)ekhuijs
EERSTE BLAD
Geeft U op als Abonné.
er een weg
3retnie-leeningen.
RONG Jr. - MELISSANT
ZATERDAG
1 September 1923
De nieuwe koers aan Financiën,
VINETA.
k de
i een
men
nden
teld
)ten,
•den.
iedt,
zijn.
ioor-
oord
icht.
iten
>ord-
ager,
twee
izen.
imen
lien,
eemt
•den.
mbe-
in tel
schen
iligd,
it als
ag er
"indt
ischt
eed
kerk
igen-
man-
een
den
it de
de
nko-
ver-
>eten
soon
er bij
,-ordt
ichte
nond
chul-
)e u,
and-
chul-
dan
t ge
wordt
it.
yelke
ieren
speelt, maar tevens, dat zelfs onder zeer pri
mitieve volken een zekere drang naar recht
vaardigheid leeft, die in wetten naar hun aard
en aanleg toegepast, een zekere bescherming
aan het individu verleent.
Met uitzondering van de likkerij, die tegen
woordig echter zelden schijnt te worden toe
gepast, vinden we niets verder van folteringen
vermeld.
Overigens neemt dit oude Nomadenrecht
zijn loop en niettegenstaande de regeering aan
dit zelfbeschikkingsrecht een einde tracht te
maken, geven de Bedoeïnen er gewoonlijk nog
de voorkeur aan, volgens hun oude wetten be
recht te worden.
VAOANT1E-E1NDE.
'tls gebeurd, ze gaan weer huis-toe
Alles moet weer aan den slag....
De vacantie is door-luierd
Tot den laatsten, viyen dag.
Bruine hoofden, nekken, armen,
Zomersproeten hier en daar.
Mager van de wandel-woede
Afgetobd als ieder jaar.
Beu van havermout en kropsla
Beu. van hinnekend rookvleesch
Beu van de pension-beleefdheid,
En de minimum-diners.
Hitte-, regen-, donderdagen
Alles is weer doorgemaakt;
Om eens heerlijk vrij te wezen
Wordt er weer naar huis gehaakt.
Scheefgeloopen vrijerijtjes
Zonder jawoord op het end,
Dagen weer vergeefs getennisd
Voor een net engagement,
Bloesjes, hoedjes, witte schoentjes,
Bloote halsjes deden niets,
Alles bleef maar bij een stepje
Of een toertje met de fiets.
Vader deed kapitalistisch
Met zijn halve fleschje wijn
Dat met water bijgevuld werd
Om er lang mee rjjk te zijn.
Moeder deed twee-meiden-achtig
En ze noemde „thee" al „tea"
Aan de lunch zei Pa: Hermine,
Op de slaapkamer maar Mie,
Thuis gekomen uit Oostvoorne
Na hun bad- en zomerkuur
Moesten al de lui dj es weten:
„Gut, Oostende was zoo duur.
J. H. SPEENHOFF.
eene zelden gunstige, nooit terugkeerende ge-
i de sterke koopkracht van
intstandaard ten natte!
ren vlug, prompt en betrouwbaar:
del, serie 1923. Duizenden in gebruik! Zichtbaar
kalm en zonder gedruisch! Nieuwe inrichting tot
van den toetshefboom is precies! Gemakkelijk te
n alle cultuurtalen der wereld geleverdD. R. P.
slechts fl. 25.—
igs-apparaat
ische toevoering der verfGeen hectograaf l Sensatio-
1000 gelijkmatige zuivere drukken binnen één uur.
5 J slechts fl. 10.—.
an verzending:
gebeuren tegen inzending van het bedrag in Holl.
;eekende brief. Op wensch wordt door ons bij eene
m-accreditief gesteld,
en douaneonkosten betalen wij
Talrijke erkenningen I
Blausiegel G. m. b. H.
Handelsgerechtelijk ingeschreven firma
Stuttgart (Duitsehland)
Albert Schwarz, Stuttgart
Aug. Gunzenhauser, K--G., Stuttgart.
ide tracht voor houders van obligatiën
ijgen en is het daartoe noodzakelijk dat hij
tegen ontvangstbewijs overneemt. Uitbe-
:lijk na eenige ontvangst door hem plaats,
ig van de Holl. Deposito Commissie
irengt mede dat ALLE vorderingen vóór
s. in één hand zijn. Voor aanvragen tot
htingen gelieve men 20 cents voor port-
iten aan
Prijs per kwartaal. f I.
Losse nummers f 0 07'
Advertentiën v. i6 regels f 1,20
Elke regel meer. f 0,20
Bij contract aanzienlijk korting.
Dienstaanbiedingen en Dienstannvragen
f 1,per plaatsing tot een maximum
van tO regels; elke regel meer 15 cent.
Dit blad verschijnt iederen Woens
dag- en Zaterdagmorgen. Het wordt
uitgegeven door de
N V. Uitgeversmaatschappij
„Onze Eilanden", Tel. Int. No. 15
Voorstraat üfliddelharnis.
5E JAARGANG. - N°. 84.
Ons vroegere Kamerlid Mr. R. J. H. Pa-
tijti te 's-Gravenhage schrijft in de N. R. C.
Blijkens de in omloop zijnde geruchten juist
en ik heb aanleiding te onderstellen dat zij
in hoofdzaak gegrond zijn dan zal ons volk
spoedig uit zijn apathie op politiek gebied
worden opgeschrikt door ingrijpende voor
stellen van den nieuw opgetreden minister
van financiën. De heer Colijn schijnt niet
voornemens, het kwaad der aangroeiende
tekorten, waaraan wij dreigen ten gronde te
gaan, te laten voortkankeren. Hij wil de tering
weer naar de nering zetten. Dat hij daarbij
in conflicht moet komen met de individueele
belangen van verschillende categoriën van
ingezetenen, spreekt van zelf. Het is onver
mijdelijk, dat ook maatregelen zullen worden
voorgedragen, die in tal van gezinnen teleur
stelling en zelfs ontsteltenis zullen wekken.
Met een beroep op het welzijn der natie in haar
geheel zal menig pijnlijk offer moeten worden
gevraagd. Men begint zich daarvan rekenschap
te geven en er wacht ons rumor in casa.
Wie met zorg en kommer de voortschrijden
de verarming van ons land gadeslaat en diep
doordrongen is van de noodzakelijkheid, aan
ons publiek leven weder als vroeger een hech
ten financieelen grondslag te geven, zal er
zich onverdeeld in verheugen, dat eindelijk
een krachtige poging zal worden gedaan om het
financieele "probleem in zijn vollen omvang
tot oplossing te brengen, en met gespannen
belangstelling volgen, hoe de minister van
financiën zijn doel zal trachten te bereiken.
Het is zeker een ongelukkige coïncidentie,
dat dit geschiedt naar aanleiding van een con
flict in den ministerraad betreffende de vloot-
plannen. Het gevaar is niet gering, dat daar
door de strijd over het herstel van het bud
getair evenwicht in hooge mate zal worden
vertroebeld. Wie overtuigd is, dat onze inter
nationale positie als koloniale mogendheid
eischt, het noodige te doen om onze neutra-
litiet in de Oost-Aziatische wateren te kun
nen handhaven, laadt den schijn op zich dat
hij zich van den berooiden staat der schat
kist niets aantrekt; en wie nu voor bezuini
ging opkomt, zal moeten hooren, dat het hem
slechts te doen is om ruim baan te maken
voor den vlootbouw. Door den loop der ge
beurtenissen komt de bezuinigingsactie, die
toch reeds niet veel kans heeft op populairi-
teit, schijnbaar te staan in het teeken van de
defensie van Indië; het zal een klein kunstje
zijn om alle anti-militaristische elementen te
doen te hoop loopen tegen de maatregelen
die zullen worden voorgesteld om tot een slui
tende begrooting te komen.
Men kan bij voorbaat niet ernstig genoeg
waarschuwen tegen een dergelijk streven.
Ontkend wordt allerminst, dat er verband
bestaat tusschen de vlootplannen en de finan
ciën. Uit den aard der zaak is zoodanig ver
band er wel degelijk. De Vlootwercommissie
zelve heeft de noodzakelijkheid, de invoering
van de Vlootwet te doen samengaan met een
reorganisatie van 's lands financiën, met
nadruk doen uitkomen. Haar was trouwens bij
haar installatie door den minister van marine
uitdrukkelijk opgedragen de aan de schatkist
te stellen eischen, de noodzakelijkheid om de
weermacht ter zee op sterkte te brengen en
den toestand, waarin de vloot thans verkeert,
„tegenover elkaar te stellen." 1) Ook in de
Staten-Generaal zal en moet bij de behandeling
van de Vlootwet de kostenquestie ter sprake
komen, waarbij onvermijdelijk de toestand
der financiën zoo van Indië als van Nederland
in het geding zal worden gebracht. Niemand
zal er aan denken, dit te willen wraken.
Maar dit is net het punt in quaestie. De
vraag is niet, of men bij het vormen van zijn
oordeel over de Vlootwet de geldelijke omstan
digheden, waarin Moederland en Kolonie ver-
keeren, mag doen wegen, doch deze andere,
of het zakelijk juist en met de politieke eerlijk
heid in overeenstemming te brengen zou zijn,
indien de Vlootwet gebruikt werd als storm
ram tegen reorganisatievoorstellen op finan
cieel gebied, en die vraag moet ontkennend
worden beantwoord. Niet wegens en ter wille
van den vlootbouw, maar geheel onafhankelijk
daarvan bestaat de dringende noodzakelijk
heid, weer tot sluitende budgetten terug te
keeren. Het is niet veel meer dan een toevallige
omstandigheid, dat de beide problemen gelijk
tijdig een oplossing eischen. Wel is waar zou
Statistische Berichten van 1 Augustus 1.1.
zette Prof. Bruins kort en duidelijk uiteen, dat
men staat voor de# beslissing, of al dan niet
een eind zal worden gemaakt aan de intering
op ons nationaal vermogen en aan de verar
ming van ons land. „Dat zijn de vragen"
aldus schreef mr. Bruins „waarom het... in
werkelijkheid gaat en waarvoor het voor het
levensbelang van het geheele volk volstrekt
noodzakelijk is, dat de oplossing Vloot
wet of geen Vlootwet!) thans
onmiddellijk en met volle kracht wordt ter
hand genomen".
Dit is volkomen juist. Het zijn niet de vloot
plannen, die de inzet zijn bij de financieele
reorganisatie. Men kan dan ook wel steun
weigeren aan de Vlootwet met het oog op
hare geldelijke consequenties, maar het zou
niet aangaan, tegen te ageeren met de Vloot
wet als schrikbeeld.
Overbodige waarschuwing misschien? Het is
te hopen, maar als men momenteel zijn oor
te luisteren legt, is er reden voor ongerustheid.
ZITDAGEN TIJDENS BEURS
Woensdag, SOMMELSDIJK Hotel TABBERS
Donderdag, DIRKSLAND v. d. DOEL
Donderdag, OUDDORP FLOHIL
Vrijdag, OUDE TONGE GELUK
FEUILLETON.
VAN
E. WERKER.
(Geautoriseerde uitgave van D. BOLLE).
5)
„Voor den erfgenaam van Wilicza wordt naar
mijn gevoelen nog iets meer vereischt, dan dat
hij de eigenschappen van een goed opzichter of
'entmeester bezit, ik acht het noodzakelijk en
wenschelijk, dat zijn opvoeding aan een onzer
hoogescholen voltooid wordt."
„Ik volstrekt niet," riep de heer Witold. „Is
't niet erg genoeg, dat ik den jongen, die nu eens
•m plaats in mijn hart heeft veroverd, later moet
ton heengaan, omdat zijn goederen juist in dat
torwenschte land van de Polakken liggen? Zou
mij nu al van hem scheiden en hem naar de
toademie zenden, wat hij evenmin wenscht als
'h? Neen, dat gebeurt niet daar is geen denken
aan. Hij blijft hier totdat hij naar Wilicza gaat!"
En grimmig deed hij een paar trekken aan zijn
"jp, zoodat zijn gelaat verscheidene minuten lang
ichter de dichte rookwolken onzichtbaar werd.
Jc gouverneur zweeg zuchtend, maar juist die
'alme berusting scheen den barschen landheer
'P het gemoed te werken.
„Denk maar niet langer over die academie, doc-
,)r." hernam hij op geheel veranderden toon.
pij er Waldemar nu noch ooit toe kunnen
'erhalen en voor jezelf Is 't ook veel beter; dan
men, indien het te verantwoorden ware, de
marine verder prijs te geven aan het verval
waaraan zij lijdende is, op Hoofdstuk VI der
Staatsbegrooting enkele millioenen kunnen
besparen, die nu op andere hoofdstukken zul
len moeten worden gevonden; doch de bedra
gen, waarom het gaat, maken, dat de gelde
lijke zijde van de vlootplannen slechts een
betrekkelijk onbeteekenend onderdeel vor
men van het financieele vraagstuk, dat tot
oplossing moet worden gebracht. Wie zal
zich het hoofd breken over de kosten van een
nieuw slot op zijn voordeur, als de fundamenten
van zijn huis verzakken en de regen door het
dak stroomt? Vindt hij het geld om de funda
menten te herstellen en het dak te vernieuwen,
dan zal hij ook wel in staat zijn, een nieuw slot
te bekostigen. Zoo ook hier: slagen regeering
en Staten-Gdneraal er in, het bestaande te
kort te boven te komen, dan behoeven de
offers, die de vloot zal eischen, niet meer te
groote zorgen te baren.
De feitelijke toestand is deze, dat de buiten
gewoon zware taak, waarvoor minister Colijn
staat, practisch gesproken bijna precies de
zelfde zou zijn, ook indien er geen vlootplan
nen aanhangig waren. Om die reden zou het
onlogisch zijn en niet overeen te brengen met
de goede trouw, indien tegen de pogingen der
regeering om orde te scheppen in den finan
cieelen chaos het odium werd uitgespeeld,
dat bij een deel van ons volk altijd bestaat te
gen uitgaven in verband met de defensie.
In zijn uitstekend artikel in de Economisch-
blijft ge hier immers op den Oldenhof. Ge voelt
er je zoo thuis onder al die Hunnebedden en dat
runenschrift en zooals al die zaken verder heeten,
waarmee gij je den geheelen dag het hoofd breekt.
Ik begrijp wel is waar volstrekt niet, hoe die oude
heidcnsche rommel je eenig belang kan inboeze
men, maar ieder mensch heeft zijn afzonderlijke
liefhebberij en ik gun je deze van harte, daar Wal-
demar je het leven dikwijls genoeg verbittert
en ik ook al."
De doctor maakte eene afwerende beweging.
„O, mijnheer Witold!" stamelde hij verlegen.
„Stem het maar gerust toe" hernam deze goed
aardig. „Ik weet immers wel, dat gij 't hier een
ellendig leven vindt en dat ge al lang, evenals zes
voorgangers, het hazenpad zoudt gekozen hebben,
als die oude heidensche rommel je niet terughield,
waaraan nu eens je geheele hart hangt en waaraan
gij je niet weer kunt ontrukken. Nu, ge weet, er
is nog wel huis met mij te houden, al stuif ik nu en
dan eens op, en daar'gij met je gedachten steeds
bij de Heidenen zijt, zal je dit niet bijzonder hin
deren. Ik heb wel eens hooren zeggen, dat de men-
schen in dien tijd volstrekt geen manieren hadden
en dat ze elkaar soms uit pure vriendschap dood
sloegen."
De historische kennis, die de landheer aan den
dag legde, kwam den doctor eenigszins bedenke
lijk voor; misschien vreesde hij een practische
toepassing daarvan op zijn eigen persoon. Hij trok
zich althans onmerkbaar naar de sofa terug.
„Neem mij niet kwalijk, de oude Germanen
„Waren andere kerels dan gij, doctor!" riep de
landheer, wicn deze beweging niet ontgaan was,
met een luiden lach. „Dit weet ik nog. Ik geloof
dat van ons allen Waldemar nog het meest op hen
Er is in de jongste crisis aan financiën een
verrassend element.
Toen de ontslagaanvrage van den minister
De Geer bekend werd, waren zij, die zich den
toestand waarin het land verkeert, bewust zijn,
in hooge mate bezorgd. Het huidige Kabinet
had tot dusver, wat haar financieele politiek
betreft, een slechten staat van dienst. Men kan
zooveel verzachtende omstandigheden pleiten
als men wil, in de allereerste plaats is de
tegenwoordige regeering verantwoordelijk voor
den ontredderden toestand, waarin 's lands
geldmiddelen verkeeren. Twee jaren geleden
scheen er verbetering op til. Uit eigen bewe
ging scheidde het Kabinet van den Amster-
dainschen wethouder, aan wien het te kwader
ure de belangen der schatkist aan had toe
vertrouwd, en vond het jhr. mr. de Geer be
reid in diens plaats te treden. Met hem kwam
een zeer bekwaam man aan liet bewind, die
het zeker niet licht nam met zijn verantwoor
delijkheid. Toch is het hem, al viel een nieu
we koers op financieel terrein aanstonds te
bespeuren en al deed de remmende invloed
van den beheerder der schatkist zich in toe
nemende mate gevoelen, niet gelukt, het bud
getair evenwicht te herstellen. Er is gezegd,
dat de heer De Geer trots zijn uitnemende
hoedanigheden, gebleken is niet de Hercules
te zijn, dien men noodig had om den Augias
stal te reinigen. Men kan dit toegeven zonder
aan zijn onmiskenbare verdiensten te kort te
doen. Het komt mij voor, dat zich heeft ge
wroken een fout, bij zijn optreden door hem
gelijkt en begrijp dus volstrekt niet, wat ge eigen
lijk op hem aan te merken hebt."
„Maar, mijnheer Witold, in de negentiende
eeuw De doctor kwam niet verder met zijne
verklaring, want op ditzelfde oogenblik knalde
een schot, dat vlak bij het open venster werd afge
vuurd. De kogel floot door de kamer en het groote
gewei, dat boven de schrijftafel hing, stortte met
een vervaarlijk gedruisch naar beneden.
De landheer sprong van zijn leunstoel op. „Wal
demar! Wat moet dat beteekenen? Zijn we nu
zelfs in huis niet meer veilig voor zijn kogels?
Wacht, ik zal 't hem wel afleeren!"
Hij wilde naar buiten gaan, maar werd bij het
binnentreden van den jongen man hierin verhin
derd, die de deur opende of liever openstiet en
haar daarop even ruw achter zich liet dichtvallen.
Hij was in jachtkostuum, had een grooten jacht
hond bij zich en het afgeschoten geweer nog in de
hand. Zonder te groeten of zich wegens zijn onstui
mig binnentreden te verontschuldigen, stapte hij
op Witold toe en zcidc op triomfeerenden toon:
„Nu, wie heeft gelijk? Gij of ik?"
De landheer was werkelijk verstoord.
„Wat zijn dat voor manieren om de menschen
over het hoofd heen te schieten?" riep hij toornig.
„Men is niet meer zeker van zijn eigen leven als
gij in den omtrek zijt. Wilt gij den docotr en mij
soms naar de andere wereld helpen?"
Waldemar haalde de schouders op. „Wie weet!
Maar mijn weddenschap wilde ik eerst winnen.
Ge zeidet gisteren dat ik den nagel niet zou treffen,
waaraan dat gewei met de twaalf takken hangt.
Daar zit nu de kogel
Dit zeggende, wees hij naar den muur.
„Waarachtig, daar zit hij»" zeide Witold, vol
gemaakt. De nieuwe minister had bij den toe
stand, dien hij aantrof, beter gedaan, het zware
ambt niet te aanvaarden zonder een uitge
werkt program van drastische hervormingen
te hebben ontworpen en zich vooraf daarvoor
den steun van den ministerraad te hebben
verzekerd. Vermoedelijk heeft hij zelf den om
vang van het kwaad, dat hij zou hebben te
bekampen, niet geheel overzien en gemeend,
het geleidelijk en met zachte middelen te
kunnen te boven komen. Eerlijkheidshalve moet
men toegeven, dat het zeer de vraag is, of hij
destijds voor zeer verstrekkende eischen ge
hoor zou hebben gevonden. De regeering begon
wel is waar te bevroeden, dat het met de fi
nanciën verkeerd liep, maar zij was er ver van
af, den toestand te zien zooals deze feitelijk
was. Anders zou bijv. de handhaving van het
dure ontwerp-Pensioenwet niet zijn te ver
klaren. En in ieder geval was toen bij de volks
vertegenwoordiging en de natie nog niets te
bespeuren van de mentaliteit, die voorwaarde
is voor het brengen van groote offers, in 's
lands belang. Het is dan ook allerminst zeker
dat in den zomer van 1921 een energieke po
ging om het roer om te gooien, al had zij onge
twijfeld behooren te geschieden, reeds succes
zou hebben gehad.
Wat hiervan zij, na twee jaren aan het be
wind te zijn geweest zonder een ingrijpende
hervorming op financieel gebied te hebben
doorgedreven, begreep minister De Geer, m.i.
terecht, dat hij ook in de toekomst daartoe
de kracht tegenover zijn ambtgenooten en de
Tweede Kamer zou missen, indien hij berustte
in de invoering van de Vlootwet voordat het
herstel van het budgetair evenwicht was ver
zekerd. Vandaar het conflict, dat met zijn heen
gaan eindigde.
Daar met hem de eenige man het kabinet
verliet, die getoond had althans den ernst van
den toestand te beseffen, wiens streven in
de goede richting ging en van wien men meer
hoopte, verwekte zijn aftreden ontsteltenis.
Zou nu niet wederom, als in de periode 1918
1921, de molen geheel door den vang gaan?
Het zal, naar het schijnt, anders uitkomen:
vermoedelijk heeft jhr. De Geer met zijn af
treden voor de verwezenlijking van datgene,
'waarvoor hij ijverde, meer gedaan dan hij,
aanblijvend, had kunnen bereiken. Welke ook
de juiste plannen van zijn opvolger moge wezen
deze is er de man niet naar om, als hij de koor
den van de beurs in handen heeft, fatalistisch
te berusten in een verdere ontreddering van
onze publieke financiën. Zijn persoonlijkheid,
zijn antecedenten en zijn mondelinge en schrif
telijke uitingen waarborgen, dat er aangepakt
zal worden.
Bovendien brachten de omstandigheden
mede, dat de regeering met zijn inzichten had
rekening te houden. Heeft deze zich tot den
heer Colijn gewend, omdat de ontwerp-be-
grooting 'met haar tekort van 140 millioen
op den gewonen dienst haar de oogen had ge
opend voor den afgrond, waarnaar wij af
glijden? Of is zij den invloedrijken leider der
anti-revolutionnairen niet kunnen voorbij gaan
omdat zij, in het moeilijk parket, waarin de
vlootquaèstie en de crisis van financiën haar
hadden gebracht, het er niet op kon wagen,
hem met zijn goed gedisciplineerd vendel te
genover zich te vinden? Men zal niet licht
te weten komen, welke motieven bij de op
lossing van de crisis hebben gegolden, en dit
is ook vrij onverschillig. Zooveel schijnt zeker,
dat de nieuw opgetreden bewindsman een fi
nancieel hervormingsplan gereed had voordat
hij de portefeuille aanvaardde en dat hij er
zich op de meest afdoende wijze van heeft ver
gewist voor de verwezenlijking daarvan op
de medewerking van zijn ambtgenooten te
kunnen rekenen.
Voor hen, wien onze financiën ter harte
gaan, opent zich dus een gunstiger perspectief
dan waarop zij nog stechts enkele weken ge
leden hadden durven hopen. Het valt zeer
te betreuren, dat tegelijker tijd een donkere
wolk aan den horizont opdoemt. Het verluidt,
dat de Katholieke Staatspartij in ruil voor
steun aan de Vlootwet protectie heeft bedongen
en dat minister Colijn zich bij dien eisch heeft
neergelegd.
Blijken de in omloop zijnde geruchten ook
in dit opzicht juist, dan loopen wij gevaar
van Scylla in Charybdis te vervallen. Het
prijsgeven van den vrijhandel juist nu
zou een ramp zijn. Ons land heeft eenige mil
lioenen ingezetenen meer dan de eigen bodem
zelfs bij de meest intensieve exploitatie kan
voeden en nog neemt de bevolking met onge
veer 100.000 zielen per jaar toe. Werk en
brood voor allen is er alléén, indien wij door
arbeid voor andere landen, hetzij dan in den
vorm van export, hetzij in dien van aan het
buitenland bewezen diensten, het tekort aan
eerste levensbehoeften kunnen aanvullen. In
dit opzicht zijn wij door den oorlog van slech
ter conditie geworden. De vermindering van
de koopkracht van de bevolking in Duitseh
land en de ontwrichting van het geheele
Duitsche oeconomische organisme treffen wel
licht geen land zoo zwaar als Nederland. Voor
een lange reeks van jaren zijn de bestaans
voorwaarden voor ons nationaal bedrijfsleven
in ongunstigen zin gewijzigd. Onze land- en
tuinbouw, onze handel en onze nijverheid
hebben zich nieuw te orienteeren en moeten
nieuwe relaties met het buitenland trachten
aan te knoopen. Het ware hoogstgonverstandig
juist nu een tariefmuur op te trekken, die
het reeds zooveel moeilijker geworden verkeer
met het buitenland nog meer zou belemmeren
en in den weg zou staan aan daling der pro
ductiekosten, welke hoog als zij ten onzent
zijn als gevolg van onze valuta, onze lood
zware belastingen en de opschroeving van den
levensstandaard in de dagen van schijn-wel-
vaart voor de Nederlandsche producten
de concurrentie op de wereldmarkt uiterst
bezwaarlijk maken.
j Minister Colijn, die tot voor korten tijd aan
'het hoofd stond van een groot internationaal
werkend bedrijf, kan welhaast niet blind zijn
.voor de nadeelen en gevaren, die meer dan
ooit onder de tegenwoordige omstandigheden
j een protectionistische handelspolitiek voor
ons land zou met zich brengen. Het is dan ook
mogelijk, dat het zoo'n vaart niet zal loopen
en dat wij er met eenige „schoenenwetjes"
zullen afkomen. Of echter onze protectionisten
die in het machtige Brabant hun hoofdkwartier
hebben, zich daarmede zuilen tevreden stellen,
is op zijn minst twijfelachtig. Indien in de
Tweede "Kamer al een meerderheid voor de
Vlootwet is bijeen te houden zoo zal deze wel
zoo gering zijn, dat de regeering afhankelijk
blijft van de twee of drie laatste stemmen.
Een kleine groep van Katholieken, die voet
bij stuk houden, zal daardoor in de gelegen
heid zijn, een pressie op de regeering te oefenen,
die haar verder in een protectionistisch avon
tuur zou kunnen meesleepen, dan haar zelve
lief is. Uit dezen hoofde is de toestand voor
den vrijhandel hachelijk.
Dat de regeering, hoezeer zij ook aanspraak
bewondering en volkomen verzoend. „Doctor,
zie eens! Maar wat is je overkomen?"
„Mijnheer Fabian heeft waarschijnlijk weer een
zenuwtoeval," zei Waldemar spottend, terwijl hij
zijn geweer in een hoek plaatste, maar niet de
minste aanstalten maakte om zijn leermeester bij
te staan, die half bezwijmd van schrik op de sofa
was neergezonken en aan al zijn leden beefde.
Witold richtte hem goedhartig op en bemoedigde
hem op zijn manier.
„Wees toch bedaard! Wie valt er nu dadelijk
flauw als hij een weinig kruit hoort knallen? 't Is
niet de moeite waard er van te ontstellen, 't Heeft
niets te beteekenen. 't Is waar, wij hadden gewed,
maar hoe kon ik weten dat de jongen die zaak op
zulk een onverstandige wijs zou beslechten. In
plaats van ons te roepen om buiten te komen,
waar we alles in alle kalmte mee hadden kunnen
aanzien, schiet hij zonder complimenten de kamer
binnen waar wij zitten. Zijt ge nu wat beter?
Gelukkig!"
Doctor Fabian was opgestaan en deed zijn uiter
ste best om zijn beven te bedwingen, wat hem ech
ter nog niet wilde gelukken.
„Ge hadt ons kunnen doodschieten, Waldemar!"
zeide hij inct bleeke lippen.
„Neen, doctor, dat was een bepaalde onmogelijk
heid," antwoordde Waldemar, juist niet op eer
biedigen toon. „Gij stondt met oom voor het ven
ster rechts en ik schoot door het linksche, misschien
vijf stappen van u af. Ge weet immers, dat ik
nooit misschiet."
„Dat's ééns, maar nooit weer!" zeide Witold
met een zwakke poging om zijn gezag als voogd te
laten gelden.
„Een ongeluk zit in een klein hoekje en dan is 't
te laat. Ik verbied je hierbij eens en voor altijd
op de binnenplaats te schieten."
De jonge man sloeg driest de armen over elkaar.
„Dat moogt ge doen, oom, maar gehoorzamen doe
ik niet. Ik schiet toch."
Hij stond voor zijn pleegvader als het verper
soonlijkte beeld van trots en eigenzinnigheid.
Waldemar Nordeck's uiterlijk had het echt Ger-
maansche type en verried in geen enkel opzicht
dat zijn moeder aan een anderen volksstam was
ontsproten. De bijna reusachtig groote gestalte
verhief zich nog eenige duimen boven de statige
van Witold, maar het lichaam miste alle evenredig
heid en elke lijn trad scherp en hoekig te voorschijn.
Het blonde haar scheen in zijn weelderige volheid
het hoofd tot een last te zijn, want het viel tot
laag op het voorhoofd neer en werd van tijd tot
tijd met een ongeduldigé beweging naar achteren
geworpen. De blauwe oogen staarden somber voor
zich uit en als bij opgewonden was, zooals thans,
lag er zelfs iets vijandigs in zijn blik. Zijn gelaat
was werkelijk leelijk, ook hier was iedere lijn scherp
en hoekig; het bezat niets meer van de ronde vor
men van den knaap, maar ook nog niets van de
vaste trekken van den mande overgang openbaar
de zich hier bijna op stuitende wijs en de ruwheid,
die de jonge man in zijn geheele voorkomen ten
toon spreidde, de veronachtzaming van alle moge
lijke vormen, was niet geschikt om den ongunstigen
pidruk te verdrijven, die zijne geheele verschijning
teweegbracht.
Wordt vervolgd