Tandarts J. H. Bil IJS
Stoomwasscherij
Predikbeurten.
.EERD
2.
EN:
ONDANT)
half pond.
HARMS
Voorstraat 209 - Sommelsdijk
„VOORNE& PUTTEN"
IVieu w-Helvoet.
Franco verzending
door geheel Flakkee.
M. SPOON Az.
OIMBOCM'S
flfANOt
laat niet los
Adverteert in „Qnze-manden"
WOENSDAG
7 NOVEMBER 1928
FEUILLETON.
ROSA MARINA
Bieten rooien
PUROL
Kloosterbalsem
Voor huis en hof.
DE LANDBOU W-ONDERLINGE.
De maandeljjksche groei van de L.-O. en
de T.-O.
Op 1 October 1928 trad per Provincie
het hieronder vermelde aantal landbouwers
als lid der L.-O. toe!
Provincie. Aantal leden.
Loon.
Groningen
12
9.551.
Friesland
13
300.111.
Drenthe
83
16.025.
Overijsel
15
24.715.
Gelderland
11
15 651.
Utrecht
3
2 733
Noord-Holland
9
10.950.
Zuid-Holland
9
13.098.
Zeeland
24
5.989.
Noord-Brabant
4
1.100.
Totaal
133
399.923
Per 1 October 1928 traden als lid der T.-O.
toe 81 werkgevers, uitbetalende aan loon
41.647. Sedert 1 November 1927 vermeer
derde het aantal leden bij de:
Landbouw Onderlinge met 1688.
Uitbetalende 1.767 220 loon.
Tuinbouw Onderlinge met 429.
Uitbetalende J 652.658 loon.
De Secretaris
van de P.O.C.Overflakkee,
A. W. KEIJZEE.
Herkingen, 81 October 1928.
g
US
an
us
e;
us
Sï
0-
ii»
or-
ér-
1*.
d.;
ie-
Zondag 4 November 1928.
NEDERLANDSCH HERVORMDE KERK.
Middelharnis. hm, dhr. van Yperen uil Herkingen
en 's av. ds. Polhuijs uit Stad a. 't Haringvliet.
Sommelsdijk, vm. leeskerk en 's av. ds. Van
Ameide.
Dirksland, vm. en 'sav. ds. Van der Wal.
Herkingen, vm. en 's av. dhr. Van Ieperen.
Melissant, geen opgaaf.
Stellendam, vm en 'sav. dhr. Bouman.
Goedereede, nm. (Doopsbed.) ds. van der Wal
uit Dirksland.
Ouddorp, vm. leeskerk en nm. dhr. Bouman uit
Stellendam.
Nieuwe Tonge, vm. leeskerk en nm ds. van
Ameide uit Somraelsdyk.
Oude Tonge, vm. ds. van Ameide uit Sommels
dijk. (Oogstcollecte).
Ooltgensplaat, vm. leeskerk en's av. ds. van der
Zee uit Den Bommel.
Langstraat, vm. en nm. dhr. Vetter.
Den Bommel, vm. ds. Van der Zee en 'sav.
leeskerk.
Stad aan 't Haringvliet, vm. ds. Polhuijs en
nam. leeskerk.
GEREFORMEERDE £ERK.
Middelharnis, vm. en 's av. ds Drost,Em.-pred-
uit Utrecht.
Stellendam, vm. en 'sav. leeskerk.
Ouddorp, vm. en nm. ds. Diemer.
Ooltgensplaat, vm. en 'sav. ds. De Lange.
Den Bommel, vm. en 'sav. ds. Schaafsma.
Stad aan 't Haringvliet, vm. en 's av. ds. de Graaft*
GEREFORMEERDE GEMEENTEN.
Middelharnis, vm. en 's av. leeskerk.
Ouddorp, vm. en 's av. ds. De Blois.
Dirksland, vm. en 's av. ds. de Blois
Herkingen, vm nm. en 'sav. dhr. Heij koop uit
Rotterdam.
OUD-GEREFORMEERDE GEMEENTE.
Stad aan 't Haringvliet, vm.,nm.en 'sav.leeskerk
Tonge,
ng groot
Dbligaties
egen een
Obligaties
14 No-
genwoor-
ities.
emeester.
franco.
irz.-
tmatig
>ren tot
e netto
TZE.
1STJES.
aosjes.
istjes en
Spreekuren Dagelijks
van 87a tot 10 uur voorin, en van
1 tot 272 n.m. en volgens afspraak.
Telelooan No. 236.
NIEUW-HELVOET.
niarmu
Verkrijgbaar bij alle Boekhandelaren.
Prijs per kwartaal
Losse nummers
ADVERTENTIËN
van 16 regels 1,20
Elke regel meer 0,20
Bij contract aanzienlijk korting.
Dienstaanbiedingen en Dienstaanvragen
f 1,per plaatsing tot een maximum
van 10 regels, elke regel meer 15 cent.
Dit blad verschijnt iederen
Woensdag- en Zaterdagmorgen.
Het wordt uitgegeven door de
N.V. Uitgeversmaatschappij
„Onze Eilanden", Tel. Int. No. 15
Voorstraat Middelharnis.
11E JAARGANG.
N°. 2
GODSDIENST EN WETENTSCHAP.
III.
Het wezen van den godsdienst is onaan-
tastelijk voor de wetenschap. De godsdienst
spreekt van feiten, die w(j leeren kennen
buiten het verstand om. Geen kerk, geen
dogma's, geen menscheltjke uitvindingen of
fantastische leerstellingen over God leeren
ons die feiten kennen, maar de godsdienstige
ervaring begint reeds vóór het verstand de
zaken te rangschikken. Wij allen hechten te
veel waarde aan feitenkennis, wetenschap
en geloofsbelijdenissen, en houden geen reke
ning met onze eigen ervaring. We ztjn te
veel aan een sleur gewend. We z(jn soms
niet in staat of hebben niet den moed onze
eigen meening of overtuiging, gesteund op
onze levenservaring, te handhaven. We zien,
dat het meeste wat wij vroeger in onze jeugd
over God en godsdienst hebben gehoord of
geleerd onjuist is. Vele, vooral jonge menschen
voelen zich dan ook diep teleurgesteld,
nu ze de dingen met heel andere oogen gaan
zien. En wat zien we nu gebeuren 'Ofwel,
ze werpen alles over boord, of, om vaderen
moeder niet te bedroeven en om niet met den
vinger te worden nagewezen, nemen ztj een
uitwendige vormgodsdienat aan. Ze omhelzen
een sleurgodsdienst, maar ze gelooven er niets
van. De gezonde kern ontbreekt. In de jeugd
is te veel waarde gehecht aan den uitwen-
digen eeredienst. Dezen uitwendigen vorm-
godsdienst heeft men verward met den waren
godsdienst. Ze zien nu duidelijk, en het ge
zond verstand zegt het ook, dat we God niet
door uitwendige dingen eeren. Of we Zondags
naar de kerk gaan of niet, of we naar het
hl. Avondmaal gaan of niet, of we ons Zon.
dags in huis gaan verbergen, ofwel gaan
wandelen en fietsen, of we een pflprooken
of een pruimpje nemen, of we psalmen zin
gen of gezangen, of we vleesch of visch eten,
of we een vroom ernstig gezicht trekken of
met een blij vrooljjk gelaatde wereldinkflken,
of we den Bijbel lezen of andere nuttige
boeken, of we ons tegen besmettelijke ziek
ten laten inenten of dit niet doen, of we tot
die kerk of die kerk behooren, enz. enz. dat
zal voor God allemaal wel betzelfde ztjn, en
ala mensch gesproken, zal Hij er zich wel
niets aan gelegen laten. Het zij gij eet, het
zij gij drinkt, het z(j gij iets anders doet,
doet alles ter eere Gods, zegt Paulus.
En wat zou God toch klein zijn, als H(j zich
aan zulke kleine, menschelijke nietigheden
zou gelegen laten. Wat zou Hij klein en nietig
zijn, indien Hij, zooals de goden der Heidenen
behagen zou scheppen in ons leed en verdriet,
indien H(j er pleizier in zou hebben, wanneer
wij, zooals de heidenen nog heden doen, ons
zouden pijnigen en geeselen. We zijn veelte
Mozaïsch aangelegd en hechten veel teveel
waarde aan een soort van Mozaïsche wetten
en voorschriften. Mozes moest aan zijn volk
wetten en voorschriften geven, deels om het
volk in bedwang te houden door vrees voor
onbekende dingen, deels om gezondheidsre
denen. Handen wasschen, zich reinigen, zich
onthouden van bijzondere vleeschsoorten,zich
laten besnijden, enz. enz. waren toch middelen
om het volk tegen bepaalde ziekten te bescher
men. Mozes wist heel goed wat hfj deed. We
hebben, evenals de Joden eertijds, een al te
naïeve menschelijke voorstelling van God.
We hooren soms over God spreken, alsof het
ergens een koning gold, bij wien we moeten
oppassen niet in ongenade te vallen, of die we
op een of andere manier op onze hand kunnen
krijgen. Als men dat alles eens goed beziet
dan is men toch gedwongen te zeggen: wat
zfln we met alle onze kennis en wetenschap,
met alle onze kerken en gelooven, toch nog
ver van den ijraren godsdienst verwijderd.
En al die geloofsbelijdenissen, och, het is toch
allemaal menschelijk werk, opgemaakt in het
belang van de organisatie of in het belang
van de goede orde. We gelooven met het hart,
en belijden met den mond" dat klinkt toch
zoo mooi, en terwijl we dat uitspreken, voelen
we ook iets in ons binnenste; maar, wat kan
achter zulk een geloofsbelijdenis toch veel
met geweld terneergedrukte geloofservaring
verborgen zijnl We durven er in 't publiek
niet van reppen uit vrees voor ons baantje,
uit vrees voor de menschenwat zouden die
wel zeggen? We zijn vaak gedwongen een
sleur-godsdienst er op na te houden en ons
te verbergen, om geen schade te lijden in ons
maatschappelijk bestaan. O, die menschenI
die menschen I als die er maar niet waren,
wat zon de wereld er dan heel anders uitzien.
En dat dat waar is, hebben we toch duide
lijk de laatste jaren, in de geschiedenis van
Ds. Geelkerken kunnen zien. Jarenlang heeft
ook hij (en velen met hem, die zich later,
terwille van hun baantje hebben terugge
trokken) „met het hart geloofd en met den
mond beleden" en toch geloofde hij (en zij)
het Scheppingsverhaal niet in zijn geheel,
om zoo maar eens iets te noemen, want er
was nog meer, wat zü niet met het hart ge
loofden maar wel met den mond beleden.
Ook weer een bew(js, dat er van éénheid in
geloofszaken geen sprake kan zijn. Hier geldt
weer het oude Latijnsche spreekwoord „Zoo
veel hoofden, zooveel zinnen." Ik kan m(j
zoo levendig den geweldigen zielestrijd van
dezen man voorstellen, die naar waarheid
zocht, en zich zoo teleurgesteld zag, in de
leer zijner kerk, die vooral wat het Schep
pingsverhaal betreft, niet aan de waarheid
beantwoordde. Ik bewonder hem tevens, dat
hij den moed had, voor zjjn overtuiging rond
weg uit te komen, en te breken met oude
tradities en overleveringen, al kostte het
hem ook zijn positie en bestaan. De Synode
van Assen, heeft in spijt van al de moeite,
spitsvondige beredeneering en ontzaggelijke
geldoffers van den kant der aangesloten ge
meenten, geen ander geneesmiddel, geen
ander pleister voor zijn wond gehad, dan
dezelfde geneesmiddelen van de middel-
eeuwsche Conciliën toe te passen n.i.Her
roepen, niet denken, gelooven en zich gehoor
zaam 'aan het kerkelijk gezag onderwerpen,
of anders ontzetting uit het ambt en excom
municatie. (Brandstapels mogen er niet meer
zijn, en de folterwerktuigen zijn netjes in de
Gevangenpoort in den Haag opgeborgen, en
voor het practisch gebruik afgekeurd, anders
arme Dominee Geelkerken). H(j had
den moed met Luther te zeggeni „Hier sta
ik, ik kan niet anders", beleer mij van het
tegendeel, van hetgeen ik beweer. Het tegen
deel beweren ging voor die kerkvaders niet
zoo gemakkelijk als te zeggen herroep, geloof,
onderwerp u. Maar daarmede was de wond
DOOR
MELATI VAN JAVA.
19
„Dat zou ik wel willen zien! In geen geval toe
stemmen; laat er van komen wat wil, dan zijn wij
ten minste voor de wereld gerechtvaardigd; en
natuurlijk geen cent subsidie."
„En zijn vaderlijk erfdeel dan? Hij is meerder
jarig, en zal het opvragen."
„Ja, en dat komt me in dezen tijd van malaise
slecht te pas, het hem uit te keeren, maar dat
hoeft hij niet te weten. Ik zal hem wel spreken!"
„O, neen!" riepen beide dames tegelijk uit, „doe
dat niet, het geeft niets."
„En waarom niet? Omdat mama en de meisjes
mij voor een lastigen droogstoppel scholden, als
ik een verstandig woordje tusschen al 'dien artis-
tieken nonsens probeerde te gooien? 't Wijste
wat ik nu doen kan, is mijn handen in onschuld
te wasschen en te zeggen: 't Gaat mij niet aan,
vroeger hadden ze mijn raad niet noodig, en nu
de uitkomst mij gelijk heeft gegeven, help ik hen
niet uit de modder."
„O, Henri, wat ben je hard," snikte mevrouw,
„geef me liever raad, wat ik doen moet?"
„Ik heb u mijn raad gegeven: uw toestemming
weigeren."^
De pojfrer kwam met de post binnen; Henri
Kloven, ontvellingen, schrammen
en andere huidverwondingen ver
zacht en geneest men snel met
Doos 30.en 60 ct.
niet geheeld. Ook hier zien we, dat de gods
dienstige of geloofservaring vóór het verstand
ging-
Hét leven gaat het licht vooraf. Velegebeur-
tenissen op geestelijk gebied ztjn er, wier
werkelijkheid toch bestaat, al kunnen we 't
met het verstand nog niet vatten. Christus,
de Stichter van het Christendom, was daar
van ook overtuigd, want in een gesprek met
Nicodemus gebruikt Hij het beeld van den
wind van onbekende herkomst.
Ik wil hier de wetenschap, het verstand en
verschillende leerstellingen heelemaal niet
wegcijferen, maar trachten de juiste plaats
aan te w(jzen. Wie onzer denkt bijv. met
geringschatting aan het alphabet, daar toch
het kind reeds lang kan spreken, voor het
het a.b. c. kent. Het leven kan reeds lang
in werkelijkheden verkeeren vóórdat het ver
atand het hare daartoe heeft bijgedragen.
Ik herhaal hier wat ik reeds vroeger zei!
We kunnen God niet begrijpen of eenige
voorstelling van Hem maken. Alle voorstel
lingen van Hem berusten op fantasie. Maar,
dat Hij er is, leeren en ondervinden we door
de ervaring, en niet door de wetenschap,
dogma's, leefregels of kerkelijke voorschriften.
In de liefde bijv. vinden we een ontzag
gelijke toelichting voor het ware geloofs
leven. De liefde kunnen we niet met het
verstand verklaren. We probeeren vaak om
de liefde te omschrijven, maar het wil ons
steeds niet gelukken. Als we de liefde wil
len definieeren, dan is het, alsof we in een
bloementuin terecht komen. Ieder bloempje
is voor ons een bewijs van liefde. De liefde
is werkelijkheid en toch kunnen we er met
ons verstand niet bij. We bunnen gerust
van de liefde als van een feit spreken, al
begrijpen we er niets van.
Wat vele geleerden bij de liefde toegeven,
d. w. z. wat zij in deze toestemmen, willen
ze vaak b(j groote geestelijke realiteiten weer
ontkennen.
We nemen niets aan, zeggen zfl,voorwe
't begrepen bebben. En nu gaan zjj, (en dat
is ook een groote fout van vele, ik zou haast
zeggen van de meeste kerkgenootschappen,)
aan 't praten en redeneeren, alsof de rede de
eenige en eeuwige bron is. En die nu het
best ban praten en het best spitsvondig kan
redeneeren, vindt het meeste aanhang. We
vergeten echter, dat er een onderscheidings
vermogen bestaat, geboren uit het gevoel.
Er zijn hoogere zintuigen als de ultra
violette stralen der zon. Er zijn geheime
krachten die feiten z(jn, en die toch buiten
het begrip der wetenschap liggen. De „water
vinders" bijv. hoe werden zij niet bespot en
uitgelachen! En toch zijn er menschen die
met een „wichelroede" gewapend, u zullen
aanwijzen de plaatsen waar water is. Mis
schien staan we hier voor verborgen natuur
wetten, die we later nog zullen ontdekken;
maar toch is en blijft het een feit, dat er
occulte krachten zijn. Robespierre leert, dat
de menschelijke rede het hoogste is; de
hedendaagsche wetenschap is meer geneigd
toe te geven, dat er hoogere elementen van
kennis bestaan.
De dag van de groote Godskennis is er
nog niet. Begrip en ervaring zijn nog ge
scheiden. Maar, als er conflicten zijn, dan
vraag ik mijzelf af, wat heeft nu de grootste
waarde of beteebenis: het feit, of de verkla
ring van het feit? De verklaring van een
wonder, of de meening, dat wonderen niet
ervaren worden?
Wie de waarheid, waarnaar een ieder snakt,
wil verstaan, moet beginnen in de diepte af
te dalen, ik bedoel, hij moet beginnen zijn
kruis te aanvaarden voor zichzelf.
Wat baat ons alle theorie. Meestal bomt
de theorie van de lippen van hen, die zich
wel wachten, in de diepte af te dalen, het
kruis op te nemen. Wat heb ik ten slotte
aan een oplossing van 't vraagstuk gods
dienst en wetenschap, als ik zelf niet kom
tot de geestelijke ervaringen die er zijn, om
boven het verstandelijke standpunt uit te
komen? Laat ons de proef eens nemen, en
beginnen met in de diepte af te dalen, en
voor onszelf het bruis op te nemen, en we
zullen ondervinden, dat de wetenschap ons
niet helpt, dat vele kerkelijke leerstellingen
ons in den steek laten, en vele theorieën en
dogma's onjuist z(jn; maar ook zullen we
dan leeren dat God er is, dat Hij bij ons is.
Wat voor ons nu duister en onbegrijpelijk
is, ook al door onjuiste begrippen en voor
stellingen van God en goddelijke dingen, zal
dan voor ons, wellicht in strijd met onze
opvoeding, een feit, een werkelijkheid zijn,
en we zullen bij onszelf ondervinden wat
ware en wat geen ware godsdienst is.
„Uw leven is niet in de duistere bladen
Van 't oude boek dat somt uw sombre dagen,
Uw leven zijn de stralende genaden
Die door den nacht hun blanken melkweg
[vagen
,Aan 't uiterst' einder zien ons scheemrende
[oogen
Uw helle zon, die nimmer ondergaat,
Boven de liefde van ons reikend pogen
Strekt zich de zilveren geklonken straat."
H. Dr. v. O.
wierp een vluchtigen blik op brieven en couranten,
en haalde met driftige beweging er een enveloppe
uit.
„Zijn hand of liever zijn poot, want dat behoort
ook tot de artistieke eigenaardigheden, alle letters
half ondersteboven te zetten. Wat is 't? Jawel I
Daar heb je 'tl De verlovingskaart."
„Ik wist dat ze gedrukt waren, maar dat hij
ze nu ai rondstuurt."
„Laat zien, iaat zien!" riep Louise, „Rose Marie
Gresinger! De naam is ten minste nogal fatsoenlijk.
Wat zullen onze vrienden zeggen, en Eugenie,
die zoo met hem dweepte."
Product der hedendaagsche opvoeding," spotte
Henri.
„Vrouw, vrouw! Spiegel je aan je zwager en
pas op je eigen jongens. Als papa nog geleefd
had, was zoo iets nooit gebeurd. Verwen je kin
deren, iaat ze hun eigen gang gaan, later trappen
ze je op hoofd en hart."
„Ik zie wel, dat je het er op gezet hebt mij mijn
last nog zwaarder te maken," zuchtte mevrouw
Van Haeren opstaande; „het eenige wat ik nog
doen kan is naar mijn broer den dokter te gaan.
Hij kent dat meisje, dat zei Frank tenminste!
Maar hij is ook zoo'n rare, ik wed dat hij hem gelijk
geeft."
„Ais oom Theo Frank gelijk geeft, dan heeft
hij 't ook," zeide Henri beslist, „en dan moeten
we er ons bij neerleggen, al vinden we het nog
zoo ellendigi"
„Ik zou wel wilien weten, aan wie hij die kaarten
gestuurd heeft; zeide Louise, „hij kent de helft
van onze kennissen niet eens."
„Des te beter," sprak mevrouw, diep terneer
geslagen; „het zal toch genoeg gauw bekend zijn-
1
INGEZONDEN MEDEDEELING.
De venijnige steken
van Spilt in den rug
overvallen U onverwachts. Grijp
dadelijk naar Akker's Kloosterbal
sem, welke tot diep in de weefsels
doordringt, de pijn stilt, ophoo-
pende ziektestoffen doet verdwij
nen, snel en grondig verlicht.
,Ceeit goud
zoo goed"
Adv.
De Kamertuin.
Van een der lezers ontving ik het vrien
delijk verzoek om hem inlichtingen te geven
over Echinocactussen en wel over de Echino-
cactus minusculus en over de Echinocactus
setuspinus. Eenigen tijd geleden hebben wij
een artikel gegeven over de cactussen in het
algemeen, doch waar er tegenwoordig zoo'n
toenemende belangstelling voor deze planten
is waar te nemen, voldoen we aan dit ver
zoek.
De Echinocactussen bezitten vooral voor
den liefhebber met weinig ruimte groote
waarde, omdat ze juist zoo weinig ruimte
noodig hebben. Bovendien vereischen ze in
het algemeen al zeer weinig zorg, bloeien
geregeld en fraai, terwyl ze eveneens door
de fraai gekleurde doorns, ook in niet-
bloeienden toestand zeer aantrekkelijk ztjn.
Onder de vele soorten van Echinocactussen
is de E. minusculus een der weelderigste
bloeiers, die ieder jaar een groot aantal bloe
men te voorschijn brengt, steenrood, welke
aan het onderste gedeelte der bol ontstaan.
De plant begint reeds zeer jong te bloeien
en plantjes ter groote van een knikker, kun
nen zich in het voorjaar reeds tooien met
de roode bloemknopjes. De plant is afkomstig
uit Argentinië en de bloeitijd is ongeveer
van begin Mei tot Juni. Een merkwaardigheid
hierbij is, dat de bloemknoppen zich ontwik
kelen aan de van het licht afgekeerde z(jde,
zoodat de plant vanaf het voorjaar tot na
den bloei niet gekeerd mag worden, aan
gezien dan in de meeste gevallen het bloeien
mislukt. Na het bloeien heeft omzetten geen
enkel bezwaar en zal het bloeien dan het
volgende voorjaar juist aan de andere zijde
plaats hebben.
Behalve de talrijke bloemen geeft de
E. minusculus ook veel jonge plantjes, welke,
zoodra ze de grootte hebben van een erwt,
met succes van de moederplant kunnen wor
den afgenomen en in goed verteerden blad-
grond met een deel zand, worden geplaatst.
Alvorens deze stekling te planten laten we
ze eerst één a twee dagen drogen en voegen
we wat houtskool aan het grondmengsel toe.
De vermenigvuldiging gaat eveneens door
middel van zaad, dat de plant zelf rondom
in den pot zaait. Deze zaailingen bloeien reeds
het tweede jaar.
De Echinocactus setispinus heeft Mexico
tot bakermat en groeit daar bij voorkeur
aan den voet van laag struikgewas. Ze kan
tamelijk veel zon verdragen, mits ze maar
beschermd wordt tegen de felste middagzon.
In den winter behoeven we hiervoor niet
zoo'n groote vrees te hebben, doch in het
voorjaar kan ons dit verraderlijke parten
spelen. Volwassen planten zijn ongeveer
10 c.M. hoog en bloeien vrijwel den geheelen
zomer met trechtervormige bloemen ter
lengte van 6 a 8 c.M.
De gevaarlijke periode voor heel veel cactus
liefhebbers is de voorwinter en de winter.
De groote liefde die de liefhebber zijn planten
toedraagt, hoe prijzenswaardig overigens ook,
is heel vaak oorzaak, dat de planten worden
vertroeteld en daarmee doen we ze zeker
geen dienst, doch bederven ze eenvoudig en
meteen al ons plezier. De cactussen moeten
in den voorwinter en ook niet in den winter,
een te warme standplaats hebben. Dan heb
ben ze rust noodig voor de komende bloei-
peirode en daarvoor moeten ze zich innerlijk
flink versterken. By een te warme standplaats
zijn we gedwongen weer meer water te geven
en dan is het resultaat dat ze blij ven door
groeien en dat er van een rustperiode geen
sprake is. Ze worden verzwakt en verliezen
het aantrekkelijke van hun karakteristiek
uiterlijk.
Geef daarom de cactussen gedurende den
winter een zoo koel mogelijke plaats, doch
Die meid zal hem niet loslaten, dat begrijp je!'
IX.
Nergen# echter bracht de verlovingskaart zulk
een ontroering teweeg als in het huis der aanstaan
de bruid zelf. Rose Marie stond de karaffen achter
het buffet af te stoffen, toen de post drie envelop-
pes binnenbracht; zij dacht dat het circulaires
waren en liet ze liggen, maar het oog van Gresin
ger, die even uit was geweest, viel er op; hij zag
ze en riep verbaasd uit:
„Wel, hij laat er geen gras over groeien. Ik
wist niet, dat het al zoover was: hij had mijn toe
stemming als voogd toch wel kunnen afwachten!"
„Wat is er?" vroeg Rose-Marie.
„Wel het bericht van je verloving!"
„Mijn verloving!"
Het kind moest zich aan het buffet vasthouden,
anders was zij in elkaar gezakt; Gresinger hield
haar de kaart voor.
„Maar ik heb nog geen ja gezegd en ik wil 't
ook niet zeggen. Ik laat me niet dwingen. Zij rukte
de kaart uit zijn handen en verscheurde haar.
„Het is ongehoord! Gisterenavond heb ik hem
nog gezegd, dat ik er geen zin in had en het niet
wilde doen, en nu..."
„Hij begrijpt heel goed, dat het maar flauwe
praatjes van ze zijn, en dat je niet zoo mal zult
wezen om zoo'n partij af te slaan. Je moet het
zelf weten, je herinnert je, wat ik gezegd heb.
Het verveelt me voor jelui öp te trekken, 't Wordt
tijd aan me zelf te denken; ik wacht maar op julie
vertrek om met juffrouw Bock te trouwen; zij
heeft geld en is dol op mij! Wil je onder haar
staan, dat moet jij weten, anders zend ik Jans
naar een gesticht en jij moet zien, waar je terecht
komtl"
Rose-Marie sprak geen woord; haar gezicht
stond in vuur; zij zette de karafjes op hun plaats
en liep de opkamer in. Jans zat in haar gewoon
hoekje wanhopig te huilen; zij had alles gehoord,
want Gresinger sprak altijd ruw en hard.
„O, Roos, je meent het immers niet. Verbeeld
je dat hij met dat wijf trouwt, dan is ons ongeluk
niet te overzien. Of wil je mij naar een gesticht
laten zenden? Dat had mama moeten weten."
;,Maar Jans, ik kan toch niet met een gek trou
wen, want een gek dat is hijeen verstandig mensch
zendt toch geen verlovinskaarten rond voordat
hij het jawoord heeft. En hij weet niet eens mijn
naam, hij denkt dat ik ook Gresinger heet!"
„Maar je doet het toch! Hij is zoo'n nette heer
en zoo rijk! Er is anders geen middel om hieruit
te komen. Och, doe 't dan voor mij, als het niet
om je zelf is!"
„Zij zal het wel laten, het niet te doen," brulde
Gresingej weer, „ik zal 't je maar ronduit zeggen.
De zaak verloopt, en dat is jou schuld, Roos; met
je zure gezicht jaag je alle lui van hier weg. Nooit
een aardigheid, altijd even bits, even snauwerig. Ga
je gang maar! En nu is er een mijnheer, een deftige
mijnheer, liefst uit de Vondelstraat, die zoo mal
is 't ernstig met je te meenen, en die zou je de
bons geven. Dat nooit, zei van Speyck! Je speelt
nu maar, „Aap wat heb je mooie jongen" tegen
hem! Maak geen spectakel over die kaart en houdt
het er voor dat je werkelijk geëngageerd bent."
Rose-Marie zuchtte diep, heel diep!
„Ach, wat doet het er ook eigenlijk toe of ik
hier ongelukkig ben of ergens anders! Geluk is
toch niet voor mij bestemd!" zeide zij.
Er kwam iets straks in haar gelaat, haar oogen
staarden brandend en droog voor zich uit; Jans
nam haar hand en voor 't eerst sedert vele jaren
klonk haar stem vriendelijk en vleiend:
„Waarom zou je niet gelukkig worden, Roos?
Je wordt nu een echte dame. Je krijgt mooie klee-
ren, een mooi huis, je hoeft niet meer in de kroeg
te staan, en ook ik zal 't goed hebben en niet meer
klagen over mijn ongeluk."
„Zsl je dat heusch niet meer doen, Jans?"
„Neen, heusch niet! Ik beloof het heilig."
Rose stond op en zeide dof: „Dan moet het
maar!"
Intusschen was Frank onmiddellijk na zijn ge
sprek met zijn moeder naar het station getramd
om naar Duinwijk te gaan; hij kwam er tegen
zes uur aan en vond zijn oom niet thuis.
Juffrouw Bol, wier gunsteling hij was, dekte
voor hem de tafel, warmde een paar kliekjes op,
trok zelf een flesch wijn open en voorzag hem van
sigaren nadat hij zijn maal beëindigd had. Frank
ging bij het zoogenaamde zeeraam zitten en bleef
droomgerig het eeuwig wisselende spel der golven
gadeslaan.
„Zonderling wat zij op die zee lijkt en die zee
op haar," dacht hij, en zoo verdiept was hij in
het gezicht, dat hij zijn oom niet eens hoorde
binnenkomen; eerst "toen zijn naam genoemd werd,
sprong hij op.
„Wel, Frank, wat verschaft mij de eer van je
bezoek?" riep dokter Theo.
„Een nieuwtje, oom, dat ik u vertellen wilde,
vóór u het van anderen hoort."
(Wordt vervolgd),