ARTJES WÜ Ji Leest„Onze Eilanden" Een Huis, Schuur en Erl RWAHAW DatsRWAÏTA n Belgica Ploegen (ID Kunsttanden-Gebitten Openbare Vrijwill. Verknoping rs en Bietenmachines LMAN VIS WOENSDAG 26 JANUARI 1927 Officieele Mededeelingen. ■&L VAN EÉN STAM. Rheumatiek sS tramheid java reepen" Wie niet over een bak kan beschikken, kan de zaden in platte kistjes of schotels uitzaaien en de zaden in een vorstvrije doch niet warme kamer tot ontkieming brengen. Om goede resultaten te verkrijgen, is er in een kamer meer kweekkunst noodig dan wan neer er in een bak gezaaid is. Droog mogen de zaden niet liggen en te veel vocht geeft, vooral in den aanvang, licht kans tot rotting. Op den kouden grond bepalen zich de werk zaamheden nog in hoofdzaak tot bemesten en spitten. Op gunstige plaatsen kan begonnen of doorgegaan worden met wat spinazie uit te zaaien. Geniaal. (Leeuwenstein)Heb-je 't al gehoord: Levinsohn is gefailleerd met een tekort van 150.000 gulden. (Pincus): Verbazend! En h(j is vijfjaar geleden pas begonnen met niets. INGEZONDEN MEDEDEEL1NG. Verkrijgbaar bij alle Boekhandelaren iters VAN REE, Ooltgensplaat. iAN VAN DIJK, Den Bommel. KELAAR, Den Bommel. VAN SETERS, Stellendam. K. VERMAAS ZONEN, Middelharnis. elijks en van Ifspraak. 6. [ibeien e weken. R-3- am lenig. IARN1S Iffeerwerk pe Meubi- modern tor repa- Jw gestof- gehavend, ïls nieuw, rimakenij luizingen ION 44 Geheel pijnlooze speciaal Medische behandeling. Betaling desgewenscht in 12 maands termijnen ook voor Zieken fondsleden. Inlichtingen kosteloos BUREAU voor Tandheelkundige Middenstands-verzekering Adm. O. DE WAARD, Van Heusdestraat 13b, Rotterdam aan lijn 5 en 15. Telefoon No. 30013. Geopend van 94 en 79 uur. Agentschappen Mej. J. KREUKNIET, Wolph a ertsbocht 181a, Chariots. W. KLEIN BLOESEM, Heyplaatstraat. F. R1ETHOFF, Pastoriedijk, Pernis. J. C. BORWELING, Voorstraat 34, Spljkenlsse. A. C. RIETHOF, Dorpsstr. 39, Rhoon. VAN aan den Ring te SOMMELSDIJK kad. Sectie B no 511 groot 2 aren 20 centiaren Op Dinsdag 8 Fcbruari1927 bij Inzet en - - irn.LMOW W!5 lUoU* telkens des avonds zeven uur in het Hotel SPEE te SOMMELSDIJK- Notaris VAN BUUREN. •N «vee, hen enz. BRUARI (ten ver- KORTE- -larnls. 2REN. GOFzNOyiiAo l Beslis! verkrijgbaar bij: Wed. v.Oosten- brueee te Dliksland, C. de Mooi) ie Oud- dorp- P Wielhouwer te Middelharnis en A. i' Hobbel te Ooltgensplaat. - SOMMELSDIJK - TEL. 224 Prijs per kwartaal. f i. Losse nummersf 0,07" Advertentiën v. 1—6 regels f 1,20 Elke regel meer. f 0,20 Bij contract aanzienlijk korting. Dienstaanbiedingen en Dienstoanyragen f 1,per plaatsing tot een maximum van 10 regels elke regel meer 15 cent. Dit blad verschijnt iederen Woensdag- en Zaterdagmorgen. Het werdt uitgegeven door de N.V. Uitgeversmaatschappij „Onze Eilanden", Tel. Int. No. 15 Voorstraat Middelharnis. 9E JAARGANG. - N°. 24 CANDIDAATSTELLING VOOR DE PROVINCIALE STATEN. De BURGEMEESTER van MIDDELHAR NIS brengt het volgende ter openbare kennis. Op Dinsdag, 22 Februari a.s., zal plaats hebben de candidaatstelling voor de Provin ciale Staten. Op dien dag kunnen, van des voormiddags negen uur tot des namiddags vier uur, bij den voorzitter van het hoofdstembureau in den kieskring, ter secretarie der gemeente Middelharnis, worden ingeleverd lijsten van Candidaten, als bedoeld in artikel 35 der Kieswet. Op dezelfde lijst mogen ten hoogste twin tig candidaten worden geplaatst. Iedere lijst moet worden geteekend door ten minste vijf en twintig personen, die volgens de kiezers lijst, geldende op het oogenblik der inlevering, kiezers zijn voor de Provinciale Staten bin nen den kieskring. Achter den naam van ieder der onder teekenaars moet de gemeente worden ver meld op welker kiezerslijst hij voorkomt. Tenzij een onderteekenaar voorkomt op de kiezerslijst der gemeente waar het hoofd stembureau is gevestigd, wordt bij de in levering der lyst een verklaring overgelegd van den burgemeester der gemeente, dat de onderteekenaar voorkomt op de kiezerslijst in die gemeente. Dezelfde kiezer mag niet meer dan één lijst onderteekenen. De candidaten moeten, met vermelding van hun voorletters en woonplaats, op de ljjsten geplaatst worden in de volgorde, waarin door de onderteekenaars aan hen de voorkeur wordt gegeven. Indien de candidaat is een gehuwde vrouw of weduwe, wordt zij op de lyst vermeld met den naam van haar echtgenoot of over leden echtgenoot onder toevoeging van haren eigen naam, voorafgegaan door het woord: „geboren" of een afkorting van dit woord. Bij de vermelding van een candidaat mo gen de voorletters geheel of ten deele door de voornamen worden vervangen. Dezelfde candidaat mag niet voorkomen op meer dan één van de lysten, ingeleverd in denzelfden kieskring. Bjj de lyst moet worden overgelegd de in art. 4 van het Koninklijk besluit van 12 December 1917 (Staatsblad no. 692) bedoelde schriftelyke verklaring van iederen daarop voorkomenden candidaat, dat hij bewilligt in zjjn candidaatstelling op deze lijst. Indien de candidaat zich buiten het Rijk in Europa bevindt, kan de bier bedoelde verklaring telegraphisch worden gedaan en is zij niet aan het officieele formulier gebonden. De inlevering der lijst moet geschieden persoonlijk door één der onderteekenaars. De candidaten kunnen daarby tegenwoordig zijn. De voorzitter van het hoofdstembnreau geeft een bewijs van ontvangst af. Formulieren, voor de lysten en voor de schriftjelijke verklaring van bewilliging, hier boven vermeld, zyn ter secretarie dezer ge meente kosteloos verkrijgbaar tot en met den dag der candidaatstelling. In herinnering wordt gebracht artikel 148 der Kieswet, luidende als volgt: ^Hy die eene lijst, als bedoeld in artikel 35 inlevert, wetende dat zij voorzien is van handteekeningen van personen, die niet be voegd zijn tot deelneming aan de verkiezing, FEUILLETON. waarvoor de inlevering geschiedt, terwijl amder die handteekeningen geen voldoend aantal voor eene geldige lijst zou overblijven, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of eene geldboete van ten hoogste honderd twintig gulden. Met gelijke straf wordt gestraft hydie wetende dat hij niet bevoegd is tot deel neming aan de verkiezing, eene voor die inlevering bestemde lijst, als bedoeld b$ artikel 35, heeft onderteekend. Middelharnis, 24 Januari 1927. De Burgemeester voornoemd, L. J. DEN HOLLANDER. INGEZONDEN MEDEDEELING. aid en nê-etispelyi. Galaat. De verzachtende, genezende en zuiverende werkring van Purol is niet beperkt tot de huid van handen en gelaat maar deelt zich mede aan de gansche menschelijke huid. Daarom is Purol ook het aangewezen middel ter verzorging van de hoofdhuid. Iemand die eiken ochtend slechts een weinig Purol eerst even tusschen de beide handen wrijft, dan door de haren en daarna met de vingertoppen goed in de hoofd huid, zal weldra ondervinden dat hoofdroos en huidschilfers verdwijnen; dat het haar dadelijk zachter wordt, wat glanzender en donkerder getint, en dat het den geheelen dag onberispelijk blijft zitten. Purol is verkrijgbaar bij alle dro gisten in doozen van 30 ct. en tuben van 80 ct. INFLUENZA door Prof. Dr. W. Storm van Leeuwen. We zitten midden in een nieuwe epidemie, die naar het schijnt een ernstiger karakter gaat aannemen. Hoe staat het met onze verdedi gingsmiddelen en wat ivcten we van den verwekker dezer ziekte In gewone tijden daarmee meen ik nu de perioden die vallen buiten de groote griep-epidemieën hebben de meeste men- schen af en toe eens influenza. Daaronder verstaan we dat ze ziek worden, koorts heb ben, hoofdpijn, pijn in spieren en gewrichten en zich ziek gevoelen. Soms gaat zulk een influenza gepaard met een verkoudheid,zelfs met een bronchitis, soms ook blijft dat weg en de geheele ziekte duurt een dag .of vier, misschien ook acht of hoogstens veertien dagen. Men neemt er als regel niet veel notitie van, gebruikt wat asperine, een Hin ken groc of kamillenthee, sommigen halen den dokter, anderen doen dat niet en houden zich aan het principe het is vanzelf gekomen en zal ook wel vanzelf weer overgaan. Zoo kennen we deze influenza als een wel is waar vervelende, maar toch onschuldige ziekte, al komen er soms complicaties bij voor die onaangenaam (en dan veelal ook heel onaangenaam) kunnen zijn en waardoor de hulp van chirurg of neus-, keel- en oorarts moet worden ingeroepen. Zoo kennen we de influenza in gewone tijden. De ziekte is dan zoo onbelangrijk dat de medische student gedurende zijn opleiding er haast niet van hoort) behalve dan als hij zelf of zijn familie of kennissen de ziekte krijgen) Ik kan mij b.v. niet herinneren dat in myn studietyd Vrij bewerkt naar den Roman van LOUISE B. B. 20) Ook hier in deze eentonige vlakte hetzelfde neerdrukkende, dat den eenzamen man zoo somber stemt. Het koortsachtige verlangen bij Huib te zijn, wordt ai sterker in hem. Daar is, sinds de liefde zoo Iaat in hem ontwaakte, een grooteverteedering in zijn hart gekomen. Hij begrijpt andere menschen nu beter; vooral het leed van zijn jongen broeder schokt hem diep. En weer wenscht hij in den Haag te zijn om Huib te kunnen helpen, want diens laatste brief heeft hem verschrikt. Huib is een van die menschen, wier levenspad voordturend beschenen wordt door mooien zonne schijn; zulke menschen zien al licht één zomerbuitje voor een groote ramp aan. Nu Huib's idylle zoo wreed verstoord werd door den norschen vader van het meisje, had Wolfgang het veel natuurlijker gevonden, zoo Huib in zijn brief zich radeloos van smart had getoond of luide om hulp had gejam merd. Dc ernstige bedaarde toon, de vreemde berusting van den jongen man, vindt Wolfgang v onnatuurlijk. Hij heeft daardoor de zekerheid Rckregen, dat de toestand veel hopeloozer is dan ™»»b heeft willen laten blijken, en daarom ijlt hij Jn .hem toe; nacht en dag heeft hij gespoord e ai mew rijpt zich het voornemen zijn jongen een geval van influenza gedemonstreerd zou zijn. Maar wel herinner ik mLj hoe ik vreemd opkeek toen ik bladerde in een oud dictaat schrift van den Utrechtschen hoogleeraar Talma, dat ik gekocht had, een beschrijving las van de influenza, die geheel en al afweek van wat wij toen onder influenza verstonden. Die beschrijving was natuurlek gebaseerd op Talma's ervaringen van de epidemie van 1890; wij, jongeren, zouden dergelijke erva ringen eerst opdoen en aan den lijve ondervinden in 1918. In 1918 dan kwam de groote influenza- epidemie. De ziekte, die wij als onschuldige met huismiddeltjes te bestreden aan doening kenden, toonde zich nu in een vorm, zoo ernstig, zoo gevaarlijk, dat binnen een half jaar tijd over de geheele wereld een slachting onder de menschen was aangericht, die verre dat overtrof wat de wereldoorlog ons had aangedaan. Deze epidemie kwam zóó onverwacht en trof zoo zwaar, dat niemand in staat was iets er tegen te doen. Het eenige wat men deed was den naam influenza om te ruilen tegen den reeds bekenden, maar weinig gebruikelyken naam van griep, men ver leende hem nog het praedicaat „Spaansche" en daarbij bleef het. Eenige weken na het uitbreken van deze epidemie van Spaansche griep liet een Neder- landsch weekblad zich op schamperen toon er over uit, dat de Amsterdamsche genees kundige dienst nog niet voldoende maatrege len tegen deze ziekte had genomen; eenige weken later nadat men de redactie had uitgenoodigd om eens te komen kijken moest erkend worden, dat deze dienst gedaan had wat hij kon, maar geen schuld er aan had dat het resultaat uiterst gering was. In dit opzicht onderscheidde deze dienst zich niet van de diensten in alle andere steden van Europa en Amerika. Zoo heeft de griepepidemie van 1918 en 1919 rustig zich in haar vollen omvang kun nen uitbreiden, zy heeft vele millioenen men schen weggesleept en we hebben haar geen haarbreed in den weg gelegd! Daarna volgde weer een „gewone" periode, we hadden weer ieder op zijn tyd een influen za, die we uit ouder gewoonte maar griep bleven noemen, de diagnose van deze griep aanvalletjes was niet altyd even zeker, maar dat was zij vroeger ook niet geweest, de influenza was weer een lastpost geworden, die, behalve voor ouden en zwakken, on schuldig was. En thans zitten we in een nieuwe epidemie, een zeer uitgebreide, die tot nu toe zeer ongevaarlijk scheen, maar naar het schijnt langzamerhand een ernstig karakter gaat aannemen. Hoe staat het nu met onze verdedigings middelen?'We hebben sinds 1918 achtjaar den tyd gehad. Kan het bovengenoemde weekblad nu met meer recht eischen, dat eenige weken na het begin van de epidemie iets is „gedaan"? Wel, ik heb gelezen, dat van wege den Volkenbond van uit een Duitsch station voor draadlooze telegraphie dageljjks berichten zullen worden uitgezonden over den omvang en het verloop der epidemie, maar verder geloof ik dat we in een gemoedstoestand verkeeren, die gelijkt op dien van de be woners van de hellingen van den Vesuvius Zoo eens in de twintig of dertig jaar komt daar een groote uitbarsting, dat is dan een broeder te helpen, ten koste van alles. Hij glim lacht tevreden als hij weer eens bemerkt hoe lief zijn „jongste" hem is geworden. Maar juist door dat warme gevoel wordt hij hoe langer hoe ern stiger. Komt die trein dan nooit aan! Hij zit met het horloge in de hand, het is reeds schenering en hij moet zijn sigaar helder brandend trekken om te zien hoe dc seconden en minuten voort kruipen. Eindelijk, daar is een sein.meer lichten langs de baan, de trein begint langzamer te rijden en stoomt den Haag binnen. Hij springt uit den wa gon, drukt zijn bagage biljet in de hand van een dienstman en ijlt in groote verwachting naar het toumipuct. Daar staat. Huib. In het flikkerend licht kan Wohgang de uitdrukking van zijn ge laatstrekken niet duidelijk onderscheiden. Uiterlijk staat hij daar kalm te wachten. De vreugde zijn broeder weer te zien openbaart zich in een blij moedige begroeting, geheel natuurlijk en onge dwongen, al mist zij het onstuimige van vroeger. Bonsoir Wolf! Hoe maak je het? Blij je weer te zien, oudste. Wacht, geef hier dat valies. Ik ben hier met een taxci. Ga gauw mede. Deze woorden gaan vergezeld van een stevigen handdruk. Wolfgang had zoo zeker de een of ondere zenuwachtigheid of uitbarsting van droef heid verwacht, dat hij Huib versuft aankijkt bij deze bezadigde, hoewel toch blijmoedige begroe ting. Huib schijnt plotseling tien jaar ouder in zijn manieren. Zonder een woord te spreken volgt de oudste hem in de taxi. Ook in dit téte téte is het Huib, die voor het eerst het stilzwijgen verbreekt en wel met de zeer prozaïsche woorden: Je zult wel hongerig zijn, hè, na zoo'n lange reis en natuurlijk groote ramp, maar daarna bouwt men den öoel weer op en vertrouwt er op, dat het voorloopig nu wel rustig zal zjjn en boven dien, wat kan men eigenlyk doen? Zoo is het met de griep ook, er is niet veel gedaan (dat wil zeggen er is zeer veel gedaaD, maar er is niet veel bereikt) en we staan voor de vraag: Wat kunnen we doen? Een van de eerste dingen die noodig zyn om een epidemie te kunnen bestryden is, dat men den verwekker van de ziekte kent of althans weet in welke groep hy thuis hoort, waar hij zich ophoudt, zich vermenig vuldigt, onder welke condities hy „kwaad aardig" gaat worden enz. Een tweede voor waarde, die trouwens nauw aansluit aan de eerste, is, dat men nauwkeurig weet hoe de epidemie verloopt, hoe het staat met de overbrenging van mensch op mensch, hoe met den incubatietijd, hoe met den duur van de immuniteit die na de ziekte optreedt. Hoe ver zyn we in deze opzichten met de influenza? INGEZONDEN MEDEDEELING. dergelijke aandoeningen vereischen een verwarmend wrijfmiddel dat tot diep in de huid zijn weldadig genezende werking doet gevoelen. Zulk een krachtig genezend, pijnstillend en onschade lijk middel is de beroemde Akker's Kloosterb&lsem Ook onmisbaar bi) wonden, huiduitslag, zweren en aambeien. Overal verkrijgbaar In porceleinen potten van 20 gr. voor 60 icf.. groote potten van SO gram f 1.— INGEZONDEN MEDEDEELING. Slechts een merk kan't beste zyn Wel, we hebben een influenza-bacil, die gedurende de epidemie van 1890/91 door den bacterioloog Pfeiffer in een aantal gevallen van influenza kon worden gekweekt. In de latere kleinere epidemieën heeft men zeer dikwyls de bacil van Pfeiffer niet kunnen vinden en reeds toen werd herhaaldelijk de vraag gesteld of daaruit moest worden gecon cludeerd, dat de bacil van Pfeiffer niet de verwekker van de influenza was dan wel dat die latere kleine epidemieën geen echte influenza waren, Krause, die in 1912 een monographic over de influenza publiceerde, neigde tot de laatste opvatting en stelde voor om alle gevallen waar de bacil niet gezonden wordt „griep" te noemen en de naam „influenza" te bewaren voor de epi demieën waar Pfeiffer's bacil wèl gevonden wordt. Men heeft aan dit voorstel geen gevolg geven, want de epidemie van 1918/19 noem den we griep en de bacil van Pfeiffer werd wèl gevonden. Maar hierover moet wat meer ge zegd worden. Zoodra de epidemie van 1918 haar ernstige karakter ging aannemen (want er kwam eerst een vlaag van lichte gevallen) stortten zich allerwegen de bacteriologen op deze ziekte (voor zoover niet de ziekte zich op hen stort te) en trachtten zij den verwekker te vinden. Er kwam van verschillende zijden bericht, dat iets gevonden was, maar later werd dat dan niet bevestigd en toen in 1919 de epidemie goed en wel voorbij was, waren we nog niet veel verder dan te voren. Behalve dan dat de bacil van Pfeiffer veel van zijn aanzien had verloren. Wel had men deze bacil herhaalde lijk kunnen kweeken uit de keelholte en uit het sputum van lijders, maar in vele geval len waar ongetwijfeld influenza aanwezig was, gelukte dit niet en vooral was het teleurstellend, dat in de zeer zware gevallen, die aan longontsteking stierven en waar men dus verwachten zou de long bezaaid te vin den met deze bacil, hij meestal niet ge vonden werd. En na 1919 was het dan ook zóó, dat die bacteriologen, die aan de Pfeiffer- bacil waarde hechtten, zich op het standpunt moesten stellen, dat deze bacil alleen begint met den mensch ziek te maken, dat is dan de onschuldige influenza; daardoor echter wordt het menschelijk lichaam zoodanig ver anderd, dat het meer voorbeschikt is voor infectie met andere microben, o.a. strepto- coccen, die de gevaarlijke longontstekingen te weeg brengen en de menschen deden sterven. De Pfeiffer-bacil dus geeft den eer sten stoot, daarna komt de infectie met coccen, die verder niets specifieks heeft, en die genezen kan of met den dood eindigen al naar mate de patiënt min of meer resistent tegen deze coccen is. De influenza-bacil is dus uit het lichaam reeds verdreven (of al thans er niet meer aan te toonen) wanneer de niet-specifieke coccen de ernstige ziekte verschijnselen doen ontstaan. Dat was ongeveer de opvatting van de meeste voorstanders van den Pfeiffer-bacil, de tegénstanders zeiden, dat de bacil van Pfeiffer er niets of zoo goed als niets mee te maken had en dat de verwekker nog onbekend was. (Tel.) behoefte hebben om je wat op te frisschen. Daarom zullen wij eerst naar onze kamers gaan, dan kuunen wij daarna soupeeren bij Riche. O, maak voor mij geen plannen. Ik heb aan het station te Keulen wat gebruikt; ik heb geen eetlust. Maar ik wel, antwoordt Huib zoo vroolijk, dat Wolfgang weer vruchteloos beproeft de uitdrukking van zijn broeders gezicht in het duister van de taxi te onderscheiden. Ik heb het diner-uur om jou uitgesteld en nu grooten honger. Daar was licht op hun zitkamer, toen zij er binnentraden en onwillekeurig zochten de beide broeders gelijktijdig elkanders oogen. Oprecht gemeend scheen de tevreden opgetogen blijdschap op Huibert's gezicht toen. hij verrast uitriep: Wolf, wat zie je er goed uit! Je bent geheel veranderd, een ander mensch geworden. Je gelijkt nu weer op je portret, geschilderd vóór je naar Indië ging. Wolfgang's neusvleugels trilden; daar tintelde een licht in het blauw zijner oogen, dat heider geleek, nu het wit er om heen niet meer zoo ziekelijk geel zag. Zijn streven, een maandenlang worstelen tegen oude ingeroeste hartstochten, werd beloond door dien éénen enthousiasten uit roep van zijn broeder. Hij haalde diep adem en staarde even voor zich uit. Het was hem of alles, wat er bestond om hem heen, ver weg deinsde en er dan niets over bleef dan een diep ondoorgrondelijk blauw, dat deed denken aan het water van stillen bergmeren en aan een paar groote reine meisjesoogen, om wier bezit hij den zwaren strijd aanvaard had. Huibert's stem bracht hem tot de werkelijkheid terug en toen schaamde hij zich, één oogenblik zijn broeders leed, waarvoor hij toch gekomen was, SCHEEPJE. Scheepje, dansend op de golven In der Zonne middaggloed; Scheepje met uw blanke zeilen, Lieflijk beeld van hoop en moed. Scheepje, sling'rend in de branding. Reddeloos ten grond' gericht Droevig beeld van wan hoops worst'ling Het vergaan als vergezicht. Scheepje, zinkend zonder hulpe In den nacht van d' oceaan, Slechts een lap dier blanke zeilen Spoelt aan 't stille zeestrand aan. R'dam. Marie den Ouden. vergeten te hebben. Jammer dat je niet langer bleef in de hooge berglucht, die je zoo goed deed. Toen ik je telegram kreeg, was het te Iaat terug te seinen. Ik begrijp eigenlijk niet, Wolf, waarom je kwam. Wolfgang kreeg zijn portefeuille en hield Huib diens laatsten brief voor. Maar Huib, dacht je, dat ik je alleen kon laten, na zoo'n alarmeerenden brief! Alarmeerend? zeide Huib verbaasd en toen, met een zweem van bitterheid in zijn stem en een schaduw in zijn oogen: ik heb toch drie kladjes verscheurd voor ik tevreden was met het concept. Me dunkt, de brief was toch kalm genoeg. En hij sloeg een twijfelenden blik op het couvert in Wolf gang's hand. Eindelijk begreep Wolfgang zijn broeder. Hij legde zijn hand op Huibert's schouder en zeide bewogen: Arme vent, kostte het je zoo'n moeite, het schrijven van dien brief? Is het zoo erg wat er gebeurd is? Huib deed nog een moedige poging om zich goed te houden. Ik schreef je toch duidelijk in dien laatsten brief.er valt niets meer 'te zeggen. En hij maakte een beweging om onder Wolfgang's handen weg te komen. Maar deze greep hem steviger vast. Geen non sens, Huib! Kom, sinds wanneer moet ik je de woorden uit de keel wringen. Wil je voogd je zijn dochter niet geven? Moet het uit zijn met je mooien droom? Wolfgang voelde de sterke schouders trillen onder zijn handen. Huib haalde lang en diep adem en toen Wolfgang aanziende met oogen als van een gekwetste ree, zuchtte hij, meer dan hij zeide: Ja, het is uit, hij wil er niets van weten. Hij is dwaas, riep Wolfgang verontwaardigd. Reeds van het eerste oogenblik dat ik hem te Parijs zag, maakte hij een vreemden indruk op mij. Streng, nauwgezet, onbuigzaam eil rechtvaar dig, zóó heb ik hem vroeger gekend, zóó vond ik hem eigenlijk ook terug. Er is niets vreemds in hem, antwoordde Huib kalm, maar neerslachtig Maar hij had toch niets tegen ie. Ja, dat weet ik nu precies, helaas, mompelde Huib dof. En wat is het? Neen, dat kan ik niemand zeggen. Is het... ook de reden, waarom hij je zijn dochter niet geeft? Ja! Wolfgang werd weer driftig, als ging hem de zaak persoonlijk aan: Wat zoekt die man dan in een schoonzoon, als hij jou afkeurt? Hoor eens, het verschil tusschen jou en oom moet op een misverstand berusten. Zoo is het ook, zeide Huib en uit zijn groote kalmte sprak zijn hopelooze berusting. Het is een misverstand. I Goddank, ik dacht wel dat je overdreef en dat het geval niet zoo tragisch kon zijn. Een mis- j verstand kan opgehelderd worden. Dit juist niet... Nooit! Kom kerel, wees niet dwaas. Je bekent zelf, dat het niet anders is dan een grief. Welnu, waartoe verklaar je oom dan niet alles? Dat juist kan niet, dat mag ik niet doen*. Ik begrijp je hoe langer hoe minder. Weet je wat het eenige is, dat je het aan mij vertelt. Er kwam een angstige trek in Huibert's oogen: Neen, Wolf, vraag dat nietl (Wordt vervolgd

Krantenbank Zeeland

Onze Eilanden | 1927 | | pagina 1