(f
FIJNSTE
MELANGE
Ww *tl
•J URGE NS'
VERVANGT DE FIJNSTE BOTER
WOENSDAG
1 NOVEMBER 1922
5E JAARGANG. - N°. 1.
Ingezonden Mededeelingen.
TELEGRAMMEN.
THE ROYAL
J. JANSEN, ^"ddorp
FEUILLETON.
VRIJE BAAN.
Ingezonden Mededeelingen.
SunlicjhtZeep
Prijs per kwartaal. f
Losse nummers f 0,07'
Advertentiën v. 1—6 regels f 1,20
Elke regel moer. f 0,20
Bij contract aanzienlijk korting.
Dienstaanbiedingen en Dienstaanvrageu
f 1,— ver plaatsing tut een maximum
van ItJ regels; elke regel meer 15 eeut.
Dit blad verschijnt iederen Woens
dag- en Zaterdagmorgen. Het wordt
uitgegeven door de
N.V. Uitgeversmaatschappij
„Onze Eilanden", Tel. Int. No. 15
Voorstraat Middelharnis.
Pers en publiek.
Met de verhouding en den wederkee-
rigen invloed van die twee heeft de jour
nalist eiken dag te maken. Dag aan dag
dient de krantenman zich af te vragen,
wat de uitwerking van zijn woord zal
zijn, wanneer het straks gedrukt onder de
oogen van duizenden komt, ieder met
eigen overtuiging, eigen meening en eigen
gevoeligheidjes.
Ik bedoel allerminst, dat hij zich door
deze overweging in zijn oordeel of manier
van zeggen dient te laten beïnvloeden.
In geenen deele. Ik geloof absoluut, dat
een krant alleen dan een mooie en een
goede krant kan zijn, wanneer ieder, die
er aan meewerkt uitsluitend vraagt naar
wat waar en dus goed voor de maatschappij
en den enkeling is. Maar die waarheid
kan op zeer verschillende manieren wor
den gezegddonderend, sarcastisch, vrien
delijk, langs-den-neus-weg en op honderd
andere wijzen.
Het is vreemd, dat nog zoo weinig
kranten het met de waarheid en die alléén
aandurven. Men is bang om te zeggen,
precies waar het op staat, men vreest dik
wijls ook, als het blijkt, dat men ongelijk
had, dat te erkennen.
Nu is het zonder twijfel waar, dat het
beroerd is, als men, om wat men schreef,
lezers en adverteerders verliest (ik kom
daar direkt op terug) maar het gevaar
daarvoor lijkt me over het algemeen schro
melijk overdreven. Als ik als krantedirek-
teur na een bepaald artikel twee bedankjes
van abonné's krijg, dan denk ik bij mezelf
.bekrompen zielen", en ik ga weer aan het
werk. Schrijft me dan ook nog iemand:
ik wil niet meer in uw blad adverteeren,
dan antwoord ik: »dat moet ge zelf immers
weten. Als mijn krant slecht is voor Uw
reclame, dan zijt ge stom, dat ge ooit
geadverteerd hebt, is ze goed, dan bena
deelt ge alleen Uzelf door niet meer bij
mij te adverteeren. Want dat eene adver
tentietje komt dubbel en dwars terug van
de andere zijde".
Er zijn inderdaad bij elke krant lezers
van het slag, dat, als ze 'n stukje vinden,
dat niet met hun opinie'tje overeenkomt,
onmiddellijk het abonnement opzegt. Een
soort menschen, dat van de eene krant
naar de andere huppelt, en dat ieder blad
liever niet dan wel heeft. Lui, die dan
bedanken op een manier, zooals een huis
vrouw haar melkleverancier afzegt, omdat
WORCESTER CORSETS
in alle maten voorradig bij
hij troebele melk levert. „Je schrijft niet
naar mijn zin, dus heb ik je waar niet
noodig."
Als je dagelijks aan een krant werkt,
kom je er langzamerhand achter, hoeveel
menschen invloed trachten uit te oefenen
op de krant. Vooral natuurlijk, omdat ze
er bang voor zijn. Op allerlei manieren
gebeurt het.
Daar heb je bijvoorbeeld de adverteer
ders. Die lukt het over het algemeen het
best. Want och, een krant moet toch ook
leven, redeneert men, en de adverteerders
brengen een aardigen duit in 't laadje,
en dus..dus kunt ge vrijwel het gemeenste
kwakzalversmiddel hebben te verkoopen,
rommel, die geen cent waard is, maar ge
neemt eenvoudig een flink advertentie-
contract, ge vraagt een verslaggever te
zenden of ook zonder dat krijgt ge wel
een aanbevelend woordje in de redactie
kolommen. Zoo wordt werkelijk het publiek
vaker dan het weet, bedot. Als ik voor
de tweede plaats kan deze man erop
rekenen, dat hij althans niet afgemaakt,
misschien zelfs wel 'n beetje opgehemeld
wordt
Een andere, heel groote en belangrijke
groep, die je in je werk tracht te be-
invloeden, dat is de overheid, in 't alge
meen hooggeplaatste personen, en vooral
ook de politie. Er behoort dan ook heel
wat moed toe, om tegenover hooge pieten
en Jmenschen met sabels je zelfstandige
inzicht te behouden. Ik zal hierover niet
al te veel zeggen, want ik zou te uitvoe
rig worden met dit artikel, de kwestie is
in de groote pers al dikwijls ter sprake
geweest (nog onlangs probeerde de burge
meester van Arnhem den verslaggever van
de Nieuwe Arnhemsche Courant in zijn
macht te krijgen, maar getukkig vergeefs!)
en bovendien loopt deze kwestie vrijwel
parallel met de eerste: den invloed der
adverteerders. Zoowel deze als de over
heid vormen een groep, die weet, dat de
Ingezonden Mededeelingen.
VAN
E. WERNER.
Geautoriseerde uitgave van D. BOLLE).
5)
Cecilia had dan ook niets beschroomds of ver
legens in haar voorkomen, zooals men dit zou
verwacht hebben van een jong meisje, dat het
beslissende woord uit den mond van een man zai
vernemen; zij dacht er zelfs niet aan, de zaak
ernstig te beschouwen. Zij was in haar twintigste
jaar en op dien leeftijd trouwde men altijd in de
kringen, waartoe zij behoorde of, beter gezegd,
dan werd men uitgehuwelijkt, want gewoonlijk
besliste de familie daarover. Zij had er dan ook
niets tegen om in het huwelijk te treden, 't Zou
prettig zijn, de vrijheden van een getrouwde vrouw
te genieten, over toiletten en andere heerlijkheden
onbeperkt te kunnen beschikken en zich niet meer
voor den wil van een soms zeer aanmatigenden
broer tc moeten buigen maar hoeveel opgewekter
en beminnelijker was de vicomtc de Marville dan
die Dernburg, die niet eens van adel wasl Eindelijk
was 't ai zeer verdrietig, dat een barones van Wil-
denrod in het vervolg zulk een eenvoudigen cfi
burgerlijken naam zou dragen 1
Zij had juist den laatsten ruiker opgenomen, om
hiermee den schoorsteenmantel te versieren, toen
ze haar naam hoorde fluisteren zacht, maar met
innige teederheid.
V'1
beelden wil noemen, dan weet ik niet,
waar ik grijpen zal, zooveel zijn er. Ver
leden jaar heeft zich hier in den Haag
een vrouw gepresenteerd als „spsychome-
triste" (ik schreef er, meen ik, in „Onze
Eilanden" nog eens over), de verslagge
vers der kranten stonden er bij met hoof
den rood van enthousiasme, want 't was
toch ook zoo'n flinke adverteerster, en nu
gaat ze dit seizoen het land door, in associa
tie met 'n eerste klas oplichter van professie.
Het was pure verlakkerij, ik heb het den
eersten avond, dat ik haar séance bijwoonde,
al gezegd, maar ze had een „schitterende"
pers waarvan ze dan ook ik haar volgende
annonces het juiste gebruik maakte. On
langs is er weer een hypnotiseur en mag
netiseur verschenen, die mettwee-koloms-
advertenties slachtoffers vraagt. Slacht
offers heusch. Want hij, die onder een
welluidend pseudoniem werkt, is niets
meer dan iemand, die bij de politie bekend
staat als een kerel, die tot voor kort door
een vrouw stomme menschen in zijn huis
liet lokken en ze dan beroofde. Hij gaat
't nu waarschijnlijk doen onder hypnose.
Pas dus op uw zakken 1 In de eerste plaats
worden zulke adverlenties toegelaten, in
„Cecilia!"
Zij keerde zich om en ontmoette de oogen van
Erik, die naast haar stond en op denzelfden toon
voortging:
„Ge hebt alleen oogen en zin voor die bloemen
Hebt ge geen enkelen blik voor mij?"
„Hebt ge dien blik dan zoo noodig?" vroeg het
meisje schertsend.
„O, hoog noodig! Hij moet mij moed geven voor
een bekentenis Wilt gij die aanhooren?"
Zij glimlachte en legde de bloemen neer, die ze
in de hand hield.
„Hoe plechtig klinkt dat! Is 't dan iets van zóó
veel gewicht?"
,,'t Is het geluk van mijn leven, dat ik je af
smeek! Ik heb je lief, Cecilia, vati den eersten dag
af, dat ik je gezien heb. Ge zult 't wel weten, ge
zult 't al wel lang geraden hebben, maar ik zag
je altijd door zoo'n zwerm anderen omringd en
ontving zoo zelden een teeken, dat mij eeuige
hoop gaf. Maar-nu mijn vertrek op handen is, kan
ik niet heengaan, zonder dat ik zekerheid heb
omtrent mijn lot. Wilt ge de mijne worden, Cecilia?
ik zal je alles, Alles geven wat ge maar wenscht, ik
zal jc levenslang op de handen dragen. Zeg óen
woord, maar éen enkel woord, dat mij hoop geeft,
maar zeg niet neen want dót zou ik niet kunnen
verdragen."
Hij had hare beide handen gegrepen, het bloed
was hem naar het aangezicht gestegen, zijn stem
beefde van ontroering, 't Was geen opgewonden,
geen hartstochtelijke liefdesverklaring, maar eik
woord getuigde van de innigste genegenheid, van
de diepst gevoelde hartelijkheid, en het jonge
meisje, reeds zoo van nabij bekend met allerlei
vleierijen en hulde, hoorde dezen toon niettemin
krant tot op zekere hoogte afhankelijk van
ze is. Een journalist of hoofdredactie staat
liever op goeden dan op kwaden voet
met een Minister of Hoofdcommissaris
van Politie of Burgemeester, want
men kan ze straks noodig hebben voor
een inlichting of nieuwtje. Ook hier meen
ik, dat een krant niet te bang moet zijn
Natuurlijk, men blijve met ieder graag
goede vrienden. Maar als ik aan 't hoofd
van een goede en graag-gelezen krant
sta, dan heeft een Minister meer van mij
te vreezen en te verwachten dan ik van
hem. De praktijk is dan ook, dat, wan
neer een krant toont niet bang te zijn
voor welke autoriteit ook, de gekwetste
majesteit gewoonlijk zelf spoedig toena
dering komt zoeken. Ik denk, dat de
Burgemeester van Arnhem al lang spijt
heeft van wat hij deed, misschien is hij
al wel op 't redactiebureau geweest.
Dat zijn een paar groote dingen. Kleine
zijn er onnoemelijk veel. Ze zijn er da
gelijks.
Bijvoorbeeld. De telefoon gaat. Je hoort
een geaffecteerd dames-stemmetje: „Spreek
ik met de redactie? Och meneer, zou ik
u mogen vragen, ziet u, u spreekt met
freule Panthalón, vanmorgen is mijn broer,
baron Panthalón failliet verklaard. Nu zou
ik u willen vragen, of u dat alstublieft
niet in de krant wou zetten, 't Is zoo
sjokkant, ziet u, voor de famieje."
Er zijn waarachtig kranten, die op der
gelijke verzoeken ingaan. Alsof 't voor
een armen drommel, die misschien jaren
lang geploeterd heeft om den kop boven
water te houden, niet nog veel beroerder
is, in de krant te komen als failliet, dan
voor 'n kalen niksnut, die toevallig van
adel, maar daarom nog verre-van een
„edele" is.
Weer iets anders. Er is een vergadering.
Komt er niet op aan van wat voor men
schen, werkloozen, geitenfokkers, voor mijn
part ridders van den Kouseband. In ieder
geval: ze nemen een motie aan. Het slot
luidt bijna altijd: „en besluit deze motie
te publiceeren in de pers." Zoolang ik wat
te zeggen heb aan een krant, neem ik
dergelijke moties niet op. Alleen om te
leeren, dat anderen niets kunnen besluiten
te publiceeren in de pers. Ze kunnen ver
zoeken iets te publiceeren. Ze kunnen het
aan de pers aanbieden ter publicatie.
Besluiten of iets gepubliceerd zal worden,
doet alleen en uitsluitend de pers-zelve.
Dat laatste voorbeeld is een kleinigheid,
maar ik heb het toch altijd gevoeld als
typeerend voor wat men in de meeste
gevallen als de taak van de krant be
schouwt. Alle nonsens, die de lezers kwijt
willen zijn, opnemen, advertenties plaatsen
en aanbevelen, enzoovoorts. Dezer dagen
kwam op een krantenbureau in Den Haag
(ik was er toevallig bij) iemand binnen-
loopen. Hij klopte niet, kwam zoo maar
binnen zetten. Liep naar de tafel, wierp
er een brief op en zei: „Daar hebben jullie
een goed stuk, dat motte jullie maar 's
in de krant zetten, maar vanavond nog
anders is 't te laat." Deze meneer was
vermoedelijk heel verwonderd, dat niet zoo
wel „Buitenland", als „Binnenland", als
„Reportage", als „Stadsnieuws" op de
knieën vielen vol dankbaarheid.
Want er gebeurde iets ènders. Wót, dat
vertel ik nu maar niet.
In het „Publiek, ik veracht u" van Mul-
tatuli, zit minstens 50 °/0 haat. En haat
mag er bij den journalist niet zijn. Hij
moet het volle leven, de maatschappij, den
mensch, het publiek liefhebben, er zelf een
stuk van zijn, er mee op en neer gaan,
er de behoeften en verlangens en zuchten
van kennen en hooren. Hij moet die weten
voor het publiek zelf ze weet. Maar hij
moet nooit de slaaf worden van het publiek.
Van geen enkel element uit dat publiek.
De krant moet als een Held gaan vóór
de schare van haar lezers.
VAN ZUYLEN.
voor de eerste maal en luisterde half verbaasd,
half getroffen. Cecilia had nooit gedacht, dat die
stille, beschroomde minnaar, met wien ze zoo
menigmaal den gek had gestoken, haar op zoo'n
flinke, ernstige wijs ten huwelijk zou vragen,
en toen hij zijn aanzoek nu in nog teederder, nog
dringender bewoordingen herhaalde, kwam haar
eindelijk aarzelend, maar toch uit vrije beweging,
het afgebeden „Ja" over de lippen.
In de overmaat van zijn geluk wilde Dernburg
zijne uitverkorene nu in de armen sluiten; maar
zij week achteruit, 't Was een onwillekeurig, half
onbewust gebaar van schroom, bijna van afkeer,
dat een ander misschien belcedigd en afgekoeld zou
hebben; maar Erik hield 't voor meisjesachtige
verlegenheid en fluisterde, terwijl hij zacht hare
handen vasthield:
„O, Cecilia, als ge eens wist, hoe veel ik van
je houd!"
Ware, oprechte liefde sprak uit zijn toon en deze
maakte dan ook indruk op het meisje. Eerst
thans gevoelde zij, dat ze haar aanstaande het
hem toekomende recht niet mocht weigeren.
„Nu, dan zal ik ook wel een beetje van je moeten
gaan houden, Erik!" zcide zij met een bekoorlijk
glimlachje en liet toe, dat hij haar den eersten kus
op dc lippen drukte.
Wildenrod stond nog buiten op de veranda en
keerde zich niet eerder om, dan toen het jonge paar
op hem toetrad. Stralend van trots en geluk,
stelde Dernburg hem zijne verloofde voor en ont
ving dc gelukwenschen van zijn aanstaanden
zwager, die vervolgens zijne zuster omhelsde.
Het drietal bleef nog lang in vroolijk en gezellig
gesprek daar buiten, waar dc zoele Icntckocltjcs
wuifden. Dc verblindende glans van het daglicht
Amsterdamsch Schetsboek.
CIH.
Stille hulp
De oude dame woont twee-hoog. Haar
eenig gezelschap is een grijze poes, die een
loste zich op in de gloeiende pracht van kleuren,
die men slechts in het zuiden bij zonsondergang
ziet. De stad en haar heuvelachtige omtrek waren
door dat schijnsel als in een bovenaardschen glans
gehuld, als vloeibaar goud glinsterde en schitterde
't op de baren, en terwijl de bergen in het verschiet
in rozeroode nevelen wegdoken, zonk dc vurige
zonneschijf al lager en lager, totdat zij eindelijk
verdween.
Erik had den arm om zijne aanstaande geslagen
en fluisterde haar teerdere woordjes toe. Even
licht en stralend als dc schoone wereld om hem
heen, stelde hij zich ook de toekomst aan de zijde
van het dierbare meisje voor. Wildenrod stond
met den rug naar hen toe, schijnbaar in het
prachtige schouwspel verdiept; maar telkens
haalde hij diep adem, verscheen er een zegevierende
uitdrukking in zijne oogen en mompelde hij bijna
hoorbaar: „Eindelijk 1"
Ji* niivrui'w. uljurcritarvcj noqi ik voordo mcnjdxrr%monr
olKjJ eoj ik Lycft m'n damcjlaaf toch geen blctJipoezLr
Cjebri'ikcn voorde v.'oiclt! vtcl loivjcr plcmr
dan UwyocJ enTwenJt" veel IvUonirraUUt uaichTnvt
eigen zitje heeft in de vensterbank vlak naast
de breede mahonie armstoel.
Als de rateljongen zijn gewonen ochtend
rondgang maakt, is de werkvrouw er nog
niet. En de houten vuilnisbak is te zwaar
voor de oude dame.
Toen de karreman nog gevoelig was voor
een kleine fooi, klom hy altyd in eigen
persoon de paar trappen op om den bak te
halen. Maar de tyden veranderden en nu
werden ook des karremans eischen te zwaar
voor de oude dame. Een woordenwisseling
maakte op een kwaden dag een einde aan
z(jn dienstvaardigheid.
Een paar dagen lang heerschte er onrust
op de bovenwoning, telkens zoodra de werk
vrouw gekomen was. Met zenuwachtig be
weeg schommelde die af en aan, was meer
buiten- dan binnenshuis. En vóór het raam
van haar kamer stond dan de oude dame
en tuurde de straat langs. Tot opeens de
rust was weergekeerd...
Nu zit om tien uur 's morgens weer op
haar oude plaatsje aan het raam de oude
dame. Poes maakt haar ochtendtoilet in de
vensterbank. Ergens in huis reddert de werk
vrouw.
Langs het trottoir nadert vegend met voor
zichtige bezemzwaaien iemand van de stads
reiniging. Na elke tien zwaaien keert hy
terug op zijn schreden en begint te duwen
aan een klein ijzeren wagentje, dat heel
zwaar schijnt. Als hij langs het trottoir veegt
vóór het huis van de oude dame, kijkt hy
omzichtig links en rechts de straat af Juist
voor haar deur liggen een paar bladeren.
Die mogen daar niet blijven. En terwyi hij
met voorzichtigen zwaai den bezem laat
gaan over de gry'ze plavuizen, geeft hy een
klein drukje op den schelknop van het boven
huis.
Langs het trottoir veegt verder de man
van de reiniging. Hij maakt tien zwaaien,
twintig, dertig. Dan kiert by de oude dame
de straatdeur open en naar buiten komt
glunderend de werkvrouw, voor zich torsend
den groengeverfden vuilnisbak. Vlug wipt
zij den inhoud in het reinigingskarretje en
plechtig beroert haar hand even den kleinen
houten handgreep, zoodat die zilverig nalicht.
Na dertig zwaaien met zfjn langen berken
bezem keert de reinigingsman terug op zijn
,,'t Spijt mij, mijne heeren, maar ik moet al uwe
plannen en voorstellen voor onvoldoende ver
klaren. 't Is mij te doen om al de kracht van het
water uit den bodem van Radefeld langs den
kortsten weg en met zoo weinig mogelijk onkosten
hierheen te trekken. Uwe ontwerpen zijn echter
niet uitvoerbaar, daar ze zulke omvangrijke en
kostbare ondergrondschc werkzaamheden vcr-
cischen, dat daarvan geen sprake kan zijn."
't Was Evcrhard Dernburg, de eigenaar van dc
Odensbcrgcr ijzerfabrieken, die dc voorstellen
zijner beambten op' deze besliste wijze afkeurde.
De heeren haalden dc schouders op en keken naar
de plannen en teekeningen, die op tafel uitgespreid
lagen. Eindelijk zelde een hunner:
„Maar we hebben hier met de grootste bezwarc
te worstelen, mijnheer Dernburg. De gesteldheid
van den bodem is allerongunstigst, bergen en
bosschen over de geheele lijn
„En bij de leiding moet men toch ook op alle
mogelijkheden bedacht zijn," viel een tweede in,
terwijl een derde er bijvoegde: „De aanleg zal
zeker groote onkosten na zich sleepen, maar dit
is het natuurlijk gevolg van de omstandigheden."
De drie heeren, de directeur der Odensberger
fabrieken, de chef van het technisch bureau en de
hoofdingenieur waren dus van hetzelfde gevoelen.
De beraadslaging had plaats in Demburg's stu
deervertrek, waar deze gewoonlijk de verslagen
zijner beambten in ontvangst nam en waar zich
dien dag zijn zoon bevond, 't Was een groote, een
voudig gemeubelde kamer met hoogc boeken
kasten tegen de muren. De schrijftafel lag vol
brieven en andere papieren, op de zijtafels zag
men allerlei soort van plannen en ontwerpen en de
groote portefeuilles, die in een open kist zichtbaar
waren, schenen mede niets anders tc bevatten.
Men kon zien, dat dit vertrek het middelpunt was,
waaruit de geheele reusachtige zaak werd bestuurd,
dc plek, waar rusteloos gestreefd en onvermoeid
gearbeid werd.
„Acht gij dus geen andere oplossing mogelijk?"
hernam Dernburg, terwijl hij een papier uit een
voor hem liggende portefeuille kreeg en dit uit
spreidde. „Bekijkt dit dan eens, heeren I Hier gaat
de waterleiding ook van den bovengrond uit, maar
doorbreekt den Beukenberg en kan zonder be
zwaar over Radefeld zelf naar de fabrieken ge
voerd worden Dit is de gewenschte oplossing!"
(Wordt vervolgd).