ARTJES
WÜ
Ji
Leest„Onze Eilanden"
Een Huis, Schuur en Erl
RWAHAW
DatsRWAÏTA
n Belgica Ploegen
(ID Kunsttanden-Gebitten
Openbare Vrijwill. Verknoping
rs en Bietenmachines
LMAN VIS
WOENSDAG
26 JANUARI 1927
Officieele Mededeelingen.
■&L
VAN EÉN STAM.
Rheumatiek
sS tramheid
java reepen"
Wie niet over een bak kan beschikken, kan
de zaden in platte kistjes of schotels uitzaaien
en de zaden in een vorstvrije doch niet warme
kamer tot ontkieming brengen.
Om goede resultaten te verkrijgen, is er in
een kamer meer kweekkunst noodig dan wan
neer er in een bak gezaaid is. Droog mogen de
zaden niet liggen en te veel vocht geeft, vooral
in den aanvang, licht kans tot rotting.
Op den kouden grond bepalen zich de werk
zaamheden nog in hoofdzaak tot bemesten
en spitten. Op gunstige plaatsen kan begonnen
of doorgegaan worden met wat spinazie uit
te zaaien.
Geniaal. (Leeuwenstein)Heb-je 't al
gehoord: Levinsohn is gefailleerd met een
tekort van 150.000 gulden.
(Pincus): Verbazend! En h(j is vijfjaar
geleden pas begonnen met niets.
INGEZONDEN MEDEDEEL1NG.
Verkrijgbaar bij alle Boekhandelaren
iters VAN REE, Ooltgensplaat.
iAN VAN DIJK, Den Bommel.
KELAAR, Den Bommel.
VAN SETERS, Stellendam.
K. VERMAAS ZONEN, Middelharnis.
elijks
en van
Ifspraak.
6.
[ibeien
e weken.
R-3-
am
lenig.
IARN1S
Iffeerwerk
pe Meubi-
modern
tor repa-
Jw gestof-
gehavend,
ïls nieuw,
rimakenij
luizingen
ION 44
Geheel pijnlooze speciaal Medische
behandeling. Betaling desgewenscht in
12 maands termijnen ook voor Zieken
fondsleden. Inlichtingen kosteloos
BUREAU voor
Tandheelkundige
Middenstands-verzekering
Adm. O. DE WAARD,
Van Heusdestraat 13b, Rotterdam
aan lijn 5 en 15. Telefoon No. 30013.
Geopend van 94 en 79 uur.
Agentschappen
Mej. J. KREUKNIET, Wolph a ertsbocht
181a, Chariots.
W. KLEIN BLOESEM, Heyplaatstraat.
F. R1ETHOFF, Pastoriedijk, Pernis.
J. C. BORWELING, Voorstraat 34,
Spljkenlsse.
A. C. RIETHOF, Dorpsstr. 39, Rhoon.
VAN
aan den Ring te SOMMELSDIJK
kad. Sectie B no 511 groot 2 aren
20 centiaren
Op Dinsdag 8 Fcbruari1927 bij Inzet en
- - irn.LMOW W!5 lUoU*
telkens des avonds zeven uur in het
Hotel SPEE te SOMMELSDIJK-
Notaris VAN BUUREN.
•N
«vee,
hen enz.
BRUARI
(ten ver-
KORTE-
-larnls.
2REN.
GOFzNOyiiAo l
Beslis! verkrijgbaar bij: Wed. v.Oosten-
brueee te Dliksland, C. de Mooi) ie Oud-
dorp- P Wielhouwer te Middelharnis en
A. i' Hobbel te Ooltgensplaat.
- SOMMELSDIJK - TEL. 224
Prijs per kwartaal. f i.
Losse nummersf 0,07"
Advertentiën v. 1—6 regels f 1,20
Elke regel meer. f 0,20
Bij contract aanzienlijk korting.
Dienstaanbiedingen en Dienstoanyragen
f 1,per plaatsing tot een maximum
van 10 regels elke regel meer 15 cent.
Dit blad verschijnt iederen
Woensdag- en Zaterdagmorgen.
Het werdt uitgegeven door de
N.V. Uitgeversmaatschappij
„Onze Eilanden", Tel. Int. No. 15
Voorstraat Middelharnis.
9E JAARGANG. - N°. 24
CANDIDAATSTELLING VOOR DE
PROVINCIALE STATEN.
De BURGEMEESTER van MIDDELHAR
NIS brengt het volgende ter openbare kennis.
Op Dinsdag, 22 Februari a.s., zal plaats
hebben de candidaatstelling voor de Provin
ciale Staten.
Op dien dag kunnen, van des voormiddags
negen uur tot des namiddags vier uur, bij
den voorzitter van het hoofdstembureau in
den kieskring, ter secretarie der gemeente
Middelharnis, worden ingeleverd lijsten van
Candidaten, als bedoeld in artikel 35 der
Kieswet.
Op dezelfde lijst mogen ten hoogste twin
tig candidaten worden geplaatst. Iedere lijst
moet worden geteekend door ten minste vijf
en twintig personen, die volgens de kiezers
lijst, geldende op het oogenblik der inlevering,
kiezers zijn voor de Provinciale Staten bin
nen den kieskring.
Achter den naam van ieder der onder
teekenaars moet de gemeente worden ver
meld op welker kiezerslijst hij voorkomt.
Tenzij een onderteekenaar voorkomt op de
kiezerslijst der gemeente waar het hoofd
stembureau is gevestigd, wordt bij de in
levering der lyst een verklaring overgelegd
van den burgemeester der gemeente, dat de
onderteekenaar voorkomt op de kiezerslijst
in die gemeente. Dezelfde kiezer mag niet
meer dan één lijst onderteekenen.
De candidaten moeten, met vermelding
van hun voorletters en woonplaats, op de
ljjsten geplaatst worden in de volgorde,
waarin door de onderteekenaars aan hen de
voorkeur wordt gegeven.
Indien de candidaat is een gehuwde vrouw
of weduwe, wordt zij op de lyst vermeld
met den naam van haar echtgenoot of over
leden echtgenoot onder toevoeging van haren
eigen naam, voorafgegaan door het woord:
„geboren" of een afkorting van dit woord.
Bij de vermelding van een candidaat mo
gen de voorletters geheel of ten deele door
de voornamen worden vervangen.
Dezelfde candidaat mag niet voorkomen
op meer dan één van de lysten, ingeleverd
in denzelfden kieskring.
Bjj de lyst moet worden overgelegd de in
art. 4 van het Koninklijk besluit van 12
December 1917 (Staatsblad no. 692) bedoelde
schriftelyke verklaring van iederen daarop
voorkomenden candidaat, dat hij bewilligt in
zjjn candidaatstelling op deze lijst. Indien
de candidaat zich buiten het Rijk in Europa
bevindt, kan de bier bedoelde verklaring
telegraphisch worden gedaan en is zij niet
aan het officieele formulier gebonden.
De inlevering der lijst moet geschieden
persoonlijk door één der onderteekenaars.
De candidaten kunnen daarby tegenwoordig
zijn. De voorzitter van het hoofdstembnreau
geeft een bewijs van ontvangst af.
Formulieren, voor de lysten en voor de
schriftjelijke verklaring van bewilliging, hier
boven vermeld, zyn ter secretarie dezer ge
meente kosteloos verkrijgbaar tot en met
den dag der candidaatstelling.
In herinnering wordt gebracht artikel 148
der Kieswet, luidende als volgt:
^Hy die eene lijst, als bedoeld in artikel
35 inlevert, wetende dat zij voorzien is van
handteekeningen van personen, die niet be
voegd zijn tot deelneming aan de verkiezing,
FEUILLETON.
waarvoor de inlevering geschiedt, terwijl
amder die handteekeningen geen voldoend
aantal voor eene geldige lijst zou overblijven,
wordt gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste drie maanden of eene geldboete van
ten hoogste honderd twintig gulden.
Met gelijke straf wordt gestraft hydie
wetende dat hij niet bevoegd is tot deel
neming aan de verkiezing, eene voor die
inlevering bestemde lijst, als bedoeld b$
artikel 35, heeft onderteekend.
Middelharnis, 24 Januari 1927.
De Burgemeester voornoemd,
L. J. DEN HOLLANDER.
INGEZONDEN MEDEDEELING.
aid en
nê-etispelyi. Galaat.
De verzachtende, genezende en zuiverende
werkring van Purol is niet beperkt tot de huid
van handen en gelaat maar deelt zich mede
aan de gansche menschelijke huid. Daarom is
Purol ook het aangewezen middel ter verzorging
van de hoofdhuid. Iemand die eiken ochtend
slechts een weinig Purol eerst even tusschen de
beide handen wrijft, dan door de haren en
daarna met de vingertoppen goed in de hoofd
huid, zal weldra ondervinden dat hoofdroos en
huidschilfers verdwijnen; dat het haar dadelijk
zachter wordt, wat glanzender en donkerder
getint, en dat het den geheelen dag onberispelijk
blijft zitten. Purol is verkrijgbaar bij alle dro
gisten in doozen van 30 ct. en tuben van 80 ct.
INFLUENZA
door
Prof. Dr. W. Storm van Leeuwen.
We zitten midden in een nieuwe
epidemie, die naar het schijnt een
ernstiger karakter gaat aannemen.
Hoe staat het met onze verdedi
gingsmiddelen en wat ivcten we
van den verwekker dezer ziekte
In gewone tijden daarmee meen ik nu
de perioden die vallen buiten de groote
griep-epidemieën hebben de meeste men-
schen af en toe eens influenza. Daaronder
verstaan we dat ze ziek worden, koorts heb
ben, hoofdpijn, pijn in spieren en gewrichten
en zich ziek gevoelen. Soms gaat zulk een
influenza gepaard met een verkoudheid,zelfs
met een bronchitis, soms ook blijft dat weg
en de geheele ziekte duurt een dag .of vier,
misschien ook acht of hoogstens veertien
dagen. Men neemt er als regel niet veel
notitie van, gebruikt wat asperine, een Hin
ken groc of kamillenthee, sommigen halen
den dokter, anderen doen dat niet en houden
zich aan het principe het is vanzelf gekomen
en zal ook wel vanzelf weer overgaan. Zoo
kennen we deze influenza als een wel is
waar vervelende, maar toch onschuldige
ziekte, al komen er soms complicaties bij
voor die onaangenaam (en dan veelal ook
heel onaangenaam) kunnen zijn en waardoor
de hulp van chirurg of neus-, keel- en oorarts
moet worden ingeroepen. Zoo kennen we de
influenza in gewone tijden. De ziekte is dan
zoo onbelangrijk dat de medische student
gedurende zijn opleiding er haast niet van
hoort) behalve dan als hij zelf of zijn familie
of kennissen de ziekte krijgen) Ik kan mij
b.v. niet herinneren dat in myn studietyd
Vrij bewerkt naar den Roman van
LOUISE B. B.
20)
Ook hier in deze eentonige vlakte hetzelfde
neerdrukkende, dat den eenzamen man zoo
somber stemt. Het koortsachtige verlangen
bij Huib te zijn, wordt ai sterker in hem. Daar
is, sinds de liefde zoo Iaat in hem ontwaakte,
een grooteverteedering in zijn hart gekomen. Hij
begrijpt andere menschen nu beter; vooral het
leed van zijn jongen broeder schokt hem diep.
En weer wenscht hij in den Haag te zijn om Huib
te kunnen helpen, want diens laatste brief heeft
hem verschrikt.
Huib is een van die menschen, wier levenspad
voordturend beschenen wordt door mooien zonne
schijn; zulke menschen zien al licht één zomerbuitje
voor een groote ramp aan. Nu Huib's idylle zoo
wreed verstoord werd door den norschen vader
van het meisje, had Wolfgang het veel natuurlijker
gevonden, zoo Huib in zijn brief zich radeloos van
smart had getoond of luide om hulp had gejam
merd. Dc ernstige bedaarde toon, de vreemde
berusting van den jongen man, vindt Wolfgang
v onnatuurlijk. Hij heeft daardoor de zekerheid
Rckregen, dat de toestand veel hopeloozer is dan
™»»b heeft willen laten blijken, en daarom ijlt hij
Jn .hem toe; nacht en dag heeft hij gespoord
e ai mew rijpt zich het voornemen zijn jongen
een geval van influenza gedemonstreerd zou
zijn. Maar wel herinner ik mLj hoe ik vreemd
opkeek toen ik bladerde in een oud dictaat
schrift van den Utrechtschen hoogleeraar
Talma, dat ik gekocht had, een beschrijving
las van de influenza, die geheel en al afweek
van wat wij toen onder influenza verstonden.
Die beschrijving was natuurlek gebaseerd op
Talma's ervaringen van de epidemie van
1890; wij, jongeren, zouden dergelijke erva
ringen eerst opdoen en aan den lijve
ondervinden in 1918.
In 1918 dan kwam de groote influenza-
epidemie. De ziekte, die wij als onschuldige
met huismiddeltjes te bestreden aan
doening kenden, toonde zich nu in een vorm,
zoo ernstig, zoo gevaarlijk, dat binnen een
half jaar tijd over de geheele wereld een
slachting onder de menschen was aangericht,
die verre dat overtrof wat de wereldoorlog
ons had aangedaan.
Deze epidemie kwam zóó onverwacht en
trof zoo zwaar, dat niemand in staat was
iets er tegen te doen. Het eenige wat men
deed was den naam influenza om te ruilen
tegen den reeds bekenden, maar weinig
gebruikelyken naam van griep, men ver
leende hem nog het praedicaat „Spaansche"
en daarbij bleef het.
Eenige weken na het uitbreken van deze
epidemie van Spaansche griep liet een Neder-
landsch weekblad zich op schamperen toon
er over uit, dat de Amsterdamsche genees
kundige dienst nog niet voldoende maatrege
len tegen deze ziekte had genomen; eenige
weken later nadat men de redactie had
uitgenoodigd om eens te komen kijken
moest erkend worden, dat deze dienst gedaan
had wat hij kon, maar geen schuld er aan
had dat het resultaat uiterst gering was. In
dit opzicht onderscheidde deze dienst zich
niet van de diensten in alle andere steden
van Europa en Amerika.
Zoo heeft de griepepidemie van 1918 en
1919 rustig zich in haar vollen omvang kun
nen uitbreiden, zy heeft vele millioenen men
schen weggesleept en we hebben haar geen
haarbreed in den weg gelegd!
Daarna volgde weer een „gewone" periode,
we hadden weer ieder op zijn tyd een influen
za, die we uit ouder gewoonte maar griep
bleven noemen, de diagnose van deze griep
aanvalletjes was niet altyd even zeker, maar
dat was zij vroeger ook niet geweest, de
influenza was weer een lastpost geworden,
die, behalve voor ouden en zwakken, on
schuldig was.
En thans zitten we in een nieuwe epidemie,
een zeer uitgebreide, die tot nu toe zeer
ongevaarlijk scheen, maar naar het schijnt
langzamerhand een ernstig karakter gaat
aannemen.
Hoe staat het nu met onze verdedigings
middelen?'We hebben sinds 1918 achtjaar
den tyd gehad. Kan het bovengenoemde
weekblad nu met meer recht eischen, dat
eenige weken na het begin van de epidemie
iets is „gedaan"?
Wel, ik heb gelezen, dat van wege den
Volkenbond van uit een Duitsch station voor
draadlooze telegraphie dageljjks berichten
zullen worden uitgezonden over den omvang
en het verloop der epidemie, maar verder
geloof ik dat we in een gemoedstoestand
verkeeren, die gelijkt op dien van de be
woners van de hellingen van den Vesuvius
Zoo eens in de twintig of dertig jaar komt
daar een groote uitbarsting, dat is dan een
broeder te helpen, ten koste van alles. Hij glim
lacht tevreden als hij weer eens bemerkt hoe lief
zijn „jongste" hem is geworden. Maar juist door
dat warme gevoel wordt hij hoe langer hoe ern
stiger. Komt die trein dan nooit aan! Hij zit met
het horloge in de hand, het is reeds schenering
en hij moet zijn sigaar helder brandend trekken
om te zien hoe dc seconden en minuten voort
kruipen.
Eindelijk, daar is een sein.meer lichten langs
de baan, de trein begint langzamer te rijden en
stoomt den Haag binnen. Hij springt uit den wa
gon, drukt zijn bagage biljet in de hand van een
dienstman en ijlt in groote verwachting naar het
toumipuct. Daar staat. Huib. In het flikkerend
licht kan Wohgang de uitdrukking van zijn ge
laatstrekken niet duidelijk onderscheiden. Uiterlijk
staat hij daar kalm te wachten. De vreugde zijn
broeder weer te zien openbaart zich in een blij
moedige begroeting, geheel natuurlijk en onge
dwongen, al mist zij het onstuimige van vroeger.
Bonsoir Wolf! Hoe maak je het? Blij je weer
te zien, oudste. Wacht, geef hier dat valies. Ik
ben hier met een taxci. Ga gauw mede.
Deze woorden gaan vergezeld van een stevigen
handdruk. Wolfgang had zoo zeker de een of
ondere zenuwachtigheid of uitbarsting van droef
heid verwacht, dat hij Huib versuft aankijkt bij
deze bezadigde, hoewel toch blijmoedige begroe
ting. Huib schijnt plotseling tien jaar ouder in
zijn manieren.
Zonder een woord te spreken volgt de oudste
hem in de taxi. Ook in dit téte téte is het Huib,
die voor het eerst het stilzwijgen verbreekt en
wel met de zeer prozaïsche woorden: Je zult wel
hongerig zijn, hè, na zoo'n lange reis en natuurlijk
groote ramp, maar daarna bouwt men den
öoel weer op en vertrouwt er op, dat het
voorloopig nu wel rustig zal zjjn en boven
dien, wat kan men eigenlyk doen?
Zoo is het met de griep ook, er is niet
veel gedaan (dat wil zeggen er is zeer veel
gedaaD, maar er is niet veel bereikt) en we
staan voor de vraag: Wat kunnen we doen?
Een van de eerste dingen die noodig zyn
om een epidemie te kunnen bestryden is,
dat men den verwekker van de ziekte kent
of althans weet in welke groep hy thuis
hoort, waar hij zich ophoudt, zich vermenig
vuldigt, onder welke condities hy „kwaad
aardig" gaat worden enz. Een tweede voor
waarde, die trouwens nauw aansluit aan de
eerste, is, dat men nauwkeurig weet hoe
de epidemie verloopt, hoe het staat met de
overbrenging van mensch op mensch, hoe
met den incubatietijd, hoe met den duur
van de immuniteit die na de ziekte optreedt.
Hoe ver zyn we in deze opzichten met
de influenza?
INGEZONDEN MEDEDEELING.
dergelijke aandoeningen
vereischen een verwarmend
wrijfmiddel dat tot diep in de huid
zijn weldadig genezende werking
doet gevoelen. Zulk een krachtig
genezend, pijnstillend en onschade
lijk middel is de beroemde Akker's
Kloosterb&lsem
Ook onmisbaar bi)
wonden, huiduitslag,
zweren en aambeien.
Overal verkrijgbaar In
porceleinen potten van
20 gr. voor 60 icf.. groote
potten van SO gram f 1.—
INGEZONDEN MEDEDEELING.
Slechts een merk kan't beste zyn
Wel, we hebben een influenza-bacil, die
gedurende de epidemie van 1890/91 door den
bacterioloog Pfeiffer in een aantal gevallen
van influenza kon worden gekweekt. In de
latere kleinere epidemieën heeft men zeer
dikwyls de bacil van Pfeiffer niet kunnen
vinden en reeds toen werd herhaaldelijk de
vraag gesteld of daaruit moest worden gecon
cludeerd, dat de bacil van Pfeiffer niet de
verwekker van de influenza was dan wel
dat die latere kleine epidemieën geen echte
influenza waren, Krause, die in 1912 een
monographic over de influenza publiceerde,
neigde tot de laatste opvatting en stelde
voor om alle gevallen waar de bacil niet
gezonden wordt „griep" te noemen en de
naam „influenza" te bewaren voor de epi
demieën waar Pfeiffer's bacil wèl gevonden
wordt.
Men heeft aan dit voorstel geen gevolg
geven, want de epidemie van 1918/19 noem
den we griep en de bacil van Pfeiffer werd wèl
gevonden. Maar hierover moet wat meer ge
zegd worden.
Zoodra de epidemie van 1918 haar ernstige
karakter ging aannemen (want er kwam eerst
een vlaag van lichte gevallen) stortten zich
allerwegen de bacteriologen op deze ziekte
(voor zoover niet de ziekte zich op hen stort
te) en trachtten zij den verwekker te vinden.
Er kwam van verschillende zijden bericht, dat
iets gevonden was, maar later werd dat dan
niet bevestigd en toen in 1919 de epidemie
goed en wel voorbij was, waren we nog niet
veel verder dan te voren. Behalve dan dat de
bacil van Pfeiffer veel van zijn aanzien had
verloren. Wel had men deze bacil herhaalde
lijk kunnen kweeken uit de keelholte en uit
het sputum van lijders, maar in vele geval
len waar ongetwijfeld influenza aanwezig
was, gelukte dit niet en vooral was het
teleurstellend, dat in de zeer zware gevallen,
die aan longontsteking stierven en waar men
dus verwachten zou de long bezaaid te vin
den met deze bacil, hij meestal niet ge
vonden werd. En na 1919 was het dan ook
zóó, dat die bacteriologen, die aan de Pfeiffer-
bacil waarde hechtten, zich op het standpunt
moesten stellen, dat deze bacil alleen begint
met den mensch ziek te maken, dat is dan
de onschuldige influenza; daardoor echter
wordt het menschelijk lichaam zoodanig ver
anderd, dat het meer voorbeschikt is voor
infectie met andere microben, o.a. strepto-
coccen, die de gevaarlijke longontstekingen
te weeg brengen en de menschen deden
sterven. De Pfeiffer-bacil dus geeft den eer
sten stoot, daarna komt de infectie met
coccen, die verder niets specifieks heeft, en
die genezen kan of met den dood eindigen
al naar mate de patiënt min of meer resistent
tegen deze coccen is. De influenza-bacil is
dus uit het lichaam reeds verdreven (of al
thans er niet meer aan te toonen) wanneer
de niet-specifieke coccen de ernstige ziekte
verschijnselen doen ontstaan.
Dat was ongeveer de opvatting van de
meeste voorstanders van den Pfeiffer-bacil,
de tegénstanders zeiden, dat de bacil van
Pfeiffer er niets of zoo goed als niets
mee te maken had en dat de verwekker
nog onbekend was. (Tel.)
behoefte hebben om je wat op te frisschen. Daarom
zullen wij eerst naar onze kamers gaan, dan kuunen
wij daarna soupeeren bij Riche. O, maak voor mij
geen plannen. Ik heb aan het station te Keulen
wat gebruikt; ik heb geen eetlust.
Maar ik wel, antwoordt Huib zoo vroolijk, dat
Wolfgang weer vruchteloos beproeft de uitdrukking
van zijn broeders gezicht in het duister van de
taxi te onderscheiden. Ik heb het diner-uur om
jou uitgesteld en nu grooten honger.
Daar was licht op hun zitkamer, toen zij er
binnentraden en onwillekeurig zochten de beide
broeders gelijktijdig elkanders oogen.
Oprecht gemeend scheen de tevreden opgetogen
blijdschap op Huibert's gezicht toen. hij verrast
uitriep: Wolf, wat zie je er goed uit! Je bent
geheel veranderd, een ander mensch geworden.
Je gelijkt nu weer op je portret, geschilderd vóór
je naar Indië ging.
Wolfgang's neusvleugels trilden; daar tintelde
een licht in het blauw zijner oogen, dat heider
geleek, nu het wit er om heen niet meer zoo
ziekelijk geel zag. Zijn streven, een maandenlang
worstelen tegen oude ingeroeste hartstochten,
werd beloond door dien éénen enthousiasten uit
roep van zijn broeder.
Hij haalde diep adem en staarde even voor zich
uit. Het was hem of alles, wat er bestond om
hem heen, ver weg deinsde en er dan niets over
bleef dan een diep ondoorgrondelijk blauw, dat
deed denken aan het water van stillen bergmeren
en aan een paar groote reine meisjesoogen, om
wier bezit hij den zwaren strijd aanvaard had.
Huibert's stem bracht hem tot de werkelijkheid
terug en toen schaamde hij zich, één oogenblik
zijn broeders leed, waarvoor hij toch gekomen was,
SCHEEPJE.
Scheepje, dansend op de golven
In der Zonne middaggloed;
Scheepje met uw blanke zeilen,
Lieflijk beeld van hoop en moed.
Scheepje, sling'rend in de branding.
Reddeloos ten grond' gericht
Droevig beeld van wan hoops worst'ling
Het vergaan als vergezicht.
Scheepje, zinkend zonder hulpe
In den nacht van d' oceaan,
Slechts een lap dier blanke zeilen
Spoelt aan 't stille zeestrand aan.
R'dam. Marie den Ouden.
vergeten te hebben.
Jammer dat je niet langer bleef in de hooge
berglucht, die je zoo goed deed. Toen ik je telegram
kreeg, was het te Iaat terug te seinen. Ik begrijp
eigenlijk niet, Wolf, waarom je kwam.
Wolfgang kreeg zijn portefeuille en hield Huib
diens laatsten brief voor. Maar Huib, dacht je,
dat ik je alleen kon laten, na zoo'n alarmeerenden
brief!
Alarmeerend? zeide Huib verbaasd en toen, met
een zweem van bitterheid in zijn stem en een
schaduw in zijn oogen: ik heb toch drie kladjes
verscheurd voor ik tevreden was met het concept.
Me dunkt, de brief was toch kalm genoeg. En hij
sloeg een twijfelenden blik op het couvert in Wolf
gang's hand.
Eindelijk begreep Wolfgang zijn broeder. Hij
legde zijn hand op Huibert's schouder en zeide
bewogen: Arme vent, kostte het je zoo'n moeite,
het schrijven van dien brief? Is het zoo erg wat
er gebeurd is?
Huib deed nog een moedige poging om zich
goed te houden. Ik schreef je toch duidelijk
in dien laatsten brief.er valt niets meer 'te
zeggen. En hij maakte een beweging om onder
Wolfgang's handen weg te komen.
Maar deze greep hem steviger vast. Geen non
sens, Huib!
Kom, sinds wanneer moet ik je de woorden uit
de keel wringen. Wil je voogd je zijn dochter niet
geven? Moet het uit zijn met je mooien droom?
Wolfgang voelde de sterke schouders trillen
onder zijn handen. Huib haalde lang en diep adem
en toen Wolfgang aanziende met oogen als van
een gekwetste ree, zuchtte hij, meer dan hij zeide:
Ja, het is uit, hij wil er niets van weten.
Hij is dwaas, riep Wolfgang verontwaardigd.
Reeds van het eerste oogenblik dat ik hem te
Parijs zag, maakte hij een vreemden indruk op mij.
Streng, nauwgezet, onbuigzaam eil rechtvaar
dig, zóó heb ik hem vroeger gekend, zóó vond ik
hem eigenlijk ook terug. Er is niets vreemds in
hem, antwoordde Huib kalm, maar neerslachtig
Maar hij had toch niets tegen ie.
Ja, dat weet ik nu precies, helaas, mompelde
Huib dof.
En wat is het?
Neen, dat kan ik niemand zeggen.
Is het... ook de reden, waarom hij je zijn
dochter niet geeft?
Ja!
Wolfgang werd weer driftig, als ging hem de
zaak persoonlijk aan: Wat zoekt die man dan in
een schoonzoon, als hij jou afkeurt? Hoor eens,
het verschil tusschen jou en oom moet op een
misverstand berusten.
Zoo is het ook, zeide Huib en uit zijn groote
kalmte sprak zijn hopelooze berusting. Het is een
misverstand.
I Goddank, ik dacht wel dat je overdreef en dat
het geval niet zoo tragisch kon zijn. Een mis-
j verstand kan opgehelderd worden.
Dit juist niet... Nooit!
Kom kerel, wees niet dwaas. Je bekent zelf, dat
het niet anders is dan een grief. Welnu, waartoe
verklaar je oom dan niet alles?
Dat juist kan niet, dat mag ik niet doen*.
Ik begrijp je hoe langer hoe minder. Weet je
wat het eenige is, dat je het aan mij vertelt.
Er kwam een angstige trek in Huibert's oogen:
Neen, Wolf, vraag dat nietl
(Wordt vervolgd