ZATERDAG
8 JANUARI 1921
EERSTE BLAD
Land- en Tuinbouw.
Prijs per kwartaal.
Losse nummers
1 I
f 0,07'
Advertentiën v. 1—6 regels f 1,50
Elke regel meer. f 0,25
Bij contract aanzienlijk korting.
Dit blad verschijnt iederen Woens
dag- en Zaterdagmorgen. Het wordt
uitgegeven met vaste medewerking
van J. J. L. VAN ZUYLEN, door de
N.V. Uitgeversmaatschappij
„Onze Eilanden", Tel. Int. No. 15
Voorstraat Middelharnis.
HOE MEN DEN KEIZER BEDROOG.
Bij de firma Cotta in Berlijn is een boek
verschenen van Kar) Rosner, getiteld „De
Koning". De schrijver was als oorlogs
correspondent tijdens den wereldoorlog
veel in het Duitsche Groote Hoofdkwar
tier en was daardoor in staat, doordat
hij bij den keizer groot vertrouwen genoot,
Wilhelm 11 dikwijls op zijn reizen "te ver
gezellen, en menige interessante gebeur
tenis persoonlijk bij te wonen, vooral ge
durende de eindperiode van den oorlog.
Het komt ons belangrijk genoeg voor,
nu we in de gelegenheid waren, het boek
door te zien, er een en ander uit aan onze
lezers mede te deelön.
Rosner spreekt steeds van den „Koning"
niet van den Keizer. Dat komt omdat hij
zijn verhaal giet in den vorm van een
roman. De voorvallen en gesprekken zijn
echter volkomen naar waarheid weer
gegeven.
In Juli 1918 eindigde het Duitsche offen
sief aan de Marne. Rosner schildert de
diepe ontroering van Wilhelm 11 en hij
vertelt dan op de volgende wijze, hoe na
het bericht van dc nederlaag, de Keizer
naar Avesnes naar Hindenburg en Luden-
dorff reisde.
Door den motregen snellen ditmaal
slechts twee avito's over de grijze wegen
naar Vervins, Ia Capelle, Avesnes. Het
gewone gevolg van den Koning, lijfwacht,
trompetters, standaard-dragers, blijft
thuis.
In de eerste auto bevindt zich de Koning,
de Chef van den Generaled Staf en de
Graaf, in dc tweede de Generaal (v. Plcssen
v. Z.), dc garde-du-corps en de Chef van
den Geneeskundigen Dienst.
Nu en dan spreekt de Koning vluchtig
een paar woorden tot de andere hccrcn,
dan zwijgt hij weer.
Slechts in de tweede auto wordt een
levendig gesprek gevoerd.
De generaal gaat den stand van zaken
na. Voor hem blijft steeds het onaange
naamste van het geval de pijnlijke en
moeilijke positie, waarin men Zijne Majes
teit door den tegenslag gebracht heeft, j
Dat had niet mogen gebeuren! En nog
wel op dit oogenblik, nu juist allerminst
de monarchale idee en het prestige van
den Koning zulke dingen kon lijden! Men
hoeft immers dc kranten maar in te zien,
om tc bemerken, wat voor enstige gevol
gen dat kan hebben. De heeren van het
legercommando hadden, als ze niet geheel
zeker van hun zaak waren, er voor moeten
zorgen dat Zijne Majesteit uit de buurt
bleef, Maar daar kondigt men eerst een
nieuw offensief aan onder de oogen van
Zijne Majesteit en komt dan zoo be
drogen uit.
Eindelijk bereikt men Avesnes.
Langzaam rijden dc beide auto's de
steile straat in.
Precies vier uur is het, als ze voor een
roodc villa stoppen.
Een schildwacht heeft hun komst reeds
gemeld.
Als de Koning dc weinige trappen voor
den ingang opgaat, komt hem de generaal-
veldmaarschalk (Hindenburg, v. Z.) tege
moet. Waardig, afgemeten, zonder haast,
zonder aarzelen. Slechts één ritmeester,
zijn adjudant en schoonzoon, staat op
verren afstand achter liern.
Dc Koning reikt den veldheer de hand,
hij knikt heftig met het hoofd, dc lippen
bewegen zich, maar er komt bijna geen
geluid over zijn lippen. Duizend tegen
strijdige dingen kampen in zijn borst. Hij
heeft nu dagenlang en vooral op den afge
legde» tocht zooveel moeten verkroppen,
om het hier voor dezen man uit tc stor
ten nu wil dat alles hem ontgaan.
„Uw Majesteit heeft veel gezien in deze
moeilijke dageti de kans is ons niet
gunstig geweest. Ik ben gelukkig, Uwe
Majesteit wederom hier te mogen begroe
ten en wanneer Uwe Majesteit be
veelt Zijn blik wijst in de diepte
naar de trap.
De Koning knikt, hij wil slechts liooren,
hooren. Alleen zijn met hem en de waar
heid weten. Hooren, hoe ze zich de toe
komst denken.
„De generaal (Lndendorff, v. Z.) is juist
voor twee uren aangekomen, ik heb hem
aan het station afgehaald en we waren
het snel eens over den toestand."
De Koning denkt: Zou hij straks niet
hier geweest zijn, mismoedig over het
mislukken van zijn plannen? Zijn slechte
geweten, omdat het zijn schuld is? Of
zou hij zich verschuilen achter het voor
wendsel, dat ik mijn komst alleen aan
Hindenburg heb bericht?
Voor de groene deur boven ziet de
Koning om zijn blik treft den generaal
(v. Plessen) en die begrijpt. Hij alleen
volgt de beide mannen, als de gencraal-
veldmaarschalk de Uooge deur opent.
Aan zijn schrijftafel, gebogen over pa
pieren, heeft de generaal (Ludendorff,
v. Z.) gezeten nu ziet hij op, laat de
monocle uit zijn oog vallen, staat snel op
en treedt den'Koning een paar schreden
tegemoet.
De Koning zegt: om een gesprek te be
ginnen: „U heeft een geweldige tocht
achter den rug, Excellentie?"
De generaal voelt de bedoeling: „Excel
lentie" anders zegt de Koning dat toch
nooit maar „generaal", „mijn beste
generaal". Beteekent dat ongenade? Maar
dat gevoel is snel voorbij.
Dan neemt dc veldmaarschalk het
woord: „Ik geloof, dat Uwe Majesteit wel
licht wensclit, allereerst onze opvatting
te vernemen, boe wij in de moeilijke hui
dige positie zijn geraakt?"
Dc Koning knikt. Hij rilt. Veel te lang
zaam voor zijn groote onrust komen de
woorden over de lippen van den generaal-
veldmaarschalk. (Dan volgt de uiteenzet
ting van Hindenburg, v. Z,). De Koning
roept uit: „de troepen zijn geweken?"
Rustig doorstaat dc groote Man den
toornige» blik van den ander. „Wij had
den dc troepen, die zuidelijk van Soissons
jstonden, voor sterker gehouden, dan ze
J zich getoond hebben, de troepen zijn ge
weken we hebben groote verliezen aan
gevangenen."
Hij bedenkt zich een oogenblik, gaat
i dan voort met zijn uiteenzetting: „Uwe
Majesteit weet. dat de aanval met veel
i honderden tanks heeft plaats gehad. Een,
naar hol «Lohiint nnlanrrs nitcrovoridon tune
naar het schijnt, onlangs uitgevonden type
van kleine, snelle auto's die vooruitdrin
gen en zich dan ontpoppen als bergplaat
sen van veel machinegeweren. Men ont
dekt dan al spoedig, dat de voorste linie
op talrijke plaatsen doorgebroken is, ter
wijl men in voorste lijn nog vecht en zich
niet alle macht verdedigt en in zijn
rug dc vijandelijke machinegeweren hoort
knetteren. Wat er eigenlijk gebeurt, weet
in de verwarring niemand, alleen ziet men
in, dat men omsingeld is, en men verliest
hier en daar dc bezinning. Eerst aan onze
aebterwaartsche ondersteuningstroepen
gelukt liet dan in een vreesefijk gevecht
de doorbraak van den vijand tegen tc
houden en een nieuwe linie te formecrcn.
„Zoo is ongeveer dc gang van zaken,
zooals we die nu zien."
De Koning knikt, zwijgt, trekt aan zijn
jas, Hij vraagt droog: „Zal deze nieuwe
linie stand houden?
De generaal-veldmaarschalk staat groot,
onbewogen daar.
„Dat kan niemand zeggen, Majesteit.
Tusschen Aisne en Marne staan wij aan
het begin van een grooten aanval onzer
tegenstanders die zal nog wel eenige
dagen duren. Wij hebben rekening tc hou
den niet nieuwe storm-aanvallen en heb
ben, naar meer en meer blijkt, alleen in
eerste linie een dozijn versclle aanvals-
divisics tegenover ons. Daarachter zullen
er ook nog wel eenige staan."
(SlOt VOlgt) J. J'. L. VAN ZUYLEN.
TERUGBLIK OP 1920.
Algemeen is men over het jaar 1920
slecht te spreken. Hoe kan het ook anders,
daar het een tijdperk der malaise en
misère was, en zich bovendien kenmerkte
door een buitengewone duurte. De ver-
hooging der prijzen had verbooging der
loonen tengevolge en omgekeerd. Het was
een vicieuze cirkel. Geen enkel bedrijf,
geen enkele administratie, geen enkel
particulier kon er aan ontsnappen. Thans
zegt men,"dat de prijsdaling is ingetreden.
Wij vernemen het, zonder er nog veel ge
loof aan te slaan. Zal de goedkoopere tijd,
wanneer hij werkelijk komt echter meer
geluk brengen dan de duurte? Wij vreezen
het. Handel en industrie zullen een zeer
moeilijken tijd moeten doormaken. Deze
moeilijkheden zijn al ten deele in 1920 be
gonnen; overal worden er fabrieken ge
sloten, terwijl andere bedrijven hunnen
arbeidstijd moesten inkrimpen. Voor deze
was de invoering van den acht-urigen
arbeidsdag volstrekt onnoodig geweest:
zelfs deze korte arbeidsduur is voor hen
nog tc veel. En iedereen weet, welk een
crisis het scheepvaartbedrijf doormaakt,
waarop zooveler hoop gevestigd was. In
het begin van het jaar klaagde men nog
over gebrek aan "scheepsruimte, thans
worden reeds schepen opgelegd, omdat de
vrachten niet loonend zijn. Het zijn nog
alles de naweeën van den oorlog. Kan men
eigenlijk wel over naweeën spreken?
Leven wij niet nog te midden van oorlog,
evengoed als in de jaren 1914 tot 1918?
Dat Duitschland lam geslagen is, heeft
den moed bij de andere volken niet ge
doofd. Vecht niet de Russische sovjet
Republiek onafgebroken door, slaat niet
de gelieele Levant nog in feilen oorlogs
gloed? En heeft al dit krijgsgewoel geen
noodlottige» invloed, ook op den handel
van Nederland en zijne koloniën? Is het
niet, of wij aan den rand van een diepen
krater leven, waarin telkens meer brokken
land verzwolgen worden? Staat niet ook
onze binneblandsche toestand in nauw
verband met de nooden en de ellende in
geheel Europa?
Nemen wij als voorbeeld den woningnood,
waarvoor ons eigenlijk eerst in 1920 dc
oogen zoo recht zijn" opengegaan. Want
opgegroeid is de woningnood reeds ge
durende de drukkende jaren van den
oorlog, toen er niets gebeurde van hetgeen
noodzakelijk was, en wij er maar op los-
leefden, zonder eenigen vasten richtsnoer,
zonder een enkelen man, die vooruitzag
in de toekomst. En' in 1920 was zij er op
eens, de woningnood, als een gruwelijk
monster, als een gevaar, dat niet meer te
bezweren was, en telkens grooter afmetin
gen aannam! Waardoor, enkel en alleen
door de ongelukkige economische toe
standen in de landen rondom ons, die ons
medeslcepten in den draaikolk van duurte
van materialen, van levensbehoeften, van
alles. En nog veel andere nooden kwamen
er los, in 1920, langzaam gegroeid, en nu
in eens plotseling voor ons opdoemend, zoo
de spoorwegellende, waarover kolommen
volgeschreven werden, zonder dat iemand
het juiste middel kon aangeven. Deze is
eveneens het gevolg van den algcmeenen
slechten geest in geheel Europa, de ver
slapping in de moraal, die ro.nl waart van
grens tot grens, waartegen geen passen-
controle, geen douane-kantoren helpen.
En voorts de ellendige financieele toe
stand, zoowel van het rijk als in de ge
meenten, is die niet eveneens veroorzaakt
door dc gelijke omstandigheden in het
buitenland, die op onze binnenlandsche
inwerken? Dc groote steden zijn vooral
in financicelcn druk geraakt, door hun
sociale politiek, tot in liet uiterste doorge
dreven, vooral uit navolging van wat er
geschiedde bij onze oostelijke buren, waar
deze juist een voorbeeld 'zouden hebben
moeten wezen, van wat men niet doen
moest, Dc financieele nood van het rijk
is veroorzaakt zonder twijfel door de
kolossale uitgaven tijdens den oorlog,
doch ook door dc verminderde inkomsten,
ten gevolge van de slapte in handel en
verkeer, in; export en reedersbedrijf.
Om den binnenlandschcn toestand goed
tc kunnen waardeeven, tijdens dit onge
luksjaar 1920, moet men zijn blikken
richten naar het buitenland, dat ons altijd
op sleeptouw neemt. Natuurlijk in de
eerste plaats naar ons achterland. Duitsch
land, dat aan de eetie zijde door zijn ver
minderde koopkracht slechts zeer weinig
van ons land kon betrekken, van dc andere
zijde ons overstroomde door zijn wegens
koersverschillen zoo goedkoopefabrikaten.
In de tweede plaats komt dan België, zoo
zwaar geteisterd op economisch gebied, en
ontstemd door politieke drijverijen, alle
samenwerking met ons weigerend. Ver
blind door den heftigen taalstrijd, zinkt
het zelve in een economisch moeras, en
laat ons mede glijden. Wanneer men den
toestand in Engeland, onzen derden buur
man, onderzoekt, wordt de stemming niet'
rooskleuriger. Terwijl het overal politieke
moeilijkheden heeft, voelt het zijn handel
en industrie zienderoog achteruitgaan,
ook van daar kan geen hulp komen, wel
vermeerdering van de ellende. Ook Frank
rijk, dat hoewel niet onmiddellijk aan i
ons land grenzende, tocli door alle eeuwen
heen een grooten invloed op den gang
van zaken hier te lande gehad heeft, is
economisch te gronde gericht. Hoewel het
niet zoo te lijden heeft gehad van sociale
woelingen, als de andere landen, waarover
wij reeds spraken, zijn ook daar en handel
en industrie en financic-wezen op een peil
van reddeloosheid aangekomen. Wanneer
wij in breeder kring rondom eens heen
kijken, naar Polen, naar Oostenrijk, naar
Italië, dan zien wij ook daar niets dan
economische ellende, verwoesting, beroe
ringen strijd. Van Rusland zullen wij maar
zwijgen, ofschoon het aan ieder duidelijk
moet zijn, dat het bolsjewistisch avontuur
in dal ongelukkige land, ook in Nederland
op handelen industrie een zeernóodlottigen
invloed heeft gehad, waarvan nog geen
einde te zien is.
Om bij dezen terugblik op het afgeloo-
peii jaar niet geheel in bodemloos pessi
misme tc verzinken, moeten wij wel onze
toevlucht nemen over den Oceaan, naar
Amerika, vooral naar Zuid-Amcrika, want
ook in de Vereenigde Staten is ondanks
oogenschijnlijken voorspoed de industriee-
le-ellende zeer groot. Maar in het Zuidelijke
gedeelte van de Nieuwe Wereld, in
Brazilië, Argentinië, Chili, Peru en Boli-
vië, daar heerscht thans de welvaart, die
uit bet oude Europa gevloden is. Ongeluk
kig genoeg heeft Nederland met deze
landen slechts weinig betrekkingen, het
geen zich wellicht in de toekomst zal
veranderen. Een ander land, waarmede
het loonen zou, dc relatiën uit te breiden
is Zuid-Afrika, waartoe de stamverwant
schap en de nieuw opgerichte stoomvaart
lijn alle aanleiding geven. Want laten wij
deze les trekken uit den terugblik op het
jaar van ellende 1920, wij moeten breken
met al wat ons neertrekt in het moeras,
en de tros kappen, die ons scheepje ver
bindt met de wrakken, die gedoemd zijn
onder tc gaan. Dat wordt ons voorgeschre
ven door de wet van het zelfbehoud.
Nederland heeft gelegenheid genoeg om
zich in andere richting te ontwikkelen,
vooral met behulp zijner koloniën, om
zich niet blind te staren, op wat achter
ons ligt en onherroepelijk verdwenen is.
Wanneer de export op het oogenblik on
mogelijk is naar dc landen, waarheen hij
vroeger plaats vond,, moeten nieuwe afzet
gebieden worden gezocht, en niet mag met
gekruiste armen gewacht worden, tot die
landen hunne moeilijkheden hebben over
wonnen. Niet mag eveneens getracht
worden aan deze landen hulp te ver
strekken. die ons zelve in den afgrond
brengt. Een algemeene wereld-hulp-actic
voorde noodlijdende gedeelten van Europa
zal onze volkomen instemming verwerven.
Nederland alleen kan en mag daar niet
helpen, het moet zich zelve heipen, en dat
zal reeds moeilijk genoeg zijn.
Over gras- en klaverzaden aankoop.
Aan belangstellenden in en belanghebben
den bij den aankoop van gras en klaverzaden
voor in 1921 door hen aan te leggen grasland
lean ik thans het volgende berichten.
Uit de bjj mij ingekomen aanbiedingen
(vrijblijvend l) kan worden afgeleid, dat de
te betalen prys voor het per HA. beuoodigde
zaad (met voldoende zuiverheid en kiem-
kracht) zal moeten kosten rond 105,— gld.
Daarvoor wordt dan geleverd: 7,5 Kg. witte
klaver, 0,76 Kg. overblijvende roode klaver,
2 Kg veldbeemdgras,4,50Kg. rinvbeemdgras,
1 Kg. floringras. 10 Kg. Engelsch raaygras,
1,25 Kg. thimotheegras, 4 Kg. Italiaansch
raaygras, 13,5 Kg. Beemdlangbloem, en 4,50
Kg. kamgras, tezamen alzoo 49 Kg.
De vracht naar hier (Vlaardingen) zal be-
loopen 1,05 gld.
Daar komt dan verder bij:
Voor monsteronderzoek te Wageningen (in
dit geval) per HA. rond 2,50 gld., voor porto's
en andere kleine onkosten 0,50 gld. en voor
mijne bijzondere bemoeiingen te dezen 5,—
gld.
Totaal alzoo 114,50 gld.
Wie dus aan den door ons op touw gezetten
gemeenschappelijken aankoop mee wil doen,
moet mij even zooveel malen 115,— gld.
doen toekomen, als hij HA. wil bezaaien.
Onmiddellijk na ontvangst der benoodigde
gelden wordt al het zaad (alles apart natuur
lijkdoor mij besteld. Terstond na ontvangst
van het bestelde neem ik monsters en zepd
deze ter onderzoek op naar Wageningen.
Dadelijk na het bekend worden van de resul
taten van dit onderzoek wordt indiende
resultaten overeenstemmen mei de aan mij
door den leverancier gegarandeerde zuiverheid
en kiemkracht het zaad door mij geaccep
teerd en verdeeld.
Voor eiken deelnemer in dezen gezamenljj-
ken aankoop weeg ik de voor hem bestemde
hoeveelheden af en meng die met de meeste
zorg dooreen. De klaverzaden houd ik afzon
derlijk van de graszaden en ik raad ten zeerste
aan deze als de tijd daar is ook apart
uit te zaaien.
Beide mengsels worden ongefrankeerd ver
zonden. Zakken voor rekening van koopers.
Ik wacht nu nog één week met bestellen,
Wie dan nog niets van zich liet hooren,
wordt gerekend niet mee te doen. Mochten
nog „nieuwelingen" willen toetreden, zoo is
daartegen geen bezwaar. Evenwel dienen ook
zy te zorgen, dat ik vóór of op 15 Januari a.s.
even zoo vaak 115,— gld. van hen heb ont
vangen, als zij HA. wenschen te bezaaien.
Zooals ik reeds vroeger berichtte, wil ik
te dezen gaarne mijn tusschenkomst verlee-
nen, doch geenerlei risico loopen. Mocht later
blijken, dat iets goedkooper is „gewerkt",
omdat de onkosten van onderzoek enz. wat
lager blykea, zoo wordt het te veel betaalde
gerestitueerd. Natuurlijk verwacht ik even
zoo goed bijbetaling van onverhoopte te kor
ten op de door mij vooruit gevraagde be
dragen.
Vlaardingen, 3 Januari 1921.
G. van deb Molen,
Lanbouwonderwijzer.
Insulaire Hypotheekbank te Zierikzee.
Uit den Staat der Bank per 31 December
1920 bljjkt, dat in 1920 werd verkocht voor
ƒ1.255300 Pandbrieven, terwijl ƒ817550 werd
teruggekocht, gevende dus eene vermeerde
ring van ƒ437760.
In 1920 werd gesloten aan Hypotheken
voor 2.010900 en J.551110 afgel ost, ge ven de
alzoo eene veimeedering van ƒ459790. Op
31 December 1920 stond aan Hypotheken
uit voor ƒ9 1S3360, terwijl voor ƒ9.084150
aan Pandbrieven in omloop was, zoodat, ook
in het afgeloopen jaar, de ongunstige tijds
omstandigheden in aanmerking nemende,
de vooruitgang der Bank weder bevredigend
mag worden genoemd.
Uit ons Parlement.
De financieele nood der ge
meenten niet nieuw. Herzie
ning van de grondslagen der
financieele verhouding tusschen
rijk en gemeente noodzakelijk.
Wanbeleid cn zuinigheid.
Een centrale credielxnstelling.
Het was bijna 18 jaar geleden, zoo her
innerde de heer van Nierop, toen in de Eerste
Kamer de wijziging der Gemeentewet en van
de wet op de inkomstenbelasting ter verrui
ming van bet gemeentelijk belastinggebied
in behandeling was, dat deze Kamer even
eens de gemeente finantieu behandelde. En
de mededeelingen, die hij omtrent die vroe
gere behandeling deed, waren zeker weinig
bemoedigend. Wy stellen ons zoo graag voor
dat onze financieele nooden, 't zij dan van
rijk oi gemeenten, het rechtstreeks gevolg
zijn van den abnormalen toestand, waarin
wij de laatste jaren leefden en dat met het
veranderen van dien toestand, ook van zelf
de nooden zullen ophouden. Maar toen in
Januari 1903 bleek de toestand der gemeeute-
finantiön al eveneenszorgwekkend al waren
de bedragen, waarover men zich ongerust
maakte, geheel anders dan die waarmee we
thans te maken hebben. Toch klaagde men
ook toen reeds over de spilzucht der gemeen
ten en betoogde de noodzakelijkheid om in
te grijden. Er werd een staatscommissie be
noemd, die meende, dat 't gemeentelijk be-