VERSLAGEN.
2
ONZE EILANDEN VAN ZATERDAG 2 AUGUSTUS 1924.
den oorlog gehad hadden, maar spoedig deed
zich verbetering gevoelen. Daarbij kwant, dat
de vroegere oorlogvoerende partijen ons noodig
hadden en van ons konden krijgen, tui een
maal de grenzen voor een deel werden open
gesteld. Onze koopvaardijvloot, die tijdens den
oorlog groote verliezen had geleden, maar
waarin door bijbouwen was voorzien, werd in
hooge mate rendabel gemaakt; onze voor
raden konden voorloopig nog tot goede prijzen
worden verkocht, al waren natuurlijk degenen,
die in levensmiddelen-surrogaten sommige van
goede kwaliteit .handelden, de dupe waren van
wat men later wel eens spottend heeft ge
noemd: „het uitbreken van den vrede". Inder
daad, wie de cijfers b.v. van uitvoer en invoer
in 1919 in een klein land als Nederland gade
slaat, wordt getroffen door de geweldige ver
anderingen die daarüit spreken. Maar men
hield er geen rekening mede, dat wel de in
voer in Nederland geweldig toenam, maar de
uitvoer niet een evenredige mate van toe
neming vertoonde; en men scheen te ineenen,
dat de plotselinge opleving na den oorlog
steeds zou voortduren.
Gedurende 1919 en een groot deel van 1920
ging het. Maar toen, wie herinhert het zich
niet kwam plotseling de malaise. Nu kwam
deze niet geheel onverwacht; men had haar
voorspeld, maar zoo plotseling had men deze
malaise niet gedacht. De prijzen daalden;
groote lichamen, die voorzichtige politiek ge
voerd hadden, leden daarmede geweldige ver
liezen; de scheepvaartmaatschappijen, die
zich in den duursten tijd van nieuwe schepen
hadden voorzien, zagen de balanswaarden ge
weldig teruggaan; zagen het emplooi afnemen
en moesten tot het' opleggen van schepen
overgaan. Ja, de jaren, die ons nu van 1920
scheiden, zijn jaren van voortgaande malaise
gebleven. Met zorg hebben velen de steeds
lager zakkende koersen van aandeelen waar
genomen, waarin zich het wantrouwen jegens
ondernemingen, de grootste niet uitgezonderd,
uitsprak. Daarbij kwam, dat vooral Neder
land groote verliezen heeft geleden tengevolge
van het optreden van een communistisch be
wind in Rusland, dat de Russische Staats- en
particuliere schulden, voor een niet gering
gedeelte in Nederland geplaatst, niet meer
erkende. Oorlogswinsten behoorden nu werke
lijk tot het verleden; in vele gevallen konden
deze niet eens blijvend worden behouden;
slag op slag werd vernomen, en veel wankelde,
dat slechts met de uiterste inspanning van
kracht is behouden. Gedurende den oorlog
had zich in het Nederlandsche bankwezen
sterk doen gevoelen de neiging naar concen
tratie; wie de aandeelenkapitalen van de
Handelmaatschappij, de Rotterdamsche Bank-
vereeniging, de Amsterdamsche Bank, de
Twentsche Bank, om slechts enkele der groot
ste te noemen, ziet, en bedenkt hoeveel
kleine en plaatselijke banken zij in concen
tratie tot zich getrokken hebben, begrijpt dit
maar al te wel. Ongetwijfeld is deze concen
tratie in het bankwezen voor Nederland van
groot belang geweest; daardoor toch konden
tal van débacles worden voorkomen, maar
anderzijds leefde wel scherp in ons op, dat een
debacle van een dezer grooten niet meer een
débacle zonder meer was, doch als een natio
nale ramp ware te beschouwen.
Landbouw.
Afwekende smaak by geitenmelk.
Aan een lezing van denRyksveeteeltconsu-
lent voor Zeeland over de geitenmelk, haar
samenstelling, eigenschappen, winning, be
handeling en gebruik ontleenen wij dat de
geit, ondanks goede melkwinning en behan
deling afwijkende melk kan geven, melk die
voor verschillende doeleinden minderwaardig
is of die zelfs gevaarlyk kan worden. Er
bestaat n.l. verband tusschen den aard van
het verstrekte voedsel en 'den smaak der
melk. Blijkens de ervaringen op het fofe-
station te Serooskerke kreeg men: bittere
melk, bij overvloedige klavervoeding, van
jonge wikken en van lupinen zaad, sterke
melk van lucerne, rapen, of knollen en
sesammeel; melk met een walgelijken kook
smaak van veel koolgroen, minder lekkere
melk bij het voeren van raapmeel, rotte
mangels, overvloedig ingekuilde pulp of
aardappelen of schillen, suikerbietenkopper
en bladeren. Lekkere melk van goed gras.
jong riet, goed weidehooi, gele wortelen,
haver, zemelen, brood, gerst en lijnmeel
ook van geiten die in de weide loopen.
Soms kan eenzijdige voeding de melk ook
in haar samenstellingzoodanigwjjzigen.dat
de geschiktheid voor verschillende doelein
den erdoor wordt verminderd of dat ze ab
normaal wordt. Geiten worden dikwijls een
zijdlg gevoed, zoodat de beteekenis van dien
factor niet moet worden onderschat.
Als dagel^jksch voedselrantsoen voor een
geit van ongeveer 50 k.g. levend gewicht,
wordt wel opgegeven: 7 k"g. gras, 3 ons
lijnkoek, 5 ons brood en 2 ons haver.
BEDRIJFSCONTROLE IN DEN LANDBOUW
Is een scherpe bedrijfsconfrole in den land
bouw mogelijkDe aard van het bedrijf
en de sociale positie van den boer. De
factoren kunslmesl en bodem.
Eenigen tijd geleden reeds hebben wij uit
voerig geschreven over de groote beteekenis
van bedrijfscontróle voor den landbouw, als
middel om liet rendement op te voeren en
over de belangrijke rol der proefstations in
deze.
De eminente Groningsche landbouwkundige
Maschaupt, die voor zulk een controle in
den landbouw steeds met zooveel ijver en
voortvarendheid een lans heeft gebroken, wees
ons er indertijd reeds op, hoe groot het ver
schil is tusschen bedrijfscontróle in de in
dustrie en die in den landbouw. Ook de be
kende landbouw-deskundige J. Hudig, even
eens uit Groningen, heeft zeer verdienstelijken
arbeid verricht op het stuk van agrarische be
drijfscontróle. Ruim een 'jaar geleden nog
hield hij over dit onderwerp voor het Ned. Ge
nootschap voor Landbouw-wetenschappen
een belangwekkende rede, waaraan later door
„Cultura" meerdere bekendheid is gegeven.
Beiden en velen met hen zijn het er over
eens, dat een scherpe controle, als in de in
dustrie bestaat, in het practische landbouw
bedrijf nog,geen toepassing heeft gevonden.
De heer Hudig verklaart liet feit, dat de land
bouw zoo sceptisch en hopeloos er tegenover
staat, uit den aard van het bedrijf en de
maatschappelijke positie, die de leider van liet
kleinbedrijf inneemt. Het is dus klaarblijkelijk
geenszins overbodig, om op deze kwestie dei-
agrarische bedrijfscontróle nog eens de aan
dacht te vestigen, ten einde daardoor meer
dere sympathie en medewerking te verzekeren
aan hen, die het willen mogelijk maken en
ingang doen vinden in liet algemeen en aan
de beide bekwame werkers, die we hierboven
noemden, in het bijzonder.
Zooals gezegd, is de bedrijfscontróle in dc
industrie vrij eenvoudig te noemen. Bepaald
wordt, welke grondstoffen op de voodeeligste
wijze bijdragen tot de vorming van het eind
product, terwijl alle tusschenbewerkingen
wetenschappelijk worden nagegaan om onnoo-
dige verliezen te vermijden. De bezwaren tegen
toepassing in den landbouw eener dergelijke
controle, welke de heer Hudig dan verklaart,
uit den aard van het bedrijf, en de sociale po
sitie van den ondernemer'kunnen blijken uit
een voorbeeld:
Wanneer men een of ander beniestingszout,
b.v. kali, op het land brengt, zou een rationeele
toepassing eischen, dat men zóóveel op den
grond bracht, dat de plant juist genoeg aan
wezig vindt voor haar voeding. Nu is dit niet
mogelijk; in de eerste plaats hangt het ver
bruik door de plant af van allerlei andere
factoren, dan juist de aanwezigheid van het
kalium, o.a. van het weer, zoodat niet vooruit
te zeggen is, hoe groot de oogst dus het ka-
liverbruik, zal uitvallen en daarom is men
wel verplicht te rekenen op het maximum-ver
bruik.
In de" tweede plaats spoelt met den regen
een deel van de meststof uit den grond. Is de
regenval gering, dan zal ook dit verlies gering
zijn; is deze hoog, dan zal het verlies óók
groot zijn, zoodat men rekening moet houden
met een groot verlies, om eventueel voor een
vollen oogst voldoende kali in den grond te
houden. Deze oorzaken van onzekerheid, die
het spreekt van zelf een oordeelkundig
gebruik in den weg staan, liggen in den aard
van het bedrijf.
Terwijl de groote fabrikant aan zijn zaak
joede wetenschappelijke krachten kan ver
binden, die toezien, dat geen onderdeel ver
waarloosd wordt en dat de fabricage op de
hoogte blijft van het beste, wat de wetenschap
biedt, is „de boer. door zijn maatschappelijke
positie", aldus de heer Hudig op het Wage-
ningsche congres, absoluut in het nadeel.
Zijn bedrijf brengt een matige rente van het
jrondkapita'al benevens een beperkt arbeids-
oon op, slechts voor hém alléén. Daarom is
hij geheel afhankelijk voor zoover de weten
schappelijke voorlichting betreft van den
arbeid van anderen buiten zijn bedrijf.
Dat, evenals in de industrie, de moderne we
tenschap een enormen invloed heeft verkregen,
op het landbouw-bedrijf, behoeft amper be
toog. Zonder de onderzoekingen over de mine
rale voeding der planten, zonder het werk
der wetenschappelijke kweekers', is het bestaan
van den landbouw in onze cultuurcentra im
mers niet meer denkbaar.
De vraag is gesteld, of mét den vooruitgang
in de voorlichting van den landbouwer, ook
niet een betere en scherpere bedrijfscontróle
kon toegepast worden. Ze is ontkennend be
antwoord in zooverre men begreep, dat de
leider van het kleinbedrijf de ontwikkeling
voor wetenschappelijke beoordeeling mist,
en bovendien het bedrijf óf als industrie
opgevat de factoren der productie te weinig
beheerscht.
De heer Hudig heeft verder gewezen op het
feit, dat in de fabriek elk oogenblik nagenaan
kan worden, of de grondstof en haar talrijke
bewerkingen wel het hoogste rendement waar
borgen en dat men de fouten in het productie
proces elk oogenblik opsporen en verbeteren
kan, terwijl in het landbouwbedrijf het pro
ductie-proces veel te lang duurt en men het
effect der maatregelen, die genomen worden
slechts van jaar tot jaar vervolgen.
Ongetwijfeld zijn met het bovenstaande de
grootë moeilijkheden voor een scherpe be
drijfscontróle aangetoond, doch de heer Hudig
was van meening, dat hiermede de zaak nog
niet hopeloos is en wilde de factoren kunst
mest en bodem aan een nadere studie onder
werpen.
In de eerste plaats zij het kwantitatief mest-
stofgebruik op den voorgrond gebracht. De
vraag naar de hoeveelheid meststof per H.A,
berekend voor bepaalde grondsoorten, is nog
steeds even weinig opgelost als in het begin
van het kunstmesttijdperk. Wel heeft men een
soort ervaring, doch hij, die goed in de prac-
tijk rondziet." weet maar al te wel, dat men
den kunstmest gebruikt in het wilde weg.
Om nu eenig inzicht te krijgen in het rende
ment, is het noodig, voor eenige bepaalde
grondsoorten b.v. op de zandbedrijven con
trole-proeven in te stellen met behulp van z.g.
drainiage-bakjes. Hierbij wordt bepaald, hoe
veel van een meststof op het land konit, hoe
veel het gewas er van afvoert en hoeveel dooi'
uitspoeling verloren gaat.
Eerst wanneer men deze gegevens kent voor
eenige tijpische zandgronden, kan men over
een wetenschappelijk gefundeerde controle
gaan denken en spreken. De2e gegevens ont
breken thans geheel.
In de tweedl1 plaats moet op het kwalitatief
gebruik gewezen worden in verband met den
bo'demtoestand. Op dit gebied ligt een uitge
breid terrein op verbetering te wachten. Het
is in de laatste jaren gelukt, aan te toonen,
welk een overwegende rol de kalktoestand van
den zandgrond in dc praktijk speelt. Bevat een
bodem te weinig kalk, dan zal hij te weinig
opbrengen; bevat hij te veel, dan zal hij even
eens te weinig vruchten dragen.
Bemest men den eerste met zure meststof
fen, dan ziet men sterke oogstdepressie of
zelfs een ziekte (de Hooghaknsche)- ontstaan.
Bij een te veel aan kalk is de bemesting met
alkalische meststoffen schadelijk door oogst-
verminderirtg óf door het ontstaan van de
Veenkoloniale haverziekte.
Gronden, die een te veel aan kalk bevatten,
dienen dus een zure en die een kalk-tekort
hebben, moeten in den regel een alkalische
bemesting ontvangen. Hoe gevoelig de zand
gronden "daarop reageeren, hebben talrijke
proeven met kleine cultuur-vakjes en op het
vrije veld op grootere perceelen aangetoond.
Dat men nu in de practijk nog zoo weinig
rekening houdt met deze grond-regelen, komt
eensdeels, doordat de kennis er van nog zeer
nieuw is, anderdeels, omdat men nog zoo wei
nig aandacht aan deze onregelmatigheden
schenkt. Een eenvoudige inspectie brengt een
enorm materiaal aan den dag, waarbij de juist
heid van het bovenstaande blijkt. Maar nog
veel méér blijft onontdekt, om de eenvoudige
reden, dat men op het vrije veld niet beoor-
deelen kan, óf men inderdaad wel alles uit
den grond heeft gehaald, wat deze geven kon.
Omdat alle vergelijking ontbreekt, is een
10 meer of minder niet te constateeren, ter
wijl men bij eventueel onvoldoenden oogst,
deze aan alle mogelijke, vaak niets ter zake
doende, invloeden pleegt toe te schrijven.
lijden. Geef hun Uw sympathie en Uw dank.
En geef, in ruime mate, wat strekken kan om
het lijden te verzachten, den nood te lenigen
van hen, die, vóór 10 jaar, pal stonden voor
Neerlands zelfstandigheid.
Namens het Nationaal Comité
Herdenking Mobilisatie 1914,
W. H. van Terwisga.
's-Gravenhagi\ 30 Juli 1924.
Ingezonden Aiededeelmg.
HERDENKING MOBILISATIE 1924.
Landgenooten.
Nu tien jaren zijn verloopen sedert, bij den
oproep „Te Wapen" door heel Nederland een
schok voer en een siddering, wenscht het Nati
onale Comité een woord tot U te richten. Het
was Juli 1914. Onheilspellend hadden zware
wolken zich aan den Staatkundigen hemel
saamgepakt. Gelegen tusschen de strijdenden,
gelegen op hun oorlogsweg, was onze positie
zeer bedreigd. Hoe zou het ons gaan?
Wij wilden vrede.
Onze moedige vorstin en onze kloeke regee
ring aarzelden niet. Het bevel tot mobilisatie
bracht onze heele weermacht te land en ter
zee in gereedheid om elke schending van ons
gebied tegen te gaan. Met bedrukt hart zag
eder kind den vader, den echtgenoot te wapen
snellen om zich te scharen om de kern van
goede aanvoerders, die hen zouden leiden
daarheen waar het belang van het Vaderland
hen zou roepen. En hoevelen kwamen zich
vrijwillig melden, hoevele oud-gedienden gre
pen weer naar het wapen, toen het vaderland
riep. Hoevele Indische verlofgangers traden in
onze gelederen.
Meer dan vier jaren drukkende onzekerheid.
Het waren moeilijke jaren; maarliet ge
vaar werd afgewend en bleef afgewend. Op
Neerlands vrijen bodem zette geen vreemde
voet. Eensgezind en vast van wil stond het
geheele Volk achter zijn Regeering. Neerlands
zelfstandigheid die"vroeger door inwendige
verdeeldheid was verloren gegaan en die in
1813 met vreemde hulp was herkregen werd
door eigen kracht bewaard..
Landgenooten! Zwaar waren de offers, die
van onze gemobiliseerden en van hunne ge
zinnen moesten worden geëischt. Zij hebben
hun plicht gedaan. Zij hebben het Vaderland
behoed, ten koste van vele en zware opoffe
ringen. Er zijn van die gevallen, al waren wij
niet in strijd. Eere zij hun nagedachtenis. Er
zijn er wier gezondheid is geknakt, wier bedrijf
te gronde is gegaan. Er zijn er die in zoovele
andere opzichten in bijzondere mate nadeelige
gevolgen hebben moeten ondervinden van den
zwaren en langdurigen dienst. Veel is er door
hen geleden in de oorlogsjaren. Veel wordt er
nog geleden.
Laat ons daarom de handen ineen slaan om
te lenigen den nood waar die nog bestaat, te
helpen waar zulks nog noodig is. Morgen, 31
Juli, zal het 10 jaar geleden zijn, dat het nTc
Wapen" weerklonk.
Met klokgelui zal U dat in herinnering wor
den gebracht. Verzamelt U dan oud-gemobili-
seerdeh, om de dagen van weleer in het ge
heugen terugroepende, te denken aan den
steun, dien gij elkander gaaft, toen gij waart
ver van huis, vèr van lien die U lief waren.
En laat overmorgen, tc 's-Gravenhage op den
landdag, geheel Nederland vertegenwoordigd
zijn om te getuigen van dc saamhooriglicid
van heel het Nederlandsche Volk, evenals dat
op den eersten mobilisatiedag in 1914 zoo
schoon tot uiting kwam, zoo krachtig tot heel
dc wereld sprak.
Landgenooten! Indien gij terug denkt aan
die dagen van 1914, laat dan Uw hart warm
voelen voor de oud-gcmobiliseerdcndie nog
INTERNATIONAE VREDESWEEK VAN DE
JEUGD.
Van alle zijden worden wij den laatsten tijd
herinnerd aan hetgeen tien jaren geleden ging
gebeuren, hoe toen de wereldoorlog met al
zijn verschrikkingen een aanvang ging nemen.
Nog dagelijks kan men er de droevige gevol
gen van bespeuren, vooral in de landen, welke
in dien mensch-onteerenden oorlog werden
betrokken, zoodat de herinnering aan dat on
zalige oogenblik in de wereldgeschiedenis
ons nog niet ontzetting doet terugdeinzen voor
een herhaling daarvan. Op het historische
moment, dat men zal noemen de 1 O-jarige
herdenking van de mobilisatie, zal ieder onge
twijfeld ten volle overtuigd zijn, dat een her
haling van dat verschrikkelijk gebeuren moet
worden voorkomen. En toch als men de bladen
nagaat, bespeurt men helaas dat de verschil
leden landen hun bewapening uitbreiden en
technisch verbeteren. Het noodzakelijk ge
volg hiervan ligt voor de hand, eenmaal moet
het weer tot een uitbarsting komen en dan
zal blijken, dat de „wereldoorlog 1914" nog
slechts kinderspel was, vergeleken bij den dan
ontbrandenden krijg. Prof. van Embden heeft
het in de Eerste Kamer onlangs zoo duidelijk
uiteengezet, wat dan staat te gebeuren. De
wetenschap heeft tal van moordende gassen
enz. weten te vervaardigen, die in-samenwer
king met de verbeterde techniek van het vlieg-
wezen hun slachtoffers zullen maken. Waren de
burgers in den wereldoorlog 1914 tamelijk
veilig, dan zal door de verspreidende gassen
een sparen van de burgerbevolking niet meer
mogelijk zijn.. Ouden van dagen, vrouwen en
kinderen zullen dan dus even goed als de
strijdende zoons, mannen en vaders, aan de
moordwerktuigen van den vijand overgeleverd
zijn. Kwam in den afgeloopen oorlog in het
neutrale Nederland af en toe een bommen-
aanslag voor, die gelukkig weinig offers eisch-
ten, dan zal een bommenaanval bij vergissing
verschrikkelijke gevolgen hebben, eerzame
burgers worden door zoo'n aanval gewoon
weggemaaid.
Er zal dus moeten worden gezocht naar mid
delen om dit onheil te voorkomen, internatio
naal zal moeten worden gepoogd het probleem
van den oorlog op te lossen. Vooral de taak
der jongeren zal het moeten zijn om hiertoe
mede te werken, want zij zijn het, die de toe
komst beheerschen. De medewerking der oude
ren is daarbij evenwel natuurlijk onmisbaar,
zij moeten de jongeren leiding geven om hunne
idialen te verwezenlijken. Gelukkig mag wor
den geconstateerd, dat de vredesgedachte bij
de jongeren ontwaakt en dat tal van ouderen
achter de jeugd staan.
Zooals meermalen is het ook thans weer
Nederland, die het initiatief nam. De Vrijz.
ChrÜt. Studentenbond en de Vrijz. Christ.
Jongerenbond hebben in Juli 1923 aan vele
jeugdverenigingen in de geheeie wereld een
oproep doen toekomen, waarin medewerking
werd gevraagd voor een internationale vredes-
week van de jeugd. De bedoeling van deze te
organiseeren vredesweek was een week vast
te stellen gedurende welke zoo talrijk moge
lijke jeugdvereenigingen bijeenkomsten zou
den beleggen, waar de jeugd zich opnieuw
scherp voor den geest zou brengen wat een
nieuwe oorlog beteekent, zich bezinnen zou op
de vele vraagstukken, welke zich hierbij voor
doen, haar verontrusting zou uiten over de
lijdzaamheid en onwetendheid van velen te
dezen aanzien, om aldus tot het versterken
van den vredeswil mede te werken. Tal van
jeugdvereenigingen uit verschillende landen
betuigden hun sympathie met dit werk.
Als internationale vredesweek van de jeugd
is daarna vastgesteld de week van 310
Augustus 1924, "wanneer het lOJaar geleden
zal zijn, dat de wereldoorlog uitbrak. Gedu
rende die week houden de verschillende af-
deelingen der jeugdorganisaties bijeenkomsten
zooveel mogelijk in combinatie met elkander.
Hier te lande hebben organisaties van ver
schillende richtingen medegedeeld, dat zij
hun werkzaamheden in die week zullen rich
ten op de vredesgedachte, o.a.: Nederlandsch
Jongelings Verbond; Vereeniging „Het Neder
landsche Meisjesgilde"; Doopsgezinde Jonge
ren Organisatie.
In het geheel hebben zich een 25-tal jeugd
organisaties iii binnen- en buitenland bereid
verklaard medewerking te verleenen. Naast
deze plaatselijke bijeenkomsten zal door den
V. C. S. B. en den V. C. J. B. te Soesterberg
een conferentie worden georganiseerd, een z.g.
Centrale-Vredes-Meeting, welke zal worden
gehouden vanaf Zaterdagmiddag 2 Augustus
tot en met Dindsagmiddag 5 Augustus en die
algemeen toegankelijk wordt gesteld, ook voor
niet-leden van de V. C.-bonden.
Op cleze bijeenkomsten en op de C. V. M.
zullen door bekwame sprekers belangrijke
onderwerpen behandeld worden, o.a.; Wat
beteekent de moderne oorlog? Welke factoren
werken ter voorkoming van oorlog? Hoe be
reid de jeugd zich ten beste voor tot de taak,
die haar in de toekomst te dezen opzichte
wacht?
De jongeren hebben deze week op touw ge
zet en met behulp der ouderen worden deze
bijna onoplosbare problemen onder de oogen
gezien. Wij mogen gerust zeggen, dat wij jon
geren niet' competent zijn een uitspraak in
bovengenoemde vragen te doen, maar wij
mogen er even gerust'aan toevoegen, dat door
deze Vredesweek de wil tot vrede onder de
jeugd zal versterken en verlevendigen.
Ongetwijfeld zal den lezers de bedoeling
van de vredesweek hiermede duidelijk ge
maakt zijn en even zeker zullen zij er mede
instemmen. Indien dit zoo is lezers werkt dan
met ons mede, tot het versterken van den vre
deswil en bezoekt een der in genoemde week
te houden bijeenkomsten, gaat zoo mogelijk
naar de conferentie te Soesterberg. Velen
hebben wellicht de gelegenheid in de vacantie.
Strijdt mede voor het ideaal: Nooit meer
oorlog!
31 Juli 1924. J. L.
DE VALORISATIE DER DUIT-
SCHE SCHULDEN.
De commissie beraadslaagt.
Wie is de grootste O.W.er?
BERLIJN, 28 Juli. In het Rijksdagge
bouw vergadert dagelijks de commissaris voor
valorisatie der vooroorlogsschulden. Mannen
met klinkende namen zitten daar rondom een
groene tafel en andere mannen met even luid
klinkende namen verschijnen voor hen en
brengen lange technische rapporten uit. De
avondbladen brengen de verslagen der zittin
gen, die gelezen worden door vele ouden van
dagen, wier spaarpenningen door de inflatie
vernietigd zijn. De commissie zal voorstellen
doen over de mogelijkheid om stortingen bij
de spaarkassen, obligaties zoowel van het Rijk
en de gemeenten als van particuliere onder
nemingen en hypotheken, die waardeloos ge
worden zijn, geheel of gedeeltelijk in goud
terug te betalen. Zooals men weet, heeft de
regeering in de derde buitengewone belasting-
verordening bepaald, dat al deze schulden in
den loop der komende jaren met slechts 15
van hun oorspronkelijk bedrag moeten wor
den terugbetaald. Wie 100 mark naar de spaar
bank gebracht heeft, zal er dus 15 terugkrijgen
en wie 100.000 M. als hypotheek uitgeleend
heeft, krijgt er 15.000 M. terug. Zij, die door
deze verordening hun vermogen verliezen, be-
hooren tot categorieën, die in de eerste plaats
op de bescherming van den staat aanspraak
kunnen maken. Weduwen en weezen, burgers,
die het land in een moeilijken tijd geld leenden,
worden zonder eenigen omslag voor 85
van hun vermogen ontdaan.
Natuurlijk is dat een groot onrecht, maar
toch is het onrecht, dat de valorisatiecom-
missie pleegt, nog grooter. Al die waardige
mannen, die dagelijks zwaarwichtige bespre
kingen houden, weten héél goed, dat hun ver
tooning slechts comedie is. Zij weten, dat hun
beraadslagingen geen ander doel hebben dan
om later hun kiezers te kunnen zeggen, „zie,
ik heb mijn best gedaan, maar de regeering
wilde niet," Inderdaad wil de regeering aan
deze vertooning niet mee doen. Toen de com
missie den minister van Financieën Dr. Luther
uitnoodigde, aan haar zittingen deel te nemen,
antwoordde hij botweg: „daarvoor heb ik geen
tijd." Hij heeft dringender bezigheden dan
weken, misschien maanden zoek te brengen
met een werk dat slechts de misleiding van
het publiek beoogt.
Men zal misschien vragen, waarom het on
mogelijk is, volkomen gerechtvaardigde vor
deringen van volkomen eerlijke staatsvurgers
te voldoen. Het antwoord is eenvoudig: Men
kan de economische ontwikkeling van een
groot land niet kunstmatig tien jaar terug
schroeven. Theoretisch is het Dukitsche Rijk
en zijn de Duitsche landen op het oogenblik
vrij van schulden. Zij zouden dus de schulden
last van 1914 vermeerderd met alle uitgaven
voor den oorlog weer op zich kunnen nemen
en onder deze lasten gekromd gaan. zooals
Engeland en Frankrijk. Maar wie zal dan de
reparaties betalen? De totale depreciatie van
de Duitsche papiermarkt moge kunstmatig
zijn geweest, maar haar gedeeltelijk verval
was ongetwijfeld een noodzakelijk gevolg
van den oorlog. Wat de staatsschulden betreft,
hebben de houders ten minste de „troost", dat
hun geld dient om de moreele verplichtingen
die Duitscliland tegenover zijn overwinnaars
heeft, te voldoen. Anders staat het met de
particuliere schulden. De fabrieken, die voor
en tijdens den oorlog leeningen hebben opge
nomen, hebben met dit geld hun gebouwen
vergroot, hun machines gemoderniseerd en
nieuwe patenten aangekocht. Het meerendeel
van deze schuldenaars is niet armer maar rij
ker dan voor den oorlog. Toch zou een valo
risatie der industrieele "obligaties een econo
mische dwaling zijn. Vele ondernemingen heb
ben in den loop der laatste jaren in papier-
markt hun schulden afgelost, zoodat haar oude
obligaties zelfs niet meer bestaan. De obliga
ties, die op het oogenblik nog in omloop zijn,
hebben voor het meerendeel voortdurend van
bezitter verwisseld. De laatste vier jaar was
het mogelijk, goed gegarandeerde industrieele
leeniugen voor minder dan 1 aan de beurs
op te koopen. Is het niet beter, dat de staat
zich een groot gedeelte van de gemaakte win
sten door"staatshypotheken toeeigent, dan dat
deze in handen komen van allerlei speculan
ten? Hetzelfde geldt voor de hypotheken op
huizen en landerijen. Volgens het Ministerie
van Financiën zijn 90 en volgens de voor
standers der valorasitic 50 der oude hypo
theken met papiermark afgelost. Noch dc
Duitsche huiseigenaar, noch de Duitsche land
bouwer zijn in staat, de volle vooroorlogslas
ten weer op zich te nemen. Men berekent, dat
de staat zich 50 der oude hypotheken zal toe-
eigenen, daarbij komen de 15 die op grond
der derde belastingverordening voor de valo
risatie uitgetrokken zijn, zoodat ten slotte de
hypotheekneiner hoogstens een voorstel van
35 heeft. Het is een groote vraag, of het
Duitsche land- en huizenbezit ten gevolge der
verwaarloozing tn den loop der laatste jaren
niet meer dan 35 in waarde is teruggegaan.
Indien de valorisatiecommissie, die op het
oogenblik vergadert, liaa'r onderwerp zakelijk
wilde behandelen, dan zou zij niet haar be
sprekingen spoedig geëindigd zijn. Maar van
zakelijkheid is bij haar geen spoor te bemer
ken. Dat Duitscliland reparatie-lasten betalen
moet, en dat het daarvoor benoodigde geld
slechts gevonden kan worden, indien de oude
Duitsche staatsschulden grootendeeis ver
dwijnen, neemt natuurlijk een Duitsch-Natio-
naa! niet aan. De Duitsch-Nationale sprekers
zetten de dingen op hun kop. „Hoe meer bin-
nenlandsche schulden wij hebben, zeggen zij,
„des te minder kunnen wij aan het buitenland
betalen." Zij noemen het een groote fout van
dr, Luther, dat hij door de binnenlandsche
schulden van liet Rijk te schrappen, het den
internationalen experts gemakkelijk gemaakt
heeft, de bronnen te vinden voor de betaling
der oorlogslasten. De landbouw stelt zich op
liet standpunt, dat hij bereid is, zijn oude hypo
theken te erkennen, indien men de verliezen
vergoedt, die de landbouwers door de depre
ciatie van hun effectenbezit hebben geleden.
De huiseigenaars verdedigen het standpunt,
dat, indien men de hypotheken op hun huizen
valoriseet, men eveneens de buren der laatste
jaren, die in papiermark betaald zijn, in goud
moet omrekenen en de door hen geleden ver
liezen moet vergoeden. Het moeilijkst is d e
verdediging der industrieelen. Zij hebben se
dert den eersten dag van den oorlog schitte
rende zaken gemaakt en zien zich niettemin
van alle oude schulden bevrijd. Zij hebben
geen enkele tegenvordering, waarmede zij de
positie van hun schuldeisGhers kunnen ver
zwakken. Zij werken daarom met moreele
argumenten en spreken gaarne van de groote
rol, die de industrie speelt in het proces,
om Duitscliland zijn plaats in de wereld te
hergeven. De vroegere minister Dernburg, die
blijkbaar vreesde, dat dit soort argumenten
niemand zou bevredigen, beproefde de aan
dacht van zijn industrieele vrienden af te
leiden. „Wie zijn de groote oorlogswinstma
kers in Duitschland?" vroeg hij, en hij ant
woordde, „dat zijn niet de industrieelen,
evenmin de landbouwers en huiseigenaars,
zelfs het Rijk niet, maar dat zijn de Gemeen
ten. Indien iemand zijn schulden valoriseeren
kan en moet, dan zijn dat de Duitsche steden.
Deze thesis beproefde Dernburg als volgt te
bewijzen: Het was ten allen tijde den Duit-
schen Gemeenten verboden, leeningen aan te
gaan, voor een ander doel dan het verwerven
van nieuw bezit. De tramwegnetten, de gas-
fabrieken, de waterleidingen, de electriciteits-
centrales, de abattoirs, de havens en kanalen,
maar in het bijzonder het groote grondbezit,
der steden zijn met vroegere goudleeningen
betaald. Bovendien onderhielden de meeste
steden spaarkassen, waarin de bevolking haar
gelden in bewaring gaf. Ook dit spaarkassen-
geld hebben de gemeenten vruchtbrengend
aangelegd. Dernburg wijst op den inderdaad
paradoxalen toestand, dat de Duitsche steden,
wier bezit een enormen omvang bereikt heeft,
geheel schuldenvrij uit de inflatieperiode te
voorschijn komen. Hij wil daarom de Duitsche
steden belasten met de zorg voor hen, die door
de derde belastingverordening geruïneerd wer
den. Het denkbeeld is practisch en gemakke
lijk uitvoerbaar, maar heeft alleen het gebrek,
dat het komt van een persoon, die zoo nauw
bij de Duitsche industrie betrokken is. Als
Dernburg zoo luid verkondigt: „de Duit
sche gemeenten zijn de groote O.W.ers". dan
maakt dat den indruk van den dief die roept:
„Houdt den dief!" Indien de Gemeenten sterk
geprofiteerd hebben van de inflatie, dan heb
ben de Duitsche industrieelen het zeker niet
minder gedaan. Als algemeenen regel kan men
vastellen, dat op den "duur alle eigenaars van
onroerende goederen hun positie in verge
lijking met liet jaar 1914 zien versterken. Maar
wat hebben de bedrogen obligatie- en hypo
theekhouders daaraan? Hen in hun oud bezit
te herstellen, is een economische onmogelijk
heid.
Verslag van het behandelde in de openbare
vergadering van den Raad der ge
meente NIEUWE TONGE, op Vrijdag
25 Juli 1924, des nam. 3 uur.
Aanwezig de Heeren: A. Dorst, A. C. Brees-
nee, D. Brëesnee, K. Prince, Adr. Visbeen en
G. van der Kroon.
Voorzitter de EdelAchtb. Heer R. Sterk.
Na opening der vergadering met gebed,
deelt de Voorzitter mede, dat van den" Heer
T. Holleman bericht is ingekomen, dat hij
verhinderd is de vergadering bij te wonen.
Daarna worden de notulen van de vorige ver
gadering gelezen. De Heer van der Kroon
maakte de opmerking, dat hij inzake den wo
ningbouw in de vorige vergadering niet heeft
gezegd dat er wel een tiental punten waren,
waarbij deze niet aan de verordening op de
volkshuisvesting dezer gemeente voldeden,
maar dat hij gezegd had dat wanneer men
één punt niet kan zien, er dan ook geen tien
te zien zijn.
De Voorzitter zegt, en wijst Van der Kroon
er op, dat de notulen niet alles woordelijk
kunnen bevatten, en dat hem het niet bekend
is dat Van der Kroon in laatstgenoemden zin
sprak. Tevens wijst hij er op. zufkc onbenullige
opmerkingen beter achterwege kunnen worden
gelaten.
Daarna worden de notulen goedgekeurd.
Worden eenige ingekomen stukken gelezen,
die voor kennisgeving worden aangenomen.
Wordt gelezen een missive van het Ministerie
van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen,
waarbij]
meentel
Onderwl
verschul
al ge mee
op den I
Missi!
kingen j
aan diefl
bepalinl
wordt
belaalbl
De Vl
de rekt!
met del
uitgave!
moedelil
Op dl
van het!
de Heel
De Cl
der rek!
meen Al
den Hel
ben one
geleken!
en derhl
Daar!
stemme!
Bij dfl
wordt dH
heen opl
kwam I
echter I
de com!
weer aal
Omtrl
Achterv!
Schilperj
niet wel
dus thai
Beslol
Kortewl
dekking!
van 14K
en het \l
een gel!
De vl
ring wal
jachtakl
heffen, il
van denl
het nool
aan ditc
heffing I
gestaan!
voor, vl
en than!
dat een I
Aldus I
Bij del
de noodzl
plaatsenl
Hiero!
Ten slotl
aan B. I
Verdel
niemand]
de Voorl
Afwezl
komt eel
Na ol
notulen I
Er is sl
delen: el
klein stel
ningen, I
huren. Bi
de drie M
deel, en I
op l 2.!;
stemme!
De gem
Het blijl
nadeelig
wijst er I
behoeft I
streets Ja
vangen, IW
zegt, datL
evenwicll
De rek^
sluit evl
306,611
baren. L[
hoopt del
jaren heJ
gesteld iil
uit de kt
die haar$
uitbrengt
Voor hl
de heerel
hebben I
heeren j|
heeren II
Van d<fl
de heer 1
blanco.
(De he$
Van d6;
P. Verml
Ten sll
der gema
dat uit dl
onze geml
voor 4 le*
dragen dt_
op de bi
men ert.c'
Daar b:
woord vel
delen is,