PUROL bij Ruwe Huid, Gesprongen Handen, Schrale Lippen 2 ONZE EILANDEN VAN ZATERDAG 16 JANUARI 1926. Uit de Hoofdstad. i. Nog een paar weken en ik zal het roezige bestaan in de hoofdstad verwisseld hebben voor het rustiger leven in een provincie stad. De overgang zal groot zyn. En het zal den eersten tijd vreemd aandoen. Maar er ligt toch ook iets aantrekkeiyks in, om weer eens geheel los te breken uit alles wat gewoon-alledaagsch is geworden en je op nieuw in te leven in een gansch andere omgeving en geheel andere omstandigheden. Als men dag aan da5 om half negen in den morgen ter deure uitgaat en tegen zes uur in den avond weer in zyn woning terug keert na een dagtaak volbracht te hebben in al tyd hetzelfde kantoorgebouw, in altyd dezelfde lokaliteit, dan wordt het leven ten slotte onwillekeurig tot een sleurbestaan. Zeker, men kan desondanks werkzaam bljjven met de noodige animo, maar er gaat toch in den loop der tijden iets verloren van den frisschen lust, die over je doen en denken ligt, als je voor een geheel nieuwe taak in een volkomen andere omgeving, geplaatst staat. De .overgang zal groot zyn. Het leven in een stad van om de zeven maal honderd duizend menschen is zoo geheel anders dan in een plaats van niet meer dan een twintig duizend inwoners In een stad van de eerste grootte verdwyn je in de raenschenraassa; van de duizenden, die dagelijks op je wan delingen door de straten aan je voorbij gaan, is er vele dagen geen enkele, dien je bij naam en toenaam kent. Van enkele tientallen zjjn de gezichten je bekend ge worden, omdat je ze zooveel jaren lang iederen dag byna op dezelfde plaats in de stad voorbij bent gegaan. En je overdenkt weieens wat de werkkring, hoe het maat- schappeiyk leven zou zyn van die enkelen, die je met een gemoedeiyk praatje welhaast zoudt kunnen aanspreken. En je lacht zelfs weieens even een lachje van leedvermaak, als je aan het drukke voortreppen kunt merken, dat de wekker op een morgen niet op tyd i^afgeloopen, zoodat met een extra hard voortrennen de verloren tyd moet wor den ingehaald. Enkelen zoowaar heb je een kenmerkenden naam, een titel gegeven. En dit doe je zooveel te eer, als je, zooals ik, je kantoorgang in den morgen samen maakt met een van je vrienden. Is er niet iederen ochtend stipt op tyd het oude heertje, dat met trippelpasjes voortwandelt, om de twintig schreden blijft stilstaan om belangstellend rond zich te zien. en dat we niet anders weten aan te duiden dan met „opa". Staat er niet op het kruispunt van een der grachten met een der drukke winkelstraten stryk en zet de groote zware figuur van een man, één hand in den jaszak, één hand gestoken tusschen vest en pantalon; Hindenburg werd zyn naam in den loop der jaren; als een houten Hin denburg, een kolos, staat hij er by het kruispunt en ky kt hy naar het haastig voort- reppen van kantoor- en winkelmenschen. Kan het meisje met de frissche Toode koonen, dat we altyd passeeren op het Leid- sche Plein, anders genoemd worden dan het „badmeisje", omdat het immer weer den indruk wekt, alsof het zóó, frisch gewas- schen en gepoetst, van de badinrichting op den Heiligenweg komt. Zyn er niet iederen ochtend de drie zusjes, die gezamenlijk naar school wandelen, de kortgeknipte haren kroezig uitstaande naar alle zfiden, en die onmogeiyk anders aangeduid kunnen wor den dan als de „bezemkindertjes'Ms er niet de steeds zuurkykende oude jongejuffrouw met het eigen gemaakte hoedje en de groote voeten, die ik myn wandelgenoot heb toe bedeeld als zyn eerste ochtendvriendin, en komt niet even later langs ons heen de bleeke, magere nimf met het kanariegele vest onder den mantel, die als zijn tweede ochtend vriendin geldt. Is er niet de kantoor jongeling met wien we een weddenschap zouden willen aangaan, dat hy nooit op den rand van zijn pantalon kan trappen, omdat de broekspijpen ter hoogte van zyn kuiten eindigen. En er is immers het zwaar ver liefde paar, dat nooit iemand ziet, verloren als het is in elkaar. En het jonge meisje, dat eiken ochtend wordt opgewacht door den mynheer, die door leeftyd haar vader i kon zyn. „Verboden liefde" heet het tweetal en we bepeinzen weieens even, hoeveel familie8tryd er zal kunnen voortvloeien uit dit samengaan, waarvan men by haar thuis wel niets zal weten. De dagen en maanden gaan. En in der dagen wenteliDg zien we groei en verande ring en we constateeren een wegblyven voor goed van bekende gezichten. School meisjes, die eens grinnekend langs ons heen gingen en in den winter sneeuwballen mik ten naar onze hoeden, ze wandelen nu in gereserveerde houding voorby.alofnietmet een verloofde. Het „stopnaaldmeisje" over de schouders mat zy 20 centimeter, de om trek van haar spillebeenen was al niet grooter weggevaagd is het. Een storm vlaag moet het magere ding weggeblazen hebben van de zyde van haar vriend en voortgerold zal het zyn als een droog boom blad, klein zwart kokertje als het was in de strak getrokken zyden mantel met de kleurige corsagebloem. Weg gebleven voor goed is ook het „meisje met den wreeden mond". En waar is de man met den langen baard en de kunstenaarslokken, dien we de „kubist" noemden, al wisten we tenslotte uit te vinden, dat hy niet aan de schilder kunst deed. En nu zal de tyd aanbreken, dat ook ik op het gewone ochtendappèl ga ontbreken. Dan zal myn ochtendgenoot zyn wandeling naar kantoor alleen moeten maken. En ik hoor ai, hoe er gezegd zal worden: kyk,de firma Robert Bertram is ontbondenRobert is er nog, maar waarheen zou Bertram ge stoven zyn? En niemand van die velen, die ons van gezicht hebben leeren kennen, zal weten, dat ik van het grootestads-tooneel ben weggestapt en een andere, nieuwe rol ben gaan spelen in de provincie. De overgang zal groot zyn. En den eersten tyd zal het vreemd aandoen. Vreemd voor' mezelf. Specht. Landbouw en Veeteelt. Preferent x Bravo. Ervaringen met de teelt van den nieuwen aardappel Bevelander op lichte en zware klei. Er is geen land-of tuinbouwartikel, dat zóó zeer de belangstelling heeft van alle beschaaf de volken, als wel de aardappel. Talryk zyn de soorten, die in den handel zyn gebracht. Na enkele jaren worden ze echter minder van kwaliteit en zijn aan allerlei kwalen onderhevig, waarvan de bladrol- en wrat ziekte een groote rol spelen. Geen wonder, dat men allerlei pogingen in het werk ge steld heeft, om een soort te krygen, die óf geheel, óf zoo min mogeiyk vatbaar is voor de gevreesde ziekten. Vooral de Planten- ziektenkundige Dienst t.e Wageningen is voortdurend in die richting werkzaam. Hy heeft een iyst aangelegd van soorten, die onvatbaar of weinig vatbaar zijn gebleken voor de aardappelwratziekte. De voornaamste zyn wel: de Berlikumer geeltjes, vroeg ryp, hoewel toch vry wat later dan de Eerstelingen; Staring, geiyk- tydig rijp met de Eigenheimers, een witvlee- zige fabrieksaardappel; en Bevelander,één h twee weken later rijp dan de Eigenheimers. Deze laatste en nieuwe soort is in Zeeland gekweekt in den Wilhelminapolder by Goes. De Bevelander heeft als vader de Preferent en als moeder de Bravo. Met het verbouwen van dezen aardappel hebben verschillende proefnemingen plaats gehad.Hierby is naar wij vernemen gebleken, dat de Bevelander geschikt is, om met succes op alle gronden geteeld te worden. Hy is goed van smaak, kookt niet af en is bloemig op den schotel. Bewaren laat hy zich goed en is ook nog in het voorjaar goed te eten. 't Is een ovaal ronde aardappel, iets minder langwerpig en iets lichter van kleur dan de Eigenheimer. Hy vormt mooie, stevige planten met een stevig productievermogen. Bij de proefne mingen leverde in 1924 de Bevelander 546 H.L. per H.A. tegen 538 H L. van de In dustrie, 483 H L. van de Eigenheimer en 470 H L. van de Bravo. Dit jaar werden proefnemingen gedaan op zwaren en lichten kleigrond. Op den eersten gaf de Bevelander 457 H.L. per H.A. veldge was tegen Bravo 426 H.L., dus de eerste soort 30 H.L. meer. Op lichte klei was het verschil nog grooter, want daar gaf de Bevelander 57<t.H.L., de Bravo 476 H.L. per H.A. veldgewas, dus had ons nieuwe gewas een voorsprong van 98 H.L. Bij deze laatste proefneming lever de de Eigenheimer 567 H.L., dus toch nog 7 H.L. minder dan de Bevelander. Voor deze proefnemingen werd reeds het beste materi aal van de bestaande soorten gebruikt. De ry'pingstyd van den Bevelander viel in het begin van September, hy behoort du^ tot de middelste soorten. Voor verschillende ziekte is hy weinig vat baar gebleken. Er is, om dit na te gaan, een proef genomen, waarby 10 stammen Bevelan ders uitgezet werden tusschen twee ryen sec. mozaïk-zieke Eigenheimers en ook 10 stam men Bevelanders tusschen twee ryen sec. bladrolzieke Bravo's. Van de 110 planten als nateelt verkregen uit de 10 stammen Bevelanders, die het vorige jaar tusscheu de mozaïek-zieke Eigenheimers hadden ge staan, bleken er 109 planten gezond, ter- wyi één plant kringel aan één stengel ver toonde. 'By den nabouw van de Bevelanders, welke tusschen de bladrolzieke planten hadden ge staan, waren van de 143 nakomelingen er 7 duidelijk ziek en 4 verdacht van bladrol. Een dergeiyke proef, met de bestaande aardappelsoorten genomen, zou ongetwyfeld een groot percentage zieke planten hebben opgeleverd. Ook wat andere ziekten betreft, doet de Bevelander het goed Tegen de aardappelziek te is deze aardappel eveneens bestand. Dit jaar bleek by het rooien van ongeveer 6 H.A. geen enkele zieke knol by de Beve landers voor te komen, de eigenheimers van hetzelfde perceel hadden 35 zieken. Ook vernamen wy, dat dr. Oortwyn Botjes te Oostwold gedurende drie jaren den Beve lander op weerstandsvermogen tegen wrat ziekte heeft onderzocht. Hierby bleek, dat deze soort zoo goed als wratziekvry kan worden beschouwd, want in die drie jaren werd maar één wratzieke knol gevonden! Voor de Jeugd. NEDERLAND IN 'T WATER. Jullie hebt natuuriyk allemaal gehoord en gelezen van die verschrikkelyke ramp, nietwaar, die ons land geteisterd heeft. Uit gebreide streken z*yn onder water geloopen, tal -van dorpen overstroomd; de menschen konden nog met veel moeite gered worden, maar veel vee is verdronken. Weet jullie, hoe zoo'n ramp ontstaat? Je herinnert je nog wel, dat we vóór en omstreeks Sinter klaas boude weken gekend hebben. Toen was het ook op de hooge bergen in Zwit serland heel erg koud; dagen achtereen viel de sneeuw, tot deze meters hoog lag. Dat alles is heel gewoon in Zwitserland en gebeurt alle winters. Maar jullie herinnert je vermoedeiyk óók wel en dat is niet gewoon dat op die vroege vorstdagen eenige weken, met een byzonder zachte temperatuur volgden en waar de sneeuw in de bergen anders slechts langzaam en gelei delijk smelt, daar trad nu een plotselinge en hevige dooi in, die de geweldige sneeuw massa's in een paar dagen tyds in water veranderde, welk water langs honderden geulen naar beneden kwam stroomen en de rivieren vullen. Nu wilde het noodlot nog, dat het dooi-weer vergezeld ging van een buitengewonen regenval, zooals de Decem bermaand in menschenbeugenis niet gekend heeft. Ontdooide sneeuw van de bergen en gedurige regenval deed de rivieren dus zwel len en bruisend werden de waterstroomen naar de laagste punten gedreven, dat zijn de riviermondingen, door welke het water in zee gestort wordt. Normaal immersligt het zeewater lager dan het rivierwater, maar wéér keerde het noodlot zich tegen de*mench heid. Terwyi de sneeuw ontdooide en het regenwater met stroomen uit de lucht viel, staken ook Dog ongekend hevige stormen op uit het Zuid-Westen; de wind komt dan van zee uit naar het land. Door zulke winden wordt het zeewater naar de kusten opge stuwd, waar het water dan abnormaal hoog staat en als 't ware een machtigen, breeden dam van water tegen de riviermonden aan legt. Het rivierwater staat dus niet langer meer hooger, maar lager dan het zeewater en in plaats, dat het rivierwater in de zee kan uitstroomen, spoelt er nog water uit de zee in de rivieren. Het rivierwater stygt dus snel, want aan de monding spoelt het zeewater binnen en aan het beginpunt stroomt het water van de bergen; regenwater wordt er van het begin tot het einde aan toegevoegd. Zóó hoog komt eindeiyk het water, dat het buiten de rivieroevers spoelt, landen overstroomt, tegen dyken gaat opstaan en deze door haar druk doet bezwyken. Begrypt juilie het nou Nu kun je vermoedeiyk ook begrypen, dat de toestand verbeterde, toen de stormen ophielden het zeewater tegen de kust te dry ven; de rivieren immers konden toen het overtollige water weer in zee uitstorten. Zyn jullie misschien gespaard gebleven van de ramp? Och, beste kinderen, kykt dan je spaarpotje eens na en vraagt aan je ouders of je een kleinigheidje mag offeren voor de duizenden kindertjes, die met vader en moeder naar vreemde plaatsen zyn moe ten vluchten. Misschien hebben de ouders dier kindertjes hun vee verloren en vinden ze straks, als het water gezakt is, hun buis ingestort. Als allen, die gespaard bleven, een kleinigheidje offeren, dan zyn de arme slacht offers misschien weer in staat opnieuw te beginnen. WETENSWAARDIGHIJDEN. Eetlust eener spin. Iemand ving eens een spin, woog haar nauwkeurig, sloot haar op in een kooi en sloeg haar eetlust gade. Hy bevond, datzy voor baar ontbyt niet minder dan het vier voud van haar eigen gewicht, voor haar middagmaal het negenvoud en voor haar avondeten het dertienvoud verteerde. Als de eetlust van een man, die 160 pond weegt, naar verhouding even groot ware, dan zou hy voor zyn ontbyt een flinken os noodig hebben;voor het middagmaal zou hy dezelfde portie vers'inden en daarby nog een half dozyn vet gemeste schapen, en voor zyn souper zouden twee ossen, acht schapenen vier varkens hem eerst verzadigen. De spierkracht der visschen is verbazend groot De snelheid, waarmee de walvisch zich in zee beweegt, is zoo groot, dat hy, indien zyne snelheid dezelfde bleef, in 14 dagen om de aarde zou kunnen zwemmen. Van den zwaardvisch weet men, dat hy in staat is, zyn wapen door de eiken planken der scheepswanden te boren. Bosschen en regen. Als men de bosschen op Jamaika en St. Mauritius uitroeide, zou het daar ophouden met regenen en zouden deze eilanden dus woestijnen worden. Mehe- med Ali, een der wyste regenten van Egypte in de vorige eeuw, plantte 15 tot 20 millioen boomen in deNyideltaenderegennamdaar zevenvoudig toe. GRAPJES. Kinderwijsbeid. Een klein, aardig meisje, had rood baar en werd daarover door haar speelmakkertjes dikwyis geplaagd Eens gingen die plagerijen zoo ver, dat de kleine schreiend naar huis liep en aan hare grootmoeder haar leed klaagde. De goede grootmoeder troostte het kinden zeide: „Lief kind, de Lieve Heer heeft uw haar zoo gemaakt, én wat Hy doet, is good". Het kind droogde haar tranen, maar zei na eenige oogen blik ken: „Grootmoe, u moet toch maar niets meer by den Lieven Heer laten maken". Een koppig kereltje. Kleine Jan was eens koppig en zyn moeder zei, dat zy hem in het kippenhok zou opslui ten, wanneer hy niet dadeiyk ophield met huilen. Toen de moeder haar bedreiging wer kelijk ten uitvoer wilde brengen, riep de knaap op sptytigen toon schreiend uit. „U kunt me by de kippen opsluiten, maar dat zeg ik U eieren leggen doe ik tóch niet!" In do school. De meester is bezig zyn leerlingen te onder- wyzen in de rekenkunde en zegt met veel gewicht: „Men kan twee ongeiyksoortige grootheden nooit samentellen. Twee paarden en twee koeien samengenomen zyn nooit vier paarden, noch vier koeien; let daaröp,kin deren!" Opeens begint Piet van boer Jacobs te lachen en fluistert zyn vriendje Kees iets in 't oor, waarop deze ook lachen moet Kwaad komt de meester op hen toe en wil weten, waarover ze lachen. Eerst komt geen antwoord, maar als de meester dreigt, zegt Kees: „Piet heeft gezegd, dat 't niet waar is, want hy hoorde gisteren zyn moeder nog tegen de meid zeggen: doe er nog maar wat by,Kaatje! Twee liters melk en twee liters waler, dat is vier liters melk". ZIJN KIND. Een Roemeensche schets. Hy heet Basilie en is schoenlapper, niets meer dan een arme schoenlapper. Den heelen dag zit hy op een driestal, op den hoek van de straat. Voor hem staat een tafeltje treurig pendant van den stoel - waarop allerlei gereedschap ligt. Zyn kleediDg is niet alleen armoedig, maar haveloos, zyn gelaat is doorploegd met diepe groeven. Ge bukt zit hy over zyn werk en ziet met ver glaasde oogen op zyn arbeid neer. Hy is de bekendste persooniykheid. De lieve straatjeugd ontwykt hem en ziet hem van verre met een zekere vrees aan. De moeders maken hun kinderen bang voor hem, door hen toe te voegen: mosch (vader) Basilie zal je meenemen en wanneer twee buren met elkaar in twist zyn en de een zegt tegen den ander: „Het zal je gaan als mosch Ba silie," dan kan men er zeker van zyn, dat hy hem niet iets goeds toewenscht. Ja, hy is arm, doodarm zelfs, maar er was eens 'n tyd, dat hy gelukkig was. Eenige jaren geleden was hy nog in 't bezit van zyn Toke, zyn kleine, lieve Toke. Niemand op de wereld droeg hy meer liefde toe, dan zyu Toke, al zyn goedheid droeg hy op zyn kind over. Hy werkte, werkte nacht en dag, niet voor zich, maar voor zyn lieve ling. En had hy een slechten dag gehad, die niet genoeg voor beiden had opgeleverd, dan at Toke alleen, torwyi hy de kleine met een van vreugde stralend gezicht gadesloeg. Op een nevelachtigen, grauwen dag. zag Toke hot levenslicht en voorzeker was dit een slecht voorteeken, dat het hem in de wereld niet goed zou gaan. Zyn moeder stierf vroeg, zoodat aan zyn opvoeding veel ont brak. HU was negen jaar, yvorig en leergierig, maar hy moest toen reeds aan den arbeid, en wanneer hy dan. als hy de schoenen weg bracht, een (ooitje kreeg, dan was hy de wereld te ryk. Niet omdat hy dan in do ge legenheid was te snoepen, neen, daar dacht hy niet aan. Stil, als zyn vader het niet zag, nam h\) een oude kous weg, die als beurs dienst deed, en liet daar de gekregen pen ningen Inglijden. Keek c^e oude Basilie dan 's avonds het geld na, dan begreep hy nooit, hoe het kwam, dat er meer in was, dan rr.oest zijn. De kleine sloeg hem dan van terzydo gade en wreef zich genoegeiyk de handen. Op een goeden dag echter, toen Toke weer eenige geldstukjes in de kous wilde stoppen, keek de oude plotseling om en zag, dat zyn zoon de kous in de hand hield. Als versteend bleef hy staan, niet alleen dat het ongeluk hem trof, maar zou zyn zoon.een dief zyn? Met opgeheven arm cn met een doordrin genden blik vloog de oude op Toke toe. Hy moest de waarheid zeggen. Verschrikt en bevende vertelde Toke wat hy gedaan bad. Beschaamd liet Basilie den arm zakken, zyn oogen vulden zich met tranen en in ontroering drukte h\) zyn kind aan de boist. Mosch Basilie had zooals bUnaieder mensch zjjn kleine hartstocht, hy was namelUk een verwoed rooker. HU werkte da3gs eenige uren langer, om dan dat verdiende geld te gebruiken voor een pakje tabak. „Zoo'n pakje tabak, dat is nog eeDS 'n genot." Toke zat over hem en hoorde de fluiste rende alleenspraak. Vanaf dit oogenblik stopte hy het gekregen geld niet meer in de kous, maar bewaarde het DE AVONTUREN VAN DIKKE DORUS.

Krantenbank Zeeland

Onze Eilanden | 1926 | | pagina 2