Gesprongen handen ONZE EILANDEN VAN WOENSDAG 21 DECEMBER 192 7. „gewapend" ijs alleszins gerechtvaardigd zijn. Althans kan een bestuur van een ijsclub nu reeds overwegen om op die plaatsen, waar kramen en tenten worden geplaatst en waar zich dus vele schaatsenrijders plegen te verzamelen, deze goedkoope ijsversterking aan te brengen. De practijk zal nu alleen nog moeten uit maken of de 2.8 c.M. ijs, die boven de be wapening ligt, er al dan niet spoedig wordt afgereden. Inmiddels kan ir. Lem. vast de voldoening smaken van de zeer gunstige resultaten van zijn idee, waarom zooals meer gebeurt men aanvankelijk een beetje gemeesmuild heeft. VELDWACHTER AAN HET HOOFD GEWOND. De dader toch nog ontsnapt. MIJNDRECHT, 17 Dec. In denafgeloopen nacht werden alhier op eenige plaatsen po gingen gedaan om in te breken. De indrin ger, die echter telkens in zijn werk ge stoord werd, moest driemaal het hazenpad kiezen. Uit de opgaven van het signalement, bij de politie gedaan, bleek dat men met een en denzelfden persoon te doen had. De veldwachter, die hem bij zijn laatste po ging betrapte, slaagde er in den vluchteling te achterhalen. Hij wist hem te overmannen en een eind mee te sleepen. De man verzette zich echter hevig en bracht den politieman eenige verwondingen aan het hoofd toe, waar na hij zich losrukte en verdween. De politie zoekt ijverig in alle richtingen. DE NIEUWE WIJKHUISHOUDSTER TE AMSTERDAM. Leniging van den dienstbodennood. Het denkbeeld van de wijkhuishoudster wint veld. De dienstbodencommissie heeft het indertijd geopperd als een der middelen tot. leniging van den dieostbodenuood. De Vereeniging voor Huisvrouwen is bezig het denkbeeld in praktische uitvoering te bren gen, de beide huishoudscholen hebben cur sussen ingesteld tot opleiding van wijkhuis houdsters en laatstelijk nu heeft de direc teur der Arbeidsbeurs besloten, na lang durig overleg met de vakcommissie van toe zicht, om tot de bemiddeling van wijkhuis houdsters over te gaan. Op die bemiddeling zal een subcommissie uit de vakcommissie blijvend toezicht houden en omtrent dege- heele aangelegenheid zal overleg gepleegd worden met de directrices der huishoud scholen, opdat door beide gemeente-instel lingen in dezelfde richting wordt gearbeid. Uit den aard der zaak moet in de praktijk blijken, in hoeverre het allerwege gepropa geerde denkbeeld der wijkhuishoudsters voor verwezenlijking vatbaar is; tal van proble men zooals de te stellen eischen van prakti sche geschiktheid de belooning, enz,zullen om oplossing vragen. Voorloopig achtte de vakcommissie al te nauwe preciseering over bodig zoo wel wat de omschrijving der functie, als wat de te stellen eischen aangaat. In het kort, men heeft behoefte aan vrouwen, die de huisvrouw vervangen of bijslaan en van zelfsprekend kan dat het best geschieden door meisjes en vrouwen, die van alle huis houdelijke werkzaamheden op de hoogte zijn Vrouwelijke personen, die de vrouw des huizes in bijzondere omstandigheden, b.v. ziekte tijdelijk kunnen vervangen of haar wanneer zij het bijzonder volhandig heeft kunnen bijstaan, kunnen zich dus wenden om plaatsing bij de Arbeidsbeurs, aan de speciale afdeeling voor wijkhuishoudsters eiken morgen van 10£ tot 11| uur. Huisvrouwen, die behoefte hebben aan zoodanige hulp kunnen den geheelen dag, d.w.z. van 8 v.m tot 5 n m telefonisch aanvraag doen. DE VERSTANDIGE KERSTKACHEL. Een kerstsprookje. DOOR LOUISE AHN—DE JONGH. Het was een recht koude kerstavond. De sneeuw lag een voet hoog en kraakte onder de haastige voetstappen van hen, die nog in allerijl eenige inkoopen voor het kerstfeest moesten doen. In de straten zag men het licht van de mooi versierde kerstboomen door de dichte gordijnen der gesloten vensters heen- gluren. Dé winkels prijkten met eenen schat van fraaie voorwerpen, tot kerstgeschenken bestemd. Ja zij schenen wel onuitputtelijk. Weken lang hadden zij reeds uitgepakt en verkocht, en altijd bleef venster en winkelkast vol. Het zag er buiten gezellig uit, maar de snerpende koude spoorde de menschen aan, zich huiswaarts te spoeden, waar eene nog grootere en aantrekkelijker gezelligheid hen wachtte. Het waren dan ook alleen maar die luidjes, die gewoonlijk in alles de „Jan achter- an" zijn, die nii hunne inkoopen nog moesten doen. Zoo ziet ge alweer, dat elk soort van volkje in'de wereld toch érgens goed voor is. Wat zou een kerstfeest zonder „Jan achteran" zijn? Hoe verlaten en treurig zouden winkels en straten er uitzien! En wie' zou er van de arme stakkers wat koopen, die op kerstavond hun armoedig kraampje, zoo schaars versierd en verlicht, opslaan, om wat voor de hunnen te verdienen en een heel, heel klein aandeel in de kerstvreugde te smaken Iaat in den avond, als er eerst wat verdiend is. Armoede op kerstavondDat moet een hard ding zijn. Daarom, gij „Jan achteran" wandel op kerstavond toch maar eens uit en koop iets van die arme tobbers. Gij kunt er op aan, dat gij er vreugde mee bereidt. Een paar lichtjes aan een kleinen kerstboom, een paar nuttige geschenken, die „moeder de vrouw" reeds zoolang voor haar en voor de kinderen ontbeerd had o, zij geven bijna nog meer vreugde dan de kostbare geschenken aan den kerstboom van den rijke" Armoede op kerstavond! Zou „Jan achter an" wellicht ook daardoor zoo laat op het pad zijn, omdat hij het noodige geld niet eerder had? Ik wed, dat bij sommigen dit het geval wel is. Hoe het zij kerstavond buiten, kerst avond binnen, het ziet er alles even gezellig en prettig uit. In zeker huis, waar ik U nu meteen binnen voer, was het ook overal vreugde. In de be nedenvoorkamer stond de prachtige kerst boom, vol geschenken voor de kinderen, die van opgewondenheid in het rond dansten en het moeder zóó bont maakten, dat het goede mensch de handen voor de ooren hield. Vader, die het vroolijke leventje ook aanzag, kon het nauwelijks over zijn hart verkrijgen, tusschen- beide te komen. Hij bracht het niet verder dan hoofdschuddend de jongens te vermanen, om moeder toch de kerstvreugde niet te storen, door haar zóó overstuur te brengen. Maar dan bedierf moeder het aanstonds weer, door te zeggen, dat het ook maar ééns in het jaar kerstmis was, en dat zij het wel te boven zou komen. Dan begon het joelen en dansen weer van voren af aan. Boven zaten grootvader en grootmoeder ge zellig bij elkander. Zij hadden al vroeg in den avond hun kerstgeschenk gevonden; want hunne kinderen, de vader en moeder van het vroolijke kindertroepje, hadden heel onge merkt, terwijl het huisgezin aan de middag tafel zat, eene spiksplinternieuwe kachel op hunne kamer doen plaatsen. Zij was te groot en te onhandelbaar geweest om aan den kerst boom te hangen; had moeder gezegd, tot groot pleizier van de kinderen, die het denk beeld zóó kluchtig vonden, dat zij er een extra luid „hoera" om aanhieven. Mietje, het dienstmeisje, had den smids knecht een handje geholpen, er zelfs haar mid dageten voor laten staan en toen de nieuwe kachel maar eens vlug aangemaakt. Zij brandde als een lier en verwarmde binnen een kwartieruurs het vertrek van de oude luidjes. Wel, wel! Wat stonden de twee te kijken, toen zij binnentraden, om hun middagslaapje te doen! Zij stelden dit er dan ook een poosje om uit, en gingen naar de huiskamer terug, om „de kinders"hartelijk dank te zeggen. Toen zij weer bovenkwamen, had de kachel aan weerskanten een roode wang, en snorde zoo gezellig, dat grootvader en "grootmoeder met een glimlach op het gelaat in slaap vielen in hunnen gemakkelijken stoel. Grootmoeder was een opgewekte oude vrouw. Zij kon met de kleintjes spelen, alsof zij zelve nog jong was en nooit door moeite of zorg zich het hart beklemd had gevoeld. En toch had zij haar deel in het leven wel gehad; maar zij wendde hare rijke ondervin-j ding slechts aan, om den kinderen nuttige wenken te geven, wanneer zij dit noodig had den. En wat kon zij prettig vertellen! Grootvader zat somtijds "wel eens op zijn „bromstoel". Hij was erg doof, en dat hinderde hem in het gezellig verkeer. De oude vrouw liet hem daarom ook bijna nooit alleen. Hóór stem was de eenige, die hem nog verstaanbaar in de ooren klonk daarom was hij ook het liefst met haar, en wanneer anderen hem toch wel eens toespraken, was het altijd groot moeder, die als vriendelijke tolk de niet ver stane woorden herhaalde. Ja, zoo vroolijkte zij het leven van haren trouwen metgezel op, en wist hem zijn gebrek minder te doen ge voelen. Grootvader keek lang zoo vriendelijk niet als grootmoeder! En de kleintjes lieten hem veel meer met rust! Maar nü glimlachte hij toch in den slaap, bijna zoo opgeruimd als grootmoeder zelve. En de kachel snorde en snorde en blies hare vuurroode wangen op tot ergernis van den pook en de tang en de kolenschop, die van het slaapje der oudjes gebruik maakten, om onder elkander te twisten, wie het meest te zeggen had. De kolenschop kon maar niet velen, dat de kachel zoo opgeblazen was. „Als ik haar niet te eten gaf", zeide zij tot den pook," dan zou het er al heel ongelukkig met haar uitzien, en kijk me nu zoo'n verwaand créatuur eens aan je zoudt zeggen dat ze de eenige in de wereld was die wat beteekende. „Daar heb je gelijk in," antwoordde de pook," maar ai je eten zou nog niets geven, als ik niet voor een behoorlijke spijsvertering zorgde. Je zoudt eens wat zien, als ik haar niet meer twisten. Ik voor mij houd mij meer in het bijzonder met de menschen bezig. Als jullie je werk doet, kan ik het mijne ook doen." „Je hangt dan toch van ons af," zei de kolen schop; en de pook mompelde iets van:, „dat zou ik ook zeggen." „Zooals iedereen van zijn onderhoorigen afhangt," antwoordde de tang. „Ik ben in dienst van de menschen; het is Mijne taak, om hen van kooltjes vuur te voorzien, en zoo sta ik boven jullie, die ze voor mij klaar moet maken. Daar behoeft niet om getwist; als je goed je plicht doet, ben ik tevreden over je en daarmee uit." „Schei uit!" riep de kolenschop woedend. „Houd je mond!" schreeuwde de pook. „Ik heb niets meer te zeggen," zeide de tang heel leuk. Nu koelden de twee anderen hunne gram schap op de kachel. „Geef jij ereis adem," zeide.de kolenschop, ouwe slokop, „Zeg, wat zou ie beginnen als je mij niet hadt?" „Dan zou ik er het leven niet bij houden," zeide de kachel; „ik moet voedsel hebben, en als jij me dat niet gaaft, zou het akelig met me gesteld zijn." Nu trok de kolenschop een gezicht, zóó ver baasd, als of hij het in Keulen had hooren onweeren. Zij wist van verlegenheid geen woor den te vinden, en eer zij tot zichzelve was gekomen, vroeg de pook: „En wat zou je doen, als ik er niet was? jou bolwangige Joris goedbloed?" „Dan zou ik het erg benauwd hebben," zeide de kachel, „ik kan je niet missen." „Dat is goed geantwoord," zeide de pook. Ik moet zeggen, dat je beter bent, dan we van je dachten. We zagen je erg hoogmoedig aan." „Ik hoop, dat je 't ons niet te kwalijk af neemt," zei de kolenschop; „over zooveel be scheidenheid sta ik verbaasd, dat wil ik wel bekennen." „Dat stem ik mijn kameraad toe," zeide de pook. „Ik zou niet weten, waar ik hoogmoedig op moest zijn," zeide de kachel, „en waarop ik mij boven anderen zou verheffen. Wij werken allen te zatnen tot hetzelfde doel. De kolenschop en de pook keken bewonde rend naar de kachel op en legden hunnen twist bij. „Laat ons een voorbeeld aan haar nemen," zeide de kolenschop. „Dat wil ik," antwoordde de pook. Zoo iets zou ik nooit achter de kachel gezocht hebben. En je zoudt zeggen! ze ziet er zoo voornaam uit. Ik dacht dat ze ons nauwelijks het aan kijken waard achtte en ons ver beneden zich stelde." „Dat zou je niet aan je woordentwist gezegd hebben," sprak de tang nu. „Jullie waart aardig bezig, je zelve te verheffen; ik geloof waarlijk, dat je we! boven de kachel had willen staan in eer en aanzien." „Ja, zie je," zeide de pook, „als je door je meerderen verachtelijk behandeld wordt, dan zet je eene hooge borst; dan voel je, dat je dóór toch te goed voor bent; maar stellen ze je verdienste op prijs, dan sla je een toontje lager aan. Dan denk je zoo bij je zeiven: vrind, doe je wel alles, om zulk eene waardeering te verdienen? En dan doe je je best nog ééns zooveel." De tang keek een beetje op haar neus. Ne derig was ze ook niet, dat zeide haar geweten haar wel. Zij was trotsch geweest, en had ge meend nog boven de kachel te staan; die moest toch maar branden, om haar kooltjes te verschaffen," had zij gedacht. „En wat zég je er nu van ?"vroeg de pook. De'tang draalde een oogenblik, maar zeide toen beslist: „De kachel heeft gelijk en is verstan diger en beter dan wij één van drieën waren. Hoe zou ik de menschen kooltjes vuur kunnen geven zonder jullie? Ik moet erkennen, dat ik slecht mijne taak zou kunnen vervullen, als jullie, zoowel als de kachel, er niet waart, om mij te helpen." „Dan zullen we den vrede maar sluiten," zei" de kolenschop. De kachel glom van genoegen en tevreden heid en brandde lustigjes voort. Het was toch recht prettig het goede te betrachten, dacht zij, en nam zich voor, om altijd meer haar bést te doen, om daaraan mede te werken in dienst van de menschheid. Daar werd grootmoeder wakker. Zij zag er zóó vergenoegd uit, alsof zij al wat er om de kachel heen voorgevallen was, had kunnen vernemen. Heel stilletjes zette zij het theegoed ongemoeid door liet eten, of ze niet spoedig klaar en terwijl zij dit deed, begon het water, eene verstopte maag zou krijgen. Zoo nu en dan schud ik haar het verteerde goedje eens uit den rooster; dat houdt eene gezonde eetlust gaande en daar krijgt ze zulke bolle, roode wangen van." „Dat doe je", hernam de kolenschop, „maar dat is van ondergeschikt belang" „Wat blief?" riep de pook uit. ^Je bent toch niet doof, hoop ik?" was het antwoord. „Ik zeg je, dat eten het voornaamste ding is." „En ik zeg, dat eene goede spijsvertering vóórgaat. Eet maar toe, als je maag het niet verdragen kan." „Gekheid," zei de kolenschop." Je bent al even verwaand als de kachel zelve!" „Ben je 't weer oneens?" vroeg de tang. „Kun jullie niet erkennen, dat je met je beiden al zoowat hetzelfde werk doet?" „Bemoei je maar niet met ons. Jij doet heele- maal niet veel bijzonders." „Dat schikt nogal," antwoordde de tang met een zelfvoldaan gezicht. „Ik heb grootmoeder al menig kooltje in haar stoof aangereikt." „Dat je niet krijgen zoudt, als wij de kachel niét aanhielden," riepen nu kolenschop en pook gelijktijdig uit. „Zoo mag ik het hooren," zeide de tang. „Nu ben je, waar je wezen moet, Jullie doet samen de kachel branden en nu moest je ook maar dat zij vóór haar slaapje op de kachel had gezet, te zingen. „Je bent een prettige, gezellige kachel," zeiae zij zachtjes, terwijl ze haar nog eens opnieuw bekeek; en het water heb je dan maar eens heel vlug gekookt." De kachel snorde vroolijk door. De pook, de tang en de kolenschop voelden een steek in hun hart. De oude vrouw scheen er geen oogenblik aan te denken, dat zij ook aandeel aan het werk hadden. „De menschen waardeeren ons toch niet," zeide de schop. „Neen, zuchtten de pook en de tang tegelijk. „Laat ons dan maar tevreden zijn, dat de kachel het doet, en geduldig ons werk ver richten," zeide de kolenschop; „Je tijd zal ook wel eens komen," viel de kachel riu in. „Zou je dat denken?" yroegen de anderen als uit éénen mond. Ik ben er van overtuigd," zeide de kachel. „Er is niets goeds in de wereld, dat niet einde lijk erkend wordt." „Wat ben je toch verstandig," zeide de tang. Nu werd ook grootvader wakker, en de cude vrouw had inmiddels de thee gezet. De oude man wreef zich de handen en keek vergenoegd in het rond. Toen zijn oog op de kachel viel, glimlachte hij en zeide: „zoo'n vuurtje doet 'n oud mensch nog eens goed; je doet het opperbest, jou kerstkacheltje!" „Dat zou ik denken," zeide grootmoeder, terwijl zij de pijp met tabakspot voor den ouden man op tafel zette. „Je bent toch een zorgzaam wijfje," zeide grootvader met een knipoogje, juist zooals hij dertig jaren geleden gedaan had, toen hij pas met zijn vrouwtje in het huwelijk trad. Hij nam zijn pijp op, begon haar te stoppen, waartoe hij zijn wijsvinger gelijkmatig op en neer bewoog en er de tabak vaster mede in den pijpeköp drukte, en keek toen naar zijn oudje om, voor een kooltje vuur. Zij was gewoon daarvoor te zorgen en nu ook reeds bezig, om het uit de kachel te halen. Grootvader wilde van geen lucifers weten zijn pijpje smaakte hem veel beter, wanneer hij het op de oude manier aan een kooltje aanstak. Toen grootmoeder een mooi stukje vuur uitgezocht en in het kleine ijzeren comfoor had gedaan, gaf zij het haren man over. „Zie daar," zeide zij,, „het eerste uit onze nieuwe kachel. De tang zette zij onverschillig voor in den standaard. „Mooi," antwoordde de oude man met eene opgeruimdheid, alsof hij nooit op „zijn brom stoel" had gezeten. Hij plaatste het comfoor vlak bij zich, zette zijn pijpje op het kooltje, zoodat de tabak al omkrullend vuur vatte, lichtte het eenige keeren op en keek er met zijn onderzoekenden blik naar, om er eindelijk met welbehagen het onopgéwerkte dopje van ijzer- draad op te zetten. Toen ging hij zoo gemakkelijk mogelijk zit ten en deed eenige trekjes. Het scheen nog niet zoo aanstonds te vlotten, want hij trok en trok al harder, lichtte het dopje op, zocht nog eens zijne toevlucht tot het comfoor, deed nog eenige trekjes en scheen toen eerst voldaan. Het dopje bleef nu ongestoord op den kleinen maar vurigen gloed, en grootvaders rug leunde even rustig tegen de zachte leuning van zijnen armstoel. Nu schonk grootmoeder een kopje thee voor hem en zichzelve in en nam haar breikous op, waarvan de naalden door ouder- wetsche zilveren breidopjes in den vorm van een paar muiltjes bij elkander gehouden wer den. Zij nam deze er nu af, ontrolde haar breiwerk langzaam en begon toen rustig en gelijkmatig te breien. De beide oudjes schenen in aangename gedachten verzonken, want men hoorde eene heele poos niets dan het zachte tikken der breinaalden, die het de klok, welke langzaam en gelijkmatig haar gezellig tikken liet hooren, wel in vlugheid, maar niet in sterkte van geluid afwonnen. De kachel liet haar vroolijk snorren hooren, en hoewel geen van de geluiden grootvaders oor konden bereikten, straalde zijn gelaat zóó van stil genoegen, terwijl hij naar grootmoeder keek, dat hij zeker in den geest alles vernam, zooais hij vroeger dikwijls werkelijk gedaan had. Grootmoeder breide maar rustig voort, met een glimlach op het gelaat en haar blik zijdelings van haar werk af, alsof zij met hare gedachten ver, ver weg was. Eindelijk wekte grootvader haar uit haar gepeins op door een paar krachtige trekken aan zijn pijp. „Wil het niet meer?" vroeg zij, terwijl zij lachend naar hem opkeek. „Neen" zeide grootvader, terwijl hij de pijp op een kantje van het comfoor legde, waar het kooltje, onder zijne eigen asch begraven, er nog even doorheen schemerde. „Ik weet niet, wat die pijp scheelt," ver volgde hij, „zij is alweer uitgedoofd. "Nu scheen de oude man volstrekt niet op het denkbeeld te komen, dat hij zijn pijpje veel te veel rust had gegund, toen hij zoo naar zijn oudje had zitten turen en naar al die gezellige dingen, die zich in de kamer bevonden. Grootmoeder begreep het wel. Onbewust had zij het opgemerkt, maar zij zeide er niets van. „Misschien de tabak wat te vast aange drukt?" vroeg zij. „Weineen," antwoordde hij. „Ik heb pijpjes genoeg van mijn leven gestopt, om er den slag van te hebben. „Dat geloof ik ook," zeide grootmoeder. „De drommel mag weten, waar het vandaan komt," gromde de oude man nu, terwijl hij driftig zijnen zilveren pijpenvroeter opnam en de pijp begon uit te halen en daarbij zoo stevig klopte, dat grootmoeder voor het leven van den armen pijpekop begon te vreezen. Intusschen had grootmoeder het kooltje van zijne asch ontdaan met één van de breinaalden, en grootvader wilde juist naar den tabakspot grijpen, om het nog eens met zijn pijpje te probeeren, toen de deur plotseling open ging en de vroolijke kindertroep onaangediend naar binnen stormde. „Wel, heb ik van mijn leven!" zeide groot moeder, terwijl ze haar breikous haastig neer legde. „Jou wilde bengels," riep grootvader uit, en"keek daarbij nog onvriendelijker dan bij het uitkloppen van zijne pijp. „Wij komen U laten zien, wat het kerst kindje gebracht heeft," riep de oudste der jolige bende uit. „Wat moeten ze hebben?" vroeg de oude man op alles behalve vriendelijken toon aan „zijn oudje". „We moeten eens zien, wat het kerstkindje gebracht heeft," herhaalde grootmoeder. „O zoo!" zeide grootvader. „Laten ze daar dan zoo'n lawaai niet bij maken". Nu keken de kinderen bedrukt voor zich en schenen in twijfel, of het wel geraden was te blijven. Grootmoeder wenkte hen, om naderbij te komen. „Grootvader is doof," zeide zij, „en dan klinkt hem zulk een leven zoo raar in de ooren. Kom, laat hem nu de geschenkjes maar eens zien." Op grootmoeders vriendelijke toespraak vroolijkten al de gezichtjes weder op, maar zij schenen het toch verkieslijk te vinden, om de INGEZONDEN MEDEDEELING. ONZE ruwe huid schrale i ppen vrouw te toonen, terwijl zij grootvader schuch ter en van terzijde aankeken. Deze had intusschen de pijp weer aan het branden gekregen en begon weldra ook schik te krijgen in het aardige troepje, dat om groot moeders schoot een kring vormde. Toen al het moois bekeken was, bleven de kinderen nog wat dralen. De nieuwe kachel werd aan alle kanten bekeken. Een van de jongens opende de deur en kreeg lust, om het vurig gloedje door te prikken. Hij greep naar den pook, maar grootmoeder hield hem bij den arm vast. „Eén prikje maar," vleide hij met zijn aardig stemmetje. „Eén prikje dan," herhaalde grootmoeder, waarop zij zijn arm losliet. „Maar voorzichtig dan, voorzichtig." De kachel begon aanstonds na het prikje te snorren, dat het een lieve lust was, tot groot vermaak van de kinderen. Nu moest de kleine guit ook een klein schepje kolen op de kachel doen, wat grootmoeder ook toestond. „Je bederft de kleuters" -gromde grootvader. „Het is maar ééns in het jaar kerstavond," zei grootmoeder, juist zooals hare dochter dat ook al gezegd had. „Hoera!" riepen de kinderen uit. „Dat zegt moeder ook. We mogen van avond zoo vroolijk zijn, als we willen." Grootvader hield alweer zijn hand aan zijn ooren, en grootmoeder bracht de kinderen met een zacht lijntje naar beneden. Toen zij terugkwam, keek de oude man al reikhalzend naar haar om, want het was tijd voor zijn grogje. De oude vrouw ging daarom aan het weg bergen van het theegoed, zette den ketel weer op de kachel en kreeg de cognacflesch uit de kast. Toen zij de kachel nog wat meer wilde opstoken, om den ouden man spoedig aan zijn grogje te kunnen helpen, miste zij den pook en de kolenschop. De kleine jongen had geen van beiden weer op zijn plaats teruggelegd, en grootmoeder had er niet op gelet. Nu ging zij overal aan het zoeken, totdat de ondeugende kleuters zelf boven moesten komen. De pook had hij in gedachten medegenomen, en de kolenschop kwam, na lang zoeken, uit de vensterbank te voorschijn. „Je moest je schamen," zeide grootvader; maar de jongen was al bijna de trap af, eer grootvader meer kon zeggen. Hij mompelde nog een paar onverstaanbare woorden en-ver weet grootmoeder, dat het haar eigen schuld was. „Wat zouden we toch zonder pook en kolen schop beginnen?' zeide de oude vrouw, toet zij de kachel opstookte. Een oogenblik later, toen zij weer een kooltje uit de kachel nam, om in haar stoof te doen, bekeek zij ook de tang en zeide: en jou kunnen we ook niet missen, hoor." We zullen zorgen, dat jullie den kleuters uit de handen blijft; het zou me. wat moois wezen!" Toen zette zij alles op de gewone plaats, nam den ketel van het vuur, die met zijn zingend stemmetje vertelde, dat het water kookte, en maakte een lekker warm grogje voor groot vader klaar. De oude luidjes zaten nog eene heele poos gezellig. bij elkander, totdat het tijd werd, om naar bed te gaan. Beneden was alles stil ge worden; de kinderen sliepen en droomden van het kerstkindje; wie weet, zag de kleine bengel, die zooveel onrust gestookt had, ook een pook en een kolenschop aan den kerstboom hangen vader en moeder waren den ouden lui goeden dag komen zeggen, en grootmoeder begon den boel op te redderen. De oude man sliep al, toen grootmoeder de kachel nog eens voor het laatst van brand stoffen voorzag, om zoolang mogelijk vuur in de kamer te hebbenwant het was bitter koud. Toen grootmoeder eindelijk klaar was en ook sliep, begonnen de pook, de tang en de kolen schop nog een praatje. „Heb je 't gehoord?" vroeg de tang," groot moeder zeide, dat ze ons niet missen kon." „Of ik het gehoord heb?" zeide de kolen schop. „Dat zou ik denken, en ik kan je be tuigen, dat het mij goed aan mijn hart deed. Toen ik daar zoo verlaten in de vensterbank lag, dacht ik warempel, dat ik er vergeten zou blijven liggen en ik voor goed had afgedaan; maar zie, daardoor zagen ze nu juist in, hoe nuttig ik hun ben." „Dat is precies, wat ik gedacht heb," zeide de pook. „Ik wist niet, wat die kleine bengel met mij beginnen zoumaar ik ben hem dank baar, dat verzeker ik je! „En door dat alles is grootmoeder er ook toe gekomen om mij wat vriendelijks te zeg gen," zeide de tang. „Ik had het wel op een huilen kunnen zetten, toen zij mij in het begin van den avond zoo koeltjes naar mijn plaats bracht. „Zie je wel, dat mijne woorden uitgekomen zijn?" bracht de kachel nu tusschenin. „Ja, dat doen we," riepen alle drie een stemmig uit; „en wij danken je voor je wijze lessen, en voor het geduld, dat je met ons ge had hebt, toen we zoo onaardig tegen je waren" „Praat er niet meer over", zei de kachel. schop fluisterden nog lang vol bewondering over de vriendelijkheid van de kachel, die toch zoo voornaam was, en er zich zoo weinig op liet voorstaan. „Welterusten!" riepen zij elkander en de kachel eindelijk toe, en een vroolijk: „tot morgen." „Wel te rusten!" zeide de kachel. „Morgen hoop ik weer te zamen met je aan den arbeid te gaan in dienst van de menschen. Kerstmis 1927. Vrede op Aarde! De Kerstklokken luiden. Plechtig en vol klinken zij tot ons door. Ver in het rond, in de bosschen 'ëfi velden, Gaan hunne stemmige klanken teloor. Vrede op Aarde 1 Die luidende klokken Moeten voor ons een herinnering zijn. Klokjes, zoo hoog in den toren verscholen, Klingelen jullie het vredes-refrein Het doet ons denken aan angstige jaren, Toen Uw gelui door't kanon werd gesmoord, Toen daar de velden met menschenbloed kleurden Liefde en vrêe allerwreedst werd verstoord. Vrede op Aarde!... Volkeren hoort dat, Wilt nu toch eind'lijk dien roep eens verstaan. Voegt bij U w woorden toch ook eens de daden Laat nu die klokken niet nutteloos slaan! S. M. J. N. Plaatselijk Nieuws. Zij snorde, nadat zij dit gezegd had, nog een geschenkjes eerst aan de vriendelijke oude uurtje door. De pook r de tang en de kolen- i MIDDELHARNIS. Door den kerkeraad der Ned. Herv. gemeente is tot ouderling gekozen Adr. Krijgsman en tot diaken E. Razenberg. In navolging van vorige jaren is ook thans door de damesvereeniging Dorcas" aan de behoeftige ingezeteneneen geldelijke gift verstrekt, wat door allen in dank is aanvaard. Alhier is j 1. week opgericht een Ned. Herv. (Geref.) Meisjesvereeniging die den naam draagt van „Monica" met aanvanke lijk 14 leden. Het bestuur isL C. Doornbos, presidente; A. T. Doornbos, secretaresse; A. Vroegindeweij, penningmeesteresse; A. Vis, bibliothecaresse; A. Krijtenberg, alg. secunda. Werkloozen statistiek. Gedurende de week van 12—17 Dec. hebben zich bij den Correspondent der Arbeidsbemiddeling als werkzoekenden aangemeld: Veldarbeiders 88; Timmerlieden 1; Metselaars 3; Zeevis- schers7; Opperlieden 1; Totaal 45 personen. Gevonden voorwerpen: een alpaca beursje inhoudende eenig geld, gedeponeerd bij L. Wesdijk. Nadat tal van jaren alle weerprofeten, die strenge vorst afleidden uit de aanwezig heid van wilde ganzen, eenden en zwaneD, (een heel normaal verschijnsel overigens) het mis geraden hadden schijnen deze hee- ren het toch eindelijk eens bij het rechte einde te hebben. Jammer echter is het oude liedje, dat ook nu weer actueel is, het liedje van de water- loozing. Al stond het water op de Vliegers ook zoowat op of onder zomerpeil, toch heeft men nog water weg laten loopen tóen het ijs al van behoorlijke dikte was. Het gevolg is een verknoeide baan, groote scheuren, bomljs langs de kanten terwijl het, op het Ös geloopen water zich met de sneeuw, die de vorige week gevallen was, vermengd heeft. Onze IJsclub zal werk hebben om de Vliegers weer net zoo'n mooie baan te geven als we vroeger aan haar hadden. Ondanks deze misere wordt er dapper en braaf gereden. De IJstent staat er al weer. er is vroolijkheid en vertier, en zijn amateur- hardry ders die baantjes leggen. En er zijn amateur-kunstrijders, naast enkele goede krullentrekkers. Jammer dat de Vliegers voor de helft gedempt is. Daardoor zien de krul lentrekkers zich genoodzaakt om de door de lage waterstand toch al niet breede baan voor hun gebied te verklaren Laten we ho pen, dat ze zelf zullen inzien dat dit toch wel wat gevaarlyk is. Een E H b O heb ben we hier helaas nog niet. anders zou ze zeer zeker gemobiliseerd moeten worden De drukke baan, waarop velen in vrij snelle vaart zich voortbewegen is niet geschikt voor acrobatie op gladde ijzers De Raad der gemeente Middelharnis komt in vergadering bijeen op Donderdag 22 December 1927, 's nam. half drie ure. I. Ingekomen stukken. II. Aangehouden beslissing vergoeding tele foon gemeente-ontvanger. III. Benoeming lid en plaatsvervangend lid gascommissie periodieke aftreding C. J. Dors man en J van der Meide. IV. Benoeming regent weeshuis. Periodie ke aftreding J van der Meide. Aanbeveling luidt: P. Wielhouwer en Adr. v. Zetten H Gz. V. Benoeming twee leden schoolcomm. VI. Benoeming v(jf leden Comm tot W. van schoolverzuim. VII Verzoek weeshuis om bijdrage ver pleging L. M. van Hoften. VIII. Wijziging gemeente-begrooting. IK. Vaststelling vergoeding bijz. school art; 100 over 1926. K. Verzoek erfpacht J. C. van Gent. XI. Verzoek lidmaatschap Kon. Ned. Po litiehonden vereeniging. XII Verzoek subsidie 30,- per jaar Vereeniging Afschaffing alcoholhoudenden dranken. XIII. Verzoek schoolhoofden verlaging huishuur. XIV. Verzoek afd. Volksonderwijs instel ling cursus Vervolgonderwijs. I XV. Verzoek Christelijk bond werkverschaffing en j XVI. Ontwerp raadsbesl; derhoud van wegen. I XVII. Opmerkingen vel opcenten personeele belast! XVIII Grondaankoop. j Middelharnis20 Decerntu Dm L. J. DEf Centrale Veiling te Veiling van Vrydag 16 Kippeneieren 60 62 k.g. Idem 50 51 k.g. Idem bruine 60 - 61 k.| Eendeieren 66-68 k.g. 7| Alles per 100 stuks. Savoye kool 1,80 tot ƒ7, Roode kool 7,50 tot ƒ8, Boerekool ƒ2.— per 100 S Spruiten 17,80 tot 18.9 Knollen 1,10 tot 1.30 Stekuien 2,60 tot ƒ3, Alexander Lucas (Handp Lauwtjes ƒ4,— tot 11, Kleiperen 8,80 tot J 12,8 Giesser Wildemans ƒ8,801. Bergamotten 9,20 tot 3 Campagners 8,10 tot ld Bellefleurs 9,50 per 100 li Kaas 0,35 tot 0,59 per '1 Boter 1,06 tot 1,15 perl Het plaatsen van een klil by de jaarwisseling geeft 50 cent. SOMMELSDIJK. Bij de 1 alhier is beroepen Ds. H. van Hoogeveen. De heer J. H. Dijkers danken van den heer A. I verklaard als lid van den P Als hulpbesteller bij aangesteld L. Troost Jz. uid Toen de 83-jarige P.k| bed kwam en daarna eeni zaamheden verrichtte, zakll en stierf. Vergeet niet Uw nieuwja geven voor Onze Eilanden. HERRINGEN. De oogstcoll met nagiften opgebracht ru; Nieuwjaarswenschen vai f 0,50, geef deze nog liedei STELLENDAM. De garna hier hebben de vorige week Die uit Den Helder hebben I gen 150 Kg. naar de pellerij werd 30.000 Kg. bliek afgl vaartuig-25 Kg. schubben. J Als diaken in de NedJj gekozen de heer C. Hoek. Dinsdagmiddag is door jl de baan geopend. Woensd| ledenvergadering gehouden Donderdagmiddag zal gemeente in het openbaar vi De heer Touw, die gei boekhouder is geweest van hei S G.M.O. alhier, werd Vrijd| leden gehuldigd onder het aai bloemstuk en een cadeau. Plaatst Uw nieuwjaarswe het blad, dat door Uzelf woi GOEDEREEDE. A.s Woensl uur zal er Vergadering van raad plaats hebben. Van B. Temmink lag e vaars dood in den stal, daal verzekerd was is dat een gr< A.s. Donderdagavond hi Herv. Kerk voor te gaan de van Stellendam. Maandag nm. 2 uur wil van de ijsclub „Vooruit" op fél geopend Door dhr. H. Lodder voora ging werd het volgende uitgej Dames en Heeren! Op dezen kouden Decembei allen hartelijk we.kom Het i stuur der ijsclub „Vooruit" ei gen om deze dag de leden „Vooruit", toegang te kuuner haar eigen ijsbaan Het is i dat wij dit kunnen, omdat eigeu baan hadden. We hac vereeniging, maar zonder baa dan overal henen verspreid o nu gelukkig niet meer noot geldelijke offers gesteund door nen zijn wij er in geslaagd ei rijk te worden Om deze te b] ben we uw aller steun noodii of donateur te worden van on: Ik wil hier nog even dank bi leden der muziek vereen zoo welwillend geweest zijn, ning een fepstelyk karakter tei Met de wensch dat onze verefc groeien en bloeien. Daverend Daarna werd door het zot Voorzitter den band die de we scheidt door geknipt en de baanj OUDDORP. Zaterdagavond j zoeke van de Erven C. 'tManl verkocht een woonhuis en g bieder Joh. 't Mannetje van Go 1050,- Ds. J. E. Klomp heeft 1 het beroep naar de Ned Herv In de Weervisscherij w zalm van 17 pond gevangen Tot Onderwijzer aan de benoemd de heer G Schermer- Hebt U Uw Nieuwjaarswens blad reeds opgegeven?

Krantenbank Zeeland

Onze Eilanden | 1927 | | pagina 2