ALLES BENUTTEN - SAMENWERKEN 2 ONZE EILANDEN VAN ZATERDAt* 7 JUNI 1919. „zou geheel Nederland eens naar waar heid ondervinden, wat een enorm afzet gebied het door het bezit der koloniën „heeft, dan zou elkeen eerst duidelijk „gevoelen, dat zijn eigen welvaart, hetzij „direct of indirect, ook van deze koloniën „afhankelijk is. „Laat dit ons een aansporing zijn om „aan alles mede te werken, dat ons het „ongestoord bezit blijft verzekeren." „Allemaal kapitalisten," hoor ik zeg gen. Doch neen, het belang van lndië is niet alleen voor de kapitalisten. Men vergeet te bedenken dat met enkele kapitalisten vele arbeiders te gronde gaan, wanneer eens plotseling eenige grootefabrieken zouden moeten stilstaan. De kapitalist houdt allicht geld genoeg ovér om overal in zijn levensbehoeften te kunnen voorzien, terwijl bij door zijn meerdere ontwikkeling ook gemakkelijk, desnoods in het buitenland, een nieuwe betrekking vindt. Doch niet aldus de arbeiders. Voor hen staat dadelijk werk loosheid, broodeloosheid voor de deur, en daarmee allerlei ellende. Neen, wan neer het een volksbelang is, lndië te behouden, dan is dit zeker in de eerste plaats een arbeidersbelang. Want hoevele duizenden arbeiders, in de meest uiteenloopende takken van be staan, verdienen er niet bun brood aan lndië! De Indische officieren en onderoffici-1 ren, ambtenaren en beambten, die hier in Nederland met verlof of gepensioneerd zijn, verteren hier p. j. ruim 13.000.000 gulden. Hierbij hebben bijv. allerlei kleinhandelaren, de uitoefenaars der bouwvakken, enz. belang. Dan zijn er duizenden en nog eens duizenden, die in onze havens hun be staan vinden bil bet laden en lossen der schepen, die werkzaam zijn op pakhuizen en veemen, of bij een expediteur ergens midden in het land. De 5 groote Indi sche stoomvaartmaatschappijen betalen aan arbeidersloon en, salarissen en pen sioenen der Nederlandsche bemanningen, ambtenaren en werklieden bijna 10 mil- lioen gulden per jaar! Voorts nog enkele, millioenen aan de agentschappen en meer dan honderdduizend gulden aan haven en loodsgelden In 1912 en 1913 werden voor deze maatschappijen voor meer dan vijf en dertig millioen gulden aan nieuwe schepen op stapel gezet Werkspoor, dat jaarlijks voor ruim 2V4 millioen gulden aan salarissen en avbeidersloonen uitbetaalt, kan geacht worden voor ongeveer de helft van dit bedrag te werken voor lndië. Wat een beambten, werklieden, winkeliers enz. leven daarvan mei hun gezinnen! En zoo zijn er tallooze beroepen die bij lndië belang hebben: scheepsmakers, touw slagers, smeden, schilders, timmerlui, metselaars, sjouwers, bootwerkers, we vers, spinners, winkelierscommissi onairs, klerken, boekhouders, stuurlie-, den, matrozen, machinisten, trein-con- ducteurs, krantenschrijvers, enz. enz. Dus ten slotte, het is dom, wanneer wij Indische vraagstukken niet beschou wen als Nederlandsche vraagstukken, het is dom, wanneer wij bijv. ons groote, heel groote offers getroosten om de onaf hankelijkheid van Europeesch Nederland te bewaren en daartegen niets doen om te zorgen dat Aziatisch Nederland Neder- landsch blijft. Evenwel, het is niet mijn bedoeling hier lndië weerbaar te verkondigen, ik wilde slechts belangstelling voor lndië opwekken omdat onze plicht en ons eigen belang dit voorschrijven. Men ga eens op zoek naar lectuur over lndië. En men zal vinden dat bovendien die lectuur interessant is! slingerde. De graal' staarde doelloos naar den toren Tan Deventer, die in de verte boven het geboomte uitstak. Diepe plooien lagen er in zijn gelaat, toen bjj zeide: „Ik houd veel van Johanna". En toen de ander geen antwoord gaf, vervolg de hij: ,'t Is een zeer moeieljjke zaak. God weet, wat de vent voor een verleden heeft. Hij is in Leiden geweest, maar voor zoover ik begrepen heb, heeft hij nooil afgestudeerd. Hjj zal al de jaren, die hjj rondgezworven heeft, niet geleefd hebben als een kluizenaar, 't Is een barde zaak voor een vader zyn kind weg te geven aan iemand, die even goed een bandiet, een avonturier kan geweest zijn, als een eerlijk man". ,0, ik beweer niet, dat je zonder meer maar in het huweljjk zou moeten toestemmen, maar je zoudt bel eventueel in overweging kuDnen nemeD". ,3a, dat zou ik. Doch al dat gepraat geschiedt eigenlijk om niets. Het is zeer waarschijnlijk, dat hij nooit de hand van Johanna vragen zal". „Dat zou ik niet al te donker iQzien. Als hjj werkelijk van plan is om te trouwen en waar om zou hij niet? komt jouw dochter, dunkt mij, voor hem het eerst in aanmerking. Johanna is mooi, lief aardig en verstandig". „Dank je voor het compliment", zei Van Vrjjen- ban, die een eind wenschte te maken aan dit gesprek, „laten wij even wachten, ten einde te beraadslagen, wat onze plaDnen moeten worden", Zjj hielden de paarden in en zagen de anderen Een belangrijk vonnis. XIII. De belangrijkste vraag bü liet internatio nale recht te behandelen is deze: tusschen wie schept het een band. Men heeft dik- wyls gemeend, dat het internationale recht verplichtingen medebracht voor de staten contractanten. Deze meening kan moeilijk de juiste heeten; want wat is het kenmerk van een staat? De vryheid en de zelfstan digheid in de rechtsvorming. Alleen bepaalde belangen kunnen aan de rechtsregeling van den Staat worden onttrokken, maar nimmer kan dat het geval zijn met de aan te leggen rechtsmaatstaf. Derhalve het internationale recht brengt geen verplichtingen mede voor de staten. Het antwoord op de vraag: voor wien dan wel, is niet in eenen te geven. Dit is afhan- kelyk van de belangen, die in dat interna tionale recht zyn geregeld. Subjecten zyn derhalve de dragers der verschillende belan gen, de menschen, die een bepaald belang moeten behartigen, die krachtens die behar- tigingsplicht rechten en bevoegdheden ver krijgen: byv. de Regeering, die den post en telegraafdienst moet inrichten naar de internationale verdragen: de rijkspostspaar bank, die krachtens tractaat met België moet zorgen voor af- en overschrijving op Nederlandsch-Belgische spaarbankboekjes. De fout in den godachtengang om als ver plichte partyen de Staten aan te nemen zit wederom in het heerschende overheids begrip. Een overheid met eigen recht op bevelen, tegenover een volk gedwongen tot gehoorzaamheid. Als men aanneemt een overheid van nature tot bevel gerechtigd, dan volgt daaruit noodwendig, dat in het verdrag tusschen twee of meerdere Staten, slechts die Staten party kunnen zijn. Dat een verdrag slechts die Staten bindt en niet hun burgers, zoodat eerst de band met de burgers kan gelegd worden door die over heid, die daartoe een wet maakt. De burgers immers hebben van niemand anders bevelen af te wachten dan van hun eigen overheid. Al wat buiten de landsgrenzen bestaat, raakt ben niet. Onjuist is die leer, want naar ik berhaal- dely k heb betoogd, heerséht binnen die lands grenzen niet eeD overheid, maar daar heerscht het Recht. Zoowel by ons als in het buiten land, waaruit volgt, dat in het internationaal recht men niet kent de heerschappij van .tractaat of wet, maar alleen de macht des Rechts, het opgekomene uit hetbewustzyn der menschen. Opgekomen langs 'smenschen eigen kanalen, ontstaan en gegroeid zonder hulp van een overheid. Daarom is dan ook de qualificatie „internationaal" foutief, men moet spreken van „supra" nationaal" d. w. z. het boven de naties uitgegroeide, het boven de naties alles en allen omvattende. Doordat het supra nationale recht alles en allen is omvattende, doordat in dat recht evenals in het nationale alle belangen kun nen worden gewaardeerd, is het niet te zeg gen, welke de inhoud is. Ook hier strafrecht en civielrecht. En doordat de supra natio nale regelingen toenemeD, kan men om een goed rechtsgeleerde te zyn hoe langer hoe minder volstaan met de kennis van eigen volksrecht. Het groote beginsel voor de toekomst blijft dus dit: Gebroken moet worden met de gedachte van een Overheid, die óok inter nationaal het Recht vaststelt; aanvaard moet worden de volmaakte rechtssouverei- niteitook het internationale recht is uit het geweten der menschen afgekomen, dat geweten eischt behartiging van alle belan gen, het recht aldus ontstaan vindt alle meDschen by wie het levende is. Mr. W. J. C. A. NIJGH, Onze Financieele Zelfkant. NATIONALE BANKVEREENIGING. Uit het jaarverslag over 1918 der Nationale Bankvereeniging nemen wy het navolgende over: De geweldige gebeurtenissen rondom ons voorgevallen, misten ook hare uitwerking op handel en bedryf hier te lande niet. Op onze instelling had de in de Novembermaand veroorzaakte onrust weinig invloed, hetwelk op een paar honderd meters afstand achter zich aanryden. Het was duideljjk te bemerken, dat zy elkanders gezelschap op prijs stelden. De wangen van de freule gloeiden van opwin ding en Van Vloten zag er zoo jong uit, alsof zyn leeftyd plotseling met een tiental jaren verminderd was. De graaf kon niet nalaten een onderzoekenden blik op zyn dochter te werpen en waarschuwend op te merken: „Het rijden vermoeit je toch niet te zeer, Johanna"? „Volstrekt niet, papa, het is eenvoudig aller heerlijkst." De graaf vroeg niet verder. In zich voelde hij een stil verdriet opkomen om den vreemde ling, die met een paard en wat zoele woorden zjjn dochter in verrukking bracht. De woorden van Van Zandwjjk kruisten hem door het brein en plotseling kwam het hem voor, dat het onom- stooteljjk vaststond dat hjj Johanna zou verliezen aan dien ja, wat voor een? „Wat zjjn onze vooruitzichten"? vroeg de jonker op vroolijken toon. „Laten wij alsjeblieft doorrijden, riep de freule uit, „laten wjj naar Twello gaan enoverTeuge lerugkeeren". „Neen, daar komt niets van in", besliste de graaf. Dat is veel te ver. Dan lig je veertien dagen ziek te bed en kan de dokter komen, om je van alle mogelijke kwalen te genezen". „Ik heb een amendement. Ik voel voor beide opmerkingen en daarom wensch ik het volgende bemiddelingsvoorstel te doen. We rijden naar ten duidelijkste blyktuitdetotaalcyfers van de ons door cliënten toevertrouwde deposito- gelden en creditsaldi in rekeDingcourant. Deze cyfers vertoonen over de maand No vember het volgende verloop. Van 1 8 November eene vermeerdering van circa ƒ400.000.— van 81B November eene ver mindering van circa ƒ1.400.000.—van 1B—22 November eene verdere vermindering van circa ƒ400.000.— van 22—29 November eene vermeerdering van circa ƒ1.800.000.— De grootste vermindering bedraagt nauwe- iyks 2 °/0 van het totaalcyfer der aan ons toevertrouwde gelden. Neemt men daarby in aanmerking, dat medio November in vele streken van ons land een belangrijke betaal termijn is, die gemeenlyk groote geldver- schuivingen tengevolge heeft, dan kunnen wy vaststellen, dat de woelige November dagen zoo goed als geen invloed op ons bedrijf hadden. Begrypelykerwjjze hebben wy in die dagen maatregelen getroffen, ten einde onze liquiditeit afdoende te verzekeren, opdat wy voor alle gebeurlykheden gereed zouden zyn; deze maatregelen bleken over bodig. In den loop van het jaar 1918 namen wy wederom verschillende belangrijke pro vinciale instellingen over en vereenigden haar bedryf met het onze. Waren wy op 1 Januari 1918 gevestigd op 59 plaatsen, per 1 Januari 1919 hebben wy kantoren op 69 plaatsen. De verdere vooruitgang van ons bedryf hebben wy ook dit jaar voornamelyk ge zocht in vermeerdering van onze relaties in handel, industrie en landbouw, geenszins in verhooging van onze voorschotten tegen effecten. Desniettemin nam ons effecten bedrijf zeer sterk toe; ook werkten wy dit jaar wederqm aan verschillende publieke en onderhandsche emissies mede. De balans per 1 Januari 1919, waarin nog niet zijn opgenomen de cijfers van de per dien datum gefusioneerde instellingen, sluit met een totaal van ƒ116.964.080,26 (v.j. ƒ77.265.329,691/») en vertoont het volgend beeld: Debetzyde: Kas, Coupons en vreemd geld ƒ3.590.602,99 (v.j. 2.826.277,56),Credit saldi by Bankiers en Kassiers ƒ2.810.991,09 (v.j. ƒ435.169.74), Credit-saldi in vreemde valuta by bankiers ƒ3.814.270.62(v.j. ƒ1.436,348.12). Deze post bangt ton nauwste samen met het aan de credietzyde der balans onder het hoofd „Credit-saldi iD vreemde valuta voor rekening van cliënten" opgevoerde bedrag van ƒ3.667 641.57. Het verschil tus schen beide rekeningen ad ƒ146.629.05 is het bedrag, waarvoor wy zelve aansprakelijk zyn. Wisselportefeuille ƒ11.010.188.25 (v. j. ƒ2.364.225.05), Leendepot ƒ5.762.069.31 (v.j. ƒ4.719.258.03), Effecten ƒ452.056.97 (v. j. ƒ986.765 601/a), Prolongatie gegeven en voor schotten tegen effecten ƒ14 616.498.43 (v.j. ƒ13.671.503.39), Debet-saldi inrekening-cou rant 73.510.474.96j/2 (v.j. ƒ53.335 613 38), Vorderingen wegens gestelde borgtochten ƒ28.331.606.741/" (v. j. ƒ28.352.352.98), Ge bouwen ƒ1.396.877.631/! (v. j. ƒ1.124.614.58). Creditzijde: Kapitaal ƒ6.000 000.— (v.j. ƒ6.000.000.-). Reserve ƒ1.500000.- (v.j. ƒ1.200.000.-). Leendepot ƒ5.762.069 31 (v.j. ƒ4.719.258 03). Deposito en Credit-saldi ƒ81.110.771.8072 (v. j. 55.466.847.64). Te betalen wissels 17.954 234.097» (v. j. ƒ785.958 28). Credit-saldi in vreemde valuta voor rekening van cliënten ƒ3.667.641.57 (v. j. ƒ1.353.747.96). Nederlandsche Bank en Bankiers 476 571.74V2 (v.j. ƒ7.244 790.32). Gestelde Borgtochten ƒ28 331.606.7472 (v.j. ƒ23.352.352.98), Dividenden, tantièmes en belastingen ƒ484.698.90 (v. j. 387 028.86). Onverdeelde winst ƒ8.42.7872 (v. j. ƒ7.699.2072). Niet alleen dus, dat de voornaamste posten onzer balans eene sterke verhoogïng onder gingen, het aantal onzer cliënten vermeer derde tevens beduidend. De voortdurende uitbreiding van onze zaken gaf ons aanleiding met de Rotterdamsche Bankvereeniging eene overeenkomst aan te gaan waarby deze de verplichtingen onzer Instelling vanaf 1 Januari 1919 garandeert. De overeenkomst waarborgt aan het Bestuur der Rotterdam sche Bankvereeniging de mogelijkheid zich te allen tjjde van aard en omvang der ver plichtingen op de hoogte te stellen. Het winstcijfer der rente-berekening be draagt ƒ1.753 496.0572 (v. j. ƒ1.334.330.36), dat der provisie-rekening 1.615.019.36 (v.j. Deventer en rusten daar een paai- uur uit. Dan gaan we zooals de freule zegt over Twello en Teuge weer terug". „Van Vloten heeft geljjk. Het beste is dan dat jelui by mij komt dineeren". „Dat kan Diet, mijnheer Van Zandwjjk. Wat zal Mevrouw daar van zeggen", „We sturen haar een boodschap. Hoe denk je er over?" „Ik blijf neutraal", zei Van Vloten. „Tegen". „Voor". De tegenstem kwam van den graaf.Zandwjjk beschouwde het plan als aangenomen en besloot iemand naar zjjn woning te sturen om tjjding te geven van het bezoek. Eenige miuuten verder lag beneden aan den dijk een boerderij, waar Van Zandwjjk een jongen requireerde, die een brief van hem bjj zjjn echtgenoote zou bezorgen. Inlusscben ging men verderen bereikte spoedig de schipbrug, waarover men Deventer binnen reed. Het stadje bad eeu verlaten aanzien, dat Diet vermoeden liet, welke beteekenis het had als handelsplaats. Op het Kerkhof stegen zjj af by den „Moriaan", en gaven hunne paarden aan den stalknecht :n bewaring en gingen de stad in, na gezegd te hebben, dat zjj binnen een uur zouden komen lunchen. Johanna wilde aan Van Vloten eenige overbljjfselen van het oude Deven ter laten zien en aangezien dit den ouden heeren wat te ver was, keerden deze alleen naar de „Moriaan" terug en gingen de anderen samen verder. Terwijl zjj door de intieme straten van 1.250.487.15i/2) zoodat de totale brutowiigt, het saldo van het vorig boekjaar inbegrepen ad ƒ7.699.2072 (v. j. ƒ7.086,13), bedraagt ƒ3.376.214.62 (v. j. ƒ2 591.903.6472). De on- kosten-rekening wijst aan, gesplitst over de twee hoofden: honoraria ƒ1.220.669.69 (v.j. ƒ852.010.92), bedryfsonkosten ƒ639.231.44 (v. j. ƒ406.669.25). De netto-bedryfswinst bedraagt ƒ1.516.313.49 (v. j. ƒ1.287.209.48). De verdeelidg der netto winst ad ƒ1.561.313.49, na aftrek van de tantièmes, uit te keeren aan Directeuren onzer kantoren eD bedragende ƒ232.674.48 v.j191.120.391/2) laat o.m, toe: eene afschrijving op Gebouwen van ƒ250.000.- (v. j. ƒ150 000.—), eene toe- voeging aan het Reserve fonds van ƒ300.000. (v. j. ƒ300.000.-), 6 dividend 860.000.- (v. j. ƒ330.000.—), eene afschryving der in het afgeloopen boekjaar betaalde kosten van oprichting en overname van Dieuwe kanto ren 246.285.327» (v. j. 226.686.09) en een reserveering voor belastingen van ƒ96.080.— (v. j. ƒ21.945.-). Land- en Tuinbouw. Enkele voorschriften betreffende de teelt van suikerbieten. „Een belangstellend lezer" aan de overzyde van den Atlantischen Oceaan vroeg eenige voorlichting inzake het telen Yan suiker bieten. Ik heb hem het volgende geantwoord. Mijnheer, Naar aanleiding van Uw verzoek om van my een en ander te mogen vernemen over de teelt van suikerbieten zjj U het volgende gerapporteerd. Grondsoort. Alle bietensoorten groeien het best op ■sruc/itbaregronden.Nochtans willen ze 't op zandgronden, welke voldoende be mest zyn, heel goed doen. My zyn oogsten bekend van 40.000 Kg. suikerbieten per H.A. van zulk soort bouwland. Bemesting. Op z.g. zware gronden (klei gronden) verbouwt men suikerbieten graag op gronden, die in het najaar, of heel vroeg in het voorjaar ±600 Kg. superfosfaat ont vingen en in het voorjaar gelijk met het zaad 100 Kg. chilisalpeter. Yan deze laatste meststof geeft men dan later nog 2 a 800 Kg. als overbemesting. De praktijk leert wel of men in totaal 2,3 of 400 Kg. chilisalpeter moet geven. Over het algemeen past men op klei gronden nog niet dikwijls kalizouten toe. Toch hebben verschillende proefnemingen geleerd, dat de biet zeer dankbaar is voor 3, 4 of 500 Kg. kalizout. Voor zandgronden of al die gronden welke arm zyn aan plantenvoedsel, gebruikt men alle soorten kunstmest. Stikstof, kali, fos- forzuur en kalk worden allemaal verstrekt. In het najaar kalk en kali, in het voorjaar, fosforzuur en stikstof. De eerste twee in deD vorm van kalk (1000 Kg.) en kalizout (500 Kg.) de beide andere als superfosfaat (6 i 700 Kg.) en chilisalpeter (4 h 500 Kg.) Voorts verbouwt men op dit soort gronden de bieten graag op land, waarop eenige groenbemesting werd ondergeploegd. Bewerking. Men ploegt den grond in het najaar flink om, nadat de meststoffen (voor het najaar) waren uitgestrooid. In de voor laat men, zoo de ondergrond vast is, een ondergrondploeg volgen. Deze maakt den ondergrond los, doch brengt dien niet boven. Als het voorjaar komt strooit men de fosforzuur houdende mest over de vore uit en gaat dan met de eg de z.g. wintervoor opbreken. Dit eggen wordt zoo noedig her haald tot: men een mooi zaaibed krijgt. Er moet flink meel gevormd worden, opdat men het zaad met de machine of met de hand op den akker gebracht gemakkelijk onderkrygt. Zaaien. Het zaaien geschiedt einde April ot begin Mei machinaal of uit da hand. De rijen ten minste 40 cM. van elkaar. In de ryen moeten de bieten ook 35 a 40 cM. uit elkaar blijven. Dus zal men, als met de hand gezaaid wordt, eerst ry tjes hebben te trekken (b.v. met een lat met dwarslat, waarin een vyftal pennen op afstanden van 40cM)en dan op afstanden van 35 h 40 cM. enkele zaden (4 of 5) in den grond duwen. de oude Bisschopsstad wandelden zeide Van Vloten plotseling: „Ik heb een gevoel, of ik U al jaren gekend heb, U doet mjj herinneren aan iets, dat ik niet meer weet, maar dat mij voorkomt als iets bekends, iels vertrouwds" Johanna ging zonder schromen op deze ver trouwelijkheid in: .Ik heb ook het gevoel, of U een oud huis vriend is, iemand, die met injjn 'gansche doen en laten op de hoogte is. Nog nooit heb ik iemand aangetroffen die mij zoo goed en zoo vlug begrepen heeft als U". ,1-Iet gaat mij precies eender. Alles van U komt my zoo natuurlijk en vanzelf sprekend voor, dat ik er mij niet in verplaatsen kaD, dat het anders kon wezen". „Merkwaardig? vindt U niet"? Johanna lachte schalksch. Zij vond de wending die het gesprek nam voor haar doen gewaagd en begreep volstrekt niet, dat de ander misschien niet de volle waarheid zei. Zij vond zijne opmerkingen even natuurlijk als de hare en stelde het pikante op prijs, dat er in die confidentie's gelegen was. „Links af, mijnheer Van Vloten. Hier ziet U de waag. Vindt U het geen prachtig gebouw" Om baar genoegen te doen, beschouwde hy het gebouw aandachtig cn verzweeg, dat bij het al gezien had. „Kyk en daar hangt de ketel, waarin men vroeger tooverheksen, valsche munters en ander gespuis verbrandde." Hjj lachte.en zei: Bjj machinaal zaaien gooit de machine met kleine schepraderen onder het rijden voortdurend zaden door de kokertjes in de door deze gemaakte voren. Het spreekt van self dat dan de ontkiemende zaden b\j gced verloop een onafgebroken ry plan ten vormeü, van welke er later een heel groot aantal moeten worden vernietigd. Verlegen. Dit vernietigen doet men met de z.g. hakwerktuigen (schoffels, schrepels, hakken). Op afstanden van 35 a 40 c.M. laat men plan ten groepjes staan; de rest hakt men stuk. De grond wordt daardoor van boven ipen, wat bevorderlijk is voor het toetreden van lucht en warmte. De bietjes zyn dair zeer dankbaar voor. Ook tusschen de rijen wordt gebakt. Vooreerst om het onkruid te bestrijden, doch mede om de grond open en los te maken. Lucht en warmtt is vooral voor hak- vrachten van niet minder belang dan het plantenvoedsel. Daarou moet men het hak ken druk herhalen, ook dan als er geen of weinig onkruid groeit. Als in de overgebleven „hoopjes"de bieten plantjes zich zoodanig hebben ontwikkeld, dat men die plantjes goed akafzonderlyke voorwerpen kan onderscheiden en ze ook goed kan aanvatten, dan is het tyd van elk hoopje zooveel plantjes uit te trekken, dat nog slechts één exemplaar overblijft. Dit uittrekken geschiede niet ruw. Het achter gebleven plaDtje moet er zoo mogelyk niet van lyden. By het uittrekken van de over tollige exemplaren met de eene hand, houde men de plant, die moet blyven staan, met de andere vast. Aldus zal ze van het „op één zetten," gelyk dit werk heet, het minst te lydeo hebben. Staan de planten op éen en ziet men, dat ze 't nog niet van harte willen doen; dat ze min of meer geel-groen van kleur zijn inplaats van donkergroen, dan komt men nog eens met den chilizak. Een overbe mesting van 100 Kg. chilisalpeter per H.A. kan dan ontzettend veel nut doen. Intusschen vergete men niet nog trouw te blyven hakkeD, waar de grond rond de plantjes min of meer korsterig mocht worden, wat door felle regenbuien, gevolgd door scherpe droogte lichtelyk geschieden kan. Hakken is voor hak vruchten van het grootste belang. De Duitscher drukt dit aldus uit: „Der Zucker muss in die Rübe gehakt werden" en in België en Frankryk heet het „qu 'il faut faire le sucre h coups de houe." Als tenslotte de bieten zich zoodanig heb ben ontwikkeld, dat men er nog maar met moeite tusschen door kan wandelen, zonder de bladeren (het loof) te beschadigen, dan laat men het gewas verder gerust aan zyn lot over. Na half September kan de oogst beginnen. Met behulp van een spade (op losse gron den gaat 't soms ook daar zonder) haalt men de wortels uit den grond. De „kop" met het loof er aan, wordt afgesneden. Ze dienen öf versch öf ingekuild als veevoeder. De wortel zelf (waar liet om gaat in dezen) wordt in een ruwsuikerfabriek ontsuikerd. Het resteereode deel ervao levert de pulp, dat öf versch óf ingekuild, öf gedroogd een belangryk voeder is voor melkvee. Ik hoop met bovenstaande schets aan Uw verzoek te hebben voldaan. Mocht U nader wenschen te worden ingelicht, zoo ben ik gaarne verder tot Uw dienst. Met verschuldigde, gevoelens G. van der Molen, Landbouwonderwyzer. VlaardiDgen, 27 Mei 1919, Klachtenboek. Geachte Heer van Zuylen. Dinsdagmiddag 1.1. ging de tram tusschen Oude Tonge en Achthuizen langzamer rjjden. Eenige passagiers keken nieuwsgierig naar buiten en zagen den stoker blootshoofd in het gras zoeken. By n&der inlichtingen bleek dat de stoker zyn pet kwyt was. En daar voor moest natuurlijk d9 tram stoppen. 3 Juni 1919. v. P. „Zeer interessant, maar is het ding niet wat klein"? Inderdaad was bet voorwerp in kwestie te klein om er een varken, laat staan een meuscb in te braden, maar Johanna verzekerde met de overtuiging van een oudheidkenner: „Dat lykt maar zoo, omdat by zoo hoog hangt, maar 't kan best. Het is [een van de merkwaardigheden van Deventer, waarop de bewoners prat genoeg gaan. Zie cn hier zitten de kanonskogels uit den Franschen tijd." Zy wees op een huis in de nabyheid, alwaar eenige ijzeren ballen in den zijgevel gemetseld^ waren. „Ze hebben toen zeker kalkbak en truffel mee- geschoten", schertste Van Violen. „Nu, ja, men heeft het een beetje gerestau reerd. Gaat U nu eens mee, dan zal ik U de Muntengang laten kijken". Zjj Hopen de Waag om en Johanna begon ijverig te speuren naar het oude slopje, hetwelk een van de curiositeiten van Deventer is. Zij kwam tot haar innerlijke teleurstelling spoedig tot de ontdekking, dat zy het niet vinden kou. Zij vroegen aan een paar kinderen, die hun den weg wezen Toen zy bet gezochte steegje gevon den hadden, moest Van Vloten erkennen, dat het de moeite waard was, om het te bezoeken. De Muntengang gaf een aardigen indruk van een straatje uit de 13e of ld-e eeuw. (Wordt vervolgd*)

Krantenbank Zeeland

Onze Eilanden | 1919 | | pagina 2