G jtens Cacao tank Tandarts Regensburg, ;est „Onze Eilanden." een nette dienstbode, Tandarts KROS Donderdag, YTUDSCHRffT I2-1 )E. Hypotheken en Credieten. WOENSDAG 10 JANUARI 1923 VRIJE BAAN. OUDE TONGE. oren: Pieter, z. v. Adrianus Koppenaal Hartog. Matthens, z. v. Simon Kanters de Raat. Anthonij Wilhelmus, z. v. Wil- s Johannes de Boed en H. van der Hei- Johannes, z. v. Johannes van Etten en n Es. mwd: Johannes Jacob Vogel, j.m. 28 j. nnetje Kievit, j.d. 27 j. Johannes jochems 26 j. en Dingena de Waal, j.d. 25 j. erleden: Marinus van der Veer, 81 j., van Adriaantje Knape. Anthonij Wil is de Boed, 2 dagen, z. v. W. J. de Boed v. d. Heiden. STAD AAN 'T HARINGVLIET, boren: Jan, z. v. Adrianus Melaard en i Suzanna Hobbel. Floor, z. v. Dirk Saar- :n Jannetje van Biert. Marinus Abraham, Adriaan van Drnningen en Anna Elisa- Ghijsels. Johannis, z. v. Johannis Melaard ietertje Menheer. Lena Maria, d. v. Aren ngswoud en Leentje Wittekoek. Maatje, Jan Leendert Timmer en Sientje Donker- ierleden: Jan Trommel, 78 j., echtgenoot Cornelia Bom. Maria Liefbroer, 82 j., wed. Gerrit van Wageningen. BRIELLE, van 22 tot 29 Dec. :boren: Willem Frederik, z. v. J. Garde en H. Mozer. Johanna Maria, d. v. A. v. teen en J. P. Jansen. •erleden: Maria Ghislain, 93 j. weduwe Ch. inemann. N1EUWENHOORN. iboren: Catharina Petronella Joanna, d. v. Kwanten en E. M. Slok. Willem, z. v. choon en J. Doolaar. Levenloos kind van loutkan en L. Kramer. >t el is Wegens huwelijk, zoo spoedig mogelijk gevraagd, niet beneden 18 jaar. 3-1 Brieven aan H. KIEVIT, Spekslager, Oude Tonge. koud voortaan niet Zaterdags Zitdag maar iederen in Hotel Meijer te Middelharnis. '•Mógezin. vindt men: )DEL-FABRIKAAT BRUIN ET1KJ5T KILO-BUS f li25 EN 4TRRES9ANT MAANDBLAD ig van 1 etiket (ol bon) van -merk of 1 etiket (of bon) bruin-merk, wordt U het ummer gratis toegezonden LFF, ■aagt iltieve dnge van lari aars. IR. Laan van Meerdervoort 180, Den Haag. TELL. 3943, zal den eersten Woensdag van iedere maand in het Hófel Zaaifer te MIDDELHARNIS te consulteeren zjjn voor alle mondziekten en kunsttanden enz. van 12 uur tot hall vier. C. B. EPKER, Mmini*tratour, Gelderschekade 27 A (Beursplein) ROTTERDAM en OttoweglO, HEELSUM, belast zich met het bozorgen van Hypotheken en Credieten. Momentaal Kapitalen beschikbaar. Prijs per kwartaal. Losse nummers f I- f 0,07' Advertentiën v. 1—6 regels f 1,20 Elke regel meerf 0,20 Bij contract aanzienlijk korting. Dienstiuinbieiliiigeu en Dionstnonvragoii f 1,per plaatsing tot een maximum yau 10 regels; elke regel meer 15 cent. Dit blad verschijnt iederen Woens dag- en Zaterdagmorgen. Het wordt uitgegeven dsor de N.V. Uitgeversmaatschappij „Onze Eilanden", Tel. Int. No. 15 Voorstraat Middelharnis. 5E JAARGANG. - N°. 19. WAT HENEN GING MAAR EEUWIG KEERT Und doch; das Christkind kommt zur heil'gen Nacht Auf leisen Sohlen aucli zu dir gegangen, Es hat dir Kerzen ftir den Baum gebracht Und Engelshaar leïcht in sein Griin Geiiangen Ik. houd van het Kerstfeest. Of misschein juister: ik houd van den Kerstdag, omdat het is een dag van huise lijk geluk, van huiselijke intimiteit, van huiselijke wijding. limners: een feest moet men vieren, den Kerstdag moet men wijden. Zij verdraagt geen gegons van vroolijke stemmen, zij verdraagt geen schittering van fraaie toiletten, zij verdraagt geen ge schitter van flonkerend kristal, en zij ver draagt geen atmosfeer waar enkel vreug de heerscht maar waar de Kerstg eest verre blijft. Wie het Kerstfeest de herdenking van de geboorte van den Christus van Hem, van wien eens de Engelsche schrij ver Temple Thurston zoo treffend getuig de „één Christen slechts was waar en deze was een jood" hij ga voor zooverhem dien dag de banden van den huiselijken kring niet binden aan de huiselijken haard naar het eenige land waar deze dag wordt beschouwd en gevierd, ais een stil en hei lig feest bovenal hij trekke naar het Duitsche iand. Het is een vreemd verschijnsel ik zou willen schrijven een zoo zonderlinge „con tradictio in terminis dat de Duitsclier dikwerf van buiten zoo rauw zoo on beholpen, dit heilige feest op een zoo tref fende wijze te vieren weet. Toch is deze uiterlijke tegenstelling zeer begrijpelijk voor hem die het geluk heeft de Duitsche taal en meer nog de Duitsche litte ratuur een deel van zijn geestelijk eigen dom te mogen noemen. Uiterlijke onbeholpenheid en innerlijke sentimentaliteit zijn de polen waartus- schen zich het Duitsche leven in zijn men geling van bonte schakeeringen afspeelt. In dit zwaarbezochte land, dat toch den druk dezer droevige tijden ondervindt als geen ander, treft men alweder een zeer merkwaardige tegenstelling zoo heel reinigen die och laten wij onze eigen fout ruiterlijk bekennen dien dag, dat het licht des vredes in zijn oogen verblin dende schittering de wereld in zijn stra lenbundels omsloot met zich zeiven ont vluchten. Onevenwichtigheid en levensangst ;zie- daar twee factoren die de ware, de eenige kerststemming bij ons zoo dikwerf gron dig bederven en den dag die eene van Stilte en wijding moest wezen verleelij- ken tot eene van luidruchtig en schette rend „vreugdebetoon". Het is ontroerend en het is beangstigend tevens die geestelijke armoede, dat pij nigende zieleleed. De zulken ontbreken de wortels van het leven, het fundament van liet gebouw waarop wij ons leven hebben op te bou- j wen, het vertrouwen, het geloof op het1 goede, het beste in den mensch, dat een-' maal triomfeeren moet en ook eenmaal triomfeeren zal. Voor hèm, die de barnende golven van dezen beklemmenden tijd ten spijt, liet ge-1 loof in het goede, ongerept, ongeschonden en onbesmeurd heeft weten te bewaren, die het in het binnenste van zijn hart heeft verzorgd en gekoesterd als iets héél moois en iets heel kostbaars, aan welks stralen de warmte wij ons in de moeilijkste uren kunnen laven en verkwikken, voor hèm i3 de Kerstdag de heerlijkste dag des gan- schen jaars. Ik ben naar Duitschland gegaan en ik heb mij geschaamd en geërgerd over mijn eigen landgenoo.ten. En ik heb de Duit- scliers zoo volkomen begrepen, die lang zamerhand liet woord Hollander zijn gaan beschouwen als een equivalent, een syno niem, een gelijkluidend begrip van een kieschheid, een rauweling, een bruut. Ik heb mij geschaamd, Hollanders zich zelve den palm der wellevendheid te zien toekennen, Hollanders die wel leven, maar geen wellevendheid toonden te kennen; Hollanders, landgenooten, schreeuwerige, lawaaierige, druk gesticuleerende geld- protsen, die de Hollandschen naam wil- iens en wetens, bewust en opzettelijk a raison van zooveel koude en wie weet op welke wijze verdiende guldens te grab bel smeten. En ik heb mij tenslotte bedroefd, land genooten te ontmoeten, die den Kerst dag den Duitschen feestdag bij uitne mendheid niet beter wisten te benutten dan den „Weihnachtsavond" te misbrui ken als een welkome gelegenheid tot uit spattingen en vreugde-excessen die slechts bij machte waren te bewijzen hoe zeer een beklagenswaardig gemis aan de meest elementaire begrippen van het sa-„ voir vivre" hun materieel gewin tot niets i min of meer dan een onuitwischbare vlek voor ouzen eertijds gaarne gehoorden en ook uitgesproken Hollandschen naam heeft gemaakt. De vreemdeling die het nog altijd even heerlijke, even imposante, even-je-zoo- heelemaai-in-besIag-en-„Anspruch" ne mende Berlijn binnenkomt, merkt niet onder welk een intens zwaren druk de hui dige Duitsclier leeft. De grootste armoede schuilt niet op de nog altijd levendige straten, ze drentelt niet op de breede Un- ter den Linden" ze flaneert niet in de roezige „Friedrichs" - of „Wilhelmstrasze" waar het lichte leven zoemt en gonst als bijen in edn bijenkorf. Ze houdt zich schuil gelijk bij ons, ge lijk overal in de voor nieuwsgierige blikken beschermende huizen, ze schaamt zicli te toonen den „struggle for live" FEUILLETON. VAN E. WERNER. Geautoriseerde uitgave van D. BOLLE). 23) De arbeiders groetten eerbiedig hun jongen meester en diens aanstaande vrouw, wie aller blik ken bewonderend volgden. Cecilia's schoonheid viel zelfs hen in het oog; alleen Egbert Runeck scheen volslagen ongevoelig daarvoor te zijn. Hij voerde hen rond en toonde hen al de bij zonderheden van de ontworpen waterleiding aan, maar tegenover freule van Wildenrod was hij even stijf en afgemeten als vroeger en wendde zich meestal tot Erik, aan wien hij, wel is waar, geen bijzonder vveetgierigen toehoorder had. De jonge erfgenaam legde slechts een zeer matige en half gedwongen belangstelling aan den dag bij al deze zaken, die hem toch in de eerste plaats aangingen. ,.'t ïs ongeloofelijk, zoover als gij 't in die enkele weken ai gebracht hebt," zeide hij eindelijk met oprechte bewondering. „Dat zou iets voor mijn aanstaanden zwager zijn, die zich nu den geheelen dag in de fabrieken te Odensberg ophoudt en letter lijk papa's assistent is geworden. Ik had nooit ge dacht, dat Oscar zoo'n hartstochtelijk liefhebber van zulke dingen was." Runeck antwoordde niet, maar vertrok den mond bij deze laatste woorden tot een minachten den glimlach. Erik merkte dit niet en ging onge dwongen voort: „Nog iets, Egbert! Wij deden on langs een uitstapje naar het gebergte, en toen meenden eenigen van het gezelschap te zjen, dat het groote kruis op den Albenstein aan het ver zakken is. Papa verlangt, dat hiernaar terstond onderzocht zai worden, eer er soms een ongeluk gebeurt. Hebt ge hier iemand onder je werkvolk, die het waagstuk durft ondernemen?" „Ja," stemde Runeck toe, ,,'t zou gevaarlijk kunnen worden ais dat zware kruis eens van die hoogc rots naar beneden kwam. De rijweg loopt juist daaronder langs. Ik zal 't eerstdaags zelf gaan nazien." „Op dien Albenstein?" vroeg Cecilia, opmerk zaam geworden. „Men zegt immers, dat hij niet te genaken is." „Voor gewone menschenkinderen zeker niet," antwoordde Erik schertsend. „Men moet Egbert Runeck heeten om zulk een wandeling over onze gevaarlijkste rots te ondernemen. Ik geloof, dat hij ai wel drie- of viermaal op dat hoogste punt is geweest." „Ik kan goed bergen klimmen," zeide Egbert eenvoudig. „Als jongen heb ik altijd over alle rotsen en klippen in den omtrek rondgezworven en die kunst verleert men niet weer. En ongenaak baar is de Albenstein niet; als men geen last van duizelingen heeft en de noodfge koelbloedigheid bezit, kan men er best overheen." „Zeg dat in 's hemels naam toch niet!" riep Erik lachend, maar toch met zekere onrust. „Ce cilia kon anders nog eens op het vermetele denk beeld terugkomen, waarmee zij mij onlangs zoo verschrikte. Zij wilde volstrekt dien Albenstein op." Runeck scheen dezen inval ook ongehoord te die vroeger niet veel anders was als een ijdele klank. Zij tracht het leven dat langzamerhand geen leven meer is te leven in doffe gelatenheid en koele be rusting en houdt zich verre van het brui sen en schuimen der wereldstad. Maar dezen gansch bijzonderen dag was er schier geen woning of achter de ruiten flikkerden de lichtjes van den denneboom, den mooien, groenenden dennebqom, door de natuur getooid met de eeuwige kleur der eeuwige hoop. Een schoon symbool op dezen schoonen dag voor hèm die het leven recht in de oogen kijken druft en den blik niet in bange twijfelzucht en laffe zelfmisleiding afwendt van de harde realiteit. En zij 'kwamen van heinde en verre de koopers, al was 1000 of soms zelfs ook wel 's 2000 mark voor menigeen 'n som die hij anders niet dan na nauwgezet wik ken en wegen voor het allernoodzakelijk ste zoude hebben besteed. En den zwaren last torsende op de ge bogen schouders, stelden zij den boom thuis in het feestvertrek op, dat voor deze gelegenheid met een simpel takje sparre- groen, 'n verleidelijk stukje mistletoe, een gedempt lamplicht en 'n flikkerend vuur tje tot een kleinen tempel van vrede en tevredenheid was gemaakt. En naast den boom zetten zij een tafel, belegd met kleine geschenken, en zij kwa men allen te samen, meester en meesteres, knecht en maagd, jong en oud, arm en rijk. Omdat het immers dei^geboortedag gold van Hem, voor wie*wij allen gelijk heeten te zijn? Ook in de rijke restaurants in het weel derige Westen flonkerden de lichtjes, even goed als zij flikkerden in de kleine lokalen van de andere deelen der wereldstad. In de eerste klonk vroolijke muziek, daar klankten de keieken, daar schertste emn en lachte men, daar danste men en dacht men aan alles, wat het leven aan vreugde slechts bood. En misschien ging er ook wel eens een enkele gedachte naar den Christus uit. Ik was dien avond in een der ontelbaar kleine lokalen en sloeg met mijn vrouw vanuit een verborgen boekje de moeizame pogingen gade, de hoogste lichtjes van een heel klein, bescheiden boompje dat toch zeker ook nog een 1000 Mark had ge kost tot lichtend leven te wekken. En toen eindelijk de boom tintelde in 't licht van tientallen vriendelijke vlamme tjes, schaarde 't gansclie gezin zich om 't symbool der stralende hoop en zongen zij heel ernstig dat oude, maar nimmer verouderende lied: „Stille Nacht Heilige Nacht" De weinige gasten waren stilletjes op gestaan en, ook wij beiden hadden ons tus- sclien de luisterenden geschaard. Tot wij bemerkten, dat het gemis van een pianist wel heel pijnlijk werd gevoeld. Onderzoekend rustte de vragende blik ken van den eigenaar op zijn zwijgende gasten. Totdat hij mij in schuchter Engelsch vefzocht het lied te willen spelen. Helaasik moest hem teleurstellen. Maar mijn vrouw heeft op de piano aan dezen lioogen wensch voldaan. „Gute Hollander" hoorden wij hem zeg gen. Alsof het lied van den Christus aan eenig land gebonden is. Het heerlijke lied der dienende liefde is immers van alle tijden en alle volken? Al hebben maar helaas zoo bitter wei nigen het verstaan. Vrede op aarde, in de menschen een wel behagen! Onwillekeurig gingen mijn gedachten terug naar den tijd nu eenige maanden geleden toen ik voor een onzer groote bladen in den Balkan zwierf. Het was in het uitgestorven Fiume, op een stikdonkeren nacht, toen de wind vlagen huilden door de menschen-leege straten en de regen kletterde tegen de donkere huizenblokken. Voor het Madonnabeeld van een groote kerk, dat door een walmend lampje, met grillige schaduwen werd verlciht, lag een jong fascist geknield. Door zijn woelende vingers ritselde de rozenkrans en zijn lispelende lippen pre velden een gebed. In den stormachtigen nacht alleen met de Heilige Maagd en zijn innigste gedach ten. Wat hij bad, verstond ik niet. Maar het was mij als bad hij wat daar stond in gulden letters als een gulden be lofte: „P a x h o m i n i b u s b o n a e v o- 1 u n t a t i s". „Vrede den menschen van g o e d e n w i 11 e." Vangoedenwille... Van Swinderen. Ingezonden Mededeelingr vinden en zag de jonge dame vragend en verwon derd aan, die op overmoedigen toon antwoordde: „Nu ja, ik wilde eens daar boven bij dat kruis staan, op die duizelingwekkende hoogte, aan den rand van dien stcilen afgrond. Dat moet een grieze lige, maar toch prettige gewaarwording zijn! Erik ijst zeker al, als hij daaraan denkt!" „Cecilia, ge pijnigt mij met op die manier te schertsen!" „Denkt ge dat ik scherts? En als ik 't nu eens in allen ernst bedoelde zoudt ge met mij meegaan?" „Ik?" De jonge man trok een gezicht, alsof hem geboden werd van de bewuste klip af te springen. Een medelijdend, half minachtend glimlachje speelde zijne aanstaande om de lippen; nauwelijks merkbaar haalde zij de schouders op. „Nu, wees maar niet bang! Zulk een bewijs van je liefde zou ik niet eischen ik z;ou alleen gaan." „Cecilia, ik smeek je in 's hemels naam riep Erik thans, werkelijk verschrikt; maar Egbert viel hem kalm en bedaard in de rede: „In dat opzicht behoeft gij je niet bezorgd te maken. Dat is geen weg voor verwende dames. Freule van Wildenrod zal 't niet licht probeeren, en deed ze dit al, dan zou ze na vijf minuten wel omkeeren." Cecilia wierp het hoofd in den nek en een flikke ring verscheen in haar oogen, terwijl zij met iets zonderlings in haar toon vroeg: „Weet ge dat zoo zeker, mijnheer Runeck?" „Ja, freule, want ik ken den Albenstein." „Maar mij kent ge niet." „Misschien beter dan ge denkt!" Dit antwoord scheen Cecilia te verbazen; maar nu ontmoette zij de oogen van haar aanstaande Voor het eiland Goeree en Overflakkee: voor H.H. Winkeliers verkrijgbaar bij: G. JOPPE - SOMMELSDIJK. HAAGSCHE BRIEYEN. De staking der typografen in den Haag is er een, die nogal ingrijpt in liet rustige leventje van den burger. Dat wil zeggen: ze zou er diep ingrijpen, als er niet zoo buitengewoon ener giek door de verschillende gedupeerde kran en barstte in lachen uit. „Kijk toch niet zoo wanhopig, Erik! Alles is immers maar gekheid! Ik denk niet aan den Alben stein en zijn halsbrekende klippen. Hoe laat men die rotsgevaarten eigenlijk springen, mijnheer Runeck?" Erik haalde bij deze wending van het gesprek verruimd adem. Hij was al gewend, dat zijne ver- goode aanstaande hem met allerlei luimen en in vallen plaagde, die nooit van blijvenden aard en ook nooit ernstig gemeend waren. Zoo wendde hij zich dus gerustgesteld tot den onderopzichter, die in de nabijheid stond, en blijkbaar wachtte om aangesproken te worden. De oude Mertens was al bij den vader van den tegenwoordigen heer en meester in dienst geweest en had nu het gemakkelijk en voordeelig baantje van hoofdopzichter bij de werkzaamheden te Radcfeld gekregen. Erik, die hem van kind af had gekend, richtte vriendelijk het woord tot hem, vroeg belangstellend naar zijn gezin en wendde zich vervolgens ook tot de andere arbei ders in de nabijheid. Wie hem zoo onder het werk volk zag staan met zijn gebogen houding, ingeval len gelaat en half beschroomd voorkomen, zou hem nooit voor den toekomstige» eigenaar en meester van Odensberg hebben aangezien. Zoo goed als alles ontbrak hem daarvoor. Misschien kreeg ook freule van Wildenrod dezen indruk van hem, daar zij de fijne wenkbrauwen min of meer ongeduldig samentrok en haar blik vervolgens langzaam naar den jongen ingenieur liet afdwalen, die vóór haar stond. Zij had hem tot dusver nog slechts in zijn zwarten rok gezien, maar nu droeg hij een kort jasje van grijs laken en hooge kaplaarzen om wind en weer te trotsee- tendirecties was opgetreden, om de gevolgen voor de abonnés der dagbladen zoo weinig mogelijk te laten merken. Het is een bewonderenswaardige prestatie, die deze week werd geleverd door de diverse bladen. Ge moet zoo'n staking vooral niet van gering belang achten. Daar is een bedrijf, dat geheel en al berekend is op nauwkeurigheid en regel maat. Als de eerste editie, de posteditie van een dagblad, vijf minuten te laat aan den vas ten trein komt, beteekent dat voor den abon- né, dat hij zijn krantje een paar uur later ont vangt; dat vindt niemand prettig, en als het twee of drie maal gebeurt, volgt meestal spoe dig een bedankje. Men kan immers elders te kust en te keur terecht. En ook de stadseditie dient stipt op tijd klaar te zijn. Geen minuut vroeger dan noodig is, want dat zou gaan ten koste van actueel nieuws, dat soms op het laatste moment nog binnenloopt op de redac tie; geen minuut ook te Iaat, want dan ont vangt bijvoorbeeld meneer, die om zeven uur de deur uit moet, zijn krant niet meer zoo vroeg, dat hij haar nog vlug even kan door vliegen, en hij verlaat zijn huis zonder kennis van wat er dien dag gebeurde. Hij is niet op de hoogte van wat er ter beurze plaats had, het kan hem zoowaar heel wat geld kosten. Heel het proces van redigeeren, schrijven, ordenen op de redactie, zetten, gieten, corri- geeren, opmaken op de zetterij, stypen en drukken op de drukkerij, aftellen en uitzenden op de expeditie, het is alles een werk van precies-zijn, werk op de klok, want als er in de machinerie maar iets hapert, is het onver mijdelijk gevolg, dat alle abonné's klagen. Vol komen terecht trouwens. Ieder, die ervoor be taalt, heeft recht op goede waar. En daar haperde nu Dinsdag opeens vrijwel alles. Door de typografenstaking. Men kent vermoedelijk de kwestie. Eenige jaren geleden is door de arbeidersorganisatie in het drukkersbedrijf met de vereeniging van patroons een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten, waarbij de loonen werden vastgesteld. Tegen 1 Januari 1923 nu, den datum waarop het contract afliep, was een nieuwe overeen komst ontworpen, door de patroons aanvaard, eerst ook door het bestuur van de werknemers organisaties, waarvan vooral de Algemeene Nederlandsche Typografenbond een groot aan tal arbeiders omvat, goedgekeurd, maar daar na door een betrekkelijk geringe meerderheid der leden bij referendum verworpen. De pa troons hielden zich aan de afspraak, wilden het nieuwe loon ongeveer 6 a 10 procent lager dan het oude loon, en bovendien per week 48 uur werken in plaats van 45 uur) laten ingaan, maar op verschillende drukkerijen en in ver schillende plaatsen gingen de arbeiders in sta king. Waarom, als het dan zoo onbillijke was, wat was voorgesteld, het dan niet overal on billijk was, en men in sommige steden het con tract wel aanvaardde, in andere daarentegen niet, zal wel altijd een raadsel blijven. Er zit weinig systeem en weinig eenheid in de heele beweging. Men voelt, tot welke onbillijke dingen deze willekeur aanleiding geeft. TelegraafRotter dammer en Handelsblad ondervinden al heel weinig nadeel van de staking, terwijl speciaal in den Haag Het Vaderland en De Avond post tot de ergst gedupeerden behooren. Want ook de meest Christelijke en Katholieken doen niet mee aan actie, maar bleven werken. Wie van nabij den Dinsdagmorgen heeft meegemaakt, zal vermoedelijk nooit vergeten ren, en die eenvoudige kleeding stond hem on eindig beter. Zij was in overeenstemming met zijn fiere, krachtige gestalte; op zijn eigen terrein, als het ware, kwam zijne persoonlijkheid op het voor- deeligst uit. Met den eersten blik kon men hem aanzien, dat hij en niemand anders hier te bevelen had en dat hij die kunst grondig verstond; de zwakke gestalte van den vriend zijner jeugd ver zonk bij de zijne in het niet. Met een lichte buiging noodigde hij freule van Wildenrod hem naar de plek te volgen, waar men de rots had laten sprin gen, en gaf haar vervolgens een uitvoerige beschrij ving hiervan, zooals zij hem had verzocht. Terwijl hij haar de reeds aangelegde mijn in het nog staande gedeelte van den rotswand liet zien en nader toelichtte, had hij ooren noch oogen voor iets anders, zelfs niet voor zijn schoone gezellin, die nu glimlachend zeide: „Wij hebben het springen van de rots straks uit de verte gezien't maakte een prachtig effect. Gij stondt daar op de hoogte als de berggeest in levende lijve met al die anderen als kobolden aan uwe voeten Ge hieft de hand op en met dof gerommel scheurde het aardrijk en vielen de rotsen in puin compleet een tooneel uit een sprookje!" „Kent ge dan de sagen en legenden van onze bergen?" vroeg Egbert onverschillig. „Dat had ik niet gedacht." „Dat heb ik aan Maja te danken. Zij heeft mij in die sprookjeswereld ingewijd en ik verdenk haar sterk, dat zij nog in vollen ernst daaraan ge looft. Maja is soms nog een echt kind." (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Onze Eilanden | 1923 | | pagina 1