Tandarts J. H. Bil IJS Stoomwasscherij Predikbeurten. .EERD 2. EN: ONDANT) half pond. HARMS Voorstraat 209 - Sommelsdijk „VOORNE& PUTTEN" IVieu w-Helvoet. Franco verzending door geheel Flakkee. M. SPOON Az. OIMBOCM'S flfANOt laat niet los Adverteert in „Qnze-manden" WOENSDAG 7 NOVEMBER 1928 FEUILLETON. ROSA MARINA Bieten rooien PUROL Kloosterbalsem Voor huis en hof. DE LANDBOU W-ONDERLINGE. De maandeljjksche groei van de L.-O. en de T.-O. Op 1 October 1928 trad per Provincie het hieronder vermelde aantal landbouwers als lid der L.-O. toe! Provincie. Aantal leden. Loon. Groningen 12 9.551. Friesland 13 300.111. Drenthe 83 16.025. Overijsel 15 24.715. Gelderland 11 15 651. Utrecht 3 2 733 Noord-Holland 9 10.950. Zuid-Holland 9 13.098. Zeeland 24 5.989. Noord-Brabant 4 1.100. Totaal 133 399.923 Per 1 October 1928 traden als lid der T.-O. toe 81 werkgevers, uitbetalende aan loon 41.647. Sedert 1 November 1927 vermeer derde het aantal leden bij de: Landbouw Onderlinge met 1688. Uitbetalende 1.767 220 loon. Tuinbouw Onderlinge met 429. Uitbetalende J 652.658 loon. De Secretaris van de P.O.C.Overflakkee, A. W. KEIJZEE. Herkingen, 81 October 1928. g US an us e; us Sï 0- ii» or- ér- 1*. d.; ie- Zondag 4 November 1928. NEDERLANDSCH HERVORMDE KERK. Middelharnis. hm, dhr. van Yperen uil Herkingen en 's av. ds. Polhuijs uit Stad a. 't Haringvliet. Sommelsdijk, vm. leeskerk en 's av. ds. Van Ameide. Dirksland, vm. en 'sav. ds. Van der Wal. Herkingen, vm. en 's av. dhr. Van Ieperen. Melissant, geen opgaaf. Stellendam, vm en 'sav. dhr. Bouman. Goedereede, nm. (Doopsbed.) ds. van der Wal uit Dirksland. Ouddorp, vm. leeskerk en nm. dhr. Bouman uit Stellendam. Nieuwe Tonge, vm. leeskerk en nm ds. van Ameide uit Somraelsdyk. Oude Tonge, vm. ds. van Ameide uit Sommels dijk. (Oogstcollecte). Ooltgensplaat, vm. leeskerk en's av. ds. van der Zee uit Den Bommel. Langstraat, vm. en nm. dhr. Vetter. Den Bommel, vm. ds. Van der Zee en 'sav. leeskerk. Stad aan 't Haringvliet, vm. ds. Polhuijs en nam. leeskerk. GEREFORMEERDE £ERK. Middelharnis, vm. en 's av. ds Drost,Em.-pred- uit Utrecht. Stellendam, vm. en 'sav. leeskerk. Ouddorp, vm. en nm. ds. Diemer. Ooltgensplaat, vm. en 'sav. ds. De Lange. Den Bommel, vm. en 'sav. ds. Schaafsma. Stad aan 't Haringvliet, vm. en 's av. ds. de Graaft* GEREFORMEERDE GEMEENTEN. Middelharnis, vm. en 's av. leeskerk. Ouddorp, vm. en 's av. ds. De Blois. Dirksland, vm. en 's av. ds. de Blois Herkingen, vm nm. en 'sav. dhr. Heij koop uit Rotterdam. OUD-GEREFORMEERDE GEMEENTE. Stad aan 't Haringvliet, vm.,nm.en 'sav.leeskerk Tonge, ng groot Dbligaties egen een Obligaties 14 No- genwoor- ities. emeester. franco. irz.- tmatig >ren tot e netto TZE. 1STJES. aosjes. istjes en Spreekuren Dagelijks van 87a tot 10 uur voorin, en van 1 tot 272 n.m. en volgens afspraak. Telelooan No. 236. NIEUW-HELVOET. niarmu Verkrijgbaar bij alle Boekhandelaren. Prijs per kwartaal Losse nummers ADVERTENTIËN van 16 regels 1,20 Elke regel meer 0,20 Bij contract aanzienlijk korting. Dienstaanbiedingen en Dienstaanvragen f 1,per plaatsing tot een maximum van 10 regels, elke regel meer 15 cent. Dit blad verschijnt iederen Woensdag- en Zaterdagmorgen. Het wordt uitgegeven door de N.V. Uitgeversmaatschappij „Onze Eilanden", Tel. Int. No. 15 Voorstraat Middelharnis. 11E JAARGANG. N°. 2 GODSDIENST EN WETENTSCHAP. III. Het wezen van den godsdienst is onaan- tastelijk voor de wetenschap. De godsdienst spreekt van feiten, die w(j leeren kennen buiten het verstand om. Geen kerk, geen dogma's, geen menscheltjke uitvindingen of fantastische leerstellingen over God leeren ons die feiten kennen, maar de godsdienstige ervaring begint reeds vóór het verstand de zaken te rangschikken. Wij allen hechten te veel waarde aan feitenkennis, wetenschap en geloofsbelijdenissen, en houden geen reke ning met onze eigen ervaring. We ztjn te veel aan een sleur gewend. We z(jn soms niet in staat of hebben niet den moed onze eigen meening of overtuiging, gesteund op onze levenservaring, te handhaven. We zien, dat het meeste wat wij vroeger in onze jeugd over God en godsdienst hebben gehoord of geleerd onjuist is. Vele, vooral jonge menschen voelen zich dan ook diep teleurgesteld, nu ze de dingen met heel andere oogen gaan zien. En wat zien we nu gebeuren 'Ofwel, ze werpen alles over boord, of, om vaderen moeder niet te bedroeven en om niet met den vinger te worden nagewezen, nemen ztj een uitwendige vormgodsdienat aan. Ze omhelzen een sleurgodsdienst, maar ze gelooven er niets van. De gezonde kern ontbreekt. In de jeugd is te veel waarde gehecht aan den uitwen- digen eeredienst. Dezen uitwendigen vorm- godsdienst heeft men verward met den waren godsdienst. Ze zien nu duidelijk, en het ge zond verstand zegt het ook, dat we God niet door uitwendige dingen eeren. Of we Zondags naar de kerk gaan of niet, of we naar het hl. Avondmaal gaan of niet, of we ons Zon. dags in huis gaan verbergen, ofwel gaan wandelen en fietsen, of we een pflprooken of een pruimpje nemen, of we psalmen zin gen of gezangen, of we vleesch of visch eten, of we een vroom ernstig gezicht trekken of met een blij vrooljjk gelaatde wereldinkflken, of we den Bijbel lezen of andere nuttige boeken, of we ons tegen besmettelijke ziek ten laten inenten of dit niet doen, of we tot die kerk of die kerk behooren, enz. enz. dat zal voor God allemaal wel betzelfde ztjn, en ala mensch gesproken, zal Hij er zich wel niets aan gelegen laten. Het zij gij eet, het zij gij drinkt, het z(j gij iets anders doet, doet alles ter eere Gods, zegt Paulus. En wat zou God toch klein zijn, als H(j zich aan zulke kleine, menschelijke nietigheden zou gelegen laten. Wat zou Hij klein en nietig zijn, indien Hij, zooals de goden der Heidenen behagen zou scheppen in ons leed en verdriet, indien H(j er pleizier in zou hebben, wanneer wij, zooals de heidenen nog heden doen, ons zouden pijnigen en geeselen. We zijn veelte Mozaïsch aangelegd en hechten veel teveel waarde aan een soort van Mozaïsche wetten en voorschriften. Mozes moest aan zijn volk wetten en voorschriften geven, deels om het volk in bedwang te houden door vrees voor onbekende dingen, deels om gezondheidsre denen. Handen wasschen, zich reinigen, zich onthouden van bijzondere vleeschsoorten,zich laten besnijden, enz. enz. waren toch middelen om het volk tegen bepaalde ziekten te bescher men. Mozes wist heel goed wat hfj deed. We hebben, evenals de Joden eertijds, een al te naïeve menschelijke voorstelling van God. We hooren soms over God spreken, alsof het ergens een koning gold, bij wien we moeten oppassen niet in ongenade te vallen, of die we op een of andere manier op onze hand kunnen krijgen. Als men dat alles eens goed beziet dan is men toch gedwongen te zeggen: wat zfln we met alle onze kennis en wetenschap, met alle onze kerken en gelooven, toch nog ver van den ijraren godsdienst verwijderd. En al die geloofsbelijdenissen, och, het is toch allemaal menschelijk werk, opgemaakt in het belang van de organisatie of in het belang van de goede orde. We gelooven met het hart, en belijden met den mond" dat klinkt toch zoo mooi, en terwijl we dat uitspreken, voelen we ook iets in ons binnenste; maar, wat kan achter zulk een geloofsbelijdenis toch veel met geweld terneergedrukte geloofservaring verborgen zijnl We durven er in 't publiek niet van reppen uit vrees voor ons baantje, uit vrees voor de menschenwat zouden die wel zeggen? We zijn vaak gedwongen een sleur-godsdienst er op na te houden en ons te verbergen, om geen schade te lijden in ons maatschappelijk bestaan. O, die menschenI die menschen I als die er maar niet waren, wat zon de wereld er dan heel anders uitzien. En dat dat waar is, hebben we toch duide lijk de laatste jaren, in de geschiedenis van Ds. Geelkerken kunnen zien. Jarenlang heeft ook hij (en velen met hem, die zich later, terwille van hun baantje hebben terugge trokken) „met het hart geloofd en met den mond beleden" en toch geloofde hij (en zij) het Scheppingsverhaal niet in zijn geheel, om zoo maar eens iets te noemen, want er was nog meer, wat zü niet met het hart ge loofden maar wel met den mond beleden. Ook weer een bew(js, dat er van éénheid in geloofszaken geen sprake kan zijn. Hier geldt weer het oude Latijnsche spreekwoord „Zoo veel hoofden, zooveel zinnen." Ik kan m(j zoo levendig den geweldigen zielestrijd van dezen man voorstellen, die naar waarheid zocht, en zich zoo teleurgesteld zag, in de leer zijner kerk, die vooral wat het Schep pingsverhaal betreft, niet aan de waarheid beantwoordde. Ik bewonder hem tevens, dat hij den moed had, voor zjjn overtuiging rond weg uit te komen, en te breken met oude tradities en overleveringen, al kostte het hem ook zijn positie en bestaan. De Synode van Assen, heeft in spijt van al de moeite, spitsvondige beredeneering en ontzaggelijke geldoffers van den kant der aangesloten ge meenten, geen ander geneesmiddel, geen ander pleister voor zijn wond gehad, dan dezelfde geneesmiddelen van de middel- eeuwsche Conciliën toe te passen n.i.Her roepen, niet denken, gelooven en zich gehoor zaam 'aan het kerkelijk gezag onderwerpen, of anders ontzetting uit het ambt en excom municatie. (Brandstapels mogen er niet meer zijn, en de folterwerktuigen zijn netjes in de Gevangenpoort in den Haag opgeborgen, en voor het practisch gebruik afgekeurd, anders arme Dominee Geelkerken). H(j had den moed met Luther te zeggeni „Hier sta ik, ik kan niet anders", beleer mij van het tegendeel, van hetgeen ik beweer. Het tegen deel beweren ging voor die kerkvaders niet zoo gemakkelijk als te zeggen herroep, geloof, onderwerp u. Maar daarmede was de wond DOOR MELATI VAN JAVA. 19 „Dat zou ik wel willen zien! In geen geval toe stemmen; laat er van komen wat wil, dan zijn wij ten minste voor de wereld gerechtvaardigd; en natuurlijk geen cent subsidie." „En zijn vaderlijk erfdeel dan? Hij is meerder jarig, en zal het opvragen." „Ja, en dat komt me in dezen tijd van malaise slecht te pas, het hem uit te keeren, maar dat hoeft hij niet te weten. Ik zal hem wel spreken!" „O, neen!" riepen beide dames tegelijk uit, „doe dat niet, het geeft niets." „En waarom niet? Omdat mama en de meisjes mij voor een lastigen droogstoppel scholden, als ik een verstandig woordje tusschen al 'dien artis- tieken nonsens probeerde te gooien? 't Wijste wat ik nu doen kan, is mijn handen in onschuld te wasschen en te zeggen: 't Gaat mij niet aan, vroeger hadden ze mijn raad niet noodig, en nu de uitkomst mij gelijk heeft gegeven, help ik hen niet uit de modder." „O, Henri, wat ben je hard," snikte mevrouw, „geef me liever raad, wat ik doen moet?" „Ik heb u mijn raad gegeven: uw toestemming weigeren."^ De pojfrer kwam met de post binnen; Henri Kloven, ontvellingen, schrammen en andere huidverwondingen ver zacht en geneest men snel met Doos 30.en 60 ct. niet geheeld. Ook hier zien we, dat de gods dienstige of geloofservaring vóór het verstand ging- Hét leven gaat het licht vooraf. Velegebeur- tenissen op geestelijk gebied ztjn er, wier werkelijkheid toch bestaat, al kunnen we 't met het verstand nog niet vatten. Christus, de Stichter van het Christendom, was daar van ook overtuigd, want in een gesprek met Nicodemus gebruikt Hij het beeld van den wind van onbekende herkomst. Ik wil hier de wetenschap, het verstand en verschillende leerstellingen heelemaal niet wegcijferen, maar trachten de juiste plaats aan te w(jzen. Wie onzer denkt bijv. met geringschatting aan het alphabet, daar toch het kind reeds lang kan spreken, voor het het a.b. c. kent. Het leven kan reeds lang in werkelijkheden verkeeren vóórdat het ver atand het hare daartoe heeft bijgedragen. Ik herhaal hier wat ik reeds vroeger zei! We kunnen God niet begrijpen of eenige voorstelling van Hem maken. Alle voorstel lingen van Hem berusten op fantasie. Maar, dat Hij er is, leeren en ondervinden we door de ervaring, en niet door de wetenschap, dogma's, leefregels of kerkelijke voorschriften. In de liefde bijv. vinden we een ontzag gelijke toelichting voor het ware geloofs leven. De liefde kunnen we niet met het verstand verklaren. We probeeren vaak om de liefde te omschrijven, maar het wil ons steeds niet gelukken. Als we de liefde wil len definieeren, dan is het, alsof we in een bloementuin terecht komen. Ieder bloempje is voor ons een bewijs van liefde. De liefde is werkelijkheid en toch kunnen we er met ons verstand niet bij. We bunnen gerust van de liefde als van een feit spreken, al begrijpen we er niets van. Wat vele geleerden bij de liefde toegeven, d. w. z. wat zij in deze toestemmen, willen ze vaak b(j groote geestelijke realiteiten weer ontkennen. We nemen niets aan, zeggen zfl,voorwe 't begrepen bebben. En nu gaan zjj, (en dat is ook een groote fout van vele, ik zou haast zeggen van de meeste kerkgenootschappen,) aan 't praten en redeneeren, alsof de rede de eenige en eeuwige bron is. En die nu het best ban praten en het best spitsvondig kan redeneeren, vindt het meeste aanhang. We vergeten echter, dat er een onderscheidings vermogen bestaat, geboren uit het gevoel. Er zijn hoogere zintuigen als de ultra violette stralen der zon. Er zijn geheime krachten die feiten z(jn, en die toch buiten het begrip der wetenschap liggen. De „water vinders" bijv. hoe werden zij niet bespot en uitgelachen! En toch zijn er menschen die met een „wichelroede" gewapend, u zullen aanwijzen de plaatsen waar water is. Mis schien staan we hier voor verborgen natuur wetten, die we later nog zullen ontdekken; maar toch is en blijft het een feit, dat er occulte krachten zijn. Robespierre leert, dat de menschelijke rede het hoogste is; de hedendaagsche wetenschap is meer geneigd toe te geven, dat er hoogere elementen van kennis bestaan. De dag van de groote Godskennis is er nog niet. Begrip en ervaring zijn nog ge scheiden. Maar, als er conflicten zijn, dan vraag ik mijzelf af, wat heeft nu de grootste waarde of beteebenis: het feit, of de verkla ring van het feit? De verklaring van een wonder, of de meening, dat wonderen niet ervaren worden? Wie de waarheid, waarnaar een ieder snakt, wil verstaan, moet beginnen in de diepte af te dalen, ik bedoel, hij moet beginnen zijn kruis te aanvaarden voor zichzelf. Wat baat ons alle theorie. Meestal bomt de theorie van de lippen van hen, die zich wel wachten, in de diepte af te dalen, het kruis op te nemen. Wat heb ik ten slotte aan een oplossing van 't vraagstuk gods dienst en wetenschap, als ik zelf niet kom tot de geestelijke ervaringen die er zijn, om boven het verstandelijke standpunt uit te komen? Laat ons de proef eens nemen, en beginnen met in de diepte af te dalen, en voor onszelf het bruis op te nemen, en we zullen ondervinden, dat de wetenschap ons niet helpt, dat vele kerkelijke leerstellingen ons in den steek laten, en vele theorieën en dogma's onjuist z(jn; maar ook zullen we dan leeren dat God er is, dat Hij bij ons is. Wat voor ons nu duister en onbegrijpelijk is, ook al door onjuiste begrippen en voor stellingen van God en goddelijke dingen, zal dan voor ons, wellicht in strijd met onze opvoeding, een feit, een werkelijkheid zijn, en we zullen bij onszelf ondervinden wat ware en wat geen ware godsdienst is. „Uw leven is niet in de duistere bladen Van 't oude boek dat somt uw sombre dagen, Uw leven zijn de stralende genaden Die door den nacht hun blanken melkweg [vagen ,Aan 't uiterst' einder zien ons scheemrende [oogen Uw helle zon, die nimmer ondergaat, Boven de liefde van ons reikend pogen Strekt zich de zilveren geklonken straat." H. Dr. v. O. wierp een vluchtigen blik op brieven en couranten, en haalde met driftige beweging er een enveloppe uit. „Zijn hand of liever zijn poot, want dat behoort ook tot de artistieke eigenaardigheden, alle letters half ondersteboven te zetten. Wat is 't? Jawel I Daar heb je 'tl De verlovingskaart." „Ik wist dat ze gedrukt waren, maar dat hij ze nu ai rondstuurt." „Laat zien, iaat zien!" riep Louise, „Rose Marie Gresinger! De naam is ten minste nogal fatsoenlijk. Wat zullen onze vrienden zeggen, en Eugenie, die zoo met hem dweepte." Product der hedendaagsche opvoeding," spotte Henri. „Vrouw, vrouw! Spiegel je aan je zwager en pas op je eigen jongens. Als papa nog geleefd had, was zoo iets nooit gebeurd. Verwen je kin deren, iaat ze hun eigen gang gaan, later trappen ze je op hoofd en hart." „Ik zie wel, dat je het er op gezet hebt mij mijn last nog zwaarder te maken," zuchtte mevrouw Van Haeren opstaande; „het eenige wat ik nog doen kan is naar mijn broer den dokter te gaan. Hij kent dat meisje, dat zei Frank tenminste! Maar hij is ook zoo'n rare, ik wed dat hij hem gelijk geeft." „Ais oom Theo Frank gelijk geeft, dan heeft hij 't ook," zeide Henri beslist, „en dan moeten we er ons bij neerleggen, al vinden we het nog zoo ellendigi" „Ik zou wel wilien weten, aan wie hij die kaarten gestuurd heeft; zeide Louise, „hij kent de helft van onze kennissen niet eens." „Des te beter," sprak mevrouw, diep terneer geslagen; „het zal toch genoeg gauw bekend zijn- 1 INGEZONDEN MEDEDEELING. De venijnige steken van Spilt in den rug overvallen U onverwachts. Grijp dadelijk naar Akker's Kloosterbal sem, welke tot diep in de weefsels doordringt, de pijn stilt, ophoo- pende ziektestoffen doet verdwij nen, snel en grondig verlicht. ,Ceeit goud zoo goed" Adv. De Kamertuin. Van een der lezers ontving ik het vrien delijk verzoek om hem inlichtingen te geven over Echinocactussen en wel over de Echino- cactus minusculus en over de Echinocactus setuspinus. Eenigen tijd geleden hebben wij een artikel gegeven over de cactussen in het algemeen, doch waar er tegenwoordig zoo'n toenemende belangstelling voor deze planten is waar te nemen, voldoen we aan dit ver zoek. De Echinocactussen bezitten vooral voor den liefhebber met weinig ruimte groote waarde, omdat ze juist zoo weinig ruimte noodig hebben. Bovendien vereischen ze in het algemeen al zeer weinig zorg, bloeien geregeld en fraai, terwyl ze eveneens door de fraai gekleurde doorns, ook in niet- bloeienden toestand zeer aantrekkelijk ztjn. Onder de vele soorten van Echinocactussen is de E. minusculus een der weelderigste bloeiers, die ieder jaar een groot aantal bloe men te voorschijn brengt, steenrood, welke aan het onderste gedeelte der bol ontstaan. De plant begint reeds zeer jong te bloeien en plantjes ter groote van een knikker, kun nen zich in het voorjaar reeds tooien met de roode bloemknopjes. De plant is afkomstig uit Argentinië en de bloeitijd is ongeveer van begin Mei tot Juni. Een merkwaardigheid hierbij is, dat de bloemknoppen zich ontwik kelen aan de van het licht afgekeerde z(jde, zoodat de plant vanaf het voorjaar tot na den bloei niet gekeerd mag worden, aan gezien dan in de meeste gevallen het bloeien mislukt. Na het bloeien heeft omzetten geen enkel bezwaar en zal het bloeien dan het volgende voorjaar juist aan de andere zijde plaats hebben. Behalve de talrijke bloemen geeft de E. minusculus ook veel jonge plantjes, welke, zoodra ze de grootte hebben van een erwt, met succes van de moederplant kunnen wor den afgenomen en in goed verteerden blad- grond met een deel zand, worden geplaatst. Alvorens deze stekling te planten laten we ze eerst één a twee dagen drogen en voegen we wat houtskool aan het grondmengsel toe. De vermenigvuldiging gaat eveneens door middel van zaad, dat de plant zelf rondom in den pot zaait. Deze zaailingen bloeien reeds het tweede jaar. De Echinocactus setispinus heeft Mexico tot bakermat en groeit daar bij voorkeur aan den voet van laag struikgewas. Ze kan tamelijk veel zon verdragen, mits ze maar beschermd wordt tegen de felste middagzon. In den winter behoeven we hiervoor niet zoo'n groote vrees te hebben, doch in het voorjaar kan ons dit verraderlijke parten spelen. Volwassen planten zijn ongeveer 10 c.M. hoog en bloeien vrijwel den geheelen zomer met trechtervormige bloemen ter lengte van 6 a 8 c.M. De gevaarlijke periode voor heel veel cactus liefhebbers is de voorwinter en de winter. De groote liefde die de liefhebber zijn planten toedraagt, hoe prijzenswaardig overigens ook, is heel vaak oorzaak, dat de planten worden vertroeteld en daarmee doen we ze zeker geen dienst, doch bederven ze eenvoudig en meteen al ons plezier. De cactussen moeten in den voorwinter en ook niet in den winter, een te warme standplaats hebben. Dan heb ben ze rust noodig voor de komende bloei- peirode en daarvoor moeten ze zich innerlijk flink versterken. By een te warme standplaats zijn we gedwongen weer meer water te geven en dan is het resultaat dat ze blij ven door groeien en dat er van een rustperiode geen sprake is. Ze worden verzwakt en verliezen het aantrekkelijke van hun karakteristiek uiterlijk. Geef daarom de cactussen gedurende den winter een zoo koel mogelijke plaats, doch Die meid zal hem niet loslaten, dat begrijp je!' IX. Nergen# echter bracht de verlovingskaart zulk een ontroering teweeg als in het huis der aanstaan de bruid zelf. Rose Marie stond de karaffen achter het buffet af te stoffen, toen de post drie envelop- pes binnenbracht; zij dacht dat het circulaires waren en liet ze liggen, maar het oog van Gresin ger, die even uit was geweest, viel er op; hij zag ze en riep verbaasd uit: „Wel, hij laat er geen gras over groeien. Ik wist niet, dat het al zoover was: hij had mijn toe stemming als voogd toch wel kunnen afwachten!" „Wat is er?" vroeg Rose-Marie. „Wel het bericht van je verloving!" „Mijn verloving!" Het kind moest zich aan het buffet vasthouden, anders was zij in elkaar gezakt; Gresinger hield haar de kaart voor. „Maar ik heb nog geen ja gezegd en ik wil 't ook niet zeggen. Ik laat me niet dwingen. Zij rukte de kaart uit zijn handen en verscheurde haar. „Het is ongehoord! Gisterenavond heb ik hem nog gezegd, dat ik er geen zin in had en het niet wilde doen, en nu..." „Hij begrijpt heel goed, dat het maar flauwe praatjes van ze zijn, en dat je niet zoo mal zult wezen om zoo'n partij af te slaan. Je moet het zelf weten, je herinnert je, wat ik gezegd heb. Het verveelt me voor jelui öp te trekken, 't Wordt tijd aan me zelf te denken; ik wacht maar op julie vertrek om met juffrouw Bock te trouwen; zij heeft geld en is dol op mij! Wil je onder haar staan, dat moet jij weten, anders zend ik Jans naar een gesticht en jij moet zien, waar je terecht komtl" Rose-Marie sprak geen woord; haar gezicht stond in vuur; zij zette de karafjes op hun plaats en liep de opkamer in. Jans zat in haar gewoon hoekje wanhopig te huilen; zij had alles gehoord, want Gresinger sprak altijd ruw en hard. „O, Roos, je meent het immers niet. Verbeeld je dat hij met dat wijf trouwt, dan is ons ongeluk niet te overzien. Of wil je mij naar een gesticht laten zenden? Dat had mama moeten weten." ;,Maar Jans, ik kan toch niet met een gek trou wen, want een gek dat is hijeen verstandig mensch zendt toch geen verlovinskaarten rond voordat hij het jawoord heeft. En hij weet niet eens mijn naam, hij denkt dat ik ook Gresinger heet!" „Maar je doet het toch! Hij is zoo'n nette heer en zoo rijk! Er is anders geen middel om hieruit te komen. Och, doe 't dan voor mij, als het niet om je zelf is!" „Zij zal het wel laten, het niet te doen," brulde Gresingej weer, „ik zal 't je maar ronduit zeggen. De zaak verloopt, en dat is jou schuld, Roos; met je zure gezicht jaag je alle lui van hier weg. Nooit een aardigheid, altijd even bits, even snauwerig. Ga je gang maar! En nu is er een mijnheer, een deftige mijnheer, liefst uit de Vondelstraat, die zoo mal is 't ernstig met je te meenen, en die zou je de bons geven. Dat nooit, zei van Speyck! Je speelt nu maar, „Aap wat heb je mooie jongen" tegen hem! Maak geen spectakel over die kaart en houdt het er voor dat je werkelijk geëngageerd bent." Rose-Marie zuchtte diep, heel diep! „Ach, wat doet het er ook eigenlijk toe of ik hier ongelukkig ben of ergens anders! Geluk is toch niet voor mij bestemd!" zeide zij. Er kwam iets straks in haar gelaat, haar oogen staarden brandend en droog voor zich uit; Jans nam haar hand en voor 't eerst sedert vele jaren klonk haar stem vriendelijk en vleiend: „Waarom zou je niet gelukkig worden, Roos? Je wordt nu een echte dame. Je krijgt mooie klee- ren, een mooi huis, je hoeft niet meer in de kroeg te staan, en ook ik zal 't goed hebben en niet meer klagen over mijn ongeluk." „Zsl je dat heusch niet meer doen, Jans?" „Neen, heusch niet! Ik beloof het heilig." Rose stond op en zeide dof: „Dan moet het maar!" Intusschen was Frank onmiddellijk na zijn ge sprek met zijn moeder naar het station getramd om naar Duinwijk te gaan; hij kwam er tegen zes uur aan en vond zijn oom niet thuis. Juffrouw Bol, wier gunsteling hij was, dekte voor hem de tafel, warmde een paar kliekjes op, trok zelf een flesch wijn open en voorzag hem van sigaren nadat hij zijn maal beëindigd had. Frank ging bij het zoogenaamde zeeraam zitten en bleef droomgerig het eeuwig wisselende spel der golven gadeslaan. „Zonderling wat zij op die zee lijkt en die zee op haar," dacht hij, en zoo verdiept was hij in het gezicht, dat hij zijn oom niet eens hoorde binnenkomen; eerst "toen zijn naam genoemd werd, sprong hij op. „Wel, Frank, wat verschaft mij de eer van je bezoek?" riep dokter Theo. „Een nieuwtje, oom, dat ik u vertellen wilde, vóór u het van anderen hoort." (Wordt vervolgd),

Krantenbank Zeeland

Onze Eilanden | 1928 | | pagina 1