wraak in staat is." „Wij waanden ons zoo veilig," sprak Arnold bewogen. „En dat de trouwe Rohrburg daaraan ten offer moest vallen." „Ik ben overtuigd dat hij Arthur gezien heeft," béweerde Eduard. „Maar laten wij die treurige herinnering verdrijven en over wat anders praten. Hoe gaat het met Felicia en hoe ben je met haar in kennis geraakt." „Ik heb haar slechts tweemaal gesproken," ant woordde Arnold. Eduard zag hem verrast en vragend aan. „Ik heb haar dagelijksch gezien voor het venster der tuinkamer, welke zij bewoont gezien heb ik haar en haar beeld sloop in mijn hart, vervulde mijn ziel en was het voorwerp mijner droomen!" „Men kan moeilijk meer van een beeld ver langen!" schertste Eduard. „Eenige dagen geleden zag ik haar in den tuin en toen sloeg ik alle voorschriften van den dokter in den wind. Het eerste bericht uit Ammerbach deelde zij mij mede." „Zij, Felicia?" vroeg Eduard gespannen. „Zou Schladen hier niet in het spel geweest zijn? En wat zei, wat dacht, wat oordeelde Felicia?" „Zij bleef borg voor je," antwoordde Arnold oprecht. „Zie je de engelen kunnen het best in de harten der menschen lezen. Heb je haar je liefde het opschrift: „Verboden voor menschen". Maar dit verbod is tevens de band, die de menschen aaneen snoert, de band, die hen dwingt samen te gaanin één richting, naar één doel. Het gebouw der groote maat schappij eischt vaste arbeiders, die volgens één plan op één wijze dat gebouw optrekken en onderhouden. Losse arbeiders men schen, die gelooven „vrij" te zijn en een „eigen wil" te kunnen volgen, zijn voor de maatschappij, voor het groote samenleven der menschen, onbruikbaar. Er bestaat geen „absolute vrijheid". Over al is „aanwijzing" overal zijn de wetten, die den „vrijen wil" aan banden leggen. Wij menschen worden immers niet vrij geboren. Een natuurwet gebiedt en wij zijn qr; een natuurwet grijpt in en wij gaan. En wij vragen ons immers af: „Waarom het groote, alles bepalende Wetboek aldus werd geschreven?" Zoo zien wij dus allen bij voortduring: dat elk menschenpogen en elke menschen- strijd, om „vrij" te zijn, hopeloos is. Alle eeuwen hebben het bewezen, en deze eeuw INGEZONDEN MEDEDEELING. E3 r\andwoneler» 2Lyr-i pLjoUjK*®*"1 cUirer» Icing omdat de V"»uvid AKv^erö Op verdrijft dctdelde pij», ctoet de et ren verduynen er» geneed zonder liHeeK^na Akkg VCiooe» Verbalaenrv Adv.m P»ig»K&cV*r >9L_ nog wel het meest. Want geen vorige eeuw heeft over zooveel bewijsmateriaal voor „menschenonmacht" en „menschengebonden- heid" kunnen beschikken. De afhankelijk heid van de menschen onderling de ge bondenheid van de volken onderling zijn, méér dan ooit, in de laatste kwart-eeuw, in de laatste tien jaren, gebleken. Het algemeen onderling belang in de groo te maatschappij van de samenleving, belet alléén reeds de persoonlijke vrijheid van den mensch; wat aldus de solidariteit in de eerste plaats noodzakelijk maakt. Want door één- drachtelijk samenwerken alléén, kan immers een staat zijn welvaart en onafhankelijkheid ten deele gewaarborgd zien, en in het bezit komen van eene betrekkelijke vrijheid als natie. Wij menschen zijn veelal fier op onze persoonlijke (vermeende) vrijheid, en dui den die fierheid aan als een deugd. Wie wil niet gaarne vrij en onafhankelijk heeten? Inderdaad kunnen wij onze onafhankelijk heid voor zoover Wij dit, als leden van dezelfde groote maatschappij, kunnen mo gen zijn waarborgen en beschermen, door onze wijze van leven, en door onze persoon lijke werkkrachten zooveel mogelijk te mo- biliseeren. Het persoonlijk belang heeft mits zich aanpassend bij het algemeen be langongetwijfeld recht van bestaan. Wij kunnen en" mogen evenwel ons persoonlijk belang niet anders isoleeren, dan door een zelfzuchtig optreden ten aanzien van onze naaste omgeving, en veelal ook ten aanzien van de maatschappij, waarin wij leven. Ons finantieel onafhankelijk zijn, is, ten belange van onze vrijheid, weliswaar een machtige factor; doch het gebiedend „Gij moet" staat toch altijd en overal voor ons geschreven hetzij, in onzen strijd om het bestaan, hetzij, verklaard?" „Neen, en ik verzoek je dringend er tegenover haar nooit op te zinspelen. De tijd zal ongetwijfeld ontwikkelen wat nu in het verborgen kiemt!" „De tijd heeft vleugels, waarmede hij dikwijls de schoonste zaken verbrijzelt. Als ik je was, dan wenschte ik mijn geluk zoo spoedig mogelijk te verzekeren. Ken je mevrouw von Passa Neen! Nu, dan moet ik je even opmerken dat zij voor goede menschen een fee, voor zwakke daar entegen een duivelin is. Haar invloed op Felicia is groot. Dat zij vooroordeelen heeft, bewees zij, door te breken met Rudenzi, omdat men haar verteld had, dat hij graag naar de soos ging." Dezen raad knoopte Arnold zich goed in de ooren. Zoodra hij nagenoeg geheel hersteld was, deed hij aanzoek om de hand van Felicia en na eenige maanden waren ze een gelukkig paar. Eduard voltooide zijn studiën en hoewel altijd even levenslustig, werd hij een ijverig en bekwaam mederwerker van Arnold. Eens in de week bezocht hij 's avonds de soos in de stad. Dan ging het vroolijk toe in de vriendenkring. Alleen Schladen ontbrak. Nadat de onschuld van Eduard ondubbel zinnig bleek, vroeg hij overplaatsing. Hij vertrok met stille trom, door niemand betreurt. Jenny Geiserheim bracht het er heel slecht af. Jarenlang bleef zij als ook de oude houtvester, verscholen. Na eenige jaren kwam de houtvester als een bedelaar gekleed terug. Hij verhaalde dat om vrede te houden met plicht en geweten. Doch ook onze liefde voor den mede- mensch, en onze persoonlijke liefde voor de onzen, leggen mede, in meerdere of min dere mate, onze persoonlijke vrijheid aan banden; en niet zelden moeten wij tot onze beschaming erkennen, dat wij daartegen he laas al te dikwijls in opstand komen. Hoe bewonderen wij menigmaal die menschen, van wie wij weten, dat zij niet alléén hunne vrijheid, maar tevens hunne rust, hun ge mak en genoegen, en tevens hunne krachten ten offer brengen, ten bate van de lijdende menschheid. Wij erkennen immers herhaal delijk: „dat wij zelve niet in staat zouden zijn, altijd in een omgeving te wezen van lijden en sterven en onze krachten, onze rust en onze vrijheid daarvoor ten beste te geven". Doch het meest van alles legt „de plicht" beslag op de vrijheid, die wij begee- ren, en die wij gelooven te mogen bezitten als een geboorterecht. O, als wij waarlijk gelukkig willen zijn, of wenschen te worden, laten wij dan niet al te zeer haken naar persoonlijke vrijheid. La ten wij dan, naar ons kunnen en vermogen, trachten in te zien, dat er belemmerende muren en ketenen zijn, waaromheen wel klimopranken eii geurende rozen zich moe ten slingeren aangedragen door den liefdes engel, die de hand sterkt, die helpen wil, die het oog open houdt, dat wakend blijft uitzien bij de lijdenssponde, en slechts die vrijheid begroet, die opgroeit uit een hoog plichtsbesef. Afgaande op de symptomen, die zich in het maatschappelijk leven voordoen, moet men wel tot de conclusie komen, dat de gansche menschheid op onrustbarende wijze gedreven wordt door hare zucht naar vrij heid en onafhankelijkheid méér dan door het besef, dat solidariteit slechts is: één- drachtige samenwerking om tot aIgemeene welvaart te komen. Daaraan moet noodwen dig de persoonlijke vrijheid worden opgeof ferd. Gemeenschappelijke welvaart kan slechts aan een volk den voortdurenden vre de verschaffen, en van de onderlinge gebon denheid de banden zacht en onmerkbaar maken; zoodat de persoonlijke vrijheid zich den ademtocht niet voelt benomen, en daar entegen den steun waardeert, die uitgaat van „het voeling houden met het algemeen belang". Nogmaals: een volstrekt persoonlijke vrij heid is onbestaanbaar; doch zij is ook niet de ideëele vrijheid. Gedeelde welvaart, ge deelde genietingen en gedeelde lasten, zullen in de maatschappelijke samenleving onge twijfeld het gemis aan een te hoog opge voerde persoonlijke vrijheid ruim vergoeden. En waarom ook zouden wij zulk een hooge waarde hechten aan een geisoleerde per soonlijke vrijheid, die toch onbestaanbaar is, en buitendien ons levensgenot niet zou ver- hoogen Het „Draggt elkanders lasten" is een le vensvoorwaarde, en geenszins een levens- plaag. Alles wat ons "omringt, maakt aan spraak op die levensvoorwaarde. Onze huis- genooten, onze huisdieren enz. eischen iets van onzen tijd en onzen arbeid, en bijge volg van onze vrijheid. Wij zijn dus voort durend min of meer afhankelijkomdat het groote duidelijk sprekende „Wetboek van Plicht" het aldus eischt; en omdat ook de Wetten der Natuur ons geen keus laten, en van onzen Wil een onvoorwaardelijke ge hoorzaamheid eischen onzen vrijheids zin ten spijt. Doch waarom zouden wij deze wetten betreuren? Immers, uw kanarie zingt, onderwijl gij zijn zaadbakje vult, en zijn kooitje reinigt; en uw huishond, die mede ze onder de leiding der Kalgera's eerst zeer veel gereisd hadden en dat Jenny te Wiesbaden een liefdeshistorie had aangeknoopt met prins Alexan der. Een huwelijk werd op het laatste nippertje verhinderd door den vader van den prins. Na het mislukken van dit plannetje, ging het met Jenny snel bergaf. Ze geraakte geheel aan lager wal, de Kalgera's lieten haar in den steek, zoodra ze zagen, dat er geen voordeel meer met haar te behalen viel. Steeds dieper zonk de schoone Jenny. Na vier 'aar viel ze als slachtoffer eeneP besmettelijke ziekte, den ouden houtvester alleen achterlatende. Natuurlijk geloofde men dit verhaal niet te Ammerbach, maar gaf hem toch het genadebrood tot de dood hen daarvan verloste. EINDE.

Krantenbank Zeeland

Onze Eilanden | 1929 | | pagina 1