Pluimveeteelt. Geeft U op als Abonné. ONZE EILANDEN VAN ZATERDAG 22 DECEMBER 1928. 3 Te Amsterdam heeft zich een zeer droevig familiedrama afgespeeld. De vrouw van een timmerman heeft in een vlaag van verstands verbijstering haar beide jeugdige kinderen, waarvan de oudste .vier jaar en de jongste acht weken, getracht met een broodmes te dooden. Daarna heeft de ongelukkige moeder getracht zelfmoord te plegen. De buren, gewaarschuwd door een vreeselijk gegil, vonden de slacht offers in een bloedbad, de moeder versuft op een stoel zittende. De gewonden zijn over gebracht naar het ziekenhuis. De vrouw heeft reeds eerder teekenen van verstandsverbijste ring gegeven en heeft in een vlaag de gruwe lijke daad gedaan, waarschijnlijk als gevolg van een opgewonden toestand na een twist met haar tante. Buitenland. Het groote politieke festijn, de vergadering van den Volkenbondsraad te Lugano, behoort weer tot het verleden, zeer ten spijt van de zakenmenschen te Lugano, welke laatsten aan de talrijke staatslieden en de journalisten, mitsgaders de talrijke secretaressen en typis tes, goede klanten hadden. Booze tongen be weren, dat al deze staatslieden en journalisten zoo royaal zijn, wijl het niet uit eigen zak wordt betaald. Zooiets is natuurlijk laster, niet alleen van die arme journalisten, doch even eens wat de andere categorieën betreft. Het verschijnsel is internationaal, dat de beheer ders der openbare kassen tegenwoordig zoo zuinig met de zuur opgebrachte belasting penningen van Jan Sijmen omspringen, dat het bij het schriele af is. Wie lacht daar? Maar zooals gezegd, het bekoorlijke Lugano is er in fianncieel opzicht niet slecht bij ge varen. Of het belang der menschheid ook winst heeft gemaakt, zal de toekomst ons moeten leeren, voorhands is dit nog met een te dikke sluier bedekt, om dit nu reeds te constateeren. Als we de talrijke nabeschouwingen met een Jobsgeduld doorworstelen, dan krijgen we zoo'n beetje den indruk, alsof we een bulletin lezen over de ziekte van den Engelschen koning, nu eens aangevende dat er weer meer hoop is, om het volgende moment'elke hoop meteen weer te verliezen en het ergste vreezen- de. De beschouwingen over het werk van den Volkenbond zouden heel goed door doctoren geschreven kunnen worden. Per slot van reke ning is Europa een ernstig patiënt met chro nische kwalen en dus zijn doctoren hier heel go/d op hun plaats. We zullen eenige grepen uit deze nabeschou wingen en verklaringen doen: Chamberlain verklaarde na zijn terugkeer uit Lugano: „Al wat ik te zeggen heb over de raadzitting is, dat ik zeer tevreden ben over den arbeid van deze week. Het door Chamberlain, Briand en Strese- mann uitgegeven communiqué, dat eveneens schittert door vaagheid, maakt ons weinig wijzer. De eerste indrukken te Parijs hierover waren onbevredigend, later wat opgewekter, nadat men aldaar tot de conclusie was ge komen, dat de bereikte resultaten, hoe mager overigens ook, onder deze omstandigheden redenen tot tevredenheid geven. Een kinder hand is gauw gevuld zegt de volksmond en zoo is het ook hier. De massa verlangt een steun punt om zich aan vast te klampen, ook al is zqo'n steunpunt nog zoo zwak en ondermijnd. Ik zou langdradig worden, als ik hier nog eens een herhaling gaf van het gebeurde na afloop der oorlog tot heden. Ik volsta met het volgende: Na den oorlog smachtte en smacht nog heel de wereld naar rust en vrede, naar een volledig herstel der talrijke en zware oorlogswonden. Aller hoop werd gevestigd op Qenève en tallooze malen zijn we verblijd met hoogdravende artikelen van knappe kopstukken, ons verkondigende, dat we weer een flinke stap, soms mijlen ver, hadden afgelegd, op den weg van dezen onder- maanschen vulkaan, naar dien van den vrede. Tellen we al die opgegeven afstanden bij elkaar op, dan komen we alras tot het resultaat, dat we allen zoo iets als wereldreizigers zijn ge worden, zonder nochtans ons doel te hebben bereikt. Het tegendeel is eerder het geval en we zijn aardig op weg om in figuurlijken zin naar de maan te gaan, dan naar een bevesti ging der vrede. Welke resultaten zijn er nu eigenlijk wel te Lugano bereikt. Over het belangrijkste, het wegruimen der misverstanden, door bespre kingen Chamberlain, Briand en Stresemann, tasten we vrijwel nog in het duister, althans officieel, hetgeen hier natuurlijk beteekent, dat er al zeer weinig vooruitgang is te be speuren. Dit was de hoofdschotel van het menue te Lugano en de andere kwesties, hoe wel niet geheel van belang ontbloot, zijn voor de zooveeIste maal weer eens aan den kapstok eener commissie gehangen. Over de kwestie Litauen-Poien, heeft vriend Wolemaras achter de coulissen zeer harde woorden moeten aanhooren. Volgens de be richten moet hij zich hierbij zeer berouwvol hebben gedragen, doch erg veel vertrouwen hebben we in deze berouwvolle stemming niet. Over eenige weken zullen we wel weer een rede volgens het bekende recept te hooren krijgen en het spelletje begint opnieuw. De Duitsche delegatie kwam in een pessimis tische stemming te Lugano aan en ook bij het vertrek was de stemming niet florissant. Van inwilliging der Duitsche wenschen is geen sprake.geweest en Chamberlain en Briand hebben Stresemann duidelijk laten voelen, dat er van rechten der Duitschers wat ontruiming betreft geen sprake is. Terwijl dit overzicht wordt geschreven en ter perse gaat, brengt Stresemann rapport uit over de bereikte resultaten. Men behoeft geenszins een profeet te zijn, om nu reeds te voorspellen, dat de indruk te Berlijn vet van rooskleurig zal zijn. De tegenstanders van Stresemann en vooral de Duitsch-Nationaien zullen opnieuw losbarsten in een felle critiek tegen de vredespolitiek van Stresemann, welke tot heden steeds in het nadeel der Duitschers wordt uitgelegd, althans door de Duitsch- Nationaien. Deze laatsten betreuren alleen dat Duitsch- land geheel ontwapend is en zouden niets liever zien, dan dat Duitschland militair langs een of anderen weg werd bewapend. Ze heb ben geen geloof in de vredespolitiek. Het valt ook niet te ontkennen, dat het vredeswerk tot lieden verricht en dit is zeker in menig opzicht zeer verdienstelijk, veel te langzaam gaat. De paarden voor den oorlogs wagen, heden nog in stap gaande, slaan ge leidelijk in draf over en als het eenmaal in een dolle galop overgaat, dan is hun vaart niet meer te stuiten, dan is het telaat. In dit verband verdient den oproep van ruim 100 Fransclie schrijvers en kunstenaars, waarin deze aandringen op een herziening der vredesverdragen niet alleen de volle aandacht, doch ook bewondering. Er is veel moed voor noodig om een dergelijken oproep te doen. De leider dezer kleine, dappere schare, heeft in het tijdschrift Revolution een artikel gepubli ceerd, dat in diplomatieke kringen vrij veel opzien heeft verwekt. In dit artikel wordt gezegd, dat herziening der vredesverdragen ter wille van de recht vaardigheid wordt verlangd, wijl de verdragen van 1919 onder voorwaarden zijn gesloten, welke indruischen tegen de meest elementaire eischen van billijkheid. De verslagenen hebben in hun ontwapening berust op de beloften, dat de toekomstige vrede zou steunen op de be kende 14 punten van wijlen president Wilson. Deze beloften, aldus het artikel, zijn niet in gelost en op enkele punten formeel geschon den. In artikel 231 van het verdrag van Ver sailles hebben de geallieerden de verslagenen, zelfs zonder hun verdediging te willen aan hooren, gedwongen tot de bekentenis, dat zij 'alleen verantwoordelijk voor den oorlog zijn. Een herziening moet tot stand komen, aan gezien de behoeften van het internationale economische leven iederen dag in conflict komen met het nationaal egoïsme. Menig Franschman zal dit openhartig ar tikel vreemd in de ooren zijn geklonken. Prach tige redevoeringen hebben de overwinnaars in den zoeten waan gebracht, dat er alleen van daders sprake was, zonder aan het bestaan van mededaderschap ook maar te denken. Het bedoelde artikel herinnert hun hieraan eens in duidelijke taai. Tot slot nog iets over het conflict Bolivia- Paraguay. De twistappel tusschen deze twee staten is een deel van het grondgebied, luiste rende naar den weiluidenden naam Chaco, aanvankelijk als oerwoud weinig waarde heb bende, doch na gebleken aanwezigheid van olie, een waardevol bezit. Gevolg oneenigheid over grenzen, conflicten en geweldadige bot singen. De opgezwiepte oorlogsstemming be reikte het gevaarlijke punt, een nieuw treffen heeft plaats gehad, waarbij ruim 120 dooden, nieuwe en nog meer dringende telegrammen van den Volkenbond, alarmeerende leugen- pardon, berichten van beide betrokken par| tijen, nabuurstaten groepeeren zich in twee kampen, taxeeren elkanders militaire kracht en eindelijk de gelukkige tijding, dat er be sloten is arbitrage te aanvaarden. Het dreigend oorlogsgevaar is dus gelukkig bezworen, de Kerstklokken zullen ook in Zuid- Amerika luiden, zonder te worden overdonderd door kanongebulder en krijgsgewoel. Sir Austen Chamberlain is tevreden over het bereikte resultaat van Lugano, dat velen een doode musch noemen. Laten we hopen, dat dit overdreven is en dat het zieltogende beestje zich zal herstellen en zich zal ontplooien als een krachtige doelbewuste brenger van den vrede, waar heel de menschheid tot heden nog vergeefs op wacht en hoopt. (Adv.) Vragen, deze rubriek betreffende, kunnen door onze abonné' s worden gezonden aan Or. B. J. G. te Hennepe, Diergaarde singel 96a Botterdam. Postzegel voor antwoord insluiten en Blad vermelden. EEN ERNSTIGE WINTERZIEKTE. Over Diphtherie en Snot en Kwakzalvers middelen. Feitelijk ben ik met de beschrijving dezer ziekte wel wat laat en had ik er al eenige maanden eerder over moeten spreken. Er is echter zoo geweldig veel te bespreken dat de keus vaak moeilijk wordt en dan pakt men aan wat het meest voor de hand ligt. Er komt nog bij dat het zeer moeilijk is zich geheel in te denken in de eischen die de lezers hebben. Dit viel me vooral op bij deze ziekte. We zijn de laatste jaren zoo geweldig doordrongen van het nut der inentingen tegen deze ziekte en er is zooveel over geschreven in binnen en buiten land dat ik min of meer het idee kreeg dat iedereen de ziekte wel kende en dat het een minder belangrijk onderwerp zou zijn. Nu achteraf zie ik dat ik me leelijk vergist heb en krijg ik hoopen brieven van menschen, die blijkbaar van deze ziekte nooit een beschrijving gelezen hebben en er geheel vreemd voor staan. Dat is geweldig jammer want als er een leelijke, schadelijke ziekte is dan is het deze en als er een ziekte is waartegen we met succes kunnen inenten, dan is het ook deze. Verder is deze ziekte wetenschappelijk zoo interessant omdat zij ons aan de gevreesde menschengokken doet denken, hoewel zij daar toch in de practijk weer weinig mee te maken heeft. Zelfs voor niet-kippenhouders is het diphtheriepokken probleem ook nog interes sant, vooral waar we in den laatsten tijd sterk verhoogde belangstelling zien voor deze ziek ten die verband houden met menschenziekten. Ais een van zulke ziekten heb ik al de pluim- vee-tubercuiose besproken en een ander voor beeld op dat gebied dat op het oogenblik weer in allerlei vakbladen en zelfs in de groote pers zeer in de mode is, is de z.g. bacil van het z.g. besmettelijk verwerpen der runderen Misschien ga ik daar toch nog wel eens over praten, want door al deze eigenaardige vond sten in den laatsten tijd komt de diergenees kunde steeds meer naar voren bij de gezond heids- en ziekteleer van den mensch. Maar laten we ons nu eerst eens tot de diph therie zelf bepalen. Ik wil eerst even vertellen dat dit vreemde woord, dat we echter alleen als „diphtheritis" kennen, van het grieksche „diphthèra" afkomt wat „vlies" beteekent. Het is dus een ziekte waarbij zich vliezen en wel gele ,in de keel en den mond vormen, die vaak tot verstikking aanleiding geven. Nu is de geneeskunde gewoon de naam eener ziekte aan te duiden door den uitgang „itis" bv. stomaitis-mondontsteking, gastritis-maag- ontsteking, enteritis-darmontsteking. Zoo zou dus diphtheritis beteekenen ontsteking der vliezen wat groote nonsens is, want niet het vlios is ontstoken, doch dit is juist een gevolg van het ziekteproces. Vandaar dat men de ziekte „diphtherie" behoort te noemen en niet „diphtheritis". De kippenhouders spreken meestal van snot, een erg vies klinkend woord je, maar dat heusch nog zoo gek niet is, want in het beginstadium zijn de kippen net of ze geweldig verkouden zijn en loopt het vocht hen uit neus en oogen. Later vormen zich dan de gele vliezen pas en soms zitten deze alleen maar in de luchtpijp zoodat men ze niet eens ziet en de kip stikt, zonder dat men de verschijnselen opgemerkt heeft. Hoe de pluimveehouders de ziekte zien kan men uit de volgende brieven, die ik dagelijks krijg, ervaren. Een lezer uit Zevenhuizen schrijft mij: „Een paar weken geleden waren de kippen wat snotterig, maar nu is het een ware zieke boel en gaan er zeer velen dood." Deze lezer vond dus de snotterige kippen niet ziek, doch spreekt pas van een ziekte als ze sterven. Dit vindt men heel vaak onder de pluimveehouders, zóó zelfs dat een oud kippenhouder mij op een lezing over pluimveeziekten eens verklaarde: „Zoo'n „snotje" dat moeten alle kippen door maken. Zoo iets bij wijze van kinderziekte zeker. We zullen wel spoedig zien dat zoo'n snotje meestal het begin is van veel ellende en schade en we er direct bij moeten zijn. Een ander schrijft: „Ik stuur u een doode kip voor onderzoek, het is snot of diphterie, doch het verschil van die twee is voor mij niet goed te onderscheiden. Ik zou graag de middelen aan wenden ter genezing of voorkoming daar alle middelen door mij aangewend uit de vakbladen van pluimvee falen, wat voor mij verbazend teleurstellend is, want het kost geld voor niemendal. Voor mij is het veel teleurstel lender dat een lezer van mijn artikelen ge bruik maakt van kwakzalversmiddelen, en tevens blijkt hieruit, wat ik ook zoo vaak be treur, dat pluimveebladen advertenties op nemen van kwakzalversmiddelen en daardoor hun lezers veel schade bezorgen. De schade zit n.l. hierin dat de menschen hun geld aan deze middelen verknoeien en dat ze, wat nog veel erger is, verzuimen de juiste maatregelen te nemen en dus de ziekte voortwoekert en nog veel meer schade doet. Dit zien we uit boven- staanden brief duidelijk. De schrijver zegt ver der: Ik heb er al zes hennen afgezonderd die het hebben en nu zijn er al zooveel dat ik geen kans zie het daarmee te keeren. Ik heb 225 kippen, waarvan 160 jonge en van de jonge hennen is volgens opgaaf het hok te klein (aha, hier komt al een klein aapje uit de mouw) Ik zou nu eens een middel van u wenschen te vernemen dat niet faalt, want met al mijn lezen in de pluimveebladen zit ik steeds in de zieke kippen. De artikelen door u gegeven houd ik met graagte bij, om de an.dere geef ik niemendal." Erg vriendelijk voor mij dat is zeker en ik hoop dat mijn advies het goede vertrouwen niet geschokt heeft, hoewel de andere artikelen toch heusch ook wel de aandacht waard zijn. Zelf heb ik gruwelijk het land aan alles wat er taai uitziet en ik geef meer om een gezellig, leerzaam kletspraatje, dan een droog zeer ge leerd betoog, dat ik zelf niet eens kan lezen. Voortzetting in het volgende artikel. Dr. te Hennefe. OP KERSTAVOND. (lang geleden.) door L. G. Dof donderend rollen de baren, En breken op 't eenzame strand. Het zwerk, voortgezweept door den storm wind, Jaagt wild in de richting van 't land. De duinenrij, staand aan de strandzij, Trilt over geheel hare lijn, Wijl stijgende onrust des dampkrings De zee als bezeten doet zijn; Vervuld als van angst voor de ure, Waarin met waanzinnige kracht De mokers der zee haar gaan beuken, in 't holst van den grimmigen nacht; Haar slaan de vervaarlijke knuisten In mulligen siddrenden flank, Er drukkend in gaten en kuilen Bij jubelend ravengejank; De zee er in brekend een bane Voor 't boordevol kokend gemoed, In duinkom of poel het ontlastena, Bij buldrenden hooggaanden vloed. Daar dwaalt bij die schokkende zangen Van stormwind en baren en meeuw Een man in de kracht nog van 't leven, Al dekt reeds zijn schedel de sneeuw. Waar 't duinvolk bij triestigen schemer Dat spooktooneel huiv'rend ontvlucht, Daar zoekt hij de wilde bekoring Der grimmige baren en lucht. En toch is die grijze geen schilder, Die daar om wat studies slechts dwaalt, En 't is ook geen dichter, die 't klagen Der zee er in verzen vertaalt. Neen 't is de dorpsschoolmeester, In wien het zoo stormt vaak en kookt, Wijl heerschzuchtig farizeïsme Zijn arbeid al sluwer bestookt. En toen daar nog streed aan zijn zijde Zijn wakkere vroolijke vrouw, Viel gees'ling zoo zwaar niet te dragen. Als thans, daar gebroken door rouw. Waanzinnig door 't folterend denkbeeld, Dat zonder dat heftig tooneel, Verwekt door een gluiprige dorpsche, Nog 't huwlijksgeluk was zijn deel; Wijl 't sluwe gewroet van dat wezen Zijn vrouwke zoo zwak nog en teer In droevigen toorn wist te ontsteken, Die plofte in stuipen haar neer; En toen na het folterendst lijden Het einde was: piots'Iinge dood; Waarmee daar voor goed scheen gevloden: Het heil, dat nog liefde hem bood; Want 't kindeke, dat ter vertroosting Eerst scheen aan zijn zijde geduld, Verdween weer, hem latende eenzaam Van bitteren weemoed vervuld. En diep in zijn ziel sloop het denkbeeld, Dat 't monster dien jammer hem bracht Als 't werktuig dier dorprige heerschers Wier doel 't was te breken zijn kracht. En heden zou vrouwke verjaard zijn, Met 't knaapje voor 't eerst in den kring. Zou 't zalig en lief daar geweest zijn, Waar rouw nu dat alles verving; En rouwe niet door een Alwijze, Den mensch tot zijn lout'ring gebracht, Neen, vrucht van het heerschzuchtig streven 't Verlammen des waarheidvriends' macht; Verlammen, opdat met d'argloosheid, Gewekt door der waarheids woord, Verdenken gaat 't schijnschoone stelsel, Waar gruw'lijke zelfzucht bij hoort; Gaat wantrouwen 't schijnschoone masker, Dat d'argloosheid te lang reeds bedroog, Waar achter geen zachtheid maar wreedheid De onschuld te lang reeds beloog; Gaat uitroeien dan 't droevig gekonkel, Dat iederen godsdienst ontmant, En volkerenvrede en welvaart Misdadig van de aarde verbant, 't Veelhoofdig, veelarmig monster, Vertakt tot in 't kleinste gehucht, Belagend steeds d'adel der ziele, Wier gruwen van logen het ducht. Dat alles woelt wild in de hersens Van hem, die verbitterd daar dwaalt, Bij woedende vlagen en golven, Door spookachtig kimrood bestraald; En zweept hem al verder en verder „De Plaat" op, waar 't lokkende lied Der wilde en witkoppige branding Een dolle bekoring hem biedt. „Doe met ons!" zoo vleien de baren, „Wij beuken ai wat ons weerstaat „Verbreken nooit moede de keetnen, „Waar heerschzucht ons immer in slaat. „Doe met ons, maar voeg U dan bij ons: „Wij spoelen dra 't broeinest uiteen „Van grove schijnschoone zelfzucht, „Waartegen uw kracht bleek te kleen; „Dien poel, waarin d'allerliefste „Als offer met 't jongske reeds viel, „Het eenigst geluk van Uw leven, „En straks zinkt uw eigene ziel. „Doe met ons.dat zal zoete wraak zijn: „Te aanschouwen hoe 't listig gebroed „Vergaat na wanhopig gespartel „lil plots nederdondrenden vloed. „Doe met ons, maar voeg U dan bij ons, „Wij beuken al wat ons weerstaat, „Verbreken nooit moede de kluisters, „Waar heerschzucht ons immer in slaat." En, als stralend de dagvorstinne Belicht weer het eenzame strand Dan schuiven ter sluiks de golven Als drenk'ling hun prooi weer aan land. Ter sluiks of de baren zich schamen Met een loos vrijheidademend lied Gelokt weer te hebben... dien moede In d'afgrond van 't kolkengebied; En daarom zij 't dan ook als doode Ter sluiks hem daar schuivend op 't strand Als 't kind weer aan 't nest brengt den vogel Gedood daar met speelzieke hand. En als dan het lijk wordt gevonden Van d' armen gemartelden held. Dan fluistert men „dat het bij „meester" „In 't hoofd lang reeds droef was gesteld; „Dat schrikk'lijk de man zich het aantrok: ,,'t Verlies van zijn vrouw en zijn kind, „Maar ook dat verfoeilijke hoogmoed „Het hart van dien mensch had verblind; „En dat het toch mooi maar weer uitkwam: „Hoe God de opgeblazenheid treft, „Verbrijzelt wie trotsch Hemjweerstaan durft „En boven Zijn woord zich verheft; „En dat het in het eind de gemeente „Toch lang ook geen schade zal zijn, „Wijl meester te hoog tractement had, „En 't plaatsje daarvoor is te klein." Maar toen in de Kerstweek des morgens Met schijndroefheid men stond geschaard Om het graf van den edelen doode. Heeft trillend één daar verklaard: „Dat meester zoo laag was getroffen, „Door schijnbraafheid zeed'lijk vermoord, „En dat zulk een Kaïnsche liefde, „Gebrandmerkt staat in Gods woord. De Kerstboom. We doen heden ten dage ons beSt om aan den Kerstboom een christelijke beteekenis te geven en sommige verklaringen zijn vrij ge slaagd. Een boom bijv. speelt reeds op de eerste bladzijde van de geschiedenis des menschdoms een voorname rol, en Jezus bediende zich dikwijls van dat zinnebeeld, 't is zoo, en de dichters hebben ook al door alle eeuwen heen, van allerlei soorten van boomen gezongen, van Dafnes lauwerboom tot den „boom van dankbaarheid" van Witsen Gijs beek. Maar dat alles heldert den oorsprong van den Kerstboom nog niet op. Bij Christus ge boorte komt geen boom te pas en de Duitsche Kerstboom zal wel eenige eeuwen ouder zijn dan Bethlehem's kribbe, want wij kunnen wel een heidenschen, maar geen christelijken oor sprong voor het verlichte denneboompje vinden. Waarschijnlijk is het niets anders dan de miniatuur-vertegenwoordiger van den ouden wereldboom, die bij de Germanen zeer heilig was, de esch Yggdrasill, de boom des levens, en daarom immer groen, die, met zijn takken en wortelen, hemel en aarde en hel omvatte. Aan den voet van dien boom ont sprongen de heilige bronnen; zijn kroon over schaduwde het geheimzinnige meer, waaruit de drie Nornen of Schikgodinnen te voorschijn kwamen; van zijn takken druppelde een zoete dauw „honingval" genaamd. Te diep was die boom in 's volksgeest geworteld, dan dat het dien zou hebben kunnen vergeten, en daarom werd er, door de geloofspredikers evenals aan den Meiboom en zoovele andere heidensche overleveringen, een christelijke beteekenis aan gegeven. Boompje, op Kerstavond voor de kinderen geplant, moest natuurlijk, voor honingval, wat lekkers en speelgoed aan de takken dragen. Hoe het nu komt^ dat dit boompje bij ons, die toch evenzeer afstammelingen van de Germanen zijn als de Duitschers, sedert eeuwen wellicht al sedert de invoering van het christen dom, niet meer vertoond is, terwijl zij het be waard hebben (om het nu eindelijk weer aan ons door te geven), is een dier vragen, als men er vele doen kan, zonder dat het mogelijk is er een bepaald antwoord op te geven, 't is met de fragmenten van het Germaansche volks leven gegaan als met alle antiquiteiten; ze zijn verspreid, en 't eene is hier, 't andere daar bewaard. Kerstvermaken. Zoodra Sinterklaas voorbij is, verschijnen de Kerstganzen; in de groote steden des lands worden ze met treinladingen tegelijk en sche pen vol, aangevoerd. En van Schelde tot Eems ziet men bij allen, die zich met vogelplukken bezighouden, heele pelotons van vette en niet vette ganzen paradeeren. Want gelijk in die gewesten van ons land, waar de bevolking van Saksischen oorsprong is, de H. St.-Maartens gans populair is, zoo is het in die van Friesche afkomst de Kerstgans. Tot het Kerstavondvermaak van de kleine burgerij behoorde tot voor kort, toen de lote- rijwet er een einde aan stelde, het loten om een gans, wat in de herbergen of kroegen plaats vond, waar het vette beest al geruimen tijd te voren aan een spijker te pronk gehangen had. En zoo was het in Holland alleen niet, maar ook aan de andere zijde der Zuiderzee, op het kleinste dorpje, zoo goed als te Leeuwaarden. Maar weer vroeger had het volk nog een ander Kerstavondvermaak. Jongelingen en meisjes liepen, in troepen vereenigd, langs straat Kerstliederen te zingen, als Jeremias heeft ghesprocken Dat Hy comen sal, Uit Davids wortel ghesproten, Die ons verlossen sal, enz. Of dit gezang meer bijdroeg tot stichtelijke voorbereiding voor „de hoogste feest van 't jaar" dan de gezegde verlotingen, laten we in het midden; maar nog vroeger ging 't vroo- lijker. Toen bestond de voornaamste en luid ruchtigste pret op Kerstavond in het rond brengen van geschenken bij zijn vrienden, dat echter reeds in de middeleeuwen verboden werd, omdat het nog een oude heidensche gewoonte was, en tot heel veel opschudding aanleiding gaf. Zeker werd daar ook bij gezongen en wel licht zijn de zooeven genoemde zangvereni gingen er een overblijfsel van geweest. Hoe het geschiedde kan men hier en daar nog in Zweden en Mecklenburg zien. In het eerst genoemde land maakt het zenden van Jul- klappen (Joelgeschenken) nog een voornaam deel der Kerstvermaken uit. Zij worden zoo zonderling mogelijk ingepakt en bezorgd door onbekende of verkleede lieden. En de Mecklen- burgers werpen de geschenken bij hun vrien den in huis, en schreeuwen daarbij, zoo hard ze kunnen. „Julklap! En dat vóór eeuwen onze voorvaders ook zoo deden, bewijzen de keuren, waarbij 't verboden werd. Te Kampen werd het op een boete van tien pond (een vrij zware boete in dien tijd) afgekeurd „op kersavent ghelt te senden of brengen in enighs mans huus.Te Zwolle werd er slechts één pond boete op gesteld. En elders was nog lang daar na het volk gewoon rond te loopen om heil te wenschen als op Nieuwjaar. Na 13 jaar uit Siberië. In het dorp Lichtenberg bij Neu Ruppin heeft de weduwe Koepke bericht ontvangen, dat haar man die in 1915 op het Oostelijk front werd vermist en als gesneuveld gold, niet dood is, maar al die jaren in Siberië heeft gewoond. Hij is thans op weg naar huis. De man is destijds zwaar gewond en invaliede.

Krantenbank Zeeland

Onze Eilanden | 1928 | | pagina 3