Prijs per kwartaal. f I.
losse nummers f 0,07'
Adïertentiën v. 1—6 regels f 1,50
Elke regel meer. f 0,25
Bij contract aanzienlijk korting.
WOENSDAG
23 MAART 1921
1 O'P'G'EjrSoM'Ëirs: Hg wmgMJm wV'ooRJU.IT t
Oit blad verschijnt iederen Woens
dag- en Zaterdagmorgen. Het wordt
uitgegeven met vaste medewerking
van J. J. L. VAN ZUYLEN, door de
N.V. Uitgeversmaatschappij
„Onze Eilanden", Tel. Int. No. 15
Voorstraat Middelharnis.
3E JAARGANG. - N° 40.
Nederlaag en Overwinning.
Hoe vaak staan wij in het leven voor de
onoplosbare vraag: Waarom is ons dat
mislukt? Dikwijls ook zien wij menschen
schipbreuk lijden, op wie wij veel verwach
ting hadden gesteld, omdat zij met energie
en met vuur het leven ingingen.
Niemand intusschen, die werkelijk zijn
best doet, lijdt de nederlaag voor goed.
Wanneer al de kritische wereld hen mis
kent, dan wordt zijn arbeid niettemin gewo
gen in de weegschaal van de Alwetende
Rechtvaardigheid, daar er geen oorzaak is
zonder gevolg, en er geen energie in de
wereld verloren gaat, zoo kan ook nauw
gezette volharding ten slotte haar belooning
niet ontgaan.
Een der moeilijkste, maar ook een der
voornaamste lessen, die wij in dit leven
hebben, is deze: hoe wij een nederlaag
hebben om te zetten in een overwinning.
Wanneer wij door een vernederende neder
laag worden gekrenkt en ontmoedigd, dan
hebben wij veel kracht en volharding noodig
om in de puinhoopen van onze idealen te
zoeken naar de elementen voor een toe
komstige overwinning. Toch is juist dit het
verschil tusschen hen, die slagen, en
hen, die niet slagen in het leven. Men kan
den man niet afmeten naar zijn nederlagen.
Men moet weten welk gebruik hij ervan
maakt. Van welke beteekenis waren zij voor
hem? Welk voordeel trok hij eruit?
Worden wij ontmoetigd door onze neder
lagen? Besluiten wij eruit, dat wij ons in ons
beroep vergist hadden, en gaan wij daarom
knoeien in wat anders?
.Houd goeden moed, en toon u een
man," zeide Latimer, toen hij met zijn
vriend op den brandstapel stond; „wij
zullen vandaag in Engeland een licht ont
steken, dat zeker nooit zal worden uitge
blazen," en elk van zijn woorden oefende
meer invloed uit dan honderd preeken
tegen de onverdraagzaamheid der eeuw.
Zoo vertoornd werd het volk, dat, behalve
Cranmer, die twee jaar later werd ver
brand, slechts weinig anderen meer wer
den opgeofferd, en van deze laatsten
zegt men, dat zij uit vrees voor een op
roer ondeT het volk, dat woedend werd
bij het zien van zooveel wreedheid en om
rechtvaardigheid, in het geheim werden
verhoord en des nachts wérden verbrand
Er is iets groots en bezielends in iemand,
die totaal verongelukt, nadat hij zijn uiter
ste best heeft gedaan, en dan nogmaals
den strijd aanbindt met onverschrokken
moed en dubbele energie. Men hoeft niet
te vreezen voor de toekomst van hem, die
bij mislukking niet den moed verliest.
Wij stijgen ten hemel meestal op de
ruïnes van onze geliefkoosde plannen en
komen tot de ontdekking, dat onze neder
lagen overwinningen waren.
Wat zou het iemand zonder koninkrijk,
zonder leger, baten zich te verzetten tegen
den machtigstcn vorst van Europa?
Willem de Zwijger was een groot man.
rijk en een voorstander van den vrede. En
toch, waarop kon hij, enkel als burger van
het kleine Holland, indien hij den strijd
mocht willen aangaan tegen een verplet
terende overmacht, steunen, dan alleen op
de rechtvaardigheid zijner zaak en het ge
wicht van zijn karakter?
Philips II daarentegen was een neef van
den Keizer van Duitschland, echtgenoot
van de Koningin van Engeland en recht
matig beheerscher van Spanje, Holland,
België, het grootste deel van Italië, Oran,
Tunis, Kaap Verd, de Canarische eilanden,
de Filippijnen, de Antillen, Mexico en Peru.
Terwijl zijne naburen door twisten waren
verzwakt, bleef zijn bron van inkomsten
onophoudelijk vloeien. Zijn zaak werd
gesteund door de wapenen, den rijkdom,
den roem, den geest en den godsdienst
van Europa.
Philips nam het besluit, de inquisitie
in de Nederlanden in te voeren, en Willem
besloot zich te wijden aan de verdediging
van de vrijheden zijns lands.
De worsteling, die nu volgde, wekte
ieders bewondering. Eindelijk stierf Wil
lem, maar Philips had niet overwonnen,
Holland was wel zonder leider, maar het
groote Spaansche Rijk stond te waggelen
op zijn grondvesten. Van het begin van
den strijd af „wordt de figuur des Konings
kleiner en kleiner, om eindelijk geheel te
verdwijnen, terwijl die van den Prins van
Oranje steeds grooter vormen aanneemt,
tot zij de roemrijkste figuur wordt van
haren tijd." Vogelvrij verklaard, verarmd,
gelasterd, omringd door sluipmoordenaars,
vaak vluchtend voor zijn vijanden, en ien
laatste een levenlooze klomp, had Willem
van het begin tot het einde een kracht
van karakter ontwikkeld, waartegen te ver
geefs de golven beukten van omgekochten
rijkdom en onrechtvaardigheid. Karakter
is macht.
VAN ZUYLEN.
FEUILLETON
Met een Dubbeltje de Wereld i
NAAR HET ENGELSCH
GRANT ALLEN.
WtaulhOTistcrdt aftgove van het gelijknamige boek,
uitgegeven door de Firma D. Bolle te Rotterdam).
18
..O, het kuint niet alles van één kant," vervolgde
hij, terwijl hij zijne machine van terzijde aanzag
met een bijna vaderlijke genegenheid. ..Ik ga hier
mede juist üw fortuin maken ook. Gij zult het
voor mij berijden op den Laatsten Dag. En als
gij liet er goed afbrengt, wees «Jan niet bang, dat
ik hot niet mooi met u zal maken."
Indien gij wat duidelijker en beknopter in uw
uitleggingen waart," zeide ik ernstig, „zouden wij
misschien vlugger opschieten."
„Wel miss., misschien begrijpt gij niet, dat ik dit
karrewcitje aan een vrouwspersoon toevertrouw,
waar zooveel dollars op 't spel staan." Ik keek hem
even aan maar sprak geen woord. „Wel. miss, het
is et zoo mede gesteld: wint een vrouwspersoon,
dan is het succes des te grooter en zooveel te meer
wordt er over gesproken. De weTeld wórdt tegen
woordig behcerschf door reclame."
Ik kon hef niet langer uithouden. „Mijnheer
Hitchcock." begon ik met al mijne waardigheid,
„ik heb geen flauw begrip, wat ter wereld gij be
doelen kunt."
Verrast staarde hij mij aan. „Wat!" riep hij ein
delijk uit, „gij, die zoo kunt wielrijdcn, zoudt niet
Bezuinigingsinspectie,
DOOR
MR. P. J. OUD.
Op 1 Februari 1921 werd door de regee^
ring tot de Tweede Kamer ingediend een
voorstel tot instelling eener bezuinigings-
inapectie. De bedoeling van dit voorstel is
over te gaan tot de benoeming van aanvan
kelijk vier ambtenaren, wier taak zal ztjn
un to gaan. welke maatregelen zullen kun
nen worden genomen ten opzichte van de
departementen en daaronder ressorteerende
diensttakken om tot beperking en inkrim
ping van uitgaven te geraken. Deze ambte
naren zullen rechtstreeks ondergeschikt zijn
aan den Minister van Financiën, zi1 zullen
worden geplaatst aan de afdeelfng Generale
Thesaurie win diens departement.
Hoewel het. beginsel, door instelling van
een dergelijke inspectie tot bezuiniging te
komen, natuurlek alleszins toejuiching ver
dient, is het zeer de vraag of de regeering
tot bereiking van dit doel wel den juisten
weg heeft ingeslagen door haar voornemen
tot instelling van een inspectie in dezen
vorm. Immers door de bezuinigingsinspectie
te makeD tot een instituut ten dienste van
de regeering, zal die inspectie al dadelyk de
onafhankelijkheid missen, die voor een goede
uitvoering van haar taak noodig is. Hoe toch
zal thans de gang van zaken zijn? Indien
aan eenig departement de" noodzakelijkheid
wordt betoogd van het nemen van een of
anderen maatregel, zal de Min. van Financiën
zijn bezuinigingsinspecteur opdragen naar
de noodzakelijkheid van de daarvoor noodige
uitgaven een onderzoek in te stellen
Het resultaat van dat onderzoek zal dooi
den inspecteur in een aan dien minister
gericht rapport worden nedergelegd. Men
kan er op rekenen, dat dit rapport, wanneer
het tot de conclusie komt, dat de maatregel
niet moet worden genomen door den minis
ter of de hoofdambtenaren, die hem voorge
steld hebben met kracht zal worden bestreden.
In veel gevallen zullen die bestrijders
daarby gebruik makeD van al de krachten,
waarover de bureaucratie beschikt en deze
moet men vooral niet onderschatten. Er zal
dan een van tweeën gebeuren, óf de minister
van Financiën legt zich bfj die bestrijding
neer, óf hij besluit het rappovt van zij 11
inspecteur tegenover zyn ambtgenooten te
verdedigen.
In bet eerste geval verneemt niemand
meer iets van de zaak. Het rapport van den
inspecteur verdwijnt ju de archieven van
het departement van Financiën. Betreft het
rapport de noodzakelijkheid van nieuwe uit
gaven, dan is het nog wel mogelijk, dat de
Staten-Generaal bij de behandeling van den
begrootingspost inzage vragen van het rap
port der inspectie; dan loopen zij alle kans
te worden afgescheept met de gebruikelijke
mededeeling, dat ambtelijke rapporten niet
kunnen worden overgelegd, omdat zy alleen
bestemd zijn ter voorlichting van den betrok
ken minister Loopt het rapport niet over
nieuwe uitgaven, doch over de mogelijkheid
van beperking van reeds vroeger door de
Kamer gevoteerde, dan mist deze zelfs de
gelegenheid om naar het rapport te vragen,
daar zij het bestaan daarvaan zelfs niet ver
moeden kant
In het geval, dat de minister zich met het
rapport van zijn inspecteur vereenigt, gaat
het al niet veel beter. Weigert dan de mi
nister, wiens departement het voorstel deed.
daarvan af te zien, dan moet de beheerder
der schatkist het rapport in den ministerraad
verdedigen. Verliest hij daarbij het pleit, dan
wordt bet rapport in alle stilte begraven. De
ministerieele homogeniteit verbiedt den mi
nister van Financiën naar buiten van zjjn
afwijkende opinie te doen blijken. Slechts in
'het alleruiterste geval zal hij zich van de
verantwoordelijkheid kunnen ontslaan door
zijn portefeuille ter beschikking te stellen.
Uit, het bovenstaande volgt, dat de bezui
nigingsinspectie in den voorgestelden vorm
alleen dan beteekenis zal hebben, wanneer
de minister van Financiën een krachtige
figuur is. Is die minister zwak, mist hij de
kracht om tegen bureaucratie aan zfin eigen
of anderer departement in te gaan, dan richt
de inspectie niets uit En dat terwijl een
goede bezuinigingsinspectie meer noodig is,
naarmate de minister van Financiën minder
over de kracht, beschikt om tegen on noodig
opdrijven der uitgaven in te gaan.
Wil de inspectie doel treffen, dan moet zfi
dus zfin een onafhankelijk lichaam. Haar
weten, wat de gclicele wielrijderswcreld in 'opschud
ding brengt 1 Wel! Gij zult mij toch niet willen
vertellen, dat gij geen berocpsrljdster zijt?"
Ik lichtte hem in omtrent mijn maatschappelijke
positie, die, ofschoon hoogst fatsoenlijk, niet winst
gevend was. Zijn gezicht betrok. „Voornaam, hé!
Toch zoudt gij wel voor mij willen uitkamen, niet
waar?" vroeg hij. „Maar liet moet vrije verkie
zing zijn."
„Verkiezing voor wat?" vroeg ik onnoozel, „voor
het Parlement of voor den Gemeenteraad van
Frankfort?"
Hij kon mijne onwetendheid niet zoo in eens in
al haren omvang vatten. Maar ik begon hem nu
tebcgrijpc». Het scheen dat de Keizeriijk-Duitschc
en Koninklijk-Pruisische Regccring een Keizerlijk-
Koninklijken prijs had uitgeloofd voor het beste
rijwiel ten dienste van liet leger; de wedstrijd tc
houden over het Taunusgcbergte van Frankfort
naar Limburg. Dc winner zou een prijs krijgen
gelijk staande met duizend pond. Elke fabriek
moest haar eigen fabrikaat gebruiken en voor haar
eigen berijder zorgen. De Laatste Dag was aan
staande Zaterdag en The Great Manitou was het
zwarte paard van het steekspel,
Nu was alles-mij duidelijk. Mr. Cyrus W. Hitch
cock's wiel moest een diep geheim blijvenhij
moest een vrouw hebben 0111 liet te berijden, 0111
zijn overwinning des te volmaakter te maken.
Nauwelijks had hij mij den heuvel zien optrappen
om hem te ontkomen, of hij had, zonder zich 1c be
denken, gezegd: „Dat is dc vrouw, die ik hebben
moet."
Dat was ik geheel met hem eens. Hef was een
voorbeschikt samentreffen. Na twee- of driemaal
er op gereden te hebben, voelde ik mij als gescha-
contröle moet openbaar zijn en verricht wor
den onafhankelijk van eenig regeeringsor-
gaan. Dit is alleen te bereiken door de inspec
teurs te plaatsen bij een onafhankelijk insti
tuut.
Op het eerste gezicht schijnt daarvoor aan
gewezen de Algemeene Rekenkamer. Toch
is dit niet het geval. De Rekenkamer is wel
onafhankelijk van de regeering, doch haar
taak is slechts de wettigheid eener gedane
uitgave te onderzoeken. Blijkt voor die uit
gave een post op de begrooting voor te komen
en die post niet overschreden te zijn, dan
moet de Rekenkamer haar goedkeuren. Zij
kan in haar verslag op de ondoelmatigheid
van bepaalde uitgaven wijzen en aldus de
aandacht van Regeering en Staten-Generaal
daarop vestigen, doch de uitgave -weigeren
wegens ondoelmatigheid, kan zij niet. Het
is ook niet mogelijk haar die bevoegdheid te
geven, omdat de vraag van de doelmatigheid
eener uitgave de verantwoordelijkheid der
regeering raakt. De ministers zijn verant
woordelijk aan de Staten-Generaal en niet
aan de Algemeene Rekenkamer.
De vraag der doelmatigheid vaneen uitgave
kan zich op twee manieren voordoenbij de
aanvrage der gelden op de begrooting, en bij
de beoordeeling van de wyze, waarop toe
gestane gelden zijn besteed. In het laatste
geval kan de Staten-Generaal wel hulp
hebben van de Algemeene Rekenkamer, doch
practisch beteekent die hulp niet veel, omdat
de Rekenkamer de organen mist, die zich ter
plaatse op de hoogte kunnen stellen van de
doelmatigheid der inrichting van den staats
dienst. Wanneer er sprake i§ van aanvrage
van gelden op de begrooting over nieuwe
doeleinden, dan missen de Staten Generaal
zelfs de mogelijkheid van deze geringe voor
lichting.
Het gevolg van een en ander is, dat de
beteekenis van de behandeling der begrooting
geheel is gewijzigd. De vaststelling van het
maximum bedrag, dat door de regeering jaar
lijks mag worden uitgegeven, werd opgedra
gen aan de Volksvertegenwoordiging, opdat
deze zou kunnen bepalen, voor welke doel
einden de door de belastingbetalende hurgei ij
opgebrachte bedragen zouden worden besteed.
De toenemende omvang van den staatsdienst
maakte liet echter voor de Volksvertegen
woordiging steeds moeilijker, die taak naar
behooren te vervullen. Op een enkele uitzon
dering na, maakte dus ook de vraag of be
paalde uitgaven wel noodig waren tot bet
aangevraagde bedrag, nimmer een punt van
discussie uit in de Staten-Generaal
Dit leidde er toe, dat de regeering zonder
noemenswaardige tegenkanting van dezyde
der Kamers het aantal ambtenaren gestadig
kon uitbreiden. Kwam er al eens een enkele
maal verzet, dan had de regeering spoedig
gewonnen spel Een enkel Kamerlid mocht al
eens op de hoogte zijn van de toestanden in
een bepaalden tak van dienst; de meerder
heid was dit niet; de Kamer in haar geheel
miste de organen tot het instellen van een
zelfstandig onderzoek.
Zoo kon het op den duur niet voortgaan
Ieder jaar werd de noodzakelijkheid van in
grijpen door de Kamer grooter. Bij de jong
ste behandeling der begrooting heeft mr.
Marchant daartoe een krachtige poging ge
waagd. Hij stelde een reeks amendementen
voor, waarvan de gezamenlijke bedoeling was,
voorloopig geen enkelen nieuwen ambtenaar
meer aan te stellen. Die methode was ruw,
doch zij was de eenig mogelijke en men mag
den voorsteller dankbaar wezen voor zijn
initiatief in dezen, omdat dit de oorzaak was
dat er eindelijk op het gebied der bezuinigiDg
nu eens iets zal gebeuren. Met platonische
bezuinigingsliefde komt men er nu eenmaal
niet.
Wil de Kamer haar taak bij de beoordee
ling der doelmatigheid van de uitgaven be
hoorlijk vervullen, dan moet haar daartoe een
orgaan worden verschaft. Een eerste stap in
die richting, is geweest de instelling der Be
zuinigingscommissie Rink. Deze commissie
bestaat uit vier leden van de Tweede Kamer,
een lid van de Eerste Kamer, een lid van de
eene Rekenkamer en een drietal amb
tenaren, van wie mocht worden verwacht, dat
zij de bezuiniging op de rijksuitgaven krachtig
zouden helpen bevorderen. Deze commissie
heeft op de voorgestelde bezuinigingsinspectie
voor, dat zij onafhankelijk is van de regeering.
Haar rapporten kunnen niet zonder meer in
den doofpot worden gestopt. Zy zal kunnen
publiceeren, wat zij noodig acht en daardoor
aan de Staten-Generaal de gegevens kunnen
verschaffen, die zij voor een richtige vervul
ling van haar begrootingsarbeid noodig heeft.
In deze commissie zie ik nu de kern voor
een blijvend instituut, ten dienste der Staten-
Generaal. Haar verschaffe men ambtenaren,
die de geschiktheid bezitten den geheelen
staatsdienst na te gaan en voorstellen te
doen omtrent hervorming van bestaande en
noodzakelijkheid van instelling van nieuwe
diensten. De bezuinigingsinspectie, die de
regeering wil, is uitmuntend. Zij moet echter
niet ressorteeren onder het departement van
Financien, zij moet komen onder een com
missie uit de Staten-Generaal. Op deze wijze
alleen is het onmogelijk, dat ambtelijke
bureaucratie haar adviezen in den doofpot
stopt en wordt de waarborg gegeven, dat
de inspectie deugdelijk zal zjjr;. Doet men
dit niet, dan zal, vreezen wij, de instelling
der inspectie alleen leiden tot vermeerdering
van ambtenaren en dus tot het omgekeerde
van bezuiniging.
pen voor de Manitou en de Manilou voor mij. Wij
snelden tc zamen voort als onderdeden van een
gezamenlijk mechanisme. Ik werd altijd bewonderd
0111 mijn draaiende enkelbeweging en bij deze
machine was de enkelbeweging alles. Lichaams
kracht diende tot niets. Alaar waar het meeste op
aan-kwam, was de slag 0111 op het juiste oogenblik
weer „op te klauwen", en dien slag had ik mij eigen
gemaakt. Ik heb een paar voorhistorische voeten;
mijne ouders hebben in lang verloopen eeuwen
waarschijnlijk als apen de boonicn hcwoond. Wij
werden het spoedig eens over dc voorwaarden.
„Dus neemt gij hef aan?"
„O11 voo rwaa rcie I ij k.
Indien ik den wedstrijd won, zou ik vijftig pond
krijgen. Zoo ik hem niet won, kreeg ik slechts vijf
pond. „Het hangt niet van uwe bekwaamheid
alleen af, zief ge," zeide mijnheer Hitchcock met
zijn openhartige» handelsgeest. „Ik hecht ook
veel aan uwe persoonlijke aantrekkelijkheden. Dat
is iets waarmede men in handelsbetrekkingen wel
degelijk rekening moet houden."
„Mijn gezicht is mijn fortuin," zeide ik ernstig.
Hij knikte toestemmend.
Tot Zaterdag was ik dus vrij en kon ik mij be
daard op „Manitou" oefenen, mits op de afge-
Icgenstc hcuvcleiï. Ook werd ik door een nieuwe
vlaag van kunstwoede overvallen, die mij naar liet
Starieimnscnm dreef, ik boud er nu eenmaal van
geestesinspanning met lichaamsoefeningen af te
wisselen. Van lichaamsoefeningen ben ik vrijwel
op de hoogte en mettertijd hoop ik den smaak
voor kunst beet te krijgen. Men kan dat van een
meisje, dat in Girton studeerde, verwachten, al
heb ik mij ook meer toegelegd op roeien, schieten
en wiclrijden.
Dien Zaterdagmorgen ik beken het gaarne,
stond ik op met een angstigen twijfel aan mijn
succes. Ik was geen wiclrijdster van beroep en 0111
dan te weten, dat iemand duizend pond op u gezet
heeft in een wedstrijd alleen tegen mannen, is niet
bepaald geruststellend. Maar nu ik het eenmaal op
mij genomen had, moest ik het ook volbrengen.
Mijn haar maakte ik met buitengewoon veel zorg
op in een stijven wrong en gebruikte slechts een
licht ontbijt. I11 plaats van de gebraden worstjes
die de Miskende Vrouwen mij wilden opdringen,
vergenoegde ik mij met een zacht gekookt ei en
wat geroosterd brood met koffie. Ik had in Cam
bridge altijd opgemerkt, dat ik het beste roeide bij
het matlgste dieet en naar mijne opvatting is het
rauwc-biefstuk-dieet een bepaalde fout bij het
oefenen voor een wedstrijd.
Een paar minuten voor elven verscheen ik op
het Schülerplatz in mijn korte serge rok en wiel
rijdersblouse, Het groote plein was zwart van de
toeschouwers, die ons wilden zien afgaan. De
politie moest ruimte maken 0111 de mededingers
door te laten. Mijn lastgever had mij aangeraden
zoo laat mogelijk onder"dc rijders te verschijnen.
„Ik heb u eenvoudig als L. Cayley ingeschreven.
Dc Duitschers denken nu niet anders dan dat gij
een man zijt en broeder-wielrijder. Maar ik moet
op alle gebeurlijkheden voorbereid zijn. Zoodra zij
u zien, zullen zij natuurlijk bezwaar maken, omdat
gij een vrouw zijt. Er zal dan wel niet veel tijd
nicer tc verliezen zijn en de bezwaren zal ik wel
uit den weg ruimen. Als men u maar eerst laat
mcdcrijden, komt bet er voor mij minder op aan
of ik de twintigduizend mark krijg of niet. Het is
mij hoofdzakelijk opi de reclame te doen. Let op
mijn woorden, miss; de wereld wordt tegenwoor-
Amsterdamsche slagvaardigheid.
't Was in het groote postkantoor
Van 't groote Amsterdam,
Waar als gewoonlijk tegen zes
Een groote schare" kwam.
Een jongen van misschien 10 jaar
Met 'n aaangeteekend stuk
Stond in de lange wachters-rij
('t Was er weer""véél te druk).
De jongen, vroolijk, onbezorgd,
Zijn eten in 't verschiet,
Floot, ter verdrijving van den tijd,
Zijn allerhoogste lied.
Daar stak in ééns door het loket
Een streng, zuur, leelijk hoofd,
Nijdasserig en slecht geluimd,
Van 't bovenhaar beroofd.
Het snauwde door de tralies heen:
Stop met dat fluiten, gauw!
Zeg, kleine lummel, het is
(hier
Niet het Concert-gebouw!
Het hoofd verdween in 't tralie-werk,
Maar 't jochie gaf repliek:
,,'t Heb méér van Arti s", was
('t bescheid
Toen lachte het publiek.
(Historisch). CLINGE DOORENBOS.
dig geregeerd door reclame."
Ik verscheen dus eerst op het laatste oogenblik
en wierp een verlegen blik op mijn mededingers.
Het waren natuurlijk allen heeren; twee hunner
waren Duitsche officieren in eene soort van klein-
tenue-wielrijdersuniform. Zij keken mij minach
tend aan. Een hunner begaf zich terstond naar den
Opper-Superintendaiit, die met de regeling van
den wedstrijd belast was en sprak een paar woor
den met hem. Ik begreep, dat hij zijne bezwaren
inbracht, dat zoo'n „vrouwspersoon" aan den
wedstrijd zou deelnemen. Mijnheer de Opper-
Superintendant, een gewichtig, zwaarlijvig ambte
naar, kwam vlak bij mij staan en scheen de be
zwaren te overwegen. Hij fronste zijne zware
wenkbrauwen, en het was verschrikkelijk om aan
te zien, hoe zijne oogen rolden achter zijne groote,
groene brilleglazen, toen de ontzaglijke ambte-
uaarshersenen begonnen te werken. Hij scheen
niet tot een besluit te kunnen komen. Het oogen
blik van afrijden was bijna daar, toen hij zich eens
klaps tot den heer Hitchcock wendde. Het bleek
dat zijn ontzaglijke hersenen het probleem hadden
opgelost. Ruw snauwde hij hem toe: „Die vrouw
kan niet mededingen."
„Waarom niet?" vroeg ik in mijn zoetklinkend
Duitsch en met een engelachtige» glimlach op de
lippen, ofschoon ik inwendig sidderde.
„Warum nichtOmdat bet Keizerlijk-Koninklijk
voor dezen wedstrijd uitgevaardigde besluit alleen
spreekt van „rijders" en dus uitsluitend het man
nelijk geslacht bedoelt."
(Wordt vervolgd).