PUDDING
S"
Geeft U op als Abonné.
ONZE EILANDEN VAN ZATERDAG 16 JUNI 1928.
3
we nog
bbelbloe-
ige bego-
behaarde
ekleurde
en zijn
decora-
kunnen
c.M. en
enen de
aen. Ook
als rozen
beschut
en echter
nat weer
enigmaal
e komen
ten ons
kleuren-
minder
aardoor
en wind,
nerkelijk
ijn inge-
inig op-
laderen,
hier niet
-rs viel.
agd van
nten, de
ike vol-
rdienen.
dzamen
iet aan-
aan te
egonia's
ven. De
en geen
worden
verlicht
estralen
iperiode
:r bloei-
jloeibare
(Stekend
minder
:ia's. I
oor de
et men
mist te
"eeken.j
n staan
de gure
Zoodra
knollen
rstvrije
"lanten
ze in
in een
plaatst
en wel
grond
vochtig
pruiten
in het
k met
nacht-
n perk
e, dat
e kluit
kkelijk
ieuten,
jonge
melijk
en na
antjes.
meten
orden
maal
en.
AR
N.
Ons bedrijf staat in het teeken van voor
uitgang. Daarbij wijzen de cijfers welke dien
vooruitgang aantoonen, vergeleken met dien
van het vorig jaar, onafwijsbaar aan, dat van
productiejacht geen sprake is. Het is een
geleidelijke groei, waartoe wij min of meer
worden gedwongen, door de methode, waarop
wij onze premiereserve berekenen, die mede
brengt, dat alle kosten noodig voor het tot
stand komen der verzekeringen ineens en
ten volle worden afgeschreven. In 't algemeen
achten wij dit een juist standpunt, en kan ons
de vooruitgang, die in elk onderdeel van ons
bedrijf is waar te nemen, ten volle reden geven
tot tevredenheid.
Wij wijzen daartoe slechts op het volgende
gespecificeerde overzicht:
het „Netto verzekerd kapitaal voor eigen reke
ning" nam toe met ƒ128.107,—
het „Te stichten Pensioenfonds"
nam toe met6.795,20
de „Premiereserve" eigen risico,
nam toe met45.342,
de „Extra-reserves" namen toe
met4.300,—
Dat bij de berekening der Premiereserve,
volgens de nettomethode, die op alle tarieven
bij de „Aurora" wordt toegepast, toch nog wel
sprake kan zijn van meer of minder streng, is
elk vakman bekend.
Wordt dus bij de toepassing dezer methode
niet alleen de uitbetaalde kosten, ter ver
krijging van nieuwe productie, ten volle afge
schreven, doch ook de nog niet uitbetaalde pro
visie, welke in het passief der balans wordt
opgenomen en daarbij de reserve post voor
post berekend, alsmede het verkrijgen van
negatieve reserve vermeden, door al de kin
deren, uitgezonderd die bij overlijden met
levenslange premiebetaling ingeschreven be
neden de 5 jaar, te fekenen, zoolang zij den
vijfjarigen leeftijd niet hebben bereikt, alsof
zij bij toetreding reeds 5 jaar waren, zooals
dit bij de „Aurora" geschiedt, dan mag men
volmondig erkennen, dat de premiereserve op
de meest strenge wijze wordt berekend.
Alhoewel op het verslag over 1928 vooruit-
loopende, achten wij het van belang nu reeds
te memoreeren, dat voorgesteld zal worden
het maatschappelijk kapitaal, in dit jaar te
brengen van ƒ20.000,op ƒ50.000,en het
„Te stichten Pensioenfonds", hetwelk intus-
schen is gestegen tot 17.179,20, dit jaar
definitief onder te brengen in een afzonderlijk
te beheeren „Stichting."
Dit Uittreksel zal het vertrouwen versterken
dat u reeds in „Aurora" heeft.
Levensverzekering-Mij. „Aurora"
J. G. GöTèE,
Directeur.
Kerk
U!
dv.)
er het
digde
vens-
te
ekerd
0
3,395
6,66
3,84
5,515
een
aat-
t on-
1 de
een
het
t en
d is.
HET BANDIETISME IN CHINA.
Plundering van Makiatsao op 6 Maart 1928.
Pater Vercruise deelt in de laatst verschenen
aflevering van de Annalen van Scheut het
volgende mede:
Sedert den aftocht der Sjansi-troepen is de
streek door kleine groepjes deserteurs onveilig
gemaakt, 't Zijn alle mannen van de streek,
die van de gelegenheid gebruik maken om
met hun wapens de menschen schrik aan te
jagen en dollars af te persen.
Ziende, dat ze ongehinderd hun rooftochtjes
konden voortzetten, sloten ze zich samen en
lijfden menig vrijwilliger bijzich in.
Eens een dertig man sterk de spionnen
er niet bijgerekend begonnen ze op groote
schaal; 'tis de jacht op de rijken. Mannen
en vrouwen en meisjes worden meegenomen
om ze door hunne familie te laten vrijkoopen.
Sedert veertien dagen waren ze nu volop in
de omstreken van Makiatsao aan 't manoe-
vreeren. (Deze geplunderde missiepost behoort
tot de Apost. Prefectuur van Ta'-t'ung-Fu,
waarvan Mgr. Hoogers uit Nijmegen Apost.
prefect is).
'k Was wel niet al te veel op mijn gemak,
maar ik bleef in de illusie, dat ze de kerk wel
met rust zouden laten. Einde Februari sloten
zich nog 80 Fungkiuns bij de bende aan.
Dinsdagmiddag (6 Maart) om half twee
hoorde ik schieten in 't dorpje: ja ze zijn
daarZe gingen recht naar de Jamen, waar
ze de wapens en munities in beslag namen.
Drie kwartier later werd er bij de residentie
geschoten en aan de poort geklopt, 'k Wachtte
ze op de koer af en ging aanstonds opendoen.
Nooit had ik bandieten gezien: dit waren
echte
Nauwelijks de poort open vlogen ze met
vieren op mij: „wapens, geld", riepen ze:
schoten een schot langs mijn linkeroor (trom
melvlies is er van gesprongen) en sloegen mij
op 't lijf met een ouderwetschen sabel, terwijl
de anderen met 't geweer stootten en dreigden.
Mijn boy, die niet ver van mij stond, kreeg
ook een schot, maar werd gelukkig niet geraakt
Aanstonds gaf ik hun twee jachtgeweren, 120
patronen en 70 dollars, die ik bij de hand had
(100 dollars die ik verborgen had als ook een
zakrevolvertje hebben anderen later gevon
den).
Dan moest ik mee naar den hoofdman der
bende. Deze Li-te-tsjeng genaamd, is van
't dorp Laikaiatchoang 31 li ten westen van
Makiatsao, Het is een struische kerel van 35
a 40 jaar, die vroeger bandieten aanvoerde in
Mongolië en dat winstgevend baantje nu in
zijn eigen streek voortzet.
Onderweg werd mijn bril afgenomen, want,
zeiden ze mij, het was onbeleefd in hunne
tegenwoordigheid een bril op te hebben. De
hoofdman was bij den mandarijn Kioetsjang
thuis. Hij zat op den k'ang in gezelschap van
den mandarijn en zijn vrouw en nog een ander
kopstuk een kopje thee te drinken, 'k Moest
ook bijzitten en ik dronk maar dadelijk een
slok, want mijn keel was zoo droog als kurk;
gevolg der eerste indrukken.
Drie, viermaal zeide hij mij, me als gijzelaar
mee te nemen en eenige tienduizenden dollars
als losgeld te eischen. „Me meenemen kunt
ge vrij; waar ge gaat zal ik U volgen, maar
de tienduizend dollars dat is wat anders:
tegenwoordig is de weg niet open, zoodat ik
aan geen geld kan komen." De mandarijn
bevestigde ook mijn gezegde en na een half
uurtje kon ik terug naar de residentie.
Gedurende mijn afwezigheid was de alge-
meene plundering begonnen. Onderweg ont
moette ik tal van Catechumenen, die, begeleid
van bandieten, al mijn kleeren, dekens en al
wat hun aanstond moesten wegdragen.
Toen ik in de residentie kwam waren de
bandieten nog overal alles aan 't doorsnuffe
len; wat hun niet dienen kon lag over den
grond rond gestrooid.
In de kerk hadden ze het tabernakel open
gebroken. Gelukkig had ik juist voor ze binnen
kwamen het H. Sacrement genuttigd. De
ciborie hadden ze ook meegenomen, doch op
't zeggen der schooljongens, dat ze maar van
koper was, wierpen zij ze op den koer.
In de school hebben de kinderen en cate
chumenen ook schrik beleefdze werden met
't geweer bedreigd en een roover loste zelfs
een schot naast 't hoofd van den meester.
In 't vrouwen-catechumenaat, waar groot
en klein meer dan zeventig vrouwen binnen
zaten ,zijn ze ook binnengedrongen. Ze sloegen
de ruiten stuk en van buitenschoten ze in de
kamer, waar de twee meesteressen zaten. Haar
kleerkast werd ook leeggeplunderd. De vrou
wen en meisjes werden afgetast en eenige
nogal mishandeld.
't Eene groepje bandieten volgde op 't ander,
'twas altijd hetzelfde liedje: geld, wapens,
bedreigen en stampen en slaan; met kaak
slagen waren ze ook mild. „Slaat maar jongens,
stampt maar, of schiet me dood, ik kan on
mogelijk aan uw verlangen voldoen, de anderen
zijn reeds met alles weg."
Men voelt zich zoo onmachtig voor die bru
tale kerels, die om niets een mensch dood
schieten, gelijk een hond; men voelt geen lust
zich kwaad te maken. Paard en muilezel namen
ze ook mee en sloegen schrijfmachine en elec-
trisch geneeskundig apparaat aan stukken.
Rond den avond kwam de hoofdman een
toertje maken en hij moest bekennen, dat zijn
mannen hun verwoestingslust meesterlijk bot
gevierd hadden. Hij gewaardigde zich niet,
een half woordje te spreken, bezag me zelfs
niet
Toen het donker geworden was, zond de
hoofdman een zijner mannen om medicijnen
voor de gewonden. Terwijl ik bezig was,
kwamen er weer 5 bandieten binnen. Toen de
kerels vertrokken waren, ging ik overleggen
met de boys en catechumenen, en vond het
raadzaam te vluchten, eenige oudjes achter
latende oin alles gade te slaan. De kinderen
en vrouwen volgden ook.
Met een catechist en mijn kok ging ik 12 li
van 't dorp bij christenen een schuilplaats
zoeken. Ik bleef er tot 's anderendaags, totdat
de christenen mij kwamen verwittigen, dat de
bandieten vertrokken waren.
Woensdagmorgen zijn er nog verscheidene
groepjes gekomen om alles nog eens te door
snuffelen; 't misgewaad, dat ze tot dan ver
geten hadden, werd ook meegenomen; de
altaarsteen werd gebroken. De heilige olie en
kleine pateen verdwenen.
Het laatste bezoek was van een der kop
stukken (deze die mij 't schot gaf). Hij kwam
met de complimenten van den baas me mijn
jachtgeweer terugschenken met de verzekering
al de veroorzaakte schade te zullen vergoeden;
'tspeet hem, dat de priester en al de boys,
der kerk weg waren, zoo zag hij zich genood
zaakt het geweer weer mee te nemen. Nu,
geloof maar zulk volkje; waarschijnlijk speet
het hun, dat ze mij hadden laten ontsnappen,
en dachten met een schijn van inschikkelijk
heid den priester te lokken en mee te nemen.
De muilezel, niet gewoon zulk goedje te
dienen, duldde den ruiter niet, wierp hem op
den grond en ging op de vlucht. De bandiet
kon het niet verkroppen en schoot tot hij het
dier trof in zijn vlucht. Volk van een naburig
dorp, door den bandiet verwittigd, kwam met
mes en bijl den ezel verdeelen, om op kosten
der kerk een lekker stukje vleesch te ver
orberen.
Zoolang de bandieten in de streek opereeren
is er geen hoop het catechumenaat voort te
zetten. Wie, man of vrouw, zou zich nog
wagen naar de kerk te komen? Daar de ban
dieten maar op 8 li waren en misschien met
den avond zouden terugkeeren, rieden de
christenen mij aan, maar spoedig te vertrek
ken.
Ik regelde eerst 't vertrek der meesteressen,
die den volgenden dag per ossenkarretje naar
Ta'toeng zouden afreizen om daar betere dagen
af te wachten.
Ik vertrok dan naar mijn schuilplaats en
den volgenden morgen ging ik te voet naar-
Tong-Joeling. Vrijdagsmorgens reed ik op een
ezeltje naar Si-tsje-t'ien, waar ik pater van
Ackere thuis vond. Ik bleef er tot Dinsdags;
zoodra de rivier gansch open is zullen de
bandieten ook oversteken en men is daar dan
ook niet meer in veiligheid. Ik vertrok dus
naar Hoen Joean om bij Pater Provinciaal
eenige dagen rustig door te brengen.
Dinsdag a.s. ga ik naar Tat-oeng als de weg
open is; misschien zit pater Van Ackere daar
reeds op mij te wachtenTroebele tijden.
Da nobis pacem Domine.
N. R. C.
HISTORISCHE OVERLEVERINGEN VAN
NEDERLANDSCHE PLAATSEN.
De „duivel" van Bergen op Zoom.
Bergen op Zoom, de kleine, maar in menig
opzicht zoo aantrekkelijke oude stad, die daar
ligt op de grens van Brabant en Zeeland, heeft
een geschiedenis, belangrijke geschiedenis van
eeuwen achter zich. Men kan het de stad in
haar bouw nog aanzien, dat zij een groot deej
van deze eeuwen vesting is geweest. Vesting
van belang, die, tengevolge van de tot haar
behoorende haven, uitgangspunt was van
krijgsverrichtingen op de Zeeuwsche wateren,
die ons thans minimaal toeschijnen, maar voor
al in den vrijbuitersstrijd, die het eerste
gedeelte van den oorlog tegen de Spanjaarden
vormde, van beteekenis waren. Bergen op
Zoom werd omgeven door liooge wallen, af
gesloten door goed bewaakte poorten; het
werd, zelfs in vredestijd, bewoond door een
vrij talrijk garnizoen, en het heeft menige, ook
inderdaad bloedige belegering doorstaan. Vree-
de krijgstroepen, in dienst van de Staten-
Generaal in den Tachtigjarigen Oorlog, zijn er
menigmaal binnengetrokken; geheel op het
laatst van den oorlog, die in den loop der
achttiende eeuw met Frankrijk werd gevoerd,
is het in vreemde handen gevallen. Wie
Bergen op Zoom, hetzij van den Zeeuwschen,
hetzij van den Brabantschen kant langs den
mooien weg van de Wouwsche Plantage, bin
nenkomt, behoeft niet meer te vragen of
Bergen op Zoom eenmaal vesting is geweest.
Het karakter van vesting is duidelijk in de
plaats merkbaar: spreekt uit den vorm, uit de
straten, maar in het bijzonder uit de omwalling,
thans plantsoen.
Eens, gedurende vrij langen tijd het moet
geweest zijn omstreeks het midden der acht
tiende eeuw was er een plaatselijk bevel
hebber in Bergen op Zoom, die in alles slechts
soldaat, soldaat van den ouden stempel was.
Voor hem gold maar één gebod: de militaire
dienst; voor hem was er maar één deugd:
gehoorzaamheid tot in het uiterst aan de
bevelen van den meerdere; voor hem was er
maar één middel om gehoorzaamheid te ver
zekeren: de onmiddellijke bestraffing. De
majoor, want dien rang bekleedde hij, werd
gevreesd door zijn officieren en zijn minderen;
gevreesd door de burgers van de goede stad,
die weliswaar hun eigene rechten hadden, maar
in die vroegere tijden, zelfs in de achttiende
eeuw, heel wat meer van het garnizoen en zijn
off eieren moesten doorstaan dan tegenwoordig
het geval zou kunnen zijn! Bijna altijd was hij
op de been; slaap scheen hij niet noodig te
hebben; rust behoefde hij niet, en naar gezel
ligheid vroeg hij niet. Een huiselijken kring
had hij niet; uit een huwelijk, dat hem vroeg
weduwnaar liet, was hem één zoon geboren,
Alfons genaamd. Het was een knappe, levens
lustige jongen, vermoedelijk gelijkend op zijn
jong gestorven moeder, in niets, noch uiterlijk
noch innerlijk, weerspiegeling van het stugge,
wreede karakter van zijn vader. Tenzij die
genen in Bergen op Zoom gelijk hadden, die
fluisterden, dat het eens anders met den
plaatsmajoor was geweest; tenzij de herinne
ringen Alfons niet bedrogen; die hem zijn
vader voorstelden, met hem bloempjes pluk
kend in de nabijheid van hun huis, vroolijk,
opgewekt, zingend. Alfons was opgevoed ver
weg van Bergen op Zoom, bij een tante in het
vorstelijk Haagje. Hij had er een prettige
jeugd doorgebracht, maar aan die onbezorgde
jeugd kwam- een einde toen hij, op bevel van
zijn vader en een zoodanig bevel viel zelfs
vanuit de verte niet te trotseeren den
militairen rok aantrok. Als vaandrig zou hij
geplaatst worden onder de directe bevelen
van zijn vader, te Bergen op Zoom. De plaats
majoor reide hem tot Dordrecht tegemoet, een
onderneming van beteekenis in die dagen.
Geheel den langen weg, dien zij beiden gingen
door het bloeiende Brabantsche landschap, in
een dier ongemakkelijke voertuigen, die vroe
ger het eenig middel van communicatie waren,
sprak hij bijkans niet. Het breede vaarwater
van den Moerdijk gingen zij over, zonder dat
een woord tusschen hen gewisseld werd of
gemeenschappelijke gedachten hen ver-eenig
den. Maar toen langzamerhand de grijze toren
van Bergen op Zoom in..de verte voor hen
opdoemde, sprak de plaats-majoor kort:
„Voortaan sta je onder mijn commando; over
zaken van dienst praat ik niet met je."
De weinig vleiende bijnaam, dien men den
plaats-majoor gaf, was die van den „duivel".
Maar in Alfons zag men niet den zoon van den
„duivel". Men zag er in den vroolijken jongen
pretmaker met de mooie zwarte guitige oogen.
De meisjes te Bergen op Zoom vonden hem
een goeden kameraad, en de officieren, met wie
hij omging, benijdden hem die voorkeur wel,
maar werden door zijn innemende manieren,
zijn prettigen omgang toch voor hem ge
wonnen. Ondanks het sombere van zijn vader,
ondanks het moeilijke in den omgang tusschen
hen beiden, scheen de wereld Alfons toe te
lachen!
Totdat op een morgen, een morgen nog wel
vol heerlijken voorjaarszonneschijn, dof trom
geroffel weerklonk op het oogenblik, dat de
dagelijksche dienst een aanvang stond te
nemen. De officieren keken elkaar aan, want
geen hunner begreep wat dit kon beteekenen.
Een groote menigte volk verdrong zich voor
de poort van de kazerne. Langzaam nadere
een kleine militaire groep, een baar in het
midden houdend, waarvan een zwart kleed
afhing. Daarachter de plaatsmajoor zelf,
ongewonden, gelijk hij maar zelden was. Met
een snijdenden lach trad hij zijn officieren
tegemoet. Hij had, dien nacht als gewoonlijk
op een ongewoon uur zijn ronde doende, een
der schildwachten slapende aangetroffen op
de wallen nabij de Wouwsche Poort, en dat
nog wel iri een tijd, dat bijzondere voorzorgen
waren bevolen in verband met den dreigenden
opmarsch van Fransche legers uit het Zuiden.
De „duivel" had geen oogenblik geaarzeld;
hier diende streng te worden opgetreden. Het
pistool was hem in de hand geweest, voordat hi
het zelf wist: het was afgegaan, voordat hij
zich goed tijd tot nadenken had gegeven. „In
den hemel of in de hel kan deze man, die zijn
plicht verzaakte, over zijn lot nadenken"
grauwde hij den officieren tegemoet. Zij waren
verstomd Wel begrepen zij, dat overtredingen
van dezen aard streng dienden te worden
gestraft, maar er was toch nog altijd zoo iets
al$ een krijgsraad, en er was toch nog zoo iets
noodig als een voorafgaand vonnis,'vooral waar
men niet in tijd van oorlog leefde. Maar zij
waren gewoon hun commandant niet tegen te
spreken ;-zïj beten de lippen op elkander, maar
zij zeiden niets.
„Den „duivel" ontging dit stille spel niet.
Opnieuw die snijdende la:h. Hij merkte wel,
zoo zeide hij, dat de heeren het met hem eens
waren, en hij beval hun aan in gelijke gevallen
op gelijke wijze te handelen. Met woedenden
stap ging hij verder. Er heerschte stilte in de
groep, en onwillekeurig wendde menigeen zijn
blik naar Alfons, die daar plotseling, als
verlaten, tusschen hen in stond. Hij perste de
lippen stijf op elkander. „Mijn vader is een
streng militair", stootte hij uit en was weg.
Maar van dien dag af gevoelde hij het, dat men
hem meed; dat zijn vriendschap met de overige
officieren een formeele verhouding was zonder
meer, en dat deze verandering van het garni
zoen op de burgerij was overgegaan. Niet meer
als tevoren lachten de meisjes hem tegen; geen
enkele bleef hem trouw. Men zag in hem niet1
meer den schoonen Alfonds, maar den zoon,
van den in-denken-medeplichtige van den ge-
vreesden „duivel"!
Zoo verliepen de dagen, de weken, de maan
den. Het dreigend oorlogsgevaar was voorbij
ontspanning keerde terug. In alle garnizoenen
aan de Zuidelijke grenzen werd de dienst
slapper. Maar niet in Bergen op Zoom. Integen
deel. De „duivel" had het een keer waarge
nomen, dat officieren, gaande op nachtelijke
ronde, een schildwacht hadden gewekt. Den
volgenden dag deed hij bekend maken, dat
krachtens zijn bevel het aan iederen burger,
die een schildwacht slapende aantrof, vrijstond
dezen te dooden, maar dat het voor den mili
tair in zoodanig geval een verplichting was.
Toen ook dat niet hielp, deed hij bekend maken
dat een iedere militair, die deze verplichting
niet uitvoerde, zelfs, desnoods met eigen hand,
door hem zou worden gestraft. Alfons hoorde,
staande tusschen zijn makkers, het voorlezen
van den order onbewogen aan. Maar dien
zelfden avond volgde hij zijn vader op diens
ronde. Hij volgde hem door de straten, reeds
stil en verlaten; de straten, waarin de weinige
wandelaars zich snel verwijderden, als zij den
bekenden, eentoningen tred, zwaar, plomp, van
den plaats-majoor hoorden. De commandant
wist wel, dat zijn zoon achter hem liep, maar
hij wilde ,met hem niet spreken over dienst
zaken. Het afwerende in zijn innerlijk kwam in
zijn houding tot uiting. Maar Alfons hield dit
maal vol. Naast zijn vader loopende, zonder
dat deze hem zelfs had gegroet, vroeg hij zijn
overplaatsing. Redenen kon hij niet opgeven;
redenen waren er voor hem geen andere dan
die, welke hij aan zijn vader niet zeggen wilde.
En deze weigerde, bruusk, kort-af, gelijk men
dat van hem gewoon was. Nog dieper zonk het
hoofd van Alfons; nog somberder werden zijn
oogen. Maar geen van zijn kameraden; geen
van de meisjes, die vroeger zoo gaarne met
hem verkeerd hadden, trok zich hem aan. Hij
was immers maar de zoon van den „duivel", en
daarmede was het niet goed omgaan.
Weer eenige maanden later was het kermis
in Bergen op Zoom. Kermis, dat beteekende in
den loop der achttiende eeuw nog heel wat
anders dan het tot in den aanvang der twin
tigste eeuw voor vele steden, en daaronder ook
Bergen op Zoom, heeft beteekend. Kermis, dat
beteekende ongebonden pret; het zien van vele
merkwaardige dingen, die anders den klein
stedelingen niet onder de oogen kwamen; dat
beteekende het verteren van geld, moeizaam
gespaard in voorafgaande weken. Garnizoen
en burgerij namen aan de kermisdrukte luid
ruchtig deel. Op een avond kwam een kleine
groep, officieren van den Zeeuwschen kant de
stad binnen. Reeds van verre hadden zij de
lokkende geluiden van de kermisvreugde ge
hoord. Zij haastten zich voorwaarts; daar was
pret, daar waren de schoone Brabantsche
meisjes; daar was het bier en de wijn. Maar
plotseling hield een van hen den tred in; daar
stond een schildwacht, geleund op het geweer,
en hij sliep, sliep zóó vast, dat zelfs de duivel,
de echte duivel hem niet zou hebben
kunnen wekken. Even verstarde geheel de
groep, Maar jong, stoutmoedig drong er een
van hen naar voren, en schudde den schild
wacht wakker. „Pas op voor den „duivel",
beet hij hem toe, „maar vertel hem niet wie je
gewekt heeft." Meteen spoedden zij zich voor
waarts, en geen hunner durfde omzien of wel
licht de plaats-majoor daar achter de wallen
had gestaan, hen gadeslaande teneinde hen
morgen aan hun verplichting te herinneren. De
plaats-majoor immers zag alles. Maar het
feest wenkte en lonkte, en de vreugde bracht
elk ander gevoel al spoedig tot zwijgen!
Nauw waren zij verdwenen of met loomen,
sloomen tred kwam een andere militair nader.
Het was Alfons, diep in zijn kraag gedoken.
,Wel vriend", zoo sprak hij den schildwacht
aan, „zoudt gij niet gaarne naar de kermis
gaan. Bedenk, het is maar weinige dagen, en de
feestvreugde is gauw voorbij." Beschroomd
zag de soldaat hem aan. Dat was toch immers
de zoon van den commandant. Kon deze erop
uit zijn om hem tot ongehoorzaamheid uit te
lokken? Maar Alfons bood hem aan om zelf in
zijn plaats de wacht te houden. Nog vroeg hij
zich af of hij wel op Alfons kon rekenen, maar
hel en fel klonken in de verte de feesttonen. De
soldaat was jong, het bloed bruiste hem in de
aderen; een korte groet en hij ging heen.
Alfons nam het geweer in den arm; eentonig
klonken zijn stappen heen en weer. Op een
oogenblik stond hij stil, legde het oor te luiste
ren. Daar hij minder dan iemand anders
behoefde eraan te twijfelen naderde zijn
vader. Hij deed de ronde, terwijl ieder ander
feest vierde.
Iets was er in Alfons, dat hem, bijna tegen
zijn wil, dwong om stil te staan. De hand had hij
op het geweer; hij steunde erop om zich een
INGEZONDEN MEDEDEELING.
MET GRATIS GRENADINE SA US
EEN H E E Et LIJ K NA GERECHT
PUDDINGFABRIEKy&?y~X*tJLi&k.fö. GRONINGEN
onbewegelijke houding te geven. De plaats
majoor naderde. Zijn oog fonkelde. Daar was
er een, beneveld door den wijn. Hij zou hem
leeren wat de dienst beteekende. „Werda!"
klonk het grimmig van zijn lippen. Geen ant
woord. „Werda"! klonk het nog eens. En toen
ook ditmaal geen antwoord volgde, greep de
hand naar het pistool, het schot ging af. Bloed
bedekte het gras. De plaats-majoor vroeg en
keek niet verder. Hij vervolgde zijn ronde. Het
schot was, te midden der feestvreugde, nauwe
lijks gehoord.
Den volgenden ochtend vroeg, nog voordat
de dienst een aanvang nam werd er met een
heftigheid, die men zich anders niet zou hebben
veroorloofd, op de deur van het commandants
huis gebonst. Een soldaat stond er voor. Stot
terend, schichtig, vertelde hij den majoor, al
door vermijdend hem in de oogen te zien, dat
men, in de onmiddellijke nabijheid van de
poort, zijn zoon dood gevonden had. Een
schot, midden in het hart, had hem getroffen.
Men wist niet van wien. Niets vertrok er in het
gezicht van den plaats-majoor. Niets, schoon
toen toch in deze onbewogen hersenen een
wereld van gedachten moete zijn omgegaan.
Hij greep zijn hoed, hij legde zijn zwaard aan
en nam zijn pistool, en ging naar de aangeduide
plek. Maar niet, als anders, met harden, ste-
vigen tred, verradend het gewicht en tegelijk
de wreedheid van zijn persoonlijkheid. Neen,
hij ging met loomen stap, moede, als ware hij
gebroken. En degenen, die hem tegenkwamen,
in dien vroegen ochtendstond, vroegen zich
vol verbazing af of wellicht de plaats-majoor,
tegen zijn gewoonte in, aan het kennisvermaak
had deelgenomen.
Niet lang behoefde hij te gaan om de plek te
bereiken, waar zijn zoon ter aarde lag. Men had
niets veranderd. Nog waren de voetstappen
zichtbaar, die de „duivel" er zelf in den afge-
loopen nacht had achtergelaten. Hij bukte zich,
hief het hoofd van den grond om als om zich te
overtuigen, dat men hem niet bedrogen had.
Iets ontspande er in zijn trekken; toen greep
hij, als in dienzelfden nacht, naar het pistool en
schoot het af op zichzelf.
Naar het verhaal wil, zijn vader en zoon
begraven in eenzelfde graf. Eenzelfde harde,
ruwe steen bedekt hun beider lichamen. Maar
waar, dat weet niemand! Alleen in verlaten
nachten, dat de door den winter kaal ge
worden boomen hun toppen schudden, en dat
het in de lucht vol is van klagende geluiden,
spookt deze menschelijke duivel op de plaats,
waar zijn zoon viel. Dan is er voor dengene, die
het hooren kan en hooren wil, feestgedruisch in
de verte; dan klinkt er een schot, en onmid
dellijk daarop een akelige, gillende lach. Maar
zien, zien doet men niets!
Gemengd Nieuws.
EEN HUWELIJKSVOLTREKKING IN
„GROOTEN STIJL".
Deze week is te Rothesay, op liet eiland
Bute, Lady Jean Crichton Stuart, dochter van
den markies van Bute, wiens geslacht afstamt
van het koninklijke huis der Stuarts, in het
huwelijk verbonden met James Bertie, een
zoon van Lord Abingdon. De huwelijksvoltrek
king geschiedde in de prachtige kapel van den
markies, die in geen twee eeuwen voor zulk
een doel is gebruikt en waarvan de waarde op
bijkans een millioen gulden geschat wordt.
Voor het eerst deed een altaar dienst, waar
men twaalf jaar aan gewerkt en dat zes ton
gekost heeft. Het is versierd met goud, zilver
en koper.
De bruid, zoo lezen wij verder, droeg een
Venetiaansche japon van ivoorkleurig satijn
en de rok ervan was aan den onderkant ver
sierd met een borduursel van zilver en paarlen.
Haar sluier en lange sleep waren van Brussel-
sche kant, die een erfstuk der familie is. De
bruid sneed bij de ontvangst der 200 gasten
de bruiloftstaart. Dit gewrocht is 2 M. hoog
en heeft vier verdiepingen. Het bovengedeelte
stelt de spits van de kapel voor en van onderen
heeft het gebak een omtrek van 1.7 M. De
drie andere verdiepingen zijn nabootsingen van
kasteelen uit de middeleeuwen, de vijftiende
eeuw en de twintigste eeuw.
De bruid wilde op het eiland trouwen, omdat
zij in de kapel bevestigd is en er voor het
eerst het avondmaal gebruikt heeft.
Een van Lady Jean's mooiste huwelijks
geschenken is een tapijt van ruim 13 bij 7 M.,
dat een jachttafereel voorstelt. Er is twaalf
jaar aan gewerkt. Acht mannen waren begon
nen het te weven, toen de oorlog uitbrak.
Twee van hen sneuvelden en hun voorletters
en de data van hun overlijden zijn op het
tapijt aangegeven op de plaatsen, waar zij het
laatst aan gewerkt hadden. Tusschen hun ini
tialen is de levensdraad verzinnebeeld, die
door een schaar wordt doorgeknipt.
LINDBERGH EERE-DOCTOR.
De senaat van de universiteit van Wisconsin,
te Madison, heeft den vlieger kolonel Lind
bergh tot eere-doctor benoemd.
'T „DORP DER TWAALF APOSTELEN".
Nieuwe leer te Ibrany.
Uit Debrecen (Hongarije) wordt aan het
„Berl. Tag." gemeld:
I Ergens in de Hongaarsche vlakte ligt het
dorp Ibrany. Een oude boer aldaar, zekere
Alexander Berec, bracht van de markt op een
dag een ouden bijbel mee naar huis, las daarin
en kwam tot de conclusie, dat er heel wat in
stond dat hij nooit van den kansel had gehoord.
Hij ging sindsdien niet meer ter kerke, maar
las zijn familie veel uit den bijbel voor en
meende er beter dan anderen den diepen zin
van te verstaan. Geleidelijk verspreidde zich
zijn opvatting onder de dorpelingen, die ook al
niet meer ter kerke gingen maar zich voor hun
eeredienst in Berec' huis verzamelden. Een
jaar geleden deed het geheele dorp, 150 gezin
nen, den officieelen geestelijke in den ban, en
de menschen verklaarden geen kerk van noode
te hebben en te willen leven zooals de bijbel
voorschrijft en zooals in bijbelsche tijden de
ware menschen hadden geleefd.
Eerst wendden zij zich het rooken af, omdat
in bijbelsche tijden niemand rookte. En daarop
ook den in kleine ketels toebereiden brande
wijn. De Ibranymrs, eens beruchte drinke
broers, en vechtjassen, werden zachtaardige,
rustige menschen, die zelfs niet meer vloekten.
Als een hunner geen huis had, werd er van
wege de gemeenschap een voor hem op aller
kosten gebouwd. En als er een zieke was, ver
pleegden zijn medeburgers hem om beurten,
een geneesheer echter riepen zij er niet bij.
Aanvankelijk kapten zij alleen de wijngaarden
en pruimeboomen om, omdat van de vruchten
daarvan alcoholische dranken worden ge
maakt. Later moesten evenwel alle vrucht-
booemn er aan gelooven. De bewoners schaften
ook de nationale gerechten, de scherp gekruide
goulasch en paprika af, en stelden het voortaan
zonder kruiden. Om al deze dingen, en omdat
zij geen belasting meer aan de kerk betaalden,
hield men hen voor gek.
Een maand geleden klopten de gendarmes
's nachts aan de deur bij twaalf boeren uit
Ibrany. Zonder tegenspraak kleedden de men
schen zich aan. „Wij eeren de wetten en ge
hoorzamen de autoriteiten, zeiden zij. Daar
men de boeren niet naar de gevangenis kon
brengen, bracht men hen naar het krankzinni
gengesticht. Men verdeelde hen over zes ver
schillende gestichten, waar zij weken lang op
geestesafwijkingen werden onderzocht. De ge-
neesheeren echter moesten constateeren, dat
de twaalf mannen, de „apostelen" van het
dorp, geestelijk volkomen nuchter en helder
waren, zoodat zij niet konden blijven, daar de
plaatsen noodig waren voor echte krankzinni
gen. Zoo zijn tien der „apostelen" thans weer
op vrije voeten; slechts twee, Johann Berec
en Simon Tar, vertoeven nog in een gesticht
te Boedapest.
De beweging te Ibrany heeft natuurlijk door
deze maatregelen nog aan kracht en fanatiek
geloof gewonnen. „Wij gaan", zeggen de dor
pelingen, „als het zoo zijn moet, naar het
gesticht en ook naar de gevangenis, maar niet
naar de kerk." Thans begint de beweging ook
naar de omringende dorpen over te slaan.
HONGERSNOOD IN BRAZILIË.
Meer dan honderd slachtoffers.
RIO DE JANEIRO, 12 Juni. Volgens
berichten uit noord-oost Brazilië zijn meer
dan honderd personen door hongersnood over
leden, welke een gevolg is van de hevige
droogte; veel vee is omgekomen. In de stad
Sao Joao zijn vele menschen door honger
gestorven, terwijl tallooze inwoners het gebied
verlaten. Banditisme steekt overal het hoofd
op.
TILBURY DOOR EEN TREIN GEGREPEN.
Een man licht, een vrouw ernstig gewond.
DELFT, 13 Juni. De landbouwer Nooter-
boom en zijn vrouw, wonende te Nootdorp,
passeerden hedenmorgen met paard en tilbury
den onbewaakten overweg aan den Achterweg
te Nootdorp, waar het uitzicht in de richting
Gouda bijzonder slecht is. N. bemerkte niet,
dat een trein naderde. Hoewel de machinist
uit alle macht remde, was een aanrijding on
vermijdelijk. Het paard werd door de locomo
tief gegrepen, terwijl de inzittenden uit de
tilbury geslingerd werden. Zij kwamen er
echter bijzonder goed af. De 58-jarige Noote-
boom kreeg een gekneusden schouder en
kon, na verbonden te zijn, naar zijn woning
worden gebracht. Zijn vrouw is per zieken
auto naar Delft vervoerd. Haar toestand is
ernstig, doch naar men ons aan het zieken
huis mededeelde, is er geen dadeljjk levens
gevaar. Het paard was op slag dood, terwjjl
de tilbury totaal versplinterd werd.
LEDIG VLIEGTUIG MIDDEN IN DE STAD
NEERGESTORT.
Inzittenden waren er reeds uitgevallen en
gedood.
KOPENHAGEN, 18 Juni. Terwijl een
marine-watervliegtuig heden boven Öresund
vloog, gebeurde iets dat nog niet precies
kon worden vastgesteld, met den motor.
De bestuurder stuurde op de kust aan, maar
achtereenvolgens vielen alle drie inzittende
uit het vliegtuig en werden gedood. De leege
machine vloog door en stortte ten slotte
midden in de stad neer. Daarbij werd een
knaapje gedood.