ALLES BENUTTEN - SAMENWERKEN
2
ONZE EILANDEN VAN ZATERDAt* 7 JUNI 1919.
„zou geheel Nederland eens naar waar
heid ondervinden, wat een enorm afzet
gebied het door het bezit der koloniën
„heeft, dan zou elkeen eerst duidelijk
„gevoelen, dat zijn eigen welvaart, hetzij
„direct of indirect, ook van deze koloniën
„afhankelijk is.
„Laat dit ons een aansporing zijn om
„aan alles mede te werken, dat ons het
„ongestoord bezit blijft verzekeren."
„Allemaal kapitalisten," hoor ik zeg
gen. Doch neen, het belang van lndië is
niet alleen voor de kapitalisten. Men
vergeet te bedenken dat met enkele
kapitalisten vele arbeiders te gronde
gaan, wanneer eens plotseling eenige
grootefabrieken zouden moeten stilstaan.
De kapitalist houdt allicht geld genoeg
ovér om overal in zijn levensbehoeften
te kunnen voorzien, terwijl bij door zijn
meerdere ontwikkeling ook gemakkelijk,
desnoods in het buitenland, een nieuwe
betrekking vindt. Doch niet aldus de
arbeiders. Voor hen staat dadelijk werk
loosheid, broodeloosheid voor de deur,
en daarmee allerlei ellende. Neen, wan
neer het een volksbelang is, lndië te
behouden, dan is dit zeker in de eerste
plaats een arbeidersbelang.
Want hoevele duizenden arbeiders, in
de meest uiteenloopende takken van be
staan, verdienen er niet bun brood aan
lndië!
De Indische officieren en onderoffici-1
ren, ambtenaren en beambten, die hier
in Nederland met verlof of gepensioneerd
zijn, verteren hier p. j. ruim 13.000.000
gulden. Hierbij hebben bijv. allerlei
kleinhandelaren, de uitoefenaars der
bouwvakken, enz. belang.
Dan zijn er duizenden en nog eens
duizenden, die in onze havens hun be
staan vinden bil bet laden en lossen der
schepen, die werkzaam zijn op pakhuizen
en veemen, of bij een expediteur ergens
midden in het land. De 5 groote Indi
sche stoomvaartmaatschappijen betalen
aan arbeidersloon en, salarissen en pen
sioenen der Nederlandsche bemanningen,
ambtenaren en werklieden bijna 10 mil-
lioen gulden per jaar! Voorts nog enkele,
millioenen aan de agentschappen en meer
dan honderdduizend gulden aan haven
en loodsgelden In 1912 en 1913 werden
voor deze maatschappijen voor meer dan
vijf en dertig millioen gulden aan nieuwe
schepen op stapel gezet
Werkspoor, dat jaarlijks voor ruim
2V4 millioen gulden aan salarissen en
avbeidersloonen uitbetaalt, kan geacht
worden voor ongeveer de helft van dit
bedrag te werken voor lndië. Wat een
beambten, werklieden, winkeliers enz.
leven daarvan mei hun gezinnen! En
zoo zijn er tallooze beroepen die bij lndië
belang hebben: scheepsmakers, touw
slagers, smeden, schilders, timmerlui,
metselaars, sjouwers, bootwerkers, we
vers, spinners, winkelierscommissi
onairs, klerken, boekhouders, stuurlie-,
den, matrozen, machinisten, trein-con-
ducteurs, krantenschrijvers, enz. enz.
Dus ten slotte, het is dom, wanneer
wij Indische vraagstukken niet beschou
wen als Nederlandsche vraagstukken, het
is dom, wanneer wij bijv. ons groote,
heel groote offers getroosten om de onaf
hankelijkheid van Europeesch Nederland
te bewaren en daartegen niets doen om
te zorgen dat Aziatisch Nederland Neder-
landsch blijft.
Evenwel, het is niet mijn bedoeling
hier lndië weerbaar te verkondigen, ik
wilde slechts belangstelling voor lndië
opwekken omdat onze plicht en ons eigen
belang dit voorschrijven. Men ga eens
op zoek naar lectuur over lndië. En men
zal vinden dat bovendien die lectuur
interessant is!
slingerde. De graal' staarde doelloos naar den
toren Tan Deventer, die in de verte boven het
geboomte uitstak. Diepe plooien lagen er in zijn
gelaat, toen bjj zeide:
„Ik houd veel van Johanna".
En toen de ander geen antwoord gaf, vervolg
de hij:
,'t Is een zeer moeieljjke zaak. God weet, wat
de vent voor een verleden heeft. Hij is in Leiden
geweest, maar voor zoover ik begrepen heb,
heeft hij nooil afgestudeerd. Hjj zal al de jaren,
die hjj rondgezworven heeft, niet geleefd hebben
als een kluizenaar, 't Is een barde zaak voor
een vader zyn kind weg te geven aan iemand,
die even goed een bandiet, een avonturier kan
geweest zijn, als een eerlijk man".
,0, ik beweer niet, dat je zonder meer maar
in het huweljjk zou moeten toestemmen, maar
je zoudt bel eventueel in overweging kuDnen
nemeD".
,3a, dat zou ik. Doch al dat gepraat geschiedt
eigenlijk om niets. Het is zeer waarschijnlijk,
dat hij nooit de hand van Johanna vragen zal".
„Dat zou ik niet al te donker iQzien. Als hjj
werkelijk van plan is om te trouwen en waar
om zou hij niet? komt jouw dochter, dunkt
mij, voor hem het eerst in aanmerking. Johanna
is mooi, lief aardig en verstandig".
„Dank je voor het compliment", zei Van Vrjjen-
ban, die een eind wenschte te maken aan dit
gesprek, „laten wij even wachten, ten einde te
beraadslagen, wat onze plaDnen moeten worden",
Zjj hielden de paarden in en zagen de anderen
Een belangrijk vonnis.
XIII.
De belangrijkste vraag bü liet internatio
nale recht te behandelen is deze: tusschen
wie schept het een band. Men heeft dik-
wyls gemeend, dat het internationale recht
verplichtingen medebracht voor de staten
contractanten. Deze meening kan moeilijk
de juiste heeten; want wat is het kenmerk
van een staat? De vryheid en de zelfstan
digheid in de rechtsvorming. Alleen bepaalde
belangen kunnen aan de rechtsregeling van
den Staat worden onttrokken, maar nimmer
kan dat het geval zijn met de aan te leggen
rechtsmaatstaf.
Derhalve het internationale recht brengt
geen verplichtingen mede voor de staten.
Het antwoord op de vraag: voor wien dan
wel, is niet in eenen te geven. Dit is afhan-
kelyk van de belangen, die in dat interna
tionale recht zyn geregeld. Subjecten zyn
derhalve de dragers der verschillende belan
gen, de menschen, die een bepaald belang
moeten behartigen, die krachtens die behar-
tigingsplicht rechten en bevoegdheden ver
krijgen: byv. de Regeering, die den post
en telegraafdienst moet inrichten naar de
internationale verdragen: de rijkspostspaar
bank, die krachtens tractaat met België
moet zorgen voor af- en overschrijving op
Nederlandsch-Belgische spaarbankboekjes.
De fout in den godachtengang om als ver
plichte partyen de Staten aan te nemen
zit wederom in het heerschende overheids
begrip. Een overheid met eigen recht op
bevelen, tegenover een volk gedwongen tot
gehoorzaamheid. Als men aanneemt een
overheid van nature tot bevel gerechtigd,
dan volgt daaruit noodwendig, dat in het
verdrag tusschen twee of meerdere Staten,
slechts die Staten party kunnen zijn. Dat
een verdrag slechts die Staten bindt en niet
hun burgers, zoodat eerst de band met de
burgers kan gelegd worden door die over
heid, die daartoe een wet maakt. De burgers
immers hebben van niemand anders bevelen
af te wachten dan van hun eigen overheid.
Al wat buiten de landsgrenzen bestaat, raakt
ben niet.
Onjuist is die leer, want naar ik berhaal-
dely k heb betoogd, heerséht binnen die lands
grenzen niet eeD overheid, maar daar heerscht
het Recht. Zoowel by ons als in het buiten
land, waaruit volgt, dat in het internationaal
recht men niet kent de heerschappij van
.tractaat of wet, maar alleen de macht des
Rechts, het opgekomene uit hetbewustzyn
der menschen. Opgekomen langs 'smenschen
eigen kanalen, ontstaan en gegroeid zonder
hulp van een overheid. Daarom is dan ook
de qualificatie „internationaal" foutief, men
moet spreken van „supra" nationaal" d. w. z.
het boven de naties uitgegroeide, het boven
de naties alles en allen omvattende.
Doordat het supra nationale recht alles
en allen is omvattende, doordat in dat recht
evenals in het nationale alle belangen kun
nen worden gewaardeerd, is het niet te zeg
gen, welke de inhoud is. Ook hier strafrecht
en civielrecht. En doordat de supra natio
nale regelingen toenemeD, kan men om een
goed rechtsgeleerde te zyn hoe langer hoe
minder volstaan met de kennis van eigen
volksrecht.
Het groote beginsel voor de toekomst blijft
dus dit: Gebroken moet worden met de
gedachte van een Overheid, die óok inter
nationaal het Recht vaststelt; aanvaard
moet worden de volmaakte rechtssouverei-
niteitook het internationale recht is uit
het geweten der menschen afgekomen, dat
geweten eischt behartiging van alle belan
gen, het recht aldus ontstaan vindt alle
meDschen by wie het levende is.
Mr. W. J. C. A. NIJGH,
Onze Financieele Zelfkant.
NATIONALE BANKVEREENIGING.
Uit het jaarverslag over 1918 der Nationale
Bankvereeniging nemen wy het navolgende
over:
De geweldige gebeurtenissen rondom ons
voorgevallen, misten ook hare uitwerking
op handel en bedryf hier te lande niet. Op
onze instelling had de in de Novembermaand
veroorzaakte onrust weinig invloed, hetwelk
op een paar honderd meters afstand achter
zich aanryden. Het was duideljjk te bemerken,
dat zy elkanders gezelschap op prijs stelden.
De wangen van de freule gloeiden van opwin
ding en Van Vloten zag er zoo jong uit, alsof
zyn leeftyd plotseling met een tiental jaren
verminderd was. De graaf kon niet nalaten een
onderzoekenden blik op zyn dochter te werpen
en waarschuwend op te merken:
„Het rijden vermoeit je toch niet te zeer,
Johanna"?
„Volstrekt niet, papa, het is eenvoudig aller
heerlijkst."
De graaf vroeg niet verder. In zich voelde
hij een stil verdriet opkomen om den vreemde
ling, die met een paard en wat zoele woorden
zjjn dochter in verrukking bracht. De woorden
van Van Zandwjjk kruisten hem door het brein
en plotseling kwam het hem voor, dat het onom-
stooteljjk vaststond dat hjj Johanna zou verliezen
aan dien ja, wat voor een?
„Wat zjjn onze vooruitzichten"? vroeg de
jonker op vroolijken toon.
„Laten wij alsjeblieft doorrijden, riep de freule
uit, „laten wjj naar Twello gaan enoverTeuge
lerugkeeren".
„Neen, daar komt niets van in", besliste de
graaf. Dat is veel te ver. Dan lig je veertien
dagen ziek te bed en kan de dokter komen, om
je van alle mogelijke kwalen te genezen".
„Ik heb een amendement. Ik voel voor beide
opmerkingen en daarom wensch ik het volgende
bemiddelingsvoorstel te doen. We rijden naar
ten duidelijkste blyktuitdetotaalcyfers van
de ons door cliënten toevertrouwde deposito-
gelden en creditsaldi in rekeDingcourant.
Deze cyfers vertoonen over de maand No
vember het volgende verloop. Van 1 8
November eene vermeerdering van circa
ƒ400.000.— van 81B November eene ver
mindering van circa ƒ1.400.000.—van
1B—22 November eene verdere vermindering
van circa ƒ400.000.— van 22—29 November
eene vermeerdering van circa ƒ1.800.000.—
De grootste vermindering bedraagt nauwe-
iyks 2 °/0 van het totaalcyfer der aan ons
toevertrouwde gelden. Neemt men daarby
in aanmerking, dat medio November in vele
streken van ons land een belangrijke betaal
termijn is, die gemeenlyk groote geldver-
schuivingen tengevolge heeft, dan kunnen
wy vaststellen, dat de woelige November
dagen zoo goed als geen invloed op ons
bedrijf hadden. Begrypelykerwjjze hebben
wy in die dagen maatregelen getroffen, ten
einde onze liquiditeit afdoende te verzekeren,
opdat wy voor alle gebeurlykheden gereed
zouden zyn; deze maatregelen bleken over
bodig.
In den loop van het jaar 1918 namen wy
wederom verschillende belangrijke pro
vinciale instellingen over en vereenigden
haar bedryf met het onze. Waren wy op
1 Januari 1918 gevestigd op 59 plaatsen, per
1 Januari 1919 hebben wy kantoren op 69
plaatsen.
De verdere vooruitgang van ons bedryf
hebben wy ook dit jaar voornamelyk ge
zocht in vermeerdering van onze relaties
in handel, industrie en landbouw, geenszins
in verhooging van onze voorschotten tegen
effecten. Desniettemin nam ons effecten
bedrijf zeer sterk toe; ook werkten wy dit
jaar wederqm aan verschillende publieke en
onderhandsche emissies mede.
De balans per 1 Januari 1919, waarin nog
niet zijn opgenomen de cijfers van de per
dien datum gefusioneerde instellingen, sluit
met een totaal van ƒ116.964.080,26 (v.j.
ƒ77.265.329,691/») en vertoont het volgend
beeld:
Debetzyde: Kas, Coupons en vreemd geld
ƒ3.590.602,99 (v.j. 2.826.277,56),Credit saldi
by Bankiers en Kassiers ƒ2.810.991,09 (v.j.
ƒ435.169.74), Credit-saldi in vreemde valuta
by bankiers ƒ3.814.270.62(v.j. ƒ1.436,348.12).
Deze post bangt ton nauwste samen met
het aan de credietzyde der balans onder
het hoofd „Credit-saldi iD vreemde valuta
voor rekening van cliënten" opgevoerde
bedrag van ƒ3.667 641.57. Het verschil tus
schen beide rekeningen ad ƒ146.629.05 is
het bedrag, waarvoor wy zelve aansprakelijk
zyn. Wisselportefeuille ƒ11.010.188.25 (v. j.
ƒ2.364.225.05), Leendepot ƒ5.762.069.31 (v.j.
ƒ4.719.258.03), Effecten ƒ452.056.97 (v. j.
ƒ986.765 601/a), Prolongatie gegeven en voor
schotten tegen effecten ƒ14 616.498.43 (v.j.
ƒ13.671.503.39), Debet-saldi inrekening-cou
rant 73.510.474.96j/2 (v.j. ƒ53.335 613 38),
Vorderingen wegens gestelde borgtochten
ƒ28.331.606.741/" (v. j. ƒ28.352.352.98), Ge
bouwen ƒ1.396.877.631/! (v. j. ƒ1.124.614.58).
Creditzijde: Kapitaal ƒ6.000 000.— (v.j.
ƒ6.000.000.-). Reserve ƒ1.500000.- (v.j.
ƒ1.200.000.-). Leendepot ƒ5.762.069 31 (v.j.
ƒ4.719.258 03). Deposito en Credit-saldi
ƒ81.110.771.8072 (v. j. 55.466.847.64). Te
betalen wissels 17.954 234.097» (v. j.
ƒ785.958 28). Credit-saldi in vreemde valuta
voor rekening van cliënten ƒ3.667.641.57
(v. j. ƒ1.353.747.96). Nederlandsche Bank en
Bankiers 476 571.74V2 (v.j. ƒ7.244 790.32).
Gestelde Borgtochten ƒ28 331.606.7472 (v.j.
ƒ23.352.352.98), Dividenden, tantièmes en
belastingen ƒ484.698.90 (v. j. 387 028.86).
Onverdeelde winst ƒ8.42.7872 (v. j.
ƒ7.699.2072).
Niet alleen dus, dat de voornaamste posten
onzer balans eene sterke verhoogïng onder
gingen, het aantal onzer cliënten vermeer
derde tevens beduidend. De voortdurende
uitbreiding van onze zaken gaf ons aanleiding
met de Rotterdamsche Bankvereeniging eene
overeenkomst aan te gaan waarby deze de
verplichtingen onzer Instelling vanaf 1
Januari 1919 garandeert. De overeenkomst
waarborgt aan het Bestuur der Rotterdam
sche Bankvereeniging de mogelijkheid zich
te allen tjjde van aard en omvang der ver
plichtingen op de hoogte te stellen.
Het winstcijfer der rente-berekening be
draagt ƒ1.753 496.0572 (v. j. ƒ1.334.330.36),
dat der provisie-rekening 1.615.019.36 (v.j.
Deventer en rusten daar een paai- uur uit. Dan
gaan we zooals de freule zegt over Twello en
Teuge weer terug".
„Van Vloten heeft geljjk. Het beste is dan
dat jelui by mij komt dineeren".
„Dat kan Diet, mijnheer Van Zandwjjk. Wat
zal Mevrouw daar van zeggen",
„We sturen haar een boodschap. Hoe denk
je er over?"
„Ik blijf neutraal", zei Van Vloten.
„Tegen".
„Voor".
De tegenstem kwam van den graaf.Zandwjjk
beschouwde het plan als aangenomen en besloot
iemand naar zjjn woning te sturen om tjjding
te geven van het bezoek. Eenige miuuten verder
lag beneden aan den dijk een boerderij, waar
Van Zandwjjk een jongen requireerde, die een
brief van hem bjj zjjn echtgenoote zou bezorgen.
Inlusscben ging men verderen bereikte spoedig
de schipbrug, waarover men Deventer binnen
reed. Het stadje bad eeu verlaten aanzien, dat
Diet vermoeden liet, welke beteekenis het had
als handelsplaats. Op het Kerkhof stegen zjj af
by den „Moriaan", en gaven hunne paarden aan
den stalknecht :n bewaring en gingen de stad
in, na gezegd te hebben, dat zjj binnen een uur
zouden komen lunchen. Johanna wilde aan Van
Vloten eenige overbljjfselen van het oude Deven
ter laten zien en aangezien dit den ouden heeren
wat te ver was, keerden deze alleen naar de
„Moriaan" terug en gingen de anderen samen
verder. Terwijl zjj door de intieme straten van
1.250.487.15i/2) zoodat de totale brutowiigt,
het saldo van het vorig boekjaar inbegrepen
ad ƒ7.699.2072 (v. j. ƒ7.086,13), bedraagt
ƒ3.376.214.62 (v. j. ƒ2 591.903.6472). De on-
kosten-rekening wijst aan, gesplitst over de
twee hoofden: honoraria ƒ1.220.669.69 (v.j.
ƒ852.010.92), bedryfsonkosten ƒ639.231.44
(v. j. ƒ406.669.25). De netto-bedryfswinst
bedraagt ƒ1.516.313.49 (v. j. ƒ1.287.209.48).
De verdeelidg der netto winst ad
ƒ1.561.313.49, na aftrek van de tantièmes,
uit te keeren aan Directeuren onzer kantoren
eD bedragende ƒ232.674.48 v.j191.120.391/2)
laat o.m, toe:
eene afschrijving op Gebouwen van
ƒ250.000.- (v. j. ƒ150 000.—), eene toe-
voeging aan het Reserve fonds van ƒ300.000.
(v. j. ƒ300.000.-), 6 dividend 860.000.-
(v. j. ƒ330.000.—), eene afschryving der in
het afgeloopen boekjaar betaalde kosten van
oprichting en overname van Dieuwe kanto
ren 246.285.327» (v. j. 226.686.09) en een
reserveering voor belastingen van ƒ96.080.—
(v. j. ƒ21.945.-).
Land- en Tuinbouw.
Enkele voorschriften betreffende
de teelt van suikerbieten.
„Een belangstellend lezer" aan de overzyde
van den Atlantischen Oceaan vroeg eenige
voorlichting inzake het telen Yan suiker
bieten.
Ik heb hem het volgende geantwoord.
Mijnheer,
Naar aanleiding van Uw verzoek om van
my een en ander te mogen vernemen over
de teelt van suikerbieten zjj U het volgende
gerapporteerd.
Grondsoort. Alle bietensoorten groeien het
best op ■sruc/itbaregronden.Nochtans willen
ze 't op zandgronden, welke voldoende be
mest zyn, heel goed doen. My zyn oogsten
bekend van 40.000 Kg. suikerbieten per H.A.
van zulk soort bouwland.
Bemesting. Op z.g. zware gronden (klei
gronden) verbouwt men suikerbieten graag
op gronden, die in het najaar, of heel vroeg
in het voorjaar ±600 Kg. superfosfaat ont
vingen en in het voorjaar gelijk met het
zaad 100 Kg. chilisalpeter.
Yan deze laatste meststof geeft men dan
later nog 2 a 800 Kg. als overbemesting.
De praktijk leert wel of men in totaal 2,3
of 400 Kg. chilisalpeter moet geven.
Over het algemeen past men op klei
gronden nog niet dikwijls kalizouten toe.
Toch hebben verschillende proefnemingen
geleerd, dat de biet zeer dankbaar is voor
3, 4 of 500 Kg. kalizout.
Voor zandgronden of al die gronden welke
arm zyn aan plantenvoedsel, gebruikt men
alle soorten kunstmest. Stikstof, kali, fos-
forzuur en kalk worden allemaal verstrekt.
In het najaar kalk en kali, in het voorjaar,
fosforzuur en stikstof. De eerste twee in deD
vorm van kalk (1000 Kg.) en kalizout (500
Kg.) de beide andere als superfosfaat (6 i
700 Kg.) en chilisalpeter (4 h 500 Kg.)
Voorts verbouwt men op dit soort gronden
de bieten graag op land, waarop eenige
groenbemesting werd ondergeploegd.
Bewerking. Men ploegt den grond in het
najaar flink om, nadat de meststoffen (voor
het najaar) waren uitgestrooid. In de voor
laat men, zoo de ondergrond vast is, een
ondergrondploeg volgen. Deze maakt den
ondergrond los, doch brengt dien niet boven.
Als het voorjaar komt strooit men de
fosforzuur houdende mest over de vore uit
en gaat dan met de eg de z.g. wintervoor
opbreken. Dit eggen wordt zoo noedig her
haald tot: men een mooi zaaibed krijgt. Er
moet flink meel gevormd worden, opdat men
het zaad met de machine of met de hand
op den akker gebracht gemakkelijk
onderkrygt.
Zaaien. Het zaaien geschiedt einde April
ot begin Mei machinaal of uit da hand. De
rijen ten minste 40 cM. van elkaar. In de
ryen moeten de bieten ook 35 a 40 cM. uit
elkaar blijven. Dus zal men, als met de hand
gezaaid wordt, eerst ry tjes hebben te trekken
(b.v. met een lat met dwarslat, waarin een
vyftal pennen op afstanden van 40cM)en
dan op afstanden van 35 h 40 cM. enkele
zaden (4 of 5) in den grond duwen.
de oude Bisschopsstad wandelden zeide Van
Vloten plotseling:
„Ik heb een gevoel, of ik U al jaren gekend
heb, U doet mjj herinneren aan iets, dat ik
niet meer weet, maar dat mij voorkomt als
iets bekends, iels vertrouwds"
Johanna ging zonder schromen op deze ver
trouwelijkheid in:
.Ik heb ook het gevoel, of U een oud huis
vriend is, iemand, die met injjn 'gansche doen
en laten op de hoogte is. Nog nooit heb ik
iemand aangetroffen die mij zoo goed en zoo
vlug begrepen heeft als U".
,1-Iet gaat mij precies eender. Alles van U
komt my zoo natuurlijk en vanzelf sprekend
voor, dat ik er mij niet in verplaatsen kaD,
dat het anders kon wezen".
„Merkwaardig? vindt U niet"? Johanna lachte
schalksch. Zij vond de wending die het gesprek
nam voor haar doen gewaagd en begreep volstrekt
niet, dat de ander misschien niet de volle
waarheid zei. Zij vond zijne opmerkingen even
natuurlijk als de hare en stelde het pikante op
prijs, dat er in die confidentie's gelegen was.
„Links af, mijnheer Van Vloten. Hier ziet U
de waag. Vindt U het geen prachtig gebouw"
Om baar genoegen te doen, beschouwde hy
het gebouw aandachtig cn verzweeg, dat bij
het al gezien had.
„Kyk en daar hangt de ketel, waarin men
vroeger tooverheksen, valsche munters en ander
gespuis verbrandde."
Hjj lachte.en zei:
Bjj machinaal zaaien gooit de machine
met kleine schepraderen onder het rijden
voortdurend zaden door de kokertjes in de
door deze gemaakte voren. Het spreekt van
self dat dan de ontkiemende zaden b\j
gced verloop een onafgebroken ry plan
ten vormeü, van welke er later een heel
groot aantal moeten worden vernietigd.
Verlegen. Dit vernietigen doet men met
de z.g. hakwerktuigen (schoffels, schrepels,
hakken). Op afstanden van 35 a 40 c.M.
laat men plan ten groepjes staan; de rest
hakt men stuk. De grond wordt daardoor
van boven ipen, wat bevorderlijk is voor
het toetreden van lucht en warmte. De
bietjes zyn dair zeer dankbaar voor. Ook
tusschen de rijen wordt gebakt. Vooreerst
om het onkruid te bestrijden, doch mede
om de grond open en los te maken.
Lucht en warmtt is vooral voor hak-
vrachten van niet minder belang dan het
plantenvoedsel. Daarou moet men het hak
ken druk herhalen, ook dan als er geen of
weinig onkruid groeit.
Als in de overgebleven „hoopjes"de bieten
plantjes zich zoodanig hebben ontwikkeld,
dat men die plantjes goed akafzonderlyke
voorwerpen kan onderscheiden en ze ook
goed kan aanvatten, dan is het tyd van elk
hoopje zooveel plantjes uit te trekken, dat
nog slechts één exemplaar overblijft. Dit
uittrekken geschiede niet ruw. Het achter
gebleven plaDtje moet er zoo mogelyk niet
van lyden. By het uittrekken van de over
tollige exemplaren met de eene hand, houde
men de plant, die moet blyven staan, met
de andere vast. Aldus zal ze van het „op
één zetten," gelyk dit werk heet, het minst
te lydeo hebben.
Staan de planten op éen en ziet men, dat
ze 't nog niet van harte willen doen; dat
ze min of meer geel-groen van kleur zijn
inplaats van donkergroen, dan komt men
nog eens met den chilizak. Een overbe
mesting van 100 Kg. chilisalpeter per H.A.
kan dan ontzettend veel nut doen.
Intusschen vergete men niet nog trouw
te blyven hakkeD, waar de grond rond de
plantjes min of meer korsterig mocht worden,
wat door felle regenbuien, gevolgd door
scherpe droogte lichtelyk geschieden kan.
Hakken is voor hak vruchten van het
grootste belang. De Duitscher drukt dit aldus
uit: „Der Zucker muss in die Rübe gehakt
werden" en in België en Frankryk heet het
„qu 'il faut faire le sucre h coups de houe."
Als tenslotte de bieten zich zoodanig heb
ben ontwikkeld, dat men er nog maar met
moeite tusschen door kan wandelen, zonder
de bladeren (het loof) te beschadigen, dan
laat men het gewas verder gerust aan zyn
lot over.
Na half September kan de oogst beginnen.
Met behulp van een spade (op losse gron
den gaat 't soms ook daar zonder) haalt
men de wortels uit den grond. De „kop"
met het loof er aan, wordt afgesneden. Ze
dienen öf versch öf ingekuild als veevoeder.
De wortel zelf (waar liet om gaat in dezen)
wordt in een ruwsuikerfabriek ontsuikerd.
Het resteereode deel ervao levert de pulp,
dat öf versch óf ingekuild, öf gedroogd een
belangryk voeder is voor melkvee.
Ik hoop met bovenstaande schets aan Uw
verzoek te hebben voldaan. Mocht U nader
wenschen te worden ingelicht, zoo ben ik
gaarne verder tot Uw dienst.
Met verschuldigde, gevoelens
G. van der Molen,
Landbouwonderwyzer.
VlaardiDgen, 27 Mei 1919,
Klachtenboek.
Geachte Heer van Zuylen.
Dinsdagmiddag 1.1. ging de tram tusschen
Oude Tonge en Achthuizen langzamer rjjden.
Eenige passagiers keken nieuwsgierig naar
buiten en zagen den stoker blootshoofd in
het gras zoeken. By n&der inlichtingen bleek
dat de stoker zyn pet kwyt was. En daar
voor moest natuurlijk d9 tram stoppen.
3 Juni 1919. v. P.
„Zeer interessant, maar is het ding niet wat
klein"?
Inderdaad was bet voorwerp in kwestie te
klein om er een varken, laat staan een meuscb
in te braden, maar Johanna verzekerde met de
overtuiging van een oudheidkenner:
„Dat lykt maar zoo, omdat by zoo hoog
hangt, maar 't kan best. Het is [een van de
merkwaardigheden van Deventer, waarop de
bewoners prat genoeg gaan. Zie cn hier zitten
de kanonskogels uit den Franschen tijd."
Zy wees op een huis in de nabyheid, alwaar
eenige ijzeren ballen in den zijgevel gemetseld^
waren.
„Ze hebben toen zeker kalkbak en truffel mee-
geschoten", schertste Van Violen.
„Nu, ja, men heeft het een beetje gerestau
reerd. Gaat U nu eens mee, dan zal ik U de
Muntengang laten kijken".
Zjj Hopen de Waag om en Johanna begon
ijverig te speuren naar het oude slopje, hetwelk
een van de curiositeiten van Deventer is. Zij
kwam tot haar innerlijke teleurstelling spoedig
tot de ontdekking, dat zy het niet vinden kou.
Zij vroegen aan een paar kinderen, die hun den
weg wezen Toen zy bet gezochte steegje gevon
den hadden, moest Van Vloten erkennen, dat
het de moeite waard was, om het te bezoeken.
De Muntengang gaf een aardigen indruk van
een straatje uit de 13e of ld-e eeuw.
(Wordt vervolgd*)