WOENSDAG
2 FEBRUARI 1921
DE GOUDVELDEN
VAN GOEREE.
Prijs per kwartaal.
Losse nummers
f I
f 0,07'
Advertentiën v. 1—6 regels t 1,50
Elke regel meer. f 0,25
Bij contract aanzienlijk korting.
Dit blad verschijnt iederen Woens
dag- en Zaterdagmorgen. Het wordt
uitgegeven met vaste medewerking
van J. J. L. VAN ZUYLEN, door de
N.V. Uitgeversmaatschappij
„Onze Eilanden", Tel. Int. No. 15
Voorstraat Middelharnis.
3E JAARGANG. - N°. 26.
In ons volgend nummer begint
een spannende novelle, spelende
op Flakkee, getiteld:
UIT HONGARIJE.
Ik ontving van een mij onbekende dame
uit Budapest een brief, dien ik hier ver
taald laat volgen. Ik verander er maar
niets in. Maar men wil in gedachten al die
dankbaarheid aan mijn adres wel over
nemen. Het is beusch niet aangenaam,
wanneer men, zooals ik, het minste van
allen gedaan heeft, het slachtoffer te zijn
van zooveel dank. Maar men weet nu
eenmaal in Hongarije mijn adres en niet
dat van die vele, vele menschen, die al dit
werk veel eer dan ik hebben gedaan. Het
schrijven luidt dan als volgt:
U zult wel verwonderd zijn, van een U
geheel onbekende dame een langen, langen
brief te ontvangen. Al kent U mij echter
niet, ik ken u wel, sedert de arme kleine
Hongaarsche kinderen, onder uw zorg op
uw schoone eilanden zoo prachtig werden
ondergebracht. Dikwijls hebben ik en mijn
kinderen over uw edelmoedigheid en die
van uw edele landgenooten tranen ver
goten. Ja dikwijls is een uit honderden,
menschen bestaand gehoor, dat mijn
lezingen over Holland zoo trouw bezocht,
in snikken uitgebarsten, als ik hun uit de
mij toegezonden exemplaren van „Onze
Eilanden" uw artikelen over de „Hon-
gaartjes" voorlas. Nu ziet u, beste meneer
van Zuylen, dat ik u ken, daar men
iemand 'door zulke artikelen, als 11 over
de Hongaartjcs geschreven hebt, om zoo
te zeggen in hart en karakter, dus veel
beter en sneller leert kennen dan door
lange maar oppervlakkige bekendheid,
Daarom durf ik te zeggen, dat ik u lang
en goed ken.
En zoo komt het dan, dat ik u vandaag
schrijf als een oude kennis. Het doel van
mijn schrijven is u van een feest tc ver
tellen, dat wij, ja ik mag wel zeggen, dat
ik de eer had tc organiseeren ter eerc van
Holland.
Hoe ik, hoe juist ik ertoe kwam, dit
feest te organiseeren, zou ik u wihen ver
tellen.
Voor meer dan tien jaren heb ik met
mijn man eenigen tijd in Aken gewoond,
waar hij in opdracht van onze regeering,
de wolfabricatie bestudeerde, fabrieken
bezocht, enz. Toen reeds trok mij oude
belangstelling naar Holland. Ik bewon
derde eigenlijk sinds mijn jeugd Holland
en het Hollandschc volk. Hollands ge
schiedenis en kunst, gelijk men eigenlijk
niet anders kan, wanneer men Holland
leert kennen. En ik leerde Holland kennen
en liefhebben toen ik nog een kind was.
Reeds als kind troffen mij de verhalen,
die mijn ooms, die veel in Holland waren,
over Holland vertelden. Zij vertelden het
niet aan mij, ze letten heelemaal niet op
mij, maar ze spraken onder elkander en
vertelden, hoe het in Holland was. Ik
echter was niet weg te krijgen, het inte
resseerde mij zoo, ja, als het mooiste
sprookje, ja nog meer. Vooral Hollands
geschiedenis was liet, waarvan ik maar
niet genoeg kon hooren. Misschien was het
een voorgevoel, dat wij ook eens in de
zelfde omstandigheden zouden verkceren,
waarin de Hollanders waren, toen men
hen van hun geliefd Vaderland wilde be-
rooven. O, hadden wij toch beter Hollands
geschiedenis bestudeerd, wij hadden zeker
voor ons land een andere geschiedenis ge-
maakt. Dat zeg ik niet nu eerst, dat heb
ik al lang gezegd. Helaas begint men eerst
nu naar mij te lussteren. Maar het is wel
licht beter nu dan nooit
Zoo is het dus gekomen, dat Holland
reeds in mijn kindsheid het wonderland
voor mij geworden was, waarnaar ik steeds
verlangde, en als het lot mij naar Aken
bracht, werd het mij vergund, het land
van mijn verlangen ook in werkelijkheid
te zien. Dikwijls niet mijn man, vaker nog
alleen (daar mijn man veel werk had)
kwam ik naar Holland. In mijn studiën
heeft uw regeering mij zoo allervriende
lijkst geholpen, dat ze in veel steden voor
aanstaande personen verzocht, mij vrien
delijk te ontvangen, mij alles te laten zien,
tc vertellen, enz. Zoo was het mij mogelijk
gemaakt, over Holland een studie te
schrijven, die met lichtbeelden ver
duidelijkt juist 10 jaren geleden in
onzen wetenschappelijken Uranis-schouw-
burg voor het eerst, en na dien nog zeer
veel malen werd voorgedragen. Sedert
dien heb ik dikwijls artikelen in onze
kranten gepubliceerd en ook dikwijls
lezingen gehouden. De Hollandschc kran
ten schreven in dien tijd zeer vriendelijk
over mijn studiën, toen ik er voor 't eerst
in Urania voordroeg. Wie deze artikelen
geschreven heeft, weet ik niet, het was
echter een Hollander, gelijk hij in zijn
berichten zelf meedeelt. Ik heb in dien tijd
veel vriendelijke brieven van onbekende
dames en heeren uit Holland ontvangen,
die mij dankten namens het vaderland
thuis echter gold ik voor iemand, tot wie
men zich met alle vragen over Holland
kon wenden, in de critici zei men echter,
dat ik steeds een beetje overdreven word,
als ik over Holland spreek. Ze hoorden
gaarne naar me, als ik over Holland sprak,
lazen ook met graagte mijn artikelen, ze
waren verrukt, schudden echter tegelij
kertijd het hoofd en zeiden: is het mogelijk
dat er zulk een land en volk bestaat?
Het zware lot, dat ons getroffen heeft,
heeft ons ook geleerd, waf Holland en liet
Hollandschc volk is. Nu hoor ik dikwijls:
u heeft gelijk gehad, u heeft niet te vècl,
maar te weinig van Holland gezegd.
In het voorjaar van 1920 heeft onze
FEUILLETON
Met een Dubbeltje de Wereld door.
NAAR HET ENGELSCH
van
GRANT ALLEN.
(Geoiilhorisffrrff uitgave van het gelijknamige bock
uitgegeven door de Firma D. Bolle te Rotterdam).
„Ik geloof, dat ik het wei ééne week zal kunnen
uithouden," antwoordde ik met zedig neergeslagen
oogen.
Zij glimlachte ondanks zichzelve over mine vrij
postigheid. Wij spraken nog over de condities, die
zeer 'bevredigend waren. Ook verlangde zij geen
getuigen.
Zie ik er naar uit, alsof ik een jota om getuigen
geef? Wat men getuigschriften pleegt te noemen,
zijn meestal oefeningen van personen, die trachten
een vel vol tc schrijven zonder iets tc zeggen. Gij
trekt mij aan, dal is genoeg'. Eu dan de dochter
van dien armen Tom Cayley! Maar gij weet liet:
tegenspraak duld ik niet."
„Zelfs uwe onmogelijkste veronderstellingen zal
ik "niet wagen tegen te spreken," zeide ik lachend.
„Maar nu nog uw naam en adres?" vroeg ik
ten laatste, toen al het andere was afgehandeld.
Een licht blosje verloondc zich op dc vaalblccke
wangen der Praatzieke Oude Dame.
Kind," zcide zij zacht, „mijn naam is het ccnigc
op'de wereld, waarover ik mij schaam. Mijne
ouders zij» zoo vriendelijk geweest mij den afschu-
welijksten naam te geven, dien het menschdom
Minister van Eeredienst mij verzocht, om
voor de ouders, wier kinderen in Holland
waren, lezingen te houden, niet alleen om
ze te onderrichten, maar ook 0111 ze gerust
te stellen. Zoo heb ik in de vorige lente en
zomer veel lezingen gehouden, éen keer
ook in Urania. U hadt mijn aandachtig
luisterend publiek moeten zien! Ze konden
nooit genoeg over Holland hooren. En in
dezen tijd zond Frau von Balathy mij de
lieve artikelen, die u, meneer van Zuylen,
in uw blad over de Hongaarsche kinderen
schreeft. Ik las uit deze artikelen stukken
voor, <?n ik had het altijd over uw eilanden,
als ik over de Hollandsche edelmoedigheid
en menschenliefde vertelde. U hadtmoeten
kunnen zien, hoe mijn toehoorders, hoe de
vaders en moeders, maar ook de anderen,
die er niet persoonlijk bij geïnteresseerd
waren, schreiden en snikten. Ik hen over
tuigd, dat deze tranen ook het lot van
ons arme vaderland golden. Het was een
gelegenheid, waarbij men, zonder zich te
schamen, zonder te weten hoe men ertoe
kwam, kon uitschreien over het vele
droeve, dat ons sedert zes jaren, ja sinds
vele, vele jaren vervolgd heeft. Ik moet
zeggen: onverdiend vervolgd heeft. De
smart, onder welker last de harten zouden
gebroken zijn, werd verzacht door tranen,
die de edelmoedigheid van Holland golden.
Na wat ik verteld heb, zult gij het zeer
natuurlijk vinden, dat in mij het idee
opkwam, een warm, plechtig feest te
organiseeren, waarop Hongarije voor de
geheele wereld zijn dank aan Holland zou
uitspreken. Gelijk ook velen uwer land
genooten, en daaronder een familie, die
sedert naar Holland is teruggekeerd, weten
hebben de allerbeste en voornaamste per
soonlijkheden van ons land, mijn gedachte
met geestdrift begroet en mij in ieder
opzicht aangemoedigd en gesteund, om
dit feest te doen slagen. Onze omstandig
heden zijn echter zoo ontzettend slecht,
dat wij het eerst eind November konden
verwerkelijken. Ik moet u nog iets verra
den. Toen men beweerde, dat ti wellicht in
November naar Budapest komen zoudt,
wilde ik het feest zöo arrangeeren, dat
wij ook u hij die gelegenheid onzen bizon-
deren dank konden kenbaar maken.
Ik zend U hierbij een verslag van het
feest met het verzoek, dat in uw krant te
willen opnemen. Deze kleine beschrijving
heeft graaf Csóky, een vriendelijk ambte
naar van het ministerie van buitenlancl-
sche zaken opgesteld. Het zou ons zeer
aangenaam zijn, wanneer u het in uw
krant 2oudt willen zetten, opdat de edele
bewoners op uw eilanden het weten, hoe
dankbaar wij hun en u, mijnheer, zijn. Ik
hen vast ook hiervan overtuigd dat men
zulke edele harten, zulk een eenvoudige
en toch edelmoedige denkwijze, als bij
de bewoners der Eilanden, slechts uiterst
zelden vindt in het leven. Het zou voor
ons, Hongaren een groote vreugde zijn,
als wij wisten, dat op uw Eilanden ieder
de beschrijving van de feestelijkheid ge-
ooit voor een Christenmensch heeft uitgedacht;
maar ik heb er toch nooit toe kunnen besluiten cr
mij tegen tc verzetten en van naam te veranderen."
Als bij intuïtie raadde ik iiet. „li wilt toch niet
zeggen, dat 11 Gcorgina heet," riep ik uit.
Dc Praatzieke Oude Dame greep mij nog vaster
bij den arm. „Wat zijt gij een bij-de-linnd ding!"
liet zij zich ontvallen. „Hoe ter wereld kondt gij
dat gissen? Ik heet werkelijk Georglna."
„Sympathie," anrwoordde ik. „Mijn naam is
Georgina Louise. Maar daar ik het volkomen met
11 eens hen, dat de naam afschuwelijk is. heb ik cr
niet in berust, en eenvoudig het Georgina wegge
laten. Men moest het strafbaar stellen, onschuldige
wichtjes met den smet van zulk ecnen naam dc
wereld in tc sturen."
„Op en top, wat ik altijd zeg. Gij zijt bepaald
een buitengewoon schrander meisje. Ziehier mijn
naam en adres. Maandag vertrek ik."
Ik keck even op het kaartje. Zelfs dal had iets
lawaaiachtigs en druks: „Lady Georgina Fawley,
40 Fortcscue Crescent W".
Wij hadden twintig minuten nondig gehad om
oiizc overeenkomst te sluiten. Toen ik haar verliet
kwam Lady Georgina's vriendin mij zoo hard als
zij kou, achterna loopen.
„Wees voorzichtig," waarschuwde zij. „Gij hebt
met een Tartaar tc doen."
„Dat dacht ik wel," was-inijn antwoord. „Maar
met een weck in Tartarije kan ik heel wat onder'
vinding opdoen."
„Maar zij heeft een drakenhumeur."
„Dat is minder, want dat heb ik ook. Vrceselijk
zelfs. En als wij ooit handgemeen mochten worden,
dan ben ik veel grooter, jonger en sterker."
„Nu, ik kan dan niet anders doen dan u het
beste tocwenschen."
„Dank u zeer; liet is zeer vriendelijk van u mij
tc waarschuwen. Maar ik ben volkomen in staat
-oor mijzclvcn te zorgen. Gij weet, ik ben ccn af
stammelinge van een soldatengeslacht."
Ik knikte haar toe tot afscheid en spoedde mij
daarop terug naar Elsie's kamer.
„Ga je er werkelijk heen? Maar wat wil je be
ginnen als je eenmaal daar bent?"
„Geen zorgen voor den tijd," zcide ik. „Het
onzekere is juist het vermakelijke van het geval.
I11 ieder geval ben ik er dan ten minste."
„O, maar Bruintje, je zoudt van gebrek kunnen
omkomen,"
,,ln Londen evengoed. Waar ik ook heenga, ik
heb nooit meer dan twee handen en één hoofd 0111
mijn weg door dc wereld tc maken."
,',Maar gij zijt hier temidden uwer vrienden. Je
zoudt immers voor goed je intrek bij mij kunnen
nemen."
ik kuste haar op het voorhoofd.
„Mijn goede, edelmoedige, kleine Elsie," riep ik
uit, „maar hcusch, ik blijf hier geen minuut langer
dan 0111 je met het behangen cn schilderen tc hel
pen. Ik ben alleen dïiarvoor gekomen. Het zou mij
niet mogelijk zijn om je zuur verdiende penningen
tc verteren cn zelve niets tc doen. Ik weet, iioc
goed ge zijt, maar daarom zou ik je voor niets ter
wereld tot last willen zijn. Nu maar gauw de
mouwen opgestroopt cn aan het wctIi gegaan l"
„Maar, Bruintje, moet je 1111 niet eerst je eigen
kiecren in orde maken. Bedenk toch, dat ge
Maandag al naar Duitschland gaat!"
Ik haalde de schouders op. (Dat is cene der
gewoonten die ik in Zwitserland aangeleerd heb).
I „En wat zou ik dan in orde moeten maken?"
lezen heeft. Dat zou vpor ons zijn ais een
persoonlijke ontmoeting, het zou ons zijn
alsof wij persoonlijk allen dank zegden.
Wanneer wij de vreugde hadden gehad,
u in Budapest te begroeten, dan; ware de
feestelijkheid dubbel zoo groot geweest.
Dan hadt u zich van dit alles zelf kunnen
overtuigen en thuis uit persoonlijke erva
ring alles kunnen vertellen. Nu moeten
wij tevreden zijn met een korte beschrij
ving.
Waarschijnlijk is u verwonderd, dat ik
eerst zoo laat met mijn brief kom. Natuur
lijk betreur ik zelf dat het meest. Einde
November en begin December was het
bij ons vrij koud en daar wij zoo weinig
brandstof "hebben, heb ik een zoo zware
kou gevat, dat ik nog steeds aan de ge
volgen daarvan lijd. Eerst had ik ander
halve maand lang een oog- en keelaan
doening gehad, nu lijd ik nog steeds aan
een ernstige keelkatarrh. Bovendien heb
ik reeds twee maal maagvergiftiging ge
had door slechte levensmiddelen en ik ben
zoo zwak, dat ik me niet mag inspannen,
Onze dokter zegt, dat het onder de huidige
omstandigheden, nu men lichte, voedzame
en versche levensmiddelen niet kan krijgen
niet anders te verwachten is. Zoo komt
liet, dat men van kleine ongesteldheden,
die men vroeger nauwelijks telde, nu bijna
niet herstellen kan.
Nu mag ik reeds den geheêlen dag op
zijn en ook uitgaan, ais het mooi weer is
maar de oude krachten komen niet zoo
gemakkelijk terug. Wellicht draagt daar
toe ook veel bij, dat ons hart door de slagen
van het noodlot bijna gebroken is, en bij
mij is het niet alleen liet lot van het vader
land, dat mij als een booze droom omvangt
maar ook, gelijk bij zoo velen onzer, het
lot van mijn eigen familie, waarvan de
vreeselijke oorlog zoo ontzettend veel heeft
bedorven. Ja, onder zulke omstandigheden
is het moeilijk, de eens verloren gezond
heid te herkrijgen.
Met schrik zie ik, hoe lang mijn brief
is geworden. Neem u mij niet kwalijk,
mijnheer van Zuylen, dat ik u zelfs van
mijn persoonlijke omstandigheden ge
sproken heb ik kwam er onwillekeurig
toe en liet is het beste bewijs, dat ik als
tot een ouden kennis gesproken heb, zoo
als u direkt bij het begin hebt bemerkt.
Nogmaals enzoovoorts,
Frau Bela von Csitary.
Het hierboven bedoelde artikel van
Graaf Csaky luidt als volgt:
Op 28 November 1920 was het Buda-
pester Urania-Theater de schouwplaats
van cene verheffende plechtigheid, zooals
men die in onze dagen zelden beleeft. De
Hongaarsche natie heeft de edelmoedige
Hollandsche natie op aangrijpende wijze
haren dank en gevoelens vaii sympathie
vertolkt en der Koningin der Nederlanden
hare hulde gebracht.
Het scheen werkelijk, alsof de zwaar be
proefde Hongaarsche natie haar lijden
voor enkele uren minder gevoeld had, om
geheel in de gevoelens van liefde en dank
baarheid tegenover Holland optegaan, dat
Holland tegenover, dat in de moeilijkste
dagen der beproeving, toen Hongarije
verraden en verlaten, door de slagen van
het noodlot terneergedrukt zich in de
grootste vertwijfeling bevond, de eerste
was, welke de bijna doodelijk gewonde
harten door goedheid en menschenliefde
weder deed kloppen.
Beschermer van het feest waren: Aarts
hertog Jozef, Mevrouw Nicolaus van Hor-
thy, gemalin van den gouverneur, graaf
Albert Apponyi, graaf Ladislaus Széché-
nyi en de bisschoppen Ottoinar Prohaszka,
Alexander Raffay en Alexius Petri.
De plechtigheid werd op het met Hol
landsche en Hongaarsche nationale kleu
ren en planten ,versierd tooneel door de
vereenigde koren der Universiteit en
Technische Hoogschool met het „Wilhel
mus" en het Hongaarsche volkslied ge
opend. Daarna begroette dr. Eugen Sebe-
styén, prof. der Protestantsche Theologie
te Budapest in het Hollandsch de Hol
landsche natie in den persoon van den
heer Generaal-Consul A. Fledderus, die
met zijn echtgenoot en de leden van het
Hollandsche Consulaat, alsook de Buda-
pester Hollandsche kolonie uitgenoodigd
was, de plechtigheid bij te wonen. Julius
Pekar, geziene schrijver, staatssecretaris
en gewezen minister sprak in naam der
regeering hare dankbaarheid uit. Zijn ge
voelvolle rede was zoo echt ernaar inge
richt om de gevoelens der Hongaarsche
natie uit te drukken. Met in 't hart grij
pende woorden vierde hij de Hollandsche
natie en hare Koningin. "Hij bracht dank
aan den Generaal-Consul en zijne edel
moedige echtgenoot voor hunne voort
durende, dikwijls zeker niet gemakkelijken
arbeid, bij welke zij echter" nooit moede
werden en zich door geen moeilijkheden
lieten terugschrikken, alsook* voor de on-
vermoeiden werken van de Hollandsche
comités met baron W. C. A. v. Vreden
burgh aan het hoofd. Na de rede van den
heer Pekar declameerde de grootste Hon
gaarsche treurspelkiinstenares Marie Ias-
zai in aangrijpende wijze het schoone ge
dicht van Andor Kozvna: „Holland's
Hart". Na haar trad Mevrouw Béla v.
Csitary naar voren en hield eene bij de
plechtigheid passende voordracht over
Holland in welke zij, begeleid door karak
teristieke lichtbeelden ter uitdrukking
bracht, hoe het Hollandsche volk, dat
zich in eeuwigen strijd met een der mach
tigste natuurkrachten, de Zee, bevindt,
zich tot een volk van onvermoeiden ar
beid en hooge kunstontwikkeling vormde,
hoe in de harten van dit volk de reinste
menschenliefde, hoe op deze zwaar ver
overden grond de grootste humane idéé:
de idee van den eeuwigen vrede zich ont
wikkelde. Toen Mevrouw van Csitary erop
wees, hoe het Hollandsche volk met zijn
vroeg ik. „Met twee stuivers op zak kan ik toch
moeilijk een zomeruitzet in Bondstreet gaan koo-
pen. Kijk mij nu maar niet zoo aan, Elsie; wees ver
standig en laten wij maar gaan behangen."
Want het valt niet te ontkennen, dat die goede
Elsie er zonder mijne hulp nooit mede zou zijn
klaargekomen. Ik knipte haast al hare costumes.
Zij dacht aan niets dan wiskunde cn nog eens
wiskunde. En 0111 een blouse te knippen en geheel
wiskundig in elkaar te zetten, is een wanhopend
werk voor ecu lecrares bij het Hooger Ouderwijs.
Toen eindelijk Maandagmorgen aanbrak, waren
dc kamers behangen en gemeubileerd, en was ik
geheel gereed voor mijn ontdekkingstocht. Ik vond
mijn praatzieke Oude Dame zooals afgesproken
was, aan iiet Charing-Cross-station en begon dade
lijk met kaartjes te nemen en voor dc bagage te
zorgen.
Lieve hemel 1 wat kon dat mcnsch zeuren] „Pas
op, ge laat dat mandje vallen!" was het eerst,
en toen: „Ge hebt toch de kaartjes over Mechelen
genomen, niet over Brussel, want ik wil niet over
Brussel. Daar moet men altijd overstappen. Denk
er nu aan goed 11a te zien hoeveel Engelsche pon
den onze bagage weegt en laat die man het even
opschrijven, dan kunt ge die afschuwelijke Belgi
sche spoorbeambten beter controleeren. Als gij het
niet zelve m kilo's overbrengt, zijn zij brutaal
genoeg je tweemaal zooveel te laten betalen. Ik ken
ze, die schmken. Zij hebben geen geweten, ik weet
waarlijk niet, hoe ik er eigenlijk toe kom, 0111 ieder
jaar naar het buitenland te gaan.. Het cenigc land,
waar het waard is 0111 te leven, is Engeland. Daar
heeft men ten minste geen hinder van muskieten,
of paspoorten, of lieve help, kindlaat die
vuile kerel toch niet aan mijn hoedendoos raken.
Zijt gij clan stapelgek man, om zoo tegen de doos
van een ander aan te leunen, alsof het een lantaarn
paal was. Neen, blijf dïièr af, Louise, ik wil niet
dat gij mij dat uit de handen neemt. Het is mijn
juwecienkistje alle familiejuweelcn der Fawïey's
zijn er in. Ik kan nu eenmaal niet zonder diaman
ten in Schlangenbad verschijnen. Maar uit mijne
handen geef ik het nóóit. Het kost waarlijk al
moeite genoeg tegenwoordig zijn boeltje bij elkaar
te honden. Hebt ge nu wel een gereserveerde coupé
besteld in Ostcnde?"
Eindelijk zaten we dan toch in onze eerste klasse
compartment; maar nóg rvas de praatzieke oude
dame niet tevreden. De conducteur moest den
vloer nog opvegen, de raampjes schoonmaken en
zoo ging het voort, totdat wij het station uit-
stoomden. Gelukkig was onze eehige reisgenoot een
bij uitstek voorkomend heer, met eerbiedwaardig
voorkomen. Dat hij op het vasteland thuis be
hoorde, zag ik duidelijk, maar ik verkeerde nog in
onzekerheid of hij Duitscher, Franschman of Oos
tenrijker was. Hij stelde dadelijk alles in het werk
0111 het Lady Georgina zoo aangenaam mogelijk
te maken.
Wilde mevrouw niet een raampje open hebben?
O ja, natuurlijk, het was zoo drukkend in dc
atmosfeer. Een beetje meer dicht? Uitstekend, er
was ook wel ecnige tocht te bespeuren, dat was
niet tegen te spreken. Wilde mevrouw niet liever
in een hoekje zitten? Neen? Dan wilde zij mis
schien zijn valies wel als voetenbank gebruiken?
O, pardon, zoo is liet goed. Men vat zoo licht
koude, wanneer men dc voeten op den vloer zet,
want hermetisch sluiten de portieren toch nooit.
{Wordt vervolgd.)