G
jtens Cacao
tank
Tandarts Regensburg,
;est „Onze Eilanden."
een nette dienstbode,
Tandarts KROS
Donderdag,
YTUDSCHRffT
I2-1
)E.
Hypotheken en Credieten.
WOENSDAG
10 JANUARI 1923
VRIJE BAAN.
OUDE TONGE.
oren: Pieter, z. v. Adrianus Koppenaal
Hartog. Matthens, z. v. Simon Kanters
de Raat. Anthonij Wilhelmus, z. v. Wil-
s Johannes de Boed en H. van der Hei-
Johannes, z. v. Johannes van Etten en
n Es.
mwd: Johannes Jacob Vogel, j.m. 28 j.
nnetje Kievit, j.d. 27 j. Johannes jochems
26 j. en Dingena de Waal, j.d. 25 j.
erleden: Marinus van der Veer, 81 j.,
van Adriaantje Knape. Anthonij Wil
is de Boed, 2 dagen, z. v. W. J. de Boed
v. d. Heiden.
STAD AAN 'T HARINGVLIET,
boren: Jan, z. v. Adrianus Melaard en
i Suzanna Hobbel. Floor, z. v. Dirk Saar-
:n Jannetje van Biert. Marinus Abraham,
Adriaan van Drnningen en Anna Elisa-
Ghijsels. Johannis, z. v. Johannis Melaard
ietertje Menheer. Lena Maria, d. v. Aren
ngswoud en Leentje Wittekoek. Maatje,
Jan Leendert Timmer en Sientje Donker-
ierleden: Jan Trommel, 78 j., echtgenoot
Cornelia Bom. Maria Liefbroer, 82 j., wed.
Gerrit van Wageningen.
BRIELLE, van 22 tot 29 Dec.
:boren: Willem Frederik, z. v. J. Garde
en H. Mozer. Johanna Maria, d. v. A. v.
teen en J. P. Jansen.
•erleden: Maria Ghislain, 93 j. weduwe Ch.
inemann.
N1EUWENHOORN.
iboren: Catharina Petronella Joanna, d. v.
Kwanten en E. M. Slok. Willem, z. v.
choon en J. Doolaar. Levenloos kind van
loutkan en L. Kramer.
>t
el
is
Wegens huwelijk, zoo spoedig
mogelijk gevraagd,
niet beneden 18 jaar. 3-1
Brieven aan H. KIEVIT,
Spekslager, Oude Tonge.
koud voortaan niet Zaterdags
Zitdag maar iederen
in Hotel Meijer te Middelharnis.
'•Mógezin. vindt men:
)DEL-FABRIKAAT
BRUIN ET1KJ5T
KILO-BUS f li25
EN
4TRRES9ANT MAANDBLAD
ig van 1 etiket (ol bon) van
-merk of 1 etiket (of bon)
bruin-merk, wordt U het
ummer gratis toegezonden
LFF,
■aagt
iltieve
dnge
van
lari
aars.
IR.
Laan van Meerdervoort 180, Den Haag.
TELL. 3943,
zal den eersten Woensdag van
iedere maand in het Hófel Zaaifer te
MIDDELHARNIS te consulteeren zjjn
voor alle mondziekten en kunsttanden
enz. van 12 uur tot hall vier.
C. B. EPKER, Mmini*tratour, Gelderschekade 27 A
(Beursplein) ROTTERDAM en OttoweglO, HEELSUM,
belast zich met het bozorgen van
Hypotheken en Credieten.
Momentaal Kapitalen beschikbaar.
Prijs per kwartaal.
Losse nummers
f I-
f 0,07'
Advertentiën v. 1—6 regels f 1,20
Elke regel meerf 0,20
Bij contract aanzienlijk korting.
Dienstiuinbieiliiigeu en Dionstnonvragoii
f 1,per plaatsing tot een maximum
yau 10 regels; elke regel meer 15 cent.
Dit blad verschijnt iederen Woens
dag- en Zaterdagmorgen. Het wordt
uitgegeven dsor de
N.V. Uitgeversmaatschappij
„Onze Eilanden", Tel. Int. No. 15
Voorstraat Middelharnis.
5E JAARGANG. - N°. 19.
WAT HENEN GING MAAR EEUWIG
KEERT
Und doch; das Christkind kommt zur
heil'gen Nacht
Auf leisen Sohlen aucli zu dir gegangen,
Es hat dir Kerzen ftir den Baum gebracht
Und Engelshaar leïcht in sein Griin
Geiiangen
Ik. houd van het Kerstfeest.
Of misschein juister: ik houd van den
Kerstdag, omdat het is een dag van huise
lijk geluk, van huiselijke intimiteit, van
huiselijke wijding.
limners: een feest moet men vieren, den
Kerstdag moet men wijden.
Zij verdraagt geen gegons van vroolijke
stemmen, zij verdraagt geen schittering
van fraaie toiletten, zij verdraagt geen ge
schitter van flonkerend kristal, en zij ver
draagt geen atmosfeer waar enkel vreug
de heerscht maar waar de Kerstg eest
verre blijft.
Wie het Kerstfeest de herdenking
van de geboorte van den Christus van
Hem, van wien eens de Engelsche schrij
ver Temple Thurston zoo treffend getuig
de „één Christen slechts was waar en deze
was een jood" hij ga voor zooverhem
dien dag de banden van den huiselijken
kring niet binden aan de huiselijken haard
naar het eenige land waar deze dag wordt
beschouwd en gevierd, ais een stil en hei
lig feest bovenal hij trekke naar het
Duitsche iand.
Het is een vreemd verschijnsel ik zou
willen schrijven een zoo zonderlinge „con
tradictio in terminis dat de Duitsclier
dikwerf van buiten zoo rauw zoo on
beholpen, dit heilige feest op een zoo tref
fende wijze te vieren weet. Toch is deze
uiterlijke tegenstelling zeer begrijpelijk
voor hem die het geluk heeft de Duitsche
taal en meer nog de Duitsche litte
ratuur een deel van zijn geestelijk eigen
dom te mogen noemen.
Uiterlijke onbeholpenheid en innerlijke
sentimentaliteit zijn de polen waartus-
schen zich het Duitsche leven in zijn men
geling van bonte schakeeringen afspeelt.
In dit zwaarbezochte land, dat toch den
druk dezer droevige tijden ondervindt als
geen ander, treft men alweder een zeer
merkwaardige tegenstelling zoo heel
reinigen die och laten wij onze eigen
fout ruiterlijk bekennen dien dag, dat
het licht des vredes in zijn oogen verblin
dende schittering de wereld in zijn stra
lenbundels omsloot met zich zeiven ont
vluchten.
Onevenwichtigheid en levensangst ;zie-
daar twee factoren die de ware, de eenige
kerststemming bij ons zoo dikwerf gron
dig bederven en den dag die eene van
Stilte en wijding moest wezen verleelij-
ken tot eene van luidruchtig en schette
rend „vreugdebetoon".
Het is ontroerend en het is beangstigend
tevens die geestelijke armoede, dat pij
nigende zieleleed.
De zulken ontbreken de wortels van het
leven, het fundament van liet gebouw
waarop wij ons leven hebben op te bou- j
wen, het vertrouwen, het geloof op het1
goede, het beste in den mensch, dat een-'
maal triomfeeren moet en ook eenmaal
triomfeeren zal.
Voor hèm, die de barnende golven van
dezen beklemmenden tijd ten spijt, liet ge-1
loof in het goede, ongerept, ongeschonden
en onbesmeurd heeft weten te bewaren,
die het in het binnenste van zijn hart heeft
verzorgd en gekoesterd als iets héél moois
en iets heel kostbaars, aan welks stralen
de warmte wij ons in de moeilijkste uren
kunnen laven en verkwikken, voor hèm i3
de Kerstdag de heerlijkste dag des gan-
schen jaars.
Ik ben naar Duitschland gegaan en ik
heb mij geschaamd en geërgerd over mijn
eigen landgenoo.ten. En ik heb de Duit-
scliers zoo volkomen begrepen, die lang
zamerhand liet woord Hollander zijn gaan
beschouwen als een equivalent, een syno
niem, een gelijkluidend begrip van een
kieschheid, een rauweling, een bruut.
Ik heb mij geschaamd, Hollanders zich
zelve den palm der wellevendheid te zien
toekennen, Hollanders die wel leven, maar
geen wellevendheid toonden te kennen;
Hollanders, landgenooten, schreeuwerige,
lawaaierige, druk gesticuleerende geld-
protsen, die de Hollandschen naam wil-
iens en wetens, bewust en opzettelijk
a raison van zooveel koude en wie weet
op welke wijze verdiende guldens te grab
bel smeten.
En ik heb mij tenslotte bedroefd, land
genooten te ontmoeten, die den Kerst
dag den Duitschen feestdag bij uitne
mendheid niet beter wisten te benutten
dan den „Weihnachtsavond" te misbrui
ken als een welkome gelegenheid tot uit
spattingen en vreugde-excessen die
slechts bij machte waren te bewijzen hoe
zeer een beklagenswaardig gemis aan de
meest elementaire begrippen van het sa-„
voir vivre" hun materieel gewin tot niets
i min of meer dan een onuitwischbare vlek
voor ouzen eertijds gaarne gehoorden en
ook uitgesproken Hollandschen naam
heeft gemaakt.
De vreemdeling die het nog altijd even
heerlijke, even imposante, even-je-zoo-
heelemaai-in-besIag-en-„Anspruch" ne
mende Berlijn binnenkomt, merkt niet
onder welk een intens zwaren druk de hui
dige Duitsclier leeft. De grootste armoede
schuilt niet op de nog altijd levendige
straten, ze drentelt niet op de breede Un-
ter den Linden" ze flaneert niet in de
roezige „Friedrichs" - of „Wilhelmstrasze"
waar het lichte leven zoemt en gonst als
bijen in edn bijenkorf.
Ze houdt zich schuil gelijk bij ons, ge
lijk overal in de voor nieuwsgierige
blikken beschermende huizen, ze schaamt
zicli te toonen den „struggle for live"
FEUILLETON.
VAN
E. WERNER.
Geautoriseerde uitgave van D. BOLLE).
23)
De arbeiders groetten eerbiedig hun jongen
meester en diens aanstaande vrouw, wie aller blik
ken bewonderend volgden. Cecilia's schoonheid
viel zelfs hen in het oog; alleen Egbert Runeck
scheen volslagen ongevoelig daarvoor te zijn.
Hij voerde hen rond en toonde hen al de bij
zonderheden van de ontworpen waterleiding aan,
maar tegenover freule van Wildenrod was hij even
stijf en afgemeten als vroeger en wendde zich
meestal tot Erik, aan wien hij, wel is waar, geen
bijzonder vveetgierigen toehoorder had. De jonge
erfgenaam legde slechts een zeer matige en half
gedwongen belangstelling aan den dag bij al deze
zaken, die hem toch in de eerste plaats aangingen.
,.'t ïs ongeloofelijk, zoover als gij 't in die enkele
weken ai gebracht hebt," zeide hij eindelijk met
oprechte bewondering. „Dat zou iets voor mijn
aanstaanden zwager zijn, die zich nu den geheelen
dag in de fabrieken te Odensberg ophoudt en letter
lijk papa's assistent is geworden. Ik had nooit ge
dacht, dat Oscar zoo'n hartstochtelijk liefhebber
van zulke dingen was."
Runeck antwoordde niet, maar vertrok den
mond bij deze laatste woorden tot een minachten
den glimlach. Erik merkte dit niet en ging onge
dwongen voort: „Nog iets, Egbert! Wij deden on
langs een uitstapje naar het gebergte, en toen
meenden eenigen van het gezelschap te zjen, dat
het groote kruis op den Albenstein aan het ver
zakken is. Papa verlangt, dat hiernaar terstond
onderzocht zai worden, eer er soms een ongeluk
gebeurt. Hebt ge hier iemand onder je werkvolk,
die het waagstuk durft ondernemen?"
„Ja," stemde Runeck toe, ,,'t zou gevaarlijk
kunnen worden ais dat zware kruis eens van die
hoogc rots naar beneden kwam. De rijweg loopt
juist daaronder langs. Ik zal 't eerstdaags zelf gaan
nazien."
„Op dien Albenstein?" vroeg Cecilia, opmerk
zaam geworden. „Men zegt immers, dat hij niet
te genaken is."
„Voor gewone menschenkinderen zeker niet,"
antwoordde Erik schertsend. „Men moet Egbert
Runeck heeten om zulk een wandeling over onze
gevaarlijkste rots te ondernemen. Ik geloof, dat
hij ai wel drie- of viermaal op dat hoogste punt is
geweest."
„Ik kan goed bergen klimmen," zeide Egbert
eenvoudig. „Als jongen heb ik altijd over alle
rotsen en klippen in den omtrek rondgezworven
en die kunst verleert men niet weer. En ongenaak
baar is de Albenstein niet; als men geen last van
duizelingen heeft en de noodfge koelbloedigheid
bezit, kan men er best overheen."
„Zeg dat in 's hemels naam toch niet!" riep
Erik lachend, maar toch met zekere onrust. „Ce
cilia kon anders nog eens op het vermetele denk
beeld terugkomen, waarmee zij mij onlangs zoo
verschrikte. Zij wilde volstrekt dien Albenstein
op."
Runeck scheen dezen inval ook ongehoord te
die vroeger niet veel anders was als een
ijdele klank. Zij tracht het leven dat
langzamerhand geen leven meer is te
leven in doffe gelatenheid en koele be
rusting en houdt zich verre van het brui
sen en schuimen der wereldstad.
Maar dezen gansch bijzonderen dag was
er schier geen woning of achter de ruiten
flikkerden de lichtjes van den denneboom,
den mooien, groenenden dennebqom, door
de natuur getooid met de eeuwige kleur
der eeuwige hoop.
Een schoon symbool op dezen schoonen
dag voor hèm die het leven recht in de
oogen kijken druft en den blik niet in
bange twijfelzucht en laffe zelfmisleiding
afwendt van de harde realiteit.
En zij 'kwamen van heinde en verre de
koopers, al was 1000 of soms zelfs ook
wel 's 2000 mark voor menigeen 'n som
die hij anders niet dan na nauwgezet wik
ken en wegen voor het allernoodzakelijk
ste zoude hebben besteed.
En den zwaren last torsende op de ge
bogen schouders, stelden zij den boom
thuis in het feestvertrek op, dat voor deze
gelegenheid met een simpel takje sparre-
groen, 'n verleidelijk stukje mistletoe, een
gedempt lamplicht en 'n flikkerend vuur
tje tot een kleinen tempel van vrede en
tevredenheid was gemaakt.
En naast den boom zetten zij een tafel,
belegd met kleine geschenken, en zij kwa
men allen te samen, meester en meesteres,
knecht en maagd, jong en oud, arm en rijk.
Omdat het immers dei^geboortedag
gold van Hem, voor wie*wij allen gelijk
heeten te zijn?
Ook in de rijke restaurants in het weel
derige Westen flonkerden de lichtjes, even
goed als zij flikkerden in de kleine lokalen
van de andere deelen der wereldstad. In
de eerste klonk vroolijke muziek, daar
klankten de keieken, daar schertste emn
en lachte men, daar danste men en dacht
men aan alles, wat het leven aan vreugde
slechts bood.
En misschien ging er ook wel eens een
enkele gedachte naar den Christus uit.
Ik was dien avond in een der ontelbaar
kleine lokalen en sloeg met mijn vrouw
vanuit een verborgen boekje de moeizame
pogingen gade, de hoogste lichtjes van
een heel klein, bescheiden boompje dat
toch zeker ook nog een 1000 Mark had ge
kost tot lichtend leven te wekken.
En toen eindelijk de boom tintelde in 't
licht van tientallen vriendelijke vlamme
tjes, schaarde 't gansclie gezin zich om 't
symbool der stralende hoop en zongen zij
heel ernstig dat oude, maar nimmer
verouderende lied:
„Stille Nacht Heilige Nacht"
De weinige gasten waren stilletjes op
gestaan en, ook wij beiden hadden ons tus-
sclien de luisterenden geschaard.
Tot wij bemerkten, dat het gemis van
een pianist wel heel pijnlijk werd gevoeld.
Onderzoekend rustte de vragende blik
ken van den eigenaar op zijn zwijgende
gasten.
Totdat hij mij in schuchter Engelsch
vefzocht het lied te willen spelen.
Helaasik moest hem teleurstellen.
Maar mijn vrouw heeft op de piano aan
dezen lioogen wensch voldaan.
„Gute Hollander" hoorden wij hem zeg
gen.
Alsof het lied van den Christus aan
eenig land gebonden is.
Het heerlijke lied der dienende liefde is
immers van alle tijden en alle volken?
Al hebben maar helaas zoo bitter wei
nigen het verstaan.
Vrede op aarde, in de menschen een wel
behagen!
Onwillekeurig gingen mijn gedachten
terug naar den tijd nu eenige maanden
geleden toen ik voor een onzer groote
bladen in den Balkan zwierf.
Het was in het uitgestorven Fiume, op
een stikdonkeren nacht, toen de wind
vlagen huilden door de menschen-leege
straten en de regen kletterde tegen de
donkere huizenblokken.
Voor het Madonnabeeld van een groote
kerk, dat door een walmend lampje, met
grillige schaduwen werd verlciht, lag een
jong fascist geknield.
Door zijn woelende vingers ritselde de
rozenkrans en zijn lispelende lippen pre
velden een gebed.
In den stormachtigen nacht alleen met
de Heilige Maagd en zijn innigste gedach
ten.
Wat hij bad, verstond ik niet.
Maar het was mij als bad hij wat daar
stond in gulden letters als een gulden be
lofte:
„P a x h o m i n i b u s b o n a e v o-
1 u n t a t i s".
„Vrede den menschen van
g o e d e n w i 11 e."
Vangoedenwille...
Van Swinderen.
Ingezonden Mededeelingr
vinden en zag de jonge dame vragend en verwon
derd aan, die op overmoedigen toon antwoordde:
„Nu ja, ik wilde eens daar boven bij dat kruis
staan, op die duizelingwekkende hoogte, aan den
rand van dien stcilen afgrond. Dat moet een grieze
lige, maar toch prettige gewaarwording zijn! Erik
ijst zeker al, als hij daaraan denkt!"
„Cecilia, ge pijnigt mij met op die manier te
schertsen!"
„Denkt ge dat ik scherts? En als ik 't nu
eens in allen ernst bedoelde zoudt ge met mij
meegaan?"
„Ik?" De jonge man trok een gezicht, alsof hem
geboden werd van de bewuste klip af te springen.
Een medelijdend, half minachtend glimlachje
speelde zijne aanstaande om de lippen; nauwelijks
merkbaar haalde zij de schouders op.
„Nu, wees maar niet bang! Zulk een bewijs van
je liefde zou ik niet eischen ik z;ou alleen gaan."
„Cecilia, ik smeek je in 's hemels naam
riep Erik thans, werkelijk verschrikt; maar Egbert
viel hem kalm en bedaard in de rede:
„In dat opzicht behoeft gij je niet bezorgd te
maken. Dat is geen weg voor verwende dames.
Freule van Wildenrod zal 't niet licht probeeren,
en deed ze dit al, dan zou ze na vijf minuten wel
omkeeren."
Cecilia wierp het hoofd in den nek en een flikke
ring verscheen in haar oogen, terwijl zij met iets
zonderlings in haar toon vroeg:
„Weet ge dat zoo zeker, mijnheer Runeck?"
„Ja, freule, want ik ken den Albenstein."
„Maar mij kent ge niet."
„Misschien beter dan ge denkt!"
Dit antwoord scheen Cecilia te verbazen; maar
nu ontmoette zij de oogen van haar aanstaande
Voor het eiland Goeree en Overflakkee:
voor H.H. Winkeliers verkrijgbaar bij:
G. JOPPE - SOMMELSDIJK.
HAAGSCHE BRIEYEN.
De staking der typografen in den Haag is er
een, die nogal ingrijpt in liet rustige leventje
van den burger. Dat wil zeggen: ze zou er diep
ingrijpen, als er niet zoo buitengewoon ener
giek door de verschillende gedupeerde kran
en barstte in lachen uit.
„Kijk toch niet zoo wanhopig, Erik! Alles is
immers maar gekheid! Ik denk niet aan den Alben
stein en zijn halsbrekende klippen. Hoe laat
men die rotsgevaarten eigenlijk springen, mijnheer
Runeck?"
Erik haalde bij deze wending van het gesprek
verruimd adem. Hij was al gewend, dat zijne ver-
goode aanstaande hem met allerlei luimen en in
vallen plaagde, die nooit van blijvenden aard en
ook nooit ernstig gemeend waren. Zoo wendde hij
zich dus gerustgesteld tot den onderopzichter, die
in de nabijheid stond, en blijkbaar wachtte om
aangesproken te worden.
De oude Mertens was al bij den vader van den
tegenwoordigen heer en meester in dienst geweest
en had nu het gemakkelijk en voordeelig baantje
van hoofdopzichter bij de werkzaamheden te
Radcfeld gekregen. Erik, die hem van kind af
had gekend, richtte vriendelijk het woord tot
hem, vroeg belangstellend naar zijn gezin en
wendde zich vervolgens ook tot de andere arbei
ders in de nabijheid. Wie hem zoo onder het werk
volk zag staan met zijn gebogen houding, ingeval
len gelaat en half beschroomd voorkomen, zou
hem nooit voor den toekomstige» eigenaar en
meester van Odensberg hebben aangezien. Zoo
goed als alles ontbrak hem daarvoor.
Misschien kreeg ook freule van Wildenrod dezen
indruk van hem, daar zij de fijne wenkbrauwen
min of meer ongeduldig samentrok en haar blik
vervolgens langzaam naar den jongen ingenieur
liet afdwalen, die vóór haar stond. Zij had hem
tot dusver nog slechts in zijn zwarten rok gezien,
maar nu droeg hij een kort jasje van grijs laken
en hooge kaplaarzen om wind en weer te trotsee-
tendirecties was opgetreden, om de gevolgen
voor de abonnés der dagbladen zoo weinig
mogelijk te laten merken.
Het is een bewonderenswaardige prestatie,
die deze week werd geleverd door de diverse
bladen.
Ge moet zoo'n staking vooral niet van gering
belang achten. Daar is een bedrijf, dat geheel
en al berekend is op nauwkeurigheid en regel
maat. Als de eerste editie, de posteditie van
een dagblad, vijf minuten te laat aan den vas
ten trein komt, beteekent dat voor den abon-
né, dat hij zijn krantje een paar uur later ont
vangt; dat vindt niemand prettig, en als het
twee of drie maal gebeurt, volgt meestal spoe
dig een bedankje. Men kan immers elders te
kust en te keur terecht. En ook de stadseditie
dient stipt op tijd klaar te zijn. Geen minuut
vroeger dan noodig is, want dat zou gaan ten
koste van actueel nieuws, dat soms op het
laatste moment nog binnenloopt op de redac
tie; geen minuut ook te Iaat, want dan ont
vangt bijvoorbeeld meneer, die om zeven uur
de deur uit moet, zijn krant niet meer zoo
vroeg, dat hij haar nog vlug even kan door
vliegen, en hij verlaat zijn huis zonder kennis
van wat er dien dag gebeurde. Hij is niet op de
hoogte van wat er ter beurze plaats had, het
kan hem zoowaar heel wat geld kosten.
Heel het proces van redigeeren, schrijven,
ordenen op de redactie, zetten, gieten, corri-
geeren, opmaken op de zetterij, stypen en
drukken op de drukkerij, aftellen en uitzenden
op de expeditie, het is alles een werk van
precies-zijn, werk op de klok, want als er in
de machinerie maar iets hapert, is het onver
mijdelijk gevolg, dat alle abonné's klagen. Vol
komen terecht trouwens. Ieder, die ervoor be
taalt, heeft recht op goede waar.
En daar haperde nu Dinsdag opeens vrijwel
alles. Door de typografenstaking.
Men kent vermoedelijk de kwestie. Eenige
jaren geleden is door de arbeidersorganisatie
in het drukkersbedrijf met de vereeniging van
patroons een collectieve arbeidsovereenkomst
gesloten, waarbij de loonen werden vastgesteld.
Tegen 1 Januari 1923 nu, den datum waarop
het contract afliep, was een nieuwe overeen
komst ontworpen, door de patroons aanvaard,
eerst ook door het bestuur van de werknemers
organisaties, waarvan vooral de Algemeene
Nederlandsche Typografenbond een groot aan
tal arbeiders omvat, goedgekeurd, maar daar
na door een betrekkelijk geringe meerderheid
der leden bij referendum verworpen. De pa
troons hielden zich aan de afspraak, wilden
het nieuwe loon ongeveer 6 a 10 procent lager
dan het oude loon, en bovendien per week 48
uur werken in plaats van 45 uur) laten ingaan,
maar op verschillende drukkerijen en in ver
schillende plaatsen gingen de arbeiders in sta
king. Waarom, als het dan zoo onbillijke was,
wat was voorgesteld, het dan niet overal on
billijk was, en men in sommige steden het con
tract wel aanvaardde, in andere daarentegen
niet, zal wel altijd een raadsel blijven. Er zit
weinig systeem en weinig eenheid in de heele
beweging.
Men voelt, tot welke onbillijke dingen deze
willekeur aanleiding geeft. TelegraafRotter
dammer en Handelsblad ondervinden al heel
weinig nadeel van de staking, terwijl speciaal
in den Haag Het Vaderland en De Avond
post tot de ergst gedupeerden behooren. Want
ook de meest Christelijke en Katholieken doen
niet mee aan actie, maar bleven werken.
Wie van nabij den Dinsdagmorgen heeft
meegemaakt, zal vermoedelijk nooit vergeten
ren, en die eenvoudige kleeding stond hem on
eindig beter. Zij was in overeenstemming met zijn
fiere, krachtige gestalte; op zijn eigen terrein, als
het ware, kwam zijne persoonlijkheid op het voor-
deeligst uit. Met den eersten blik kon men hem
aanzien, dat hij en niemand anders hier te bevelen
had en dat hij die kunst grondig verstond; de
zwakke gestalte van den vriend zijner jeugd ver
zonk bij de zijne in het niet. Met een lichte buiging
noodigde hij freule van Wildenrod hem naar de
plek te volgen, waar men de rots had laten sprin
gen, en gaf haar vervolgens een uitvoerige beschrij
ving hiervan, zooals zij hem had verzocht. Terwijl
hij haar de reeds aangelegde mijn in het nog
staande gedeelte van den rotswand liet zien en
nader toelichtte, had hij ooren noch oogen voor
iets anders, zelfs niet voor zijn schoone gezellin,
die nu glimlachend zeide:
„Wij hebben het springen van de rots straks
uit de verte gezien't maakte een prachtig effect.
Gij stondt daar op de hoogte als de berggeest in
levende lijve met al die anderen als kobolden
aan uwe voeten Ge hieft de hand op en met
dof gerommel scheurde het aardrijk en vielen de
rotsen in puin compleet een tooneel uit een
sprookje!"
„Kent ge dan de sagen en legenden van onze
bergen?" vroeg Egbert onverschillig. „Dat had ik
niet gedacht."
„Dat heb ik aan Maja te danken. Zij heeft mij
in die sprookjeswereld ingewijd en ik verdenk
haar sterk, dat zij nog in vollen ernst daaraan ge
looft. Maja is soms nog een echt kind."
(Wordt vervolgd.)