HANDWERK mm üanKvereenigmg EERSTE BLAD J. JANSEN SOMMELSDIJK ZATERDAG 17 MAART 1923 VRIJE BAAN. Geeft U op als Abonné. Donderdag, OUDDORPFLOHIL Vrijdag, OUDE TONGEGELUK Riio- jloem- beide jHotel pitale Jagen- aan |u tien den 6d laders Jlkan- eg en lershil (de even JB en llrielle chets .ART rillige :e van n een ewer- d, aan groot Imotor volle Iweeg- |YS. 63 U jen van C. A. 26 j., l Lau- echt- en "•^nnetje Iddorp 1 26 j., Jhtgen. Voogd; Dirkje, i M. teve en en G. N. I West- van d. v. ;hoek, [hoek.; __'anis; Br een; |roven; manne- 1 Jong. J. de het ■anten, en |Mari- lannes >rnelia Kloet t van »inge- vïooij- van Jan met i Dam t Bar- KNIPSELS DIE TE DENKEN GEVEN. OPMERKINGEN, DIE DE COMMISSIE VAN VERSCHILLENDE ZIJDEN BEREIKTEN. Papierverknoeling bij pensioenfondsen. Een onzer leden zendt ons als „staaltje van bezuiniging" een door hem ontvangen gedruk te» brief van den directeur van het Weduwen en Weezenfoncls der Europeesche Officieren van het Nederlandsch-lndische Leger, waarbij een formulier-vragenlijst werd toegezonden ter invulling. De brief is gedrukt op groot folio dubbel vel papier van uitstekende kwaliteit, afmetingen ongeveer 33 bij 21 centimeter. De ruim ge drukte regels op de voorzijde beslaan in totaal nog geen 7 centimeter. Het formulier-vragenlijst is natuurlijk van dezelfden aard. Hoeveel geld aan papier wordt hier onnoo- dig weggeworpen, aannemende dan nog, dat het invullen der vragenlijsten eveneens noodig is en het Fonds niet op andere wijze in het be zit van die gegevens kan komen? Justitie. De volgende opmerkingen werden ons dezer dagen toegezonden: De groote Rechtbanken zijn overstelpt met werk, en als bezuinigingsmaatregel wil men nu het aantal rechtbanken en rechters inkrimpen. Waarom geen Kantongerechten? Op zoovele is niets te doen. En verder: waarom worden toch die tientallen rijksveldwachters op de par ketten van de Officieren van Justitie niet op geruimd? Die menschen zitten'daar dag in dag uit niets anders te doen dan pijpjes rooken en van tijd tot tijd eens een explootje uitbrengen, een brief bezorgen of iemand bij den Officier aandienen. Op de kleinste rechtbanken zitten drie van deze zich doodvervelende ambtena ren met salarissen van 1800 tot ƒ2800, op de grootere zitten er 4, 5, 6, 10 en meer! Nie mand weet, waarvoor al deze menschen daar moeten zijn, dag in, dag uit, van jaar tot jaar, totaal versuft door de verveling. Op de depar tementen in den Haag zitten als vaste regel tweemaal te veel ambtenaren, soms driemaal te veel en nog meer. (Zie het verslag van de Be zuinigingscommissie, waar niet naar geluisterd wordt). Maar deze commissie weet niet, dat de toestand over het geheele land precies de zelfde is, zoo b.v. bij de Registratie, waarbij honderden ambtenaren akten zitten over te schrijven, die meestal prachtig getypt door de notarissen worden ingezonden (in afschrift) en dus eenvoudig in portefeuilles konden worden gelegd. Men wil rechtbanken afschaffen. Maar waar om niet dozijnen kantongerechten met het secretariaat? Dit zou heel goed kunnen: de kantonrechter-griffier zou in talrijke gevallen zeker nog geen drie dagen werk per week heb ben. En van Burgemeesters gesproken: waar om worden over het geheele land niet eens bij algemeene wet kleine gemeenten opgeruimd? Afgezien van allerlei voordeelen hiervan, zou er eeneind komen aan die burgemeesterschap pen, die waargenomen worden door vaak ge heel onbevoegde personen, die bij combinatie van aanliggende gemeenten van eenige hon derden inwoners toch tracternent genieten van om en bij de zesduizend gulden! De tuchtscholen zijn symbolen van ver kwisting. Millioenen daaraan besteed zijn weg geworpen. Nu staan ze leeg, zooals b.v. het paleis, door ambtscillas omringd, te Haren bij Groningen. Kunnen deze gebouwen niet ver kocht worden aan kloosterorden, onderwijs- vereenigingen of vereenigingen voor krank zinnigenverpleging, of iets dergelijks? Hoe het in die opvoedingsgestichten toegaat, blijkt b.v. te Avereest. In dit gesticht zijn 260 jongens op genomen en voor hunne opvoeding zijn 130 ambtenaren aangesteld, dat is voor twee jon gens één ambtenaar. Iedere jongen in dat ge sticht kost het Rijk jaarlijks '2500 a 3000. Voor het gesticht zijn een paar jaar geleden drie auto's aangekocht voor 15000: éen voor den directeur, één voor den rector, de geeste lijke, die te Zwolle woont en eens per week het gesticht bezoekt en één voor de verpleegden om ze van en naar het station te geleiden. Het gebruik van de auto's komt echter zoo duur, dat dit verboden werd en nu staan de auto's te verroesten in de garage! j. en j. en j. en itgen. Blind Abra- j„ en (77 Mar- t, oud Villem oud en H. M. 39 j., d. v. untje. ledo. Brig- oote DE LAJfGE-ROKKENMODE. Heel uitgaand Londen draagt tegenwoordig rokken, die slechts de enkels onbedekt laten. Dagbladbericht Ik heb het land en niet zoo'n beetje I Is me dat nu ook weer iets raars 1 Ik ben geen brave Hendrik, weet je, En preeken plak ik aan mjjn laars I En zal men mfj een losbol noemen, Of een Don Juantje in den dop,— Ik kan en wil het niet verbloemen,— Het is bepaald een reuzenstrop 1 Zoo'n rok, die neerhangt op de voeten 1 Dat ik dat ding nog beleven moet 11 Maar d'eerste die ik zal ontmoeten, Daarop zet ik beslist mijn voet En als dan de betrokken dame M(j soms een reprimande geeft, Dan weet ik dat ztj zich moet schamen, En dat z(J spillebeenen heeft I Die ouderwetsche flodderrokken 11 Dat wordt bepaald een fraai gezicht I Ik houd als alle ouwe bokken Voortaan op straat m'n oogen dicht! Maar 'k heb het land, by alle Goden 1 En nogmaals't is een reuzestrop De waereld wordt, met deze mode Er, ln zfln oog, niet mooier op I Rooier. Prijs per kwartaal. f I, Losse nummers f 0,07' Advertentiën v. 1—6 regels f 1,20 Elke regel meer. f 0,20 Sij contract aanzienlijk korting. Dienstaanbiedingen en Dienstaanvragen f 1,yer plaatsing tot een maximum van 10 regels; elke regel meer 15 cent. Dit blad verschijnt iederen Woens dag- en Zaterdagmorgen. Het wordt uitgegeven deor de N.V. Uitgeversmaatschappij „Onze Eilanden", Tel. Int. No. 15 Voorstraat Middelharnis. 5E JAARGANG. - N°. 38. Thorbecke in 1840 (in verband met de a.s. bezuinigings- politiek onzer Regeering.) Thorbecke bij de grondwetsherziening van 1840 buitengewoon lid der lie Kamer heeft tegengestemd uitsluitend op grond van bet feit, dat de begrooting niet was ge regeld, als een éénjarige. Daarmede toonde hij zich bewust van zijn verantwoordelijk- beid voor de regeling van 's lands finan- tiën. De vraag van toen kan genoemd worden een theoretisch-juridische, en was als zoodanig veel moeilijker dan de vraag van thans: een praktisch-poëtische. Een vraag, die eigenlijk geen vraag meer is, gezien de noodtoestand van 's lands finan- tiën. Want uit de dit jaar in eerste lezing aan genomen grondwets-wijzigingen vloeien verschillende verhoogingen van uitgaven voort, waaronder de tractements-ver- meerdering der leden der Tweede Kamer. En hoe wil nu een Tweede Kamer sterk zijn in haar bezuinigingen, zoo zij den volke in haar daden toont, dat zij niet met zich zelve wil beginnen? Een vraag, die eveneens toepasselijk is op de minis ters, die alleen dan sterk kunnen staan tegen de vereenigings-acties tegen „ver slechtering", zoo zij toonen, dat het hun ernst is, een ernst, dien zij toonen moe ten door hun eigen tracternent te brengen op het niveau van vóór 1914. Dat geeft méér moreele kracht dan een nieuwe rege ling der loonen der werksters aan de mi- nisterieele departementen! Van den geringsten korporaal wordt ge- eischt het geven van het goede voorbeeld, een eisch, waarop de geheele krijgs tucht is gebaseerd. Zou deze eisch dan niet gelden voor de mededragers der kroon? Als de Duitsche Rijkskanselier zich er in den zomer 1918 bij Ludendorf over be klaagt, dat hij en zijn staf te smakelijk eten, dan antwoordt hem de generaal, dat zijn arbeid meer zenuwafmattend is dan die van den man in de loopgraven, maar dat hij elk oogenblik bereid is over te gaan tot den soldatenpot, zoo ook de Regeering te Berlijn zich voortaan uit den keuken- Fngezonden Mededeelingen. De grootste en mooiste sorteering bij FEUILLETON. VAN E. WERNER. Geautoriseerde uitgave van D. BOLLE). 42) Hij zou Rome verkiezen ter wille van zijn jonge vrouw. Maar ik raad hem Sorrente aan of, in geval 't een groote stad moet wezen, dan Paler mo." Dernburg's voorhoofd betrok al meer en nau- lijks vermocht hij zijne onrust te verhelen, toen hij vroeg: ..Acht gij 't dan zoo noodzakelijk, dat Erik den geheelen winter wegblijft? Ik had gehoopt dat hij en zijne vrouw tegen Kerstmis zouden terug komen." ..Neen, mijnheer Demburg, dat gaat dezen keer niet," antwoordde Hagenbach op beslisten toon, „We zouden daarmee alles weer op het spel zetten, wat we sinds den laatsten winter hadden gewon nen." „En wat hebben we eigenlijk gewonnen? Een halve genezing, die al na verloop van een paar maanden twijfelachtig is! Kom maar rond voor de zaak uit, dokter gij gelooft dat mijn zoon volstrekt niet tegen ons klimaat bestand is." „Voorloopig is 't althans gewenscht „Niets van ..voorloopigl" Ik wii de waarheid de volle waarheid weten 1 Acht gij 't mogelijk, dat Erik op den duur te Odensberg wonen, dat hij mijn medewerker en eens mijn opvolger wor den kan, zooals ik hoopte, toen hij In het voorjaar wagen zou voeden. Hier wordt de spijker op den kop getikt! Gij, lieeren, ministers, begint met u zeiven. Eerst dan hebt ge recht om iets te eischen van uw onder geschikten. Zoo de regeering, zoo de volksvertegen woordiging! Een Kamer, die mede zou helpen aan de totstandkoming eener Grondwet, die de lasten des Rijks ver hoogt, toont zich niet bewust van haar verantwoordelijkheid en mist het moreele gezag om tegenover de natie bezuinigings noodzakelijkheden door te zetten. Het ar gument, dat het tijdstip verre is, waarop den leden door de kiezers rekenschap hun ner daden zal worden gevraagd, zij geen argument, want niet uit vrees wordt het zedelijk overwicht geboren, maar dat overwicht ontstaat uit de diepste overtui ging. En hoewel de laatste zeven parlemen taire jaren nu niet de schoonste zijn te noemen, zoo meenen we toch, dat het groote gevaar, waarin Nederland zich be vindt, ruimschoots naar voren zal bren gen den geest van Augustus 1914, den geest der nationale eendracht, gesteund op het verantwoordelijkheidsbesef, zooals Thorbecke dat bleek te bezitten in 1840. Dat gemis aan verantwoordelijkheids besef dat ik heb meenen te constateeren in de handelingen van den heer Doorman, gaf mij mijn scherpe uitspraak tegenover hem in de pen. De heer Doorman en ik gaan blijkbaar van een zeer verschillende opvatting van het begrip „plicht" uit. Niemand zal ontkennen ook ik niet dat de heer Doorman als ambtenaar uit nemend zijn ambtelijke plichten heeft ver vuld. Tegenover anderen schenken wij gaarne aan de verzekeringen van den heer Doorman geloof, dat zijn adviezen aan de ministers steeds luidden in den geest van zijn Haagsche Posf-artikelen, maar dat bedoelden wij niet, toen wij in verband met die artikelen den heer Doorman het recht meenden te moeten ontzeggen voor de denkbeelden daarin vervat thans op te komen. De heer Doorman had zulks door artikelen te schrijven moeten doen tijdens zijn secretaris-generaalschap! De lieer Doorman heeft bedoeld ons voor te reke nen hoevee) millioenen zijn stelsel den lande zou bespaard hebben. Dus is, door zijn zwijgen tegenover de natie, het land op groote uitgaven gejaagd. Zou de heer Doorman nu niet begrijpen, dat er een hoogere dan ambtelijke plicht is, een plicht, die bijv. Lychnowsky en dr. Grel- iing gebood naar de pen te grijpen, toen zij meenden, dat hun vaderland langs de eenmaal ingeslagen lijn te gronde moest gaan. Hoe oneindig veel meer had de natie kunnen profiteeren van de ontegenzegge lijk groote bekwaamheid van den heer Doorman, zoo deze zijn spaarsysteem der natie jaar op jaar in boek en brochure had voorgehouden. Indien de heer Doorman dit gedaan had tijdens zijn secretaris- generaalschap aan Oorlog, dan had dit feit bijzondere kracht aan zijn woorden schijnbaar genezen terugkwam?" Met gespannen verwachting hield hij den blik op het gelaat van den geneesheer gevestigd. Ook de oogen van Wildenrod, die ongemerkt nader was gekomen, hingen aan diens lippen. Hagenbach aarzelde met zijn antwoord, 't Scheen hem moei lijk te vallen. Eindelijk zeide hij ernstig: „Neen, mijnheer Demburg als ge dan de ronde waarheid wilt weten in de gegeven om standigheden is een voortdurend verblijf in het zuiden een levensvoorwaarde voor uw zoon. Hij kan immers een paar maanden te Odensberg komen, maar tegen een winter in onze bergen is hij niet meer bestand, evenmin als tegen drukke bezigheden, van welken aard ook. Hiervan ben ik overtuigd." Wildenrod maakte een onwillekeurig gebaar bij deze op stclligen toon afgelegde verklaring. Dernburg zweeg. Hij steunde het hoofd met de hand, maar men kon hem aanzien, hoe diep de uitspraak van den geneesheer hem trof, ai had hij deze kunnen vermoeden. „Dan is 't zaak de plannen te laten varen, die ik zoolang heb gekoesterd," zeide hij eindelijk. „Ondanks alles bleef ik hopen maar 't zij zoo! Erik is mijn eenige zoon. en ik wii hem behouden, al moet ik dan ook afstand doen van mijn dier baarste hoop en verwachtingen. Laat hij zich dan maar ergens in het zuiden een woning inrichten en niets anders uitvoeren dan haar uit- en in wendig versieren ik kan hem daartoe in de gelegenheid stellen." Een zware, half gesmoorde zucht verried, wat dit besluit hem kostte. Vervolgens wendde hij zich tot den geneesheer en stak dezen de hand toe. „Ik dank u voor uwe openhartigheid, dokter. bijgezet. Juist de secretaris-generaal van Oorlog neemt zoo'n bijzondere positie in, gezien het feit, dat onze Oorlogsministers, volgens de schoone vergelijking van Ho merus, elkander opvolgen „gelijk der bladeren groei". Elk jaar, een nieuwe! Thans mist de heer Doorman het recht zijn meeningen der natie als de eenig juiste voor te houden, daar hij gedurende jaren andermans opinie stilzwijgend heeft uitgevoerd, zonder zich zij liet dan ook in academischen vorm openlijk te ver zetten door de natie te wijzen op het finan- tieele nadeel. De ambtelijke verhouding moge nooit zóóver gaan, dat zij den men- sclielijken plicht doodt. Ten aanzien van den heer van Lennep, heeft de redactie mij de bestrijding ge makkelijk gemaakt. Ik zou hem nog op het volgende willen wijzen: zoolang wij ten aanzien der belastingen en der begrootin gen een soortgelijk instituut als het pro cureur-generaalschap bij den Zweedschen Rijksdag missen, komt het mij niet raad zaam voor, den leden der Tweede Kamer zoo weinig tracternent toe te bedeelen, dat hun ambt een eerebaantje zou zijn, waaruit voort zou vloeien, dat de Kamer maar zeer weinig bijeen zou zijn. Dat zou den Regeering geheel vrij spel geven! En hoewel de schuld der voorafgaande Ka mers ten aanzien van het opdrijven der Staatsuitgaven zeer zwaar is, zoo blijft de Tweede Kamer vooralsnog, juist door het feit, dat zij permanent bijéén is wat haar mogelijk gemaakt moet worden door een behoorlijke bezoldiging harer leden de beste regeeringscontrole. Nu zal men kunnen beweren, dat de 3000,schade loosstelling voor leden der Tweede Kamer, in het voorafgaande bepleit, geen behoor lijke bezoldiging in abstracto eens zijn, zoo komt het ons toch voor, dat gezien de bijzondere omstandigheden, waarin het land verkeert de Tweede Kamer be ginnen moet zich aan de oude schade loosstelling te houden. De leden volgen bij de a.s. 2e lezing der Grondwet Thor- becke's voorbeeld! Dan zijn zij niet in slecht vaarwater. Wat zij dan individueel aan finantieel voordeel derven zullen, zullen zij tienvoudig en collectief winnen aan moreele kracht. Hier is een schoone gelegenheid om door een daad te toonen, dat 's lands belang oneindig ver staat boven het persoonlijk belang. De Tweede Kamer kan zich thans in eere herstellen. Mogen er in haar vele Thorbecke's ge vonden worden! De heer Van Raaite eindelijk heeft in een verdienstelijk betoog trachten te be wijzen, dat ons staatsrecht den minister president kent. Ik wil den heer Van Raaite deze vraag stellen: acht gij, opgevoed als gij zijt in de Leidsche school, een dergelijk bewijs nog noodzakelijk, nu wij voor het geval staan, dat handelen niet alleen een recht, maar zelfs een plicht is? U zijn, evenals mij, de ongrondwettigheden be kend, opgenoemd door Krabbe in zijn Al is de waarheid bitter, moet ze niettemin ge slikt worden. Wij spreken daarover nog wel eens nader." Hagenbach nam afscheid en vertrok. Een paar minuten bleef 't stii in de kaïner, maar daarop vroeg Wildenrod half binnensmonds: „Heeft die uitspraak u verrast? Mij niet. Reeds lang heb ik iets van dien aard gevreesd. Als Erik maar op den duur gezond blijft, zult gij en hij eerder in die scheiding berusten." „Die zal Erik niet bard vallen!" zeide Dern burg bitter. „Hij heeft altijd opgezien tegen het werk, dat hem wachtte, altijd angst gehad voor dat grootsch maar rusteloos bedrijf met al zijn eisclten en plichten, welks leider en aanvoerder hij moest zijn. Hij zal heel wat liever aan het strand van de blauwe zee zitten, bouwplannen voor zijne villa maken en blij zijn als niets hem in zijn zalige rust stoort en ik blijf hier alleen, gedwon gen om mijn Odensberg, het werk van mijn gan- sche leven, eens in vreemde handen over te laten! Dat is hardl" „Moet ge dat wezenlijk?" vroeg Oscar op veel- beteekenendeii toon, terwijl hij hem op zijde trad. „Ge hebt immers nog een dochter, die u een twee den zoon kan geven; maar ge weigert haar uit verkorene nog altijd de rechten van een zoon toe te staan." Dernburg maakte een afwerend gebaar, „Dat zullen we laten rusten. Nu niet „Neen, juist tui juist nu wenschte ik u te spreken. Ge hebt mijn aanzoek om Maja's hand opgenomen op een wijs, die ik evenmin verwacht als verdiend had. Ge hebt 't mij bijna ten kwade geduid, alsof ik daarmee iets verkeerds heb gedaan, „'t Was ook zeer verkeerd, mijnheer van Wil- „Ongezonde Lectuur" antecedenten ge noeg om over te gaan tot de benoeming van een premier. Mr. W. J. C. A. Nijoh. Ingezonden Mededeelingen. Kantoor MIDDELHARNIS. ZITDAGEN - tijdens BEURS. Woensdag, SOMMELSDIJK. TABBERS Donderdag, DIRKSLAND. v.d.DOEL AMSTERDAMSCH SCHETSBOEK. CXVII. De wilde rit. 1. Tante Jeanne Neen, dat klinkt veel te deftig. Ze zou me uitlachen, als ik haar zoo aansprak. Of als ze niet lachte, dan zou ze in elk geval vragen, of ik 'r in de maling wilde nemen. En dan zou ze wat voor zich uit mopperen van: „Jeanne, Jeanne, ik heb al z'n leven Sjaan geheeten, en zoo mot 't maar blijven tot aan 't eindje toe." Tante Sjaan dan woonde in de Oosterpark- buurt. Bij haar getrouwde zuster had ze voor twee gulden in de week het kleine vóór-kabinetje gehuurd. In dat kamertje woonde ze, sliep ze en kookte ze, als 't noodig was, haar eigen potje op het kleine gascomfoor, dat op^ 'n houten étagèretje in een hoek van het ver trekje prijkte. Ze kon zich best redden met haar één kamer-woninkje. Want tante Sjaan had ver scheiden naaihuizen, zoodat ze, met uitzonde ring van de Zaterdagen en Zondagen, overdag zelden of nooit thuis was. Hoe meer huizen ze had, hoe liever het haar was. Het thuis zitten op een door-de-weekschen dag was haar een gruwel. Daarvoor had zij méér dan een goede reden. Allereerst verdiende je met thuis zitten geen roode duit; had je nog extra voor den kost te zorgen. En tante Sjaan moest als alleen staand meisje ze naderde al de vijf kruis jes! zoo goed en zoo kwaad als het ging zorgen voor een duitje op den ouden dag, een appeltje voor den dorst. En in de tweede plaats kon ze er zeker van zijn, dat op zoo'n dag het kleine grut van haar zuster voort durend aan de deur jengelde, vragend om een reep, een kaakie of prentjes uit een mode plaat. Niet, dat ze het land had aan kinderen. Maar al was je dan ook bij je eigen zuster thuis, je wou toch je eigen vrijigheid hebben. En van die vrijigheid kwam weinig terecht, als je „al maar" naar de deur kon loopen, om de kinders wat toe te stoppen, of ze met het een of ander dreigement tot rust te manen. Zooals gezegd, gevoelde tante Sjaan zich geroepen om zelf zooveel mogelijk voor haar ouden dag te zorgen. Het vooruitzicht om eenmaal opgeborgen te worden in een besjes huis lokte haar allesbehalve. Had zij maar eens een spaarduitje bijeen, dan, meende zij, en zij speculeerde daarbij wat op de algemeene menschelijke zwakheid, dan zou haar zuster er mogelijk wel voor te vinden zijn om haar rustig te laten wonen op haar kamertje bij de gedachte, dat de kinderen zeker bedacht zou den worden in tante's testament. - Met de paar rijksdaalders, die zij elke week terzijde kon leggen, nam de kous van tante Sjaan echter niet snel in zwaarte toe. En al menigmaal was er een glinstering in haar oogen gekomen, als zij in haar naaihuizen breed had hooren uitmeten over de goede kansen met een Rotterdammertje of welke obligatie ook in de een of andere gokbeweging. 's Avonds op haar kamertje bepeinsde zij dan de rijkwordens-mogelijkheid, rekende en re kende nog eens, vond het een machtig groot bedrag, dat de gokmachine eerst van haar te slikken moest krijgen, alvorens de kans ge boren ging worden om een reuzenpremie in geld of in den vorm van een villa te winnen, totdat ook tenslotte tante Sjaan bezweek voor de verlokkingen van den Mammon en op een goeden dag in den sigarenwinkel op den hoek tien blanke guldens en dertig bronzen centen neertelde in ruil voor een keurige gloednieuwe obligatie. Deze aankoop had plaats op een van tante's zeldzame vrije dagen. In geen van haar naai huizen en evenmin tegenover haar familie had ze met ook maar een enkel woord gerept van haar voornemen. Nu ze met haar zuurver diende geldje een kans ging wagen, wilde ze ook bij voorbaat gevrijwaard blijven voor mogelijke inmenging in haar geldelijke aan gelegenheden voor het geval de fortuin eens mocht aankloppen aan haar deur. Je kon 't niet weten, je kon 't niet weten. Er gebeurden zooveel vr-eemde dingen in de wereld. Waren niet de rijken van gisteren arm vandaag? Konden de armen van vandaag niet rijk zijn morgen? Op haar kamertje, knus warm door het met kleine vlam brandende gascomfoortje, woog tante Sjaan haar kansen. Vijf nieten tegen één winnend nummer, zoo leerde het prospec tus. En nog een paar extra premies voor hen, j die persoonlijk de trekking bijwoonden. Extra i premies, twee in geld, één in den vorm van een auto. Het was vooral dit gedeelte van het pros pectus, dat de aandacht had van tante Sjaan. Die extra premies woelden haar gestadig door het hoofd. Als ze dus zelf ging, om de trekking bij te wonen, dan verhoogde ze haar eigen winstkans. Hoe minder menschen er kwamen, des te grooter de kans op een premie. Twee premies in geld; de ander een auto. Als er drie honderd menschen kwamen, dan was de kans één op de honderd. Als er eens honderd kwa men, dan werd de kans.In rekenen was tante Sjaan nooit een bolleboos geweest En hevig zwaar viel haar het cijferernn de loom- broeiige gaswarmte, die het kleine kamertje een temperatuur gaf als een Westlandsche vruchtenkas.Honderd menschen, drie kan sen. Maar as je nou is met niet meer as dertig menschen.Dan stond je vlak an 'n kans.Of as je is met niet meer as drie. ln den hoek van het vertrekje raasde zachtjes het keteltje op het gascomfoor en zond fijne zangerige geluidjes uit,Op de dertig drie, op de drie één, neen, op de drie ook drie. Drie gedeeld door drie.En stilletjes-suffig voort rekende tante Sjaan en woog'haar denrod. Gij mocht het zestienjarige kind niet van liefde spreken en door beloften aan u verbinden, zonder zeker te zijn, dat ik als vader mijn toe stemming gaf. Men kan 't een jongeling vergeven, dat hij zich door zijn oogenblikkelijk gevoel laat meesleepcn, een man van uwe jaren niet." „En dat oogenblik heeft mij toch het grootste geluk van mijn leven gegeven!" riep Oscar opge wonden „de zekerheid, dat ook Maja mij lief heeft! Ze heeft die bekentenis in uw bijzijn her haald wij hoopten beiden op uw vaderlijken zegen. In plaats daarvan werden wij tot eindeloos wachten veroordeeld. Ge hebt Maja uit Odens berg verbannen, uzelf van haar gezelschap be roofd, alleen om haar aan mij te ontrukken „Wat had ik anders moeten doen?" viel Dern burg in. „Na je overijld aanzoek was een onge dwongen dagelijksche omgang immers niet moge lijk, als ik niet terstond in je verloving toestemde." „Doe 't dan nu! Maja heeft mij haar hart ge schonken, tijd noch scheiding zal daarin eenige verandering brengen, en ik heb haar onuitspreke lijk lief. Uw zoon moet ge van u afsturen wel nu, laat mij dan zijne plaats innemen! Ik heb mij aan uw Odensberg gehecht en wil gaarne mijne nog onverzwakte krachten in zijn dienst besteden. Ge weet, dat ik mijn doelloos bestaan reeds lang moede ben en een nieuw leven wensch te begin nen. Wilt ge mij dft weigeren, enkel omdat er een twintigtal jaren tusschen mij en mijne uitverkorene ligt?" 't Was een dringende bede en hij had zeker geen beter tijd daarvoor kunnen kiezen dan dit uur, toen de man, die daar met bewolkt voorhoofd voor hem zat, al de hoop en verwachtingen in rook had zien vervliegen, die hij op zijn zoon had gebouwd, zoowel als op dten ander, dien hij zijn zwakken, onzelfstandigcn erfgenaam eens tot steun had willen gevenook dit plan lag in duigen, sedert Demburg wist, dat Maja's hart niet meer vrij was. En nu behoefde hij zijn dierbaar kind, zijn lieveling niet te missen, als zij Wildenrod's vrouw werd, en zou deze hem met zijn krachtige, vastberaden persoonlijkheid vergoeding geven vooi datgene wat hij verloor! De keus was inderdaad niet moeilijk. ,,Dit is een ernstig, hoogst gewichtig besluit, Wildenrod," zeide Dernburg. „Als gij er werke lijk toe kondt overgaan, je leven zoo geheel anders in te richten maar 't is geen gemakkelijke taak, die je wacht, en zij trekt je misschien daar om aan, wijl ze nieuw en vreemd voor je is? Gij zijt niet gewoon aan geregelde bezigheid „Maar dat zal ik leeren!" viel Wildenrod in. „Gij hebt mij al dikwijls schertsend uw assistent genoemd, wees dan werkelijk mijn leermeester en leider, gij zult u over uw leerling niet behoeven te schamen! Eindelijk heb ik begrepen, dat men werken moet om gelukkig te zijn en ik zal werken. Maar sta mij dan ook mijn verzoek toe. Ge hebt Erik vergund om gelukkig te zijn. Zult ge dit Maja en mij dan weigeren?" „We zullen zien," antwoordde Dernburg, maav er lag reeds eenige toegeefelijkheid in zijn toon. „Erik trouwt over drie weken, dan keert Maja naar Odensberg terug en „Dan mag ik nogmaals met mijn aanzoek voor den dag komen!" juichte Oscar. „O, ik dank u! Wij danken beiden onzen strengen en toch zoo goedaardigen vader!" k (Wordt Vervolgd)*

Krantenbank Zeeland

Onze Eilanden | 1923 | | pagina 1