woensd'ag 10 November 1920 Prijs per kwartaal. Losse nummers f I f 0,07' Advertentiën v. 1—6 regels f 1,50 Elke regel meer. f 0,25 Bij contract aanzienlijk korting. Oit blad verschijnt iederen Woens dag- en Zaterdagmorgen. Hei wordt uitgegeven onder leiding van J. J. L. VAN ZUYLEN door de N.V. Uitgeversmaatschappij „Onze Eilanden", Tel. Int. No. 20, Voorstraat A 16 Nliddelharnis. 3E JAARGANG. - N°. 3. Brieven van een Ketter. ll. Beste Vader. Ik had wel gedacht, dat mijn eerste brief wat stof op zou jagen. Enkelen hebben mij erover aangesproken, ik kreeg van U en van nóg iemand een antwoord-brief, en ik hoor, dat de domi nee in de Hervormde Kerk Zondagmorgen een en ander naar aanleiding van mijn schrijven heeft gezegd. Voor ik nu wat aan U ga schrijven over de Kerk, even nog iets over die genoemde verschillende reacties op wat ik deed. Wat die twee brieven betreft, het doet mij werkelijk leed, dat U noch de andere schrijver verlof geeft, ze eveneens te pu- bliceeren. Het gaat niet om gelijkhebbcrij, het gaat er niet om, dat ik alleen het woord wil hebben. Zoodoende kan ik niet veel zeggen als antwoord. Maar éen ding aan Uw adres: U schrijft: als Jezus zegt: Ik ben de Weg, de Waarheid en het Le- van, dan houdt alles op. Nu denk ik aan Mohammed: Allah is groot, en Moham med is zijn profeet! Wie van deze twee heeft gelijk, wie heeft het meeste gezag? Ik beweer volstrekt niet, dat ik niet over tuigd ben van het meerdere van Jezus boven Mohammed, integendeel. Ik vraag alleen: waaraan ontleencn wij het recht Mohammed kritisch te beschouwen, en Jezus niet? De tweede brief was van iemand, die wel op een zeer ver van mij verwijderd plan staat. Het verheugde mij, te lezen, dat hij mij niettemin begrijpt in mijn zoe ken naar de Waarheid, dat hij mij niet uitscheldt. Een verkeerde mcening in de zen brief is echter deze, dat ik niet ge lukkig zou zijn, dat ik geen rust zou heb ben, dat ik arm zou zijn. Dat is zeer on juist; ik voel mij heel riik-van-binnen, buitengewoon rustig en gelukkig. Ik bezit een geluk, dat niemand mij kan ontne men. Wie oprecht naar de Waarheid streeft, heeft een goed geweten, en kent de volkomen rust. „Die wolken, lucht en wirden, wijst spoor en loop en baan, zal ook wel wegen vinden, waarlangs mijn voet kan gaan." Dan heeft Ds. Alcrs op de preekstoel er een en ander over gezegd. Het doet mij leed, dat ik dat niet vooruit heb geweten, dan was ik komen luisteren. Maar is de fout wel geheel aan mijn zijde? Had ds. A. niet beter schriftelijk in piijn krant op dezelfde wijze als ik, kalm, oprecht er waardig, mij en mijn lezers kunnen hel pen bij het zoeken naar de dingen, die voor ons van het hoogste belang zijn? Ten slotte hebben eenigc orthodoxe ge meente-leden mij erover aangesproken, en tot mijn groote verwondering verklaard, dat ik gelijk had, dat zij met diezelfde dingen te tobben hadden of gehad had den. Maar ze móchten nu eenmaal er niet over denken zooals ik en daarom zeiden ze als eind van alle tegenspraak: ik moet al die dingen gcloovcn, al gelóóf ik ze niet. U moet me niet kwalijk nemen, maar zóóver hoop ik nooit te komen. Als mijn geweten nu zegt: moorden is slecht, en de bijbel zou lecren: moorden is goed, dan houd ik tóch vol: moorden is slecht. Al? ik zie dat mijn huis vierkant i«, laat ik me door geen enkel „geloof" wijs maken dat 't rond is. Ik heb in Utrecht op college geleerd, wat wetenschappelijk werken ip. Als ik aan een eenvoudigen jongen vraag: hoe weet ge, dat de tachtigjarige oorlog in 1568 is begonnen, dan* zal hij me antwoorden: omdat het in van Rijscns staat. Dat ant woord is volkomen juist. Maar iemand, die een beetje nadenkt, kan daarmee on mogelijk tevreden zijn. Leggen wc bv. drie of vier kronieken van monniken uit de Middeleeuwen over eenzelfde gebeur tenis naast elkaar, dan zien we, dat ze drie of vier verschillende voorstellinger ervan geven. Dat is geen opzettelijk be drog, maar dat komt, omdat ze tot ver schillende partijen en richtingen behoor den en vanuit hun rtandpunt alles onder eigen licht bezagen. De wetenschappelijke mensch nu, heeft te vergelijken, te schif ten, te kritizeeren, om ten rlotte het beeld van wat werkelijk is gebeurd, op te bou wen. leder aanvaardt dit systeem als het eenig-juiste en niemand heeft daartegen 't minste bezwaar. Nu komen we even wel aan den Bijbel, en ook daarin vinden we reeds bij oppervlakkige beschouwing tegenstrijdigheden, voortellingen die met de wetenschap in botsing komen (ik denk bv. aan het scheppingsverhaal, dat zelfs door vele gereformeerde theologen niet meer letterlijk wordt aanvaard) en daar wordt ons nu opeens gecommandeerd: stop, niet denken, gelóoven! Nu weet ik wel, dat met flink wat gedraai en inleg kunde men net zoolang praten kan, tot alles in het reine is gebracht, tot wit toch eigenlijk zwart is, maar zulk onwaardig gedoe stuit ieder eerlijk mensch nog heel wat meer tegen de borst, dan 't zich ont worstelen aan te veel respect voor vroe- ger-opgedrongen meeningen. Ik voel heel goed, dat mijn bezwaren, tot dusverre opgesomd, slechts van theo- retischen aard zijn. Als de Kerk een le vend organisme was, dat ons warmt en koestert, dat getuigt van een ander, hoo- ger, beter leven dan dat van de wereld, als de Kerk een broederschap was ter eer van den grooten God, zie dan waren heel wat van de bezwaren tegen de leer van minder beteekenis. Maar hoe is de prak tijk, hoe is 't in de Kerk? Ik spreek uiter aard over de Orthodoxe, Hervormde en Gereformeerde Kerk. Ik kan mijn bezwaren niet beter for muleeren, dan Dr. M. van Rhijn dat de zer dagen deed in zijn werk: Taak en Ar beid der Ned. Christen-Studenten-Ver-ee niging. Hij noemt als voornaamste fouten der orthodoxie: a. Ze komt op allerlei gebied op be denkelijke wijze achteraan; b. Ze hindert menigmaal haar mede- menschen door haar zelfgenoegzaam op treden; c. door de groote hoeveelheid dogma tische gegevens, waarover een rechtzinnig geloovige bij een dikwijls middelmatig geestelijk leven beschikt, ontstaat er in vele gevallen een te sterk gemis aan even wichtige verhouding tusschen leer en le ven; d. er ontbreekt bij de orthodoxen niet zelden waardeering voor min of 'meer ele mentaire uitingen van religieus leven. Dingen, die mij heftig stooten, en doen twijfelen aan de oprechtheid van vele orthodoxen, noem ik zoo voor de hand uit den laatsten tijd op: 1het verjagen en verketteren van een oprecht christen als Ds. Netelen bos uit de Gereformeerce Kerken; 2. het optreden van de Maas en Scheldebode, het leidend orgaan der or thodoxie op dit eiland; 3. de onverschilligheid voor mijn en veel andcrer ziel bij de predikanten; 4. het politieke optreden van veel or thodoxe christenen. (Ik denk aan de laat ste wethouderskeuzc in Middelharnis; de den deze menschen zóo, omdat 't Gods wil was?) Al het water van de zee wascht niet dit feit af, dat do intellectueelen ver vreemden van de Kerk, omdat die Kerk ze niets geeft voor hun ziel. En dat ter wijl overal juist in onze dagen een reli gieus besef van enorme beteekenis aan het ontwaken is. Het schreiende kind in mijn ziel laat zich niet in een hoek duwen met een formule, slechts om brood roept en klaagt het. En als de orthodoxe Christenheid, waarin ik nu dertig jaar heb geleefd en vergeefs gezocht, mij geen brood verschaft, dan trek ik mij terug van haar en zal ik zoeken, overal elders, tot aan de einden der aarde, want brood wil ik en zal ik hebben. Ik deins nergens van terug, van geen offer van jeugd enthousiasme of jcugd-geloof of traditie der vaderen. On verbiddelijk streng moet ik zijn omdat het gaat om mijn eeuwig leven. Het is mij onvercchillig, in welk loket de menschen mij plaatsen, volkomen onverschillig of ik sterven zal als Calvinist, Katholiek, Jood, Boeddhist of ketter-voor-die-allen, als ik bij mijn dood slechts zal kunnen zeggen: U o God, heb ik willen loven met mijn zwakke leven. Ik heb bovenal Gods Koningschap en Zijn gerechtigheid ge zocht, en om al die andere dingen heb ik mij niet bekommerd. Hulp voor We8nen. Uit de verschillende onderwijzers-vereeni- gingen op ons eiland is een comité gevormd, dat zich ten doel stelt, bijdragen te verza melen voor de noodlijdende Lehrer (d. i onder wijzers én leeraren, ook die van vakscholen) te Weenen. De daar nog steeds heerschende noodtoestand doet zich tegen den winter weer in dubbele ellende gevoelen, en zeker het sterkst door ambtenaren en onderwijzers, 1 wier salarissen veel langzamer dan in 't par ticuliere bedryf, de toenemende duurte vol gen en dus dubbel onvoldoende zijn. Het comité rekent op milde bijdragen voor welk doel weldra aan alle scholen op het geheele eiland lijsten zullen worden toege zonden Leden der commissie zijn de heeren: P. C. Kappetein (vp.or de Vereen, van Leera ren aan R. H. B. Sen), G. v. Eek Az. (voor 't Ned. Onderw. Genoodschap), J. v. d. PoeL (voor de Vereen, v. Chr. Onderw. in Nederl. en Overz. bez.) en J. A. Jongsma (voor de Unie van Chr. Onderw.) en mej. K. Pen (voor den Bond v. Ned. Onderw.) Ook giften van verdere belangstellenden .in den nood der onderwijzers te Weenen zullen gaarne aanvaard worden doordever- 1 schillende comitéleden. Wanneer de Kerk de intellectueelen niet vasthoudt, zullen zij de Kerk loslaten en op nieuwe wegen trachten te voldoen aan de behoeften hunner ziel. Uw zoon Johan. Buitenlandsch Overzicht. „Heel het raderwerk staat stil, als Uw machtige arm het wil." Toen Lassalle, de Poolsche Jood, die van eenvoudig landarbeider een der grootste grondleggers van het marxistische socialisme is geworden en die in samenwerking met Karl Marx, Priedrich EngelsenFranzMehring in 1864 het congres te Londen, waar de eerste Internationale geboren werd. voorbe reidde, deze woorden dichte en deed daveren over Germanie's landouwen, was van een practisch bewys z(jner theoretische grondstel ling, n 1. het doen stilstaan van het raderwerk, indien de machtige proletarische arm dit slechts wilde, geen sprake. Tegenwoordig is dit heel wat anders. In dien tegenwoordig slechte een betrekkelijk klein deel van het proletariaat, of zooals de kern heden ten dage genoemd wordt, n.l. de bloem van het georganiseerde proletariaat, dit wenscht, dan staat reeds een zeer belang rijk deel van het maatschappelijk raderwerk stil, metal de nootlottige gevolgen van dien, vooral in economisch opzicht. „Goldene is die praktik und grau ist alle theorie."jawel, Dat hebben wij kunnen constateeren bij de groote Engelsche mijnwerkersstaking, een staking, die de Engelsche natie op circa 15 millioen pond is te staan gekomen en mo menteel zijn het de Berlljners, die de zege ningen van de practische uitwerking van het beginsel: Heel het raderwerk staat st.il, als Uw machtige arm het wil, aan den Hjve ge voelen. Mann kennt die Weise, mann kennt die Melodie. De Berlljnsche gemeentewerklieden hadden looneischen ingediend, looneischen, die de gemeente Berlijn by inwilliging maar eventjes het peuleschilletje van 40 millioen mark per jaar zouden kosten. Over noodlij dende gemeenten, die de loonen opdryven, gesproken. Hoewel in meerderheid socialistisch, wilde de Berlijnsche vroede vaderen daartoe nu maar niet in een vloek en een zucht beslui ten en vroegen dus uitstel aan. De ge meentewerklieden woedend, wat uitstel, de nood was hoog, indien de Gemeenteraad niet binnen drie dagen over de brug kwam dan stalcing. De Raad der wijzen slaagde er in deopgewonden gemoederen der gemeente werklieden te sussen en riep direct een Scheidsgerecht bijeen, dat voor drievierde socialistisch en voor oen vierde uit vertegen woordigers der vereenigingen der gemeente werklieden samengesteld was. Dit scheidsge recht deed uitspraak en veroordeelde de Gemeente, zooals trouwens, gezien de samen stelling wel verwacht kon worden, tot het toekennen van een aanzienlijke loonsverhoo- ging, die echter niet heelemaal zoo ver ging. als wel door de gemeentewerklieden geeischt was. Maar jawel, toen dit resutaat. den ge meentewerklieden werd medegedeeld, kende 'hun woede geen grenzen meer. Wat, eerst de gemeente Berlijn uitstel verleenen, en dan nog niet eens volledig het geeischte ver krijgen, dat was te bar. En zy traden, neen deplai8e hun eigen vertegenwoordigers en de besturen der vakvereenigingen, die alles in het werk stelden om hen genoegen te doen nemen met het hen door het scheidsgerecht toegekende in staking, niettegenstaande alle vakvereenigingen, tot zelfs de meest radicale toe, de staking vierkant veroordeelen. En nu de resultaten? Tengevolge van de staking der electriciteitsarbeiders is het tram verkeer op straat volkomen stilgelegd. Op de ondergrondsche lijnen gaat het verkeer, daar, deze hun eigen stroomlevering hebben door, doch er beerscht een angstwekkend gedrang. De arbeiders van de stadswerken' te Neue Koln en Lichtenberg hebben de ar beid neergelegd. De electrische verlichting ontbreekt in heel Beriyn. De meeste bioscopen en schouw burgen kunnen geen voorstellingen geven. Het telefoonverkeer is geheel opgeheven. De Pruisische regeering overweegt het laten in- grypen van de „Technische Nothilfe." Dan plegen wy sabotage, antwoorden de werklie den prompt. Dan zullen wij de staat van beleg afkondigen, dreigt deregeering. Waarop de andere arbeiders, die weliswaar deze sta kingsbeweging afkeuren, de regeering toe voegen, dat zij in een dergeiyk geval niet zullen aarzelen de algemeene staking af te kondigen Waardoor het van een eenvoudig loongeschil tot een strijd om de macht zou geworden zyn. Dit schijnt ook in het voornemen van zekere kringen, die in deze beweging aan de touwtjes trekken, te liggen. De regeering verneemt toch van bevoegde zyde, dat de staking een gevolg is van de stokeryen van den communisti8chen leider Sylt, een man, die van Russisch geld leeft Het ligt trouwens geheel in de lijn der communisten, om zooals de term luidt, over de hoofden der leiders heen, de massa tot revolutionaire actie aan te zetten. In zooverre behoeven wy ons dus heusch niet over dit nieuwe stakingsexperi ment te verwonderen. gaaf is, welke niet in verhouding staat tot hun soms geriDge verdiensten. In de-Kamerzitting van 15 Juli 1915 werd ook de hoop uitgesproken, dat de Regeering in het algemeen naar de middelen zal zoeken om het verkeer in Nederland zooveel mogelijk vry te maken. Tolvrije wegen zyn verder niet alleen in het belang van de bewoners eener gemeente, doch dragen ook by tot de bevordering van het vreemdelingen bezoek, waarvan zoowel de gemeente als de inwoners de onmisken bare groote voordeelen ondervinden. Ook door buitenlandsche toeristen wordt herhaaldelijk geklaagd over de talrijke tollen, welke zich nog steeds in Nederland op de wegen bevinden, waarvoor zij telkens moeten stoppen, of welke zy, uit onbekendheid met de plaatselijke liggiDg, soms onbewust pas- seeren-met de daaraan verbonden minder aangename bejegening van de zijde der tol gaarders, die hun uitleggingen, in vreemde taal gegeven, niet verstaan of begrijpen. Bovendien is de zuivere opbrengt der I tolgelden, welke het onderhoud van den weg 1 ten goede komt, veelal niet zoo groot, dat deze niet op andere wyze uit de inkomsten der gemeente zou zyn te vinden, zonder het verkeer op den weg op zulk een minder gewenschte wyze te belemmeren. Om deze redenen verzoekt het Dagelijksch Bestuur aan de Kamer, in de gemeentewet te willen vastleggen, dat door gemeente besturen als plaatselijke belasting geen tol gelden meer zullen worden geheven voor het gebruik van de binnen de gemeente .onderhouden wegen. Afschaffing van tollen. Het Dageiyksch Bestuur van den A. N. T. B., Toeristenbond voor Nederland, heeft aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal een adres gericht, waarin het te kennen geeft, dat het met zeer groote belangstelling heeft kennis genomen van het amendement VII, door het lid dier Kamer, den heer Jhr. Mr. Dr. E. A. van Beresteijn, voorgesteld op het voorstel tot wyziging van de Ge meentewet en de Wet op de Inkomstenbe last- ng 1914 en van de daarby gegeven toe lichting. De heer Van Beresteijn bedoelt, blijkens zijn toelichting met zijn amendement om te komen tot afschaffing van de gemeente lijke tollen, waardoor het bestuur steun verkrijgt voor het door hem reeds sedert jaren voorgestane denkbeeld om het verkeer op de openbare wegen voor een ieder geheel vry te doen zyn, welk denkbeeld door het Ryk reeds by de Wet van 22 Juli 1899 voor de Rykswegen is toegepast en sedert door enkele Pronvinciale- en verschillende ge meentebesturen voor de onder hun beheer staande wegen is gevolgd. Wanneer op het bedoelde denkbeeld van den heer Van Beresteyn wordt ingegaan, zal een tweede en zeer belangrijke - stap worden gedaan op den weg, leidende naar de algeheele vrymaking van het ver keer op de openbare wegen, welken stap het bestuur dus van ganscher harte zou toejuichen. De tolheffing toch is in het algemeen een wijze van belastingheffing, welke èn econo misch èn uit een oogpunt van billykheid moeilijk is te verdedigenuit een economisch oogpunt, omdat een onevenredig groot ge deelte van de tolgelden den weg niet ten goede komt, maar besteed moet worden aan de invordering dier geldenuit een oogpunt van billykheid, omdat ook anderen dan de weggebruikers groote voordeelen van het bestaan van den weg genieten. De verkeerswegen immers liggen er ten dienste van alle ingezetenen eener gemeente en niet alleen van hen, die de wegen mot bepaalde vervoermiddelen ber(jden, zoodat het biliyk is de lasten van den weg te ver deolen onder allen, die van de aanwezigheid van den weg voordeel genieten. Het verdient dus in alle opzichten aanbe veling om de kosten van het onderhoud van de wegen eener gemeente geheel ten laste te brengen van de gemeentebegrooting en de daarvoor bonoodigde gelden niet ge- deelteiyk door tolheffing te doen innen. De opbrengst van de tolheffing staat veelal ook niet in verhouding tot den last, welken het verkeer er door ondervindt en deze be lasting drukt in hoofdzaak en het sterkst op die weggebruikers, die voor hun beroep, bedrijf of kleinen handel veel op de wegen moeten verkeeren en voor wie het veelvuldig betalen van tolgeld een zeer drukkende uit- Ingezonden Stukken. (Buiten verantwoordelijkheid der Bedactie. Stukken die volgens het oordeel der Redactie niet aan den eisch van uitentte beknoptheid voldoen, worden terzijde gelegd. Kopie wordt niet teruggezonden). AARTSWOUD, November 1920. Geachte Bedactie! Mogen wy beleefd eenige plaatsruimte vragen voor onderstaand stukje? U zoudt ons met de opname daarvan zéér verplichten en zeggen U bij voorbaat hartelijk dank. Toen in het najaar 1919 de voornaamste bepalingen van de Invaliditeits- en Ouder domswetten meer algemeen bekend werden en vooral toen op 3 December van dat jaar, die wetten in werking traden, -werden van zeer onderscheidene kanten tegen verschil lende artikelen van die wetten bezwaren geopperd en op meer dan één plaaJts werd tegen deze wetten krachtig en luide gepro testeerd. Welke traotieven tot dat protest leidden en of déze wel altijd te billijken waren, doet thans niet ter zake. Een feit is het, dat die wetten'op verscheidene punten aanleiding gaven tot ontevredenheid. Zooals echter meer gebeurt, ook thans luwde het verzet vry spoedig, althans openbaar werd daarvan niet veel meer. Vooral nadat de bepaling, dat ook inwonende kinderen ver- zekeringsplichtig waren, door een uitspraak van den Centralen Raad van Beroep was teniet gedaan en door den Minister van Arbeid de toezegging was gedaan, dat met de bezwaren van gemoedsbezwaarden zooveel mogeiyk rekening zou worden gehouden, werd van een openiyk verzet niet veel meer gehoord. Toch leefde dat verzet, zjj het dan ook veelal onuitgesproken, in de harten van duizenden by duizenden voort en ook thans nog is het aantal van hen, die ernstige be zwaren tegen deze z.g.n Sociale wetten hebben, zéér groot. En hoe kan het anders? Als men let op de vele gebreken, die deze wetten aankleven, en men niet, door party- politiek verblind, daarvoor de oogen sluit, dan kan het niet anders of deze gebreken wekken den wrevel van zeer velen in den lande. Daartoe behoeft slechts gewezen op het, dat de bepalingen van de Invaliditeits- en Ouderdomswet, krachtens welke aan meer dan 800.000 Nederlandsche mannen en vrou wen op 3 Dec 1919 het Staatspensioen werd toegekend, slecht overgangs bepalingen zijn, m a.w. dat allen die na 3 Dec. 1919 den 65-jarigen leeftyd bereikten op dat Staatspen- éioen geen aanspraak kunnen doen gelden en dat deze, indien zy niet in loondienst z\jn en niet in staat om de premie's van de Vrywillige Verzekering te betalen, gedoemd worden op hun' oudeu dag armoede en ge brek te ïyden. En dan verder die vele andere bezwaren, als: de zware druk gelegd op economisch zwakke werkgevers, de lage uitkeeringen, de onbillyke verdeeling der lasten, de ergerniswekkende administratieve rompslomp, het zeer onpractische en hin derlijke systeem van zegeltjesplakken, de enorme bureaukosten enz.! Nietwaar, elk weldenkend mensch zal mistgenomen. deze bezwaren voelen. Maar mogen we dan langer zwygen? Moeten we niet openiyk onze grio»

Krantenbank Zeeland

Onze Eilanden | 1920 | | pagina 1