OP
IET
DSON
IBOUW
ssen met den
KOOPSNUMMER
iractische
►VROUW
iN EN PULLEY
>DELHARNIS
WOENSDAG
3 JULI 1929
11E JAARGANG. - N°. 67
Pluimveeteelt.
FEUILLETON.
De slachtoffers der Wraak.
dit de periode der Lijfstraffelijke rechtspleging.
PUROL er op
L
LEEST VOORAL
\NS VERSCHENEN
IS MAANDBLAD
BEVAT WAARDE-
kEDUCTIEBONS EN
30RDEELIGE AAN-
135
is gemakkelijk
jen lagere kos-
ïrdson worden
itigheid aan-
i- en onder
orden.
gen bedrijf de
tractor aan-
producten niet
Jassen hebben zij
Prijs per kwartaal
Losse nummers
f 1,-
0,076
ADVERTENTIËN
van 16 regels 1,20
Elke regel meer 0,20
Bij contract aanzienlijk korting.
Dienstaanbiedingen en Dienstaanvragen
f 1,per plaatsing tot een maximum
van 10 regels, elke regel meer 15 cent.
Dit blad verschijnt iederen
Woensdag- en Zaterdagmorgen.
Het wordt uitgegeven door de
N.V. Uitgeversmaatschappij
„Onze Eilanden", Tel. Int. No. 15
Voorstraat Middelharnis.
Vragen, deze rubriek betreffende, kunnen
door onze abonné's worden gezonden aan
Or. B. J. 0. te HennepeDiergaarde-
singel 96a Rotterdam. Postzegel van
cent voor antwoord insluiten en Blad
vermelden.
dunschalige eieren en gaasbodems
die niet deugen.
Herhaaldelijk worden, vooral in dezen tijd
des jaars, vragen gesteld hoe het komt dat de
kippen windeieren leggen of eieren met dunne
schalen. Ook de handelaars klagen daar wei
over, want vooral de dunschalige eieren breken
gauw en veroorzaken dus verlies. Nu is het
eigenaardig dat, voorql in Engeland, geklaagd
wordt, dat in de laatste jaren de schalen der
eieren zwakker worden, dunner, en kreeg men
hier en daar allerlei kwesties tusschen produ
centen en handelaren. Vooral ook bij de spoor
wegmaatschappijen is deze hoogere breekbaar
heid der eieren opgemerkt.
Op het oogenblik schijnt het dus nog min
of meer een zuivere handelskwestie te zijn,
doch de zaak zit natuurlijk veel dieper en wel
öf bij de kippen óf bij het voer: Een der
grootste eierhandelaren in Engeland schreef
onlangs dat zij behalve dunne schalen en alge-
meene zwakte der eieren (gauw uitzakken van
den dooier enz.) ook bij betrekkelijk versche
eieren, groote luchtkamers geconstateerd had
den en dit wel vooral bij de eieren van groote
piuimveebedrijven. Ging men de oorzaak na
dan vond men öf verzwakte kippen öf onge
schikt voer. Dit wijst dus op een zeer verdacht
teeken des tijds, en hoewel het-veel gauwer
gezegd is dan bewezen dat op de moderne
groote bedrijven in Engeland de kippen ver
zwakt zijn, moet men wel degelijk aandacht
schenken aan een dergelijk oordeel van door
de regeering gepatenteerde eierhandelaren.
De zaak moet dus van twee kanten bekeken
worden en wel van de voedingskant en van
den kant der kippen zelf. Als wij het over de
voeding der leghen hebben moeten we feitelijk
al bij de voeding der kuikens beginnen. Als
men de jonge kuikens te veel forceert, dan
krijgt men te vroege productie van dieren die
nog niet uitgegroeid zijn. Het klinkt wel heel
aardig als men zoo hier en daar hoort zeggen;
mijn kuikens zijn pas 4| maand oud en ze
leggen al, maar het wijst op niet veel goeds.
De hen moet eerst volkomen uitgegroeid zijn
wat haar geraamte betreft voor zij flinke eieren
kan gaan produceeren. Te vroeg leggen gaat
ten koste van het lichaam. Vandaar dus dat
een goed opfokvoer weer eenigszins anders
samengesteld is dan een goed legvoer. Men
kan de eischen wel in één soort voer combi
neeren, maar dan krijgt het kuiken in het voer
te veel koolzure kalk of te weinig phosphorzure
kalk en de hen te weinig koolzure kalk of te
veel phosphorzure kalk. Ook wijzen moderne
proeven er op dat tot opbouw van het lichaam
andere eiwitbouwstoffen, z.g. amino-zuren
noodig zijn als tot instandhouding van het
lichaam en eierproductie. Op dit gebied ver
keert de voedingsleer nog geheel in het begin
stadium. In den laatsten tijd wordt juist enorm
hard gewerkt aan deze eiwitbouwsteenen met
het oog op een doelmatige en economische
voeding. Zoo heeft men bij proeven in Amerika
opgemerkt dat een bepaalde eiwitbouwsteen,
genaamd tryptophaan, onmisbaar is voor den
snellen groei van kuikens en dat deze in vleesch
meel in te geringe hoeveelheid voorkwam om
den groei van kuikens flink aan den gang te
houden.
Voor leggende hennen bleek echter dit
vleeschmeel wel voldoende te zijn. Een sterk
(UIT HET DUITSCH.)
30)
„Hadden ze mij maar om geld gevraagd, ik zou
het hun graag gegeven hebben."
Eduard maakte een twijfelachtig gebaar en riep:
„onderzoek eerst wat je mist!"
„Denk je dat het veel is?"
„Ik vermoed het wel. Voor een geringe som zou
Arthur geen moordenaar geworden zijn."
„Laten we er verder over zwijgen, Eduard."
„Ik vind het uitstekend."
Ér ontstond een pauze, gedurende welke Arnold
in gedachten door het venster zag; Eduard nam
hem aandachtig op en kwam tot de conclusie dat
Arnold er veel opgeruimder en vroolijker uitzag
dan vroeger. Reeds wilde hij hem schertsend naar
de oorzaak vragen toen Arnold zeide: „Geloof je
dat het Arthur's voornemen geweest is, om ook
mij doodelijk te wonden?"
„Ja," antwoordde Eduard op vasten toon.
„Ik heb hem nooit eenig kwaad gedaanI"
voorbeeld omtrent het nut van deze eigen
aardige eiwitbouwsteenen is ook dat van de
cystine, een eiwitbouwstof die zwavel bevat
en die noodig is voor de vorming der veeren.
De kippen hebben daar dus veel van noodig.
In den ruitijd geeft men er nu niet genoeg
van in het voer en dan breken ze als het ware
in haar eigen lichaam eiwitten af en halen daal
de cystine bouwsteentjes uit. Daardoor slijt
het lichaam sterk, soms 50 gram op één dag.
Voert men nu de kip slechts met enkele gram
men cystine dan haalt zij hieruit haar behoef
ten voor de veeren en laat haar lichaamseiwit
met rust. Dat wil dus zeggen dat men door
de toevoeging van een paar gram cystine een
zeer belangrijke eiwitbesparing verkrijgt. Het
zelfde heb" ik al eens uitgelegd van de kaik-
zouten. Om voldoende kalk te krijgen voor
haar eieren breekt de hen, als men haar geen
kalk genoeg voert, haar eigen beenderen af
en verzwakt dus zeer sterk
Ondoelmatige voedering kan echter nog aan
iets anders liggen dan aan gebrek aan bepaalde
stoffen. Als men n.I. aan de dieren bedorven
voer of te sterk prikkelend voer geeft kunnen
zij darmstoornissen krijgen. Daardoor lijdt
natuurlijk de vertering sterk en de opname in
het lichaam. Heel sterk ziet men dit bijv. bij
de thans weer heerschende coccidiosis. Deze
ziekte steekt n.I. in dezen tijd des jaars haar
kop op. De coccidiën vernielen den darmwand
der halfwas kuikens, deze dieren kunnen hun
voer niet meer verwerken en vliegen in een
paar dagen achteruit in gewicht.
Denk er dus in dezen tijd des jaars om een
geval van diarrhee bij een kuiken niet te licht
op te vatten, het kan aanleiding zijn tot en
orme schade.
Een zeer leerzaam voorbeeld van voorzich
tigheid dienaangaande kreeg ik deze week.
Het is werkelijk iets dat mij zelden overkomt.
Een lezer zendt mij een soort worm van on
geveer 5 c.M. lengte en 3 m.M. dik. Hij schreef
er bij dat hij dit 's morgens op den grond in
het kuikenhuis gevonden had en vreesde dat
er iets niet in orde was, hoewel alle kuikens
nog goed gezond waren. Bij onderzoek bleek
nu deze z.g. worm niets anders te zijn dan
een opeenhooping van coccidiën uit den blin
den darm, het was als het ware een worstje
van coccidiën. Natuurlijk werd de man direct
gewaarschuwd en heeft waarschijnlijk door de
voorgeschreven maatregelen nog een hevige
besmetting kunnen voorkomen. Welke deze
maatregelen waren? Direct alleen karnemelk
te drinken geven met droog meel als voer.
Direct het heele hok schoonmaken en turf
molm op den vloer. Alle voer- en drinkbakjes
op gaasvloertjes,. 1 c.M. hoog en alles wat maar
even zijn vleugels laat hangen er uit en op
ruimen. Eerdaags beschrijf ik deze zaak wel
nader, de lezers zijn nu al vast gewapend als
er iets komt dat niet in orde is.
Van gaasvloertjes gesproken! Gisteren werd
ik vrijwel gelijktijdig opgebeld door twee
hoenderparken in de buurt van Rotterdam.
Beide hadden kuikens opgezonden die coccidi
osis hadden en beiden zaten door de plotselinge
sterfte geweldig in angst. De een zeide er bij
dat hij nog wel mijn advies opgevolgd had.
Nou, dat was natuurlijk aanleiding om er
direct op af te gaan, zonder evenwel den eige
naar te zeggen dat ik komen zou. Wat denkt
gij dat ik vond? Een vies, vuil hok met totaal
vervuilde bodem. Daarop een drinkbak met
Dit moet Uw eerste gedachte zijn bij
Brand- en Snij wonden, Ontvellingen
en allerlei H u i d ve rwo n dingen
Het verzacht en geneest
(Adv.)
„Maar er bestond geen mogelijkheid langs een
anderen weg bij de kas te komen."
„Hij kende mijn goedheid
„Ongetwijfeld, en in het leven van papa Dorn-
berg heeft hij daarvan genoeg bewijzen ontvangen.
Het stiet hem tegen de borst je telkens om onder
steuning te vragen."
„Er ligt een ongeëvenaarde sluwheid in, het
venster dat iedereen ontoegankelijk acht, te ge
bruiken om dengene te dooden, die de kas geopend
heeft."
„Ik Begreep de juiste toedracht der zaak,"
merkte Eduard op. „Ik ken den wraakzuchtigen
moedwil, waarmee hij het witte katje van Jenny,
dat zich in de zon koesterde, de poot afschoot;
waarmee hij de kostbaarste bloemen in den tuin
als mikpunt kooswaarmee hij zelfs menschen-
levens in gevaar bracht door de arbeiders de muts
van het hoofd te schieten. Papa Dornberg is ér
achter gekomen, dat Arthur misbruik maakte van
de buks, want op zekeren dag eischte hij ze op
en na dien tijd heb ik er niets meer van gehoord
of gezien."
„Ik herinner het mij. Pa hield jou voor den
uitvinder en Arthur voor den dader dier baldadig
heden. Daar de oude spookgeschiedenis van den
berggeest door die geheimzinnige voorvallen weer
werd opgewekt, achtte hij het noodig hieraan een
einde te maken. Met welke duivelsche wreedheid
heeft Arthur dit onschuldig speeltuig ontheiligd."
iets dat karnemelk geweest was doch er al
twee dagen in stond en nu een mengsel van
mest en bedorven karnemelk was. Voerb^kjes
op den grond, vol met mest en zoo waar...
onder de w^rmwaterbuizen een stukje gaas,
ongeveer 1 c.M. boven den grond. In het hok
verder een emmer vol doode kuikens, waarop
levende lustig rondsprongen, in het hok op
den grond zeker tien doode en een hoop stuip
trekkende.
Daarna den tweeden hoenderparkhouder een
20 K.M. verder plotseling op zijn dak gevallen.
Ook hier hetzelfde. Een groot hoenderpark,
hokken vol halfwas kuikens en de hokken pot
dicht. Op den vloer een vieze massa en tusschen
voer- en drinkbakken zoo weinig ruimte, dat
de kuikens er amper tusschen konden staan.
Vandaar dat ze met hoopen op en in voer en
drinkbakken zaten. Waarom de kuikens niet
buiten liepen? vroeg ik. Dan gaan ze allemaal
dood van de kou, zei de eigenaar, want het
is niets dan kou! Toen ik hem vertelde wat
net was, was Leiden in last, doch naar mijif
idee kan hier niets meer helpen. De kuikens
waren door de opsluiting veel te sterk onder
ling besmet en ik voorzie dat ze alle 500 wel
binnen een week gepiept zullen zijn. En zulke
hoenderparken zetten soms reuzen adverten
ties, zoodat men denken zou dat het wonder
wat was. Een en al coccidiosis-besmetting, de
heele boel. Ziedaar dus waar we voorloopig al
met ons eierpraatje beland zijn, bij kuikens
met coccidiosis.
Dr. te Hennepe.
vrijheid.
„Vrijheid" is meerendeels een jeugdge
dachte, eigenlijk een illusie, die aanvankelijk
ruim en weelderig aandoet, doch bij het
vorderen der jaren, al heel spoedig op een
herschenschim gaat gelijken in spijt van ons
hardnekkig streven en najagen. Is „vrijheid"
in waarheid wel iets méér dan een gedachte,
dan een ruim en breed uitgaan onzer wen-
schen naar de dingen van het leven? Is „vrij
heid" inderdaad iets, dat door volhardenden
ijver, door helder uitzien en voorzichtig han
delen, kan worden gegrepen? Of is de zoo
genaamde „vrijheid" niet veeleer een ge
vangene, die steeds maar tevergeefs door
haar celvenster uitkijkt naar de ideëele, maar
illusoire ruimte, waar in zij hare vleugelen
wijd zou willen uitslaan?
„Vrijheid" mag de mensch zich voorstel
len met gesloten oogen, zooals men zich,
hoog boven zich, de eeuwige ruimte denkt.
Zoodra men de oogleden opslaat, ziet men
de celwanden, bespeurt men de ketenen
weer, die den mensch beletten die onbe
perkte ruimte in te gaan. „Vrijheid" bestaat
slechts als een schoone droom, die plots
een einde neemt. „Vrijheid" paart zich niet
met het samengaan der menschen, die ver
schillend denken, verschillend gevoelen en
verschillend optreden. Vrijheid is een vogel
met sterke vleugels en verziende oogen
doch opgesloten in een onverbreekbare kooi,
waarin hij straks zijn weemoedig lied vol
heimwee zingt. „Vrijheid" zal nimmer haar
jubelzang kunnen doen hooren, zooals de
leeuwerik zijn teere blijdschap uitjuicht
hoog, in de luchtWat „vrijheid" be
treft, moet de mensch zich steeds tevreden
stellen met een surrogaat, dat niet eens altijd
en voor iedereen verkrijgbaar is. Het „vrij-
zijn" zouden wij ons hoogstens alléén kun
nen voorstellen, na de aflegging van ons stof
felijk omhulsel. Want het aardsche leven
van den mepsch het eenige leven, dat wij
kennen en eenigermate kunnen beoordeelen,
is immers vol hooge muren, vol ketenen,
sloten en grendels. Overal vindt het men-
schenoog, dat naar ruimte en vrijheid zoekt
„Ja, Arthur heeft bewezen waartoe de wraak
in staat is."
„Wij waanden ons zoo veilig," sprak Arnold
bewogen. „En dat de trouwe Rohrburg daaraan
ten offer moest vallen."
„Ik ben overtuigd dat hij Arthur gezien heeft,"
béweerde Eduard. „Maar laten wij die treurige
herinnering verdrijven en over wat anders praten.
Hoe gaat het met Felicia en hoe ben je met haar
in kennis geraakt."
„Ik heb haar slechts tweemaal gesproken," ant
woordde Arnold.
Eduard zag hem verrast en vragend aan.
„Ik heb haar dagelijksch gezien voor het venster
der tuinkamer, welke zij bewoont gezien heb
ik haar en haar beeld sloop in mijn hart, vervulde
mijn ziel en was het voorwerp mijner droomen!"
„Men kan moeilijk meer van een beeld ver
langen!" schertste Eduard.
„Eenige dagen geleden zag ik haar in den tuin
en toen sloeg ik alle voorschriften van den dokter
in den wind. Het eerste bericht uit Ammerbach
deelde zij mij mede."
„Zij, Felicia?" vroeg Eduard gespannen. „Zou
Schladen hier niet in het spel geweest zijn? En
wat zei, wat dacht, wat oordeelde Felicia?"
„Zij bleef borg voor je," antwoordde Arnold
oprecht.
„Zie je de engelen kunnen het best in de
harten der menschen lezen. Heb je haar je liefde
het opschrift: „Verboden voor menschen".
Maar dit verbod is tevens de band, die de
menschen aaneen snoert, de band, die hen
dwingt samen te gaanin één richting,
naar één doel. Het gebouw der groote maat
schappij eischt vaste arbeiders, die volgens
één plan op één wijze dat gebouw optrekken
en onderhouden. Losse arbeiders men
schen, die gelooven „vrij" te zijn en een
„eigen wil" te kunnen volgen, zijn voor de
maatschappij, voor het groote samenleven
der menschen, onbruikbaar.
Er bestaat geen „absolute vrijheid". Over
al is „aanwijzing" overal zijn de wetten,
die den „vrijen wil" aan banden leggen. Wij
menschen worden immers niet vrij geboren.
Een natuurwet gebiedt en wij zijn qr;
een natuurwet grijpt in en wij gaan. En
wij vragen ons immers af: „Waarom het
groote, alles bepalende Wetboek aldus werd
geschreven?"
Zoo zien wij dus allen bij voortduring:
dat elk menschenpogen en elke menschen-
strijd, om „vrij" te zijn, hopeloos is. Alle
eeuwen hebben het bewezen, en deze eeuw
INGEZONDEN MEDEDEELING.
E3 r\andwoneler»
2Lyr-i pLjoUjK*®*"1 cUirer» Icing
omdat de V"»uvid
AKv^erö
Op verdrijft dctdelde pij»,
ctoet de et ren verduynen
er» geneed zonder liHeeK^na
Akkg
VCiooe» Verbalaenrv
Adv.m P»ig»K&cV*r >9L_
nog wel het meest. Want geen vorige eeuw
heeft over zooveel bewijsmateriaal voor
„menschenonmacht" en „menschengebonden-
heid" kunnen beschikken. De afhankelijk
heid van de menschen onderling de ge
bondenheid van de volken onderling zijn,
méér dan ooit, in de laatste kwart-eeuw, in
de laatste tien jaren, gebleken.
Het algemeen onderling belang in de groo
te maatschappij van de samenleving, belet
alléén reeds de persoonlijke vrijheid van den
mensch; wat aldus de solidariteit in de eerste
plaats noodzakelijk maakt. Want door één-
drachtelijk samenwerken alléén, kan immers
een staat zijn welvaart en onafhankelijkheid
ten deele gewaarborgd zien, en in het bezit
komen van eene betrekkelijke vrijheid als
natie.
Wij menschen zijn veelal fier op onze
persoonlijke (vermeende) vrijheid, en dui
den die fierheid aan als een deugd. Wie
wil niet gaarne vrij en onafhankelijk heeten?
Inderdaad kunnen wij onze onafhankelijk
heid voor zoover Wij dit, als leden van
dezelfde groote maatschappij, kunnen mo
gen zijn waarborgen en beschermen, door
onze wijze van leven, en door onze persoon
lijke werkkrachten zooveel mogelijk te mo-
biliseeren. Het persoonlijk belang heeft
mits zich aanpassend bij het algemeen be
langongetwijfeld recht van bestaan. Wij
kunnen en" mogen evenwel ons persoonlijk
belang niet anders isoleeren, dan door een
zelfzuchtig optreden ten aanzien van onze
naaste omgeving, en veelal ook ten aanzien
van de maatschappij, waarin wij leven. Ons
finantieel onafhankelijk zijn, is, ten belange
van onze vrijheid, weliswaar een machtige
factor; doch het gebiedend „Gij moet" staat
toch altijd en overal voor ons geschreven
hetzij, in onzen strijd om het bestaan, hetzij,
verklaard?"
„Neen, en ik verzoek je dringend er tegenover
haar nooit op te zinspelen. De tijd zal ongetwijfeld
ontwikkelen wat nu in het verborgen kiemt!"
„De tijd heeft vleugels, waarmede hij dikwijls
de schoonste zaken verbrijzelt. Als ik je was, dan
wenschte ik mijn geluk zoo spoedig mogelijk te
verzekeren. Ken je mevrouw von Passa
Neen! Nu, dan moet ik je even opmerken dat zij
voor goede menschen een fee, voor zwakke daar
entegen een duivelin is. Haar invloed op Felicia
is groot. Dat zij vooroordeelen heeft, bewees zij,
door te breken met Rudenzi, omdat men haar
verteld had, dat hij graag naar de soos ging."
Dezen raad knoopte Arnold zich goed in de
ooren. Zoodra hij nagenoeg geheel hersteld was,
deed hij aanzoek om de hand van Felicia en na
eenige maanden waren ze een gelukkig paar.
Eduard voltooide zijn studiën en hoewel altijd
even levenslustig, werd hij een ijverig en bekwaam
mederwerker van Arnold. Eens in de week bezocht
hij 's avonds de soos in de stad. Dan ging het
vroolijk toe in de vriendenkring. Alleen Schladen
ontbrak. Nadat de onschuld van Eduard ondubbel
zinnig bleek, vroeg hij overplaatsing. Hij vertrok
met stille trom, door niemand betreurt.
Jenny Geiserheim bracht het er heel slecht af.
Jarenlang bleef zij als ook de oude houtvester,
verscholen. Na eenige jaren kwam de houtvester
als een bedelaar gekleed terug. Hij verhaalde dat
om vrede te houden met plicht en geweten.
Doch ook onze liefde voor den mede-
mensch, en onze persoonlijke liefde voor
de onzen, leggen mede, in meerdere of min
dere mate, onze persoonlijke vrijheid aan
banden; en niet zelden moeten wij tot onze
beschaming erkennen, dat wij daartegen he
laas al te dikwijls in opstand komen. Hoe
bewonderen wij menigmaal die menschen,
van wie wij weten, dat zij niet alléén hunne
vrijheid, maar tevens hunne rust, hun ge
mak en genoegen, en tevens hunne krachten
ten offer brengen, ten bate van de lijdende
menschheid. Wij erkennen immers herhaal
delijk: „dat wij zelve niet in staat zouden
zijn, altijd in een omgeving te wezen van
lijden en sterven en onze krachten, onze
rust en onze vrijheid daarvoor ten beste te
geven". Doch het meest van alles legt „de
plicht" beslag op de vrijheid, die wij begee-
ren, en die wij gelooven te mogen bezitten
als een geboorterecht.
O, als wij waarlijk gelukkig willen zijn, of
wenschen te worden, laten wij dan niet al
te zeer haken naar persoonlijke vrijheid. La
ten wij dan, naar ons kunnen en vermogen,
trachten in te zien, dat er belemmerende
muren en ketenen zijn, waaromheen wel
klimopranken eii geurende rozen zich moe
ten slingeren aangedragen door den liefdes
engel, die de hand sterkt, die helpen wil,
die het oog open houdt, dat wakend blijft
uitzien bij de lijdenssponde, en slechts die
vrijheid begroet, die opgroeit uit een hoog
plichtsbesef.
Afgaande op de symptomen, die zich in
het maatschappelijk leven voordoen, moet
men wel tot de conclusie komen, dat de
gansche menschheid op onrustbarende wijze
gedreven wordt door hare zucht naar vrij
heid en onafhankelijkheid méér dan door
het besef, dat solidariteit slechts is: één-
drachtige samenwerking om tot aIgemeene
welvaart te komen. Daaraan moet noodwen
dig de persoonlijke vrijheid worden opgeof
ferd. Gemeenschappelijke welvaart kan
slechts aan een volk den voortdurenden vre
de verschaffen, en van de onderlinge gebon
denheid de banden zacht en onmerkbaar
maken; zoodat de persoonlijke vrijheid zich
den ademtocht niet voelt benomen, en daar
entegen den steun waardeert, die uitgaat
van „het voeling houden met het algemeen
belang".
Nogmaals: een volstrekt persoonlijke vrij
heid is onbestaanbaar; doch zij is ook niet
de ideëele vrijheid. Gedeelde welvaart, ge
deelde genietingen en gedeelde lasten, zullen
in de maatschappelijke samenleving onge
twijfeld het gemis aan een te hoog opge
voerde persoonlijke vrijheid ruim vergoeden.
En waarom ook zouden wij zulk een hooge
waarde hechten aan een geisoleerde per
soonlijke vrijheid, die toch onbestaanbaar is,
en buitendien ons levensgenot niet zou ver-
hoogen
Het „Draggt elkanders lasten" is een le
vensvoorwaarde, en geenszins een levens-
plaag. Alles wat ons "omringt, maakt aan
spraak op die levensvoorwaarde. Onze huis-
genooten, onze huisdieren enz. eischen iets
van onzen tijd en onzen arbeid, en bijge
volg van onze vrijheid. Wij zijn dus voort
durend min of meer afhankelijkomdat
het groote duidelijk sprekende „Wetboek van
Plicht" het aldus eischt; en omdat ook de
Wetten der Natuur ons geen keus laten, en
van onzen Wil een onvoorwaardelijke ge
hoorzaamheid eischen onzen vrijheids
zin ten spijt. Doch waarom zouden wij deze
wetten betreuren? Immers, uw kanarie zingt,
onderwijl gij zijn zaadbakje vult, en zijn
kooitje reinigt; en uw huishond, die mede
ze onder de leiding der Kalgera's eerst zeer veel
gereisd hadden en dat Jenny te Wiesbaden een
liefdeshistorie had aangeknoopt met prins Alexan
der. Een huwelijk werd op het laatste nippertje
verhinderd door den vader van den prins. Na het
mislukken van dit plannetje, ging het met Jenny
snel bergaf. Ze geraakte geheel aan lager wal, de
Kalgera's lieten haar in den steek, zoodra ze zagen,
dat er geen voordeel meer met haar te behalen
viel. Steeds dieper zonk de schoone Jenny. Na vier
'aar viel ze als slachtoffer eeneP besmettelijke
ziekte, den ouden houtvester alleen achterlatende.
Natuurlijk geloofde men dit verhaal niet te
Ammerbach, maar gaf hem toch het genadebrood
tot de dood hen daarvan verloste.
EINDE.