Prijs per kwartaal. f I. losse nummers f 0,07' Adïertentiën v. 1—6 regels f 1,50 Elke regel meer. f 0,25 Bij contract aanzienlijk korting. WOENSDAG 23 MAART 1921 1 O'P'G'EjrSoM'Ëirs: Hg wmgMJm wV'ooRJU.IT t Oit blad verschijnt iederen Woens dag- en Zaterdagmorgen. Het wordt uitgegeven met vaste medewerking van J. J. L. VAN ZUYLEN, door de N.V. Uitgeversmaatschappij „Onze Eilanden", Tel. Int. No. 15 Voorstraat Middelharnis. 3E JAARGANG. - N° 40. Nederlaag en Overwinning. Hoe vaak staan wij in het leven voor de onoplosbare vraag: Waarom is ons dat mislukt? Dikwijls ook zien wij menschen schipbreuk lijden, op wie wij veel verwach ting hadden gesteld, omdat zij met energie en met vuur het leven ingingen. Niemand intusschen, die werkelijk zijn best doet, lijdt de nederlaag voor goed. Wanneer al de kritische wereld hen mis kent, dan wordt zijn arbeid niettemin gewo gen in de weegschaal van de Alwetende Rechtvaardigheid, daar er geen oorzaak is zonder gevolg, en er geen energie in de wereld verloren gaat, zoo kan ook nauw gezette volharding ten slotte haar belooning niet ontgaan. Een der moeilijkste, maar ook een der voornaamste lessen, die wij in dit leven hebben, is deze: hoe wij een nederlaag hebben om te zetten in een overwinning. Wanneer wij door een vernederende neder laag worden gekrenkt en ontmoedigd, dan hebben wij veel kracht en volharding noodig om in de puinhoopen van onze idealen te zoeken naar de elementen voor een toe komstige overwinning. Toch is juist dit het verschil tusschen hen, die slagen, en hen, die niet slagen in het leven. Men kan den man niet afmeten naar zijn nederlagen. Men moet weten welk gebruik hij ervan maakt. Van welke beteekenis waren zij voor hem? Welk voordeel trok hij eruit? Worden wij ontmoetigd door onze neder lagen? Besluiten wij eruit, dat wij ons in ons beroep vergist hadden, en gaan wij daarom knoeien in wat anders? .Houd goeden moed, en toon u een man," zeide Latimer, toen hij met zijn vriend op den brandstapel stond; „wij zullen vandaag in Engeland een licht ont steken, dat zeker nooit zal worden uitge blazen," en elk van zijn woorden oefende meer invloed uit dan honderd preeken tegen de onverdraagzaamheid der eeuw. Zoo vertoornd werd het volk, dat, behalve Cranmer, die twee jaar later werd ver brand, slechts weinig anderen meer wer den opgeofferd, en van deze laatsten zegt men, dat zij uit vrees voor een op roer ondeT het volk, dat woedend werd bij het zien van zooveel wreedheid en om rechtvaardigheid, in het geheim werden verhoord en des nachts wérden verbrand Er is iets groots en bezielends in iemand, die totaal verongelukt, nadat hij zijn uiter ste best heeft gedaan, en dan nogmaals den strijd aanbindt met onverschrokken moed en dubbele energie. Men hoeft niet te vreezen voor de toekomst van hem, die bij mislukking niet den moed verliest. Wij stijgen ten hemel meestal op de ruïnes van onze geliefkoosde plannen en komen tot de ontdekking, dat onze neder lagen overwinningen waren. Wat zou het iemand zonder koninkrijk, zonder leger, baten zich te verzetten tegen den machtigstcn vorst van Europa? Willem de Zwijger was een groot man. rijk en een voorstander van den vrede. En toch, waarop kon hij, enkel als burger van het kleine Holland, indien hij den strijd mocht willen aangaan tegen een verplet terende overmacht, steunen, dan alleen op de rechtvaardigheid zijner zaak en het ge wicht van zijn karakter? Philips II daarentegen was een neef van den Keizer van Duitschland, echtgenoot van de Koningin van Engeland en recht matig beheerscher van Spanje, Holland, België, het grootste deel van Italië, Oran, Tunis, Kaap Verd, de Canarische eilanden, de Filippijnen, de Antillen, Mexico en Peru. Terwijl zijne naburen door twisten waren verzwakt, bleef zijn bron van inkomsten onophoudelijk vloeien. Zijn zaak werd gesteund door de wapenen, den rijkdom, den roem, den geest en den godsdienst van Europa. Philips nam het besluit, de inquisitie in de Nederlanden in te voeren, en Willem besloot zich te wijden aan de verdediging van de vrijheden zijns lands. De worsteling, die nu volgde, wekte ieders bewondering. Eindelijk stierf Wil lem, maar Philips had niet overwonnen, Holland was wel zonder leider, maar het groote Spaansche Rijk stond te waggelen op zijn grondvesten. Van het begin van den strijd af „wordt de figuur des Konings kleiner en kleiner, om eindelijk geheel te verdwijnen, terwijl die van den Prins van Oranje steeds grooter vormen aanneemt, tot zij de roemrijkste figuur wordt van haren tijd." Vogelvrij verklaard, verarmd, gelasterd, omringd door sluipmoordenaars, vaak vluchtend voor zijn vijanden, en ien laatste een levenlooze klomp, had Willem van het begin tot het einde een kracht van karakter ontwikkeld, waartegen te ver geefs de golven beukten van omgekochten rijkdom en onrechtvaardigheid. Karakter is macht. VAN ZUYLEN. FEUILLETON Met een Dubbeltje de Wereld i NAAR HET ENGELSCH GRANT ALLEN. WtaulhOTistcrdt aftgove van het gelijknamige boek, uitgegeven door de Firma D. Bolle te Rotterdam). 18 ..O, het kuint niet alles van één kant," vervolgde hij, terwijl hij zijne machine van terzijde aanzag met een bijna vaderlijke genegenheid. ..Ik ga hier mede juist üw fortuin maken ook. Gij zult het voor mij berijden op den Laatsten Dag. En als gij liet er goed afbrengt, wees «Jan niet bang, dat ik hot niet mooi met u zal maken." Indien gij wat duidelijker en beknopter in uw uitleggingen waart," zeide ik ernstig, „zouden wij misschien vlugger opschieten." „Wel miss., misschien begrijpt gij niet, dat ik dit karrewcitje aan een vrouwspersoon toevertrouw, waar zooveel dollars op 't spel staan." Ik keek hem even aan maar sprak geen woord. „Wel. miss, het is et zoo mede gesteld: wint een vrouwspersoon, dan is het succes des te grooter en zooveel te meer wordt er over gesproken. De weTeld wórdt tegen woordig behcerschf door reclame." Ik kon hef niet langer uithouden. „Mijnheer Hitchcock." begon ik met al mijne waardigheid, „ik heb geen flauw begrip, wat ter wereld gij be doelen kunt." Verrast staarde hij mij aan. „Wat!" riep hij ein delijk uit, „gij, die zoo kunt wielrijdcn, zoudt niet Bezuinigingsinspectie, DOOR MR. P. J. OUD. Op 1 Februari 1921 werd door de regee^ ring tot de Tweede Kamer ingediend een voorstel tot instelling eener bezuinigings- inapectie. De bedoeling van dit voorstel is over te gaan tot de benoeming van aanvan kelijk vier ambtenaren, wier taak zal ztjn un to gaan. welke maatregelen zullen kun nen worden genomen ten opzichte van de departementen en daaronder ressorteerende diensttakken om tot beperking en inkrim ping van uitgaven te geraken. Deze ambte naren zullen rechtstreeks ondergeschikt zijn aan den Minister van Financiën, zi1 zullen worden geplaatst aan de afdeelfng Generale Thesaurie win diens departement. Hoewel het. beginsel, door instelling van een dergelijke inspectie tot bezuiniging te komen, natuurlek alleszins toejuiching ver dient, is het zeer de vraag of de regeering tot bereiking van dit doel wel den juisten weg heeft ingeslagen door haar voornemen tot instelling van een inspectie in dezen vorm. Immers door de bezuinigingsinspectie te makeD tot een instituut ten dienste van de regeering, zal die inspectie al dadelyk de onafhankelijkheid missen, die voor een goede uitvoering van haar taak noodig is. Hoe toch zal thans de gang van zaken zijn? Indien aan eenig departement de" noodzakelijkheid wordt betoogd van het nemen van een of anderen maatregel, zal de Min. van Financiën zijn bezuinigingsinspecteur opdragen naar de noodzakelijkheid van de daarvoor noodige uitgaven een onderzoek in te stellen Het resultaat van dat onderzoek zal dooi den inspecteur in een aan dien minister gericht rapport worden nedergelegd. Men kan er op rekenen, dat dit rapport, wanneer het tot de conclusie komt, dat de maatregel niet moet worden genomen door den minis ter of de hoofdambtenaren, die hem voorge steld hebben met kracht zal worden bestreden. In veel gevallen zullen die bestrijders daarby gebruik makeD van al de krachten, waarover de bureaucratie beschikt en deze moet men vooral niet onderschatten. Er zal dan een van tweeën gebeuren, óf de minister van Financiën legt zich bfj die bestrijding neer, óf hij besluit het rappovt van zij 11 inspecteur tegenover zyn ambtgenooten te verdedigen. In bet eerste geval verneemt niemand meer iets van de zaak. Het rapport van den inspecteur verdwijnt ju de archieven van het departement van Financiën. Betreft het rapport de noodzakelijkheid van nieuwe uit gaven, dan is het nog wel mogelijk, dat de Staten-Generaal bij de behandeling van den begrootingspost inzage vragen van het rap port der inspectie; dan loopen zij alle kans te worden afgescheept met de gebruikelijke mededeeling, dat ambtelijke rapporten niet kunnen worden overgelegd, omdat zy alleen bestemd zijn ter voorlichting van den betrok ken minister Loopt het rapport niet over nieuwe uitgaven, doch over de mogelijkheid van beperking van reeds vroeger door de Kamer gevoteerde, dan mist deze zelfs de gelegenheid om naar het rapport te vragen, daar zij het bestaan daarvaan zelfs niet ver moeden kant In het geval, dat de minister zich met het rapport van zijn inspecteur vereenigt, gaat het al niet veel beter. Weigert dan de mi nister, wiens departement het voorstel deed. daarvan af te zien, dan moet de beheerder der schatkist het rapport in den ministerraad verdedigen. Verliest hij daarbij het pleit, dan wordt bet rapport in alle stilte begraven. De ministerieele homogeniteit verbiedt den mi nister van Financiën naar buiten van zjjn afwijkende opinie te doen blijken. Slechts in 'het alleruiterste geval zal hij zich van de verantwoordelijkheid kunnen ontslaan door zijn portefeuille ter beschikking te stellen. Uit, het bovenstaande volgt, dat de bezui nigingsinspectie in den voorgestelden vorm alleen dan beteekenis zal hebben, wanneer de minister van Financiën een krachtige figuur is. Is die minister zwak, mist hij de kracht om tegen bureaucratie aan zfin eigen of anderer departement in te gaan, dan richt de inspectie niets uit En dat terwijl een goede bezuinigingsinspectie meer noodig is, naarmate de minister van Financiën minder over de kracht, beschikt om tegen on noodig opdrijven der uitgaven in te gaan. Wil de inspectie doel treffen, dan moet zfi dus zfin een onafhankelijk lichaam. Haar weten, wat de gclicele wielrijderswcreld in 'opschud ding brengt 1 Wel! Gij zult mij toch niet willen vertellen, dat gij geen berocpsrljdster zijt?" Ik lichtte hem in omtrent mijn maatschappelijke positie, die, ofschoon hoogst fatsoenlijk, niet winst gevend was. Zijn gezicht betrok. „Voornaam, hé! Toch zoudt gij wel voor mij willen uitkamen, niet waar?" vroeg hij. „Maar liet moet vrije verkie zing zijn." „Verkiezing voor wat?" vroeg ik onnoozel, „voor het Parlement of voor den Gemeenteraad van Frankfort?" Hij kon mijne onwetendheid niet zoo in eens in al haren omvang vatten. Maar ik begon hem nu tebcgrijpc». Het scheen dat de Keizeriijk-Duitschc en Koninklijk-Pruisische Regccring een Keizerlijk- Koninklijken prijs had uitgeloofd voor het beste rijwiel ten dienste van liet leger; de wedstrijd tc houden over het Taunusgcbergte van Frankfort naar Limburg. Dc winner zou een prijs krijgen gelijk staande met duizend pond. Elke fabriek moest haar eigen fabrikaat gebruiken en voor haar eigen berijder zorgen. De Laatste Dag was aan staande Zaterdag en The Great Manitou was het zwarte paard van het steekspel, Nu was alles-mij duidelijk. Mr. Cyrus W. Hitch cock's wiel moest een diep geheim blijvenhij moest een vrouw hebben 0111 liet te berijden, 0111 zijn overwinning des te volmaakter te maken. Nauwelijks had hij mij den heuvel zien optrappen om hem te ontkomen, of hij had, zonder zich 1c be denken, gezegd: „Dat is dc vrouw, die ik hebben moet." Dat was ik geheel met hem eens. Hef was een voorbeschikt samentreffen. Na twee- of driemaal er op gereden te hebben, voelde ik mij als gescha- contröle moet openbaar zijn en verricht wor den onafhankelijk van eenig regeeringsor- gaan. Dit is alleen te bereiken door de inspec teurs te plaatsen bij een onafhankelijk insti tuut. Op het eerste gezicht schijnt daarvoor aan gewezen de Algemeene Rekenkamer. Toch is dit niet het geval. De Rekenkamer is wel onafhankelijk van de regeering, doch haar taak is slechts de wettigheid eener gedane uitgave te onderzoeken. Blijkt voor die uit gave een post op de begrooting voor te komen en die post niet overschreden te zijn, dan moet de Rekenkamer haar goedkeuren. Zij kan in haar verslag op de ondoelmatigheid van bepaalde uitgaven wijzen en aldus de aandacht van Regeering en Staten-Generaal daarop vestigen, doch de uitgave -weigeren wegens ondoelmatigheid, kan zij niet. Het is ook niet mogelijk haar die bevoegdheid te geven, omdat de vraag van de doelmatigheid eener uitgave de verantwoordelijkheid der regeering raakt. De ministers zijn verant woordelijk aan de Staten-Generaal en niet aan de Algemeene Rekenkamer. De vraag der doelmatigheid vaneen uitgave kan zich op twee manieren voordoenbij de aanvrage der gelden op de begrooting, en bij de beoordeeling van de wyze, waarop toe gestane gelden zijn besteed. In het laatste geval kan de Staten-Generaal wel hulp hebben van de Algemeene Rekenkamer, doch practisch beteekent die hulp niet veel, omdat de Rekenkamer de organen mist, die zich ter plaatse op de hoogte kunnen stellen van de doelmatigheid der inrichting van den staats dienst. Wanneer er sprake i§ van aanvrage van gelden op de begrooting over nieuwe doeleinden, dan missen de Staten Generaal zelfs de mogelijkheid van deze geringe voor lichting. Het gevolg van een en ander is, dat de beteekenis van de behandeling der begrooting geheel is gewijzigd. De vaststelling van het maximum bedrag, dat door de regeering jaar lijks mag worden uitgegeven, werd opgedra gen aan de Volksvertegenwoordiging, opdat deze zou kunnen bepalen, voor welke doel einden de door de belastingbetalende hurgei ij opgebrachte bedragen zouden worden besteed. De toenemende omvang van den staatsdienst maakte liet echter voor de Volksvertegen woordiging steeds moeilijker, die taak naar behooren te vervullen. Op een enkele uitzon dering na, maakte dus ook de vraag of be paalde uitgaven wel noodig waren tot bet aangevraagde bedrag, nimmer een punt van discussie uit in de Staten-Generaal Dit leidde er toe, dat de regeering zonder noemenswaardige tegenkanting van dezyde der Kamers het aantal ambtenaren gestadig kon uitbreiden. Kwam er al eens een enkele maal verzet, dan had de regeering spoedig gewonnen spel Een enkel Kamerlid mocht al eens op de hoogte zijn van de toestanden in een bepaalden tak van dienst; de meerder heid was dit niet; de Kamer in haar geheel miste de organen tot het instellen van een zelfstandig onderzoek. Zoo kon het op den duur niet voortgaan Ieder jaar werd de noodzakelijkheid van in grijpen door de Kamer grooter. Bij de jong ste behandeling der begrooting heeft mr. Marchant daartoe een krachtige poging ge waagd. Hij stelde een reeks amendementen voor, waarvan de gezamenlijke bedoeling was, voorloopig geen enkelen nieuwen ambtenaar meer aan te stellen. Die methode was ruw, doch zij was de eenig mogelijke en men mag den voorsteller dankbaar wezen voor zijn initiatief in dezen, omdat dit de oorzaak was dat er eindelijk op het gebied der bezuinigiDg nu eens iets zal gebeuren. Met platonische bezuinigingsliefde komt men er nu eenmaal niet. Wil de Kamer haar taak bij de beoordee ling der doelmatigheid van de uitgaven be hoorlijk vervullen, dan moet haar daartoe een orgaan worden verschaft. Een eerste stap in die richting, is geweest de instelling der Be zuinigingscommissie Rink. Deze commissie bestaat uit vier leden van de Tweede Kamer, een lid van de Eerste Kamer, een lid van de eene Rekenkamer en een drietal amb tenaren, van wie mocht worden verwacht, dat zij de bezuiniging op de rijksuitgaven krachtig zouden helpen bevorderen. Deze commissie heeft op de voorgestelde bezuinigingsinspectie voor, dat zij onafhankelijk is van de regeering. Haar rapporten kunnen niet zonder meer in den doofpot worden gestopt. Zy zal kunnen publiceeren, wat zij noodig acht en daardoor aan de Staten-Generaal de gegevens kunnen verschaffen, die zij voor een richtige vervul ling van haar begrootingsarbeid noodig heeft. In deze commissie zie ik nu de kern voor een blijvend instituut, ten dienste der Staten- Generaal. Haar verschaffe men ambtenaren, die de geschiktheid bezitten den geheelen staatsdienst na te gaan en voorstellen te doen omtrent hervorming van bestaande en noodzakelijkheid van instelling van nieuwe diensten. De bezuinigingsinspectie, die de regeering wil, is uitmuntend. Zij moet echter niet ressorteeren onder het departement van Financien, zij moet komen onder een com missie uit de Staten-Generaal. Op deze wijze alleen is het onmogelijk, dat ambtelijke bureaucratie haar adviezen in den doofpot stopt en wordt de waarborg gegeven, dat de inspectie deugdelijk zal zjjr;. Doet men dit niet, dan zal, vreezen wij, de instelling der inspectie alleen leiden tot vermeerdering van ambtenaren en dus tot het omgekeerde van bezuiniging. pen voor de Manitou en de Manilou voor mij. Wij snelden tc zamen voort als onderdeden van een gezamenlijk mechanisme. Ik werd altijd bewonderd 0111 mijn draaiende enkelbeweging en bij deze machine was de enkelbeweging alles. Lichaams kracht diende tot niets. Alaar waar het meeste op aan-kwam, was de slag 0111 op het juiste oogenblik weer „op te klauwen", en dien slag had ik mij eigen gemaakt. Ik heb een paar voorhistorische voeten; mijne ouders hebben in lang verloopen eeuwen waarschijnlijk als apen de boonicn hcwoond. Wij werden het spoedig eens over dc voorwaarden. „Dus neemt gij hef aan?" „O11 voo rwaa rcie I ij k. Indien ik den wedstrijd won, zou ik vijftig pond krijgen. Zoo ik hem niet won, kreeg ik slechts vijf pond. „Het hangt niet van uwe bekwaamheid alleen af, zief ge," zeide mijnheer Hitchcock met zijn openhartige» handelsgeest. „Ik hecht ook veel aan uwe persoonlijke aantrekkelijkheden. Dat is iets waarmede men in handelsbetrekkingen wel degelijk rekening moet houden." „Mijn gezicht is mijn fortuin," zeide ik ernstig. Hij knikte toestemmend. Tot Zaterdag was ik dus vrij en kon ik mij be daard op „Manitou" oefenen, mits op de afge- Icgenstc hcuvcleiï. Ook werd ik door een nieuwe vlaag van kunstwoede overvallen, die mij naar liet Starieimnscnm dreef, ik boud er nu eenmaal van geestesinspanning met lichaamsoefeningen af te wisselen. Van lichaamsoefeningen ben ik vrijwel op de hoogte en mettertijd hoop ik den smaak voor kunst beet te krijgen. Men kan dat van een meisje, dat in Girton studeerde, verwachten, al heb ik mij ook meer toegelegd op roeien, schieten en wiclrijden. Dien Zaterdagmorgen ik beken het gaarne, stond ik op met een angstigen twijfel aan mijn succes. Ik was geen wiclrijdster van beroep en 0111 dan te weten, dat iemand duizend pond op u gezet heeft in een wedstrijd alleen tegen mannen, is niet bepaald geruststellend. Maar nu ik het eenmaal op mij genomen had, moest ik het ook volbrengen. Mijn haar maakte ik met buitengewoon veel zorg op in een stijven wrong en gebruikte slechts een licht ontbijt. I11 plaats van de gebraden worstjes die de Miskende Vrouwen mij wilden opdringen, vergenoegde ik mij met een zacht gekookt ei en wat geroosterd brood met koffie. Ik had in Cam bridge altijd opgemerkt, dat ik het beste roeide bij het matlgste dieet en naar mijne opvatting is het rauwc-biefstuk-dieet een bepaalde fout bij het oefenen voor een wedstrijd. Een paar minuten voor elven verscheen ik op het Schülerplatz in mijn korte serge rok en wiel rijdersblouse, Het groote plein was zwart van de toeschouwers, die ons wilden zien afgaan. De politie moest ruimte maken 0111 de mededingers door te laten. Mijn lastgever had mij aangeraden zoo laat mogelijk onder"dc rijders te verschijnen. „Ik heb u eenvoudig als L. Cayley ingeschreven. Dc Duitschers denken nu niet anders dan dat gij een man zijt en broeder-wielrijder. Maar ik moet op alle gebeurlijkheden voorbereid zijn. Zoodra zij u zien, zullen zij natuurlijk bezwaar maken, omdat gij een vrouw zijt. Er zal dan wel niet veel tijd nicer tc verliezen zijn en de bezwaren zal ik wel uit den weg ruimen. Als men u maar eerst laat mcdcrijden, komt bet er voor mij minder op aan of ik de twintigduizend mark krijg of niet. Het is mij hoofdzakelijk opi de reclame te doen. Let op mijn woorden, miss; de wereld wordt tegenwoor- Amsterdamsche slagvaardigheid. 't Was in het groote postkantoor Van 't groote Amsterdam, Waar als gewoonlijk tegen zes Een groote schare" kwam. Een jongen van misschien 10 jaar Met 'n aaangeteekend stuk Stond in de lange wachters-rij ('t Was er weer""véél te druk). De jongen, vroolijk, onbezorgd, Zijn eten in 't verschiet, Floot, ter verdrijving van den tijd, Zijn allerhoogste lied. Daar stak in ééns door het loket Een streng, zuur, leelijk hoofd, Nijdasserig en slecht geluimd, Van 't bovenhaar beroofd. Het snauwde door de tralies heen: Stop met dat fluiten, gauw! Zeg, kleine lummel, het is (hier Niet het Concert-gebouw! Het hoofd verdween in 't tralie-werk, Maar 't jochie gaf repliek: ,,'t Heb méér van Arti s", was ('t bescheid Toen lachte het publiek. (Historisch). CLINGE DOORENBOS. dig geregeerd door reclame." Ik verscheen dus eerst op het laatste oogenblik en wierp een verlegen blik op mijn mededingers. Het waren natuurlijk allen heeren; twee hunner waren Duitsche officieren in eene soort van klein- tenue-wielrijdersuniform. Zij keken mij minach tend aan. Een hunner begaf zich terstond naar den Opper-Superintendaiit, die met de regeling van den wedstrijd belast was en sprak een paar woor den met hem. Ik begreep, dat hij zijne bezwaren inbracht, dat zoo'n „vrouwspersoon" aan den wedstrijd zou deelnemen. Mijnheer de Opper- Superintendant, een gewichtig, zwaarlijvig ambte naar, kwam vlak bij mij staan en scheen de be zwaren te overwegen. Hij fronste zijne zware wenkbrauwen, en het was verschrikkelijk om aan te zien, hoe zijne oogen rolden achter zijne groote, groene brilleglazen, toen de ontzaglijke ambte- uaarshersenen begonnen te werken. Hij scheen niet tot een besluit te kunnen komen. Het oogen blik van afrijden was bijna daar, toen hij zich eens klaps tot den heer Hitchcock wendde. Het bleek dat zijn ontzaglijke hersenen het probleem hadden opgelost. Ruw snauwde hij hem toe: „Die vrouw kan niet mededingen." „Waarom niet?" vroeg ik in mijn zoetklinkend Duitsch en met een engelachtige» glimlach op de lippen, ofschoon ik inwendig sidderde. „Warum nichtOmdat bet Keizerlijk-Koninklijk voor dezen wedstrijd uitgevaardigde besluit alleen spreekt van „rijders" en dus uitsluitend het man nelijk geslacht bedoelt." (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Onze Eilanden | 1921 | | pagina 1