Verkoopingen.
te Nii
EERSTE BLAD
Op Donderdag 12 Juni 1919, bij Inzet en
Op Donderdag 19 Juni 1919, bij Afslag,
telkens des avonds 7 uur (Zomertijd)
in het Hotel Meijer te Middelharnis
a. de Landbouwschuur
met mesfputerf
nn dan hoek van den Stationsweg
Achterweg te Middelharnis,
toeke van den Heer KLAAS
ER VELDE te Middelharnis,
i te aanvaarden.
de SCHUUR
tt erfpachtsrecht van den
van het perceel aan den
te Middelharnis; ten ver-
an den Heer PIETER BORN
te Middelharnis.
t te aanvaarden.
Notaris VAN BUCJREN.
koopingen en
Verhuring.
isdag 3 Juni 1919, te Stellen-
ït herberge van P. Troost,
en
asdag 10 Juni 1919, te Stellen-
f herberge van Mej. de Wed.
tnöps afslag, beide dagen
!6 uur (zomertijd) van:
fn huis en schuur
tragenmakerij met erf en grond
it tot den 31 December 1975),
endam, aan den Achterweg,
ctie B nom. 1419, groot 0,2
1 centiaren.
verzoeke van den heer H.
sten brugge.
'is VAN DER SLÜYS. 3-3
ensdag 4 Juni 1919 's morgens
uur (na aankomst der tram)
lendam op de bouwwoning
ten verzoeke van den heer
Crezee, dicht bij bet tram
van een belangrijke
boebeninspan
uriepaarden, waarvan 4 met
eulens, 4 jaarlingpaarden,
ieveulens, 13 stuks vee, 4
vagens met toebebooren,
lburry, zelfbinder, vierwie-
idmacbine, hooihark, maai-
e, 4 zoo goed als Dieuwe
oegeD, Dieuwe Poortugaal-
ieg, Cultivator, 2 zware wiel-
wielkar met hekken, bon-
molen, groote en kleine hooi-
Jblok, diverse eggen, bieten
windmolen, tuigen, stroo,
n. 3-3
'is VAN DER SLÜYS.
ij ving naar de winning
>04,40 Hectaren (30 Gem,
eden V. Maat)
bouwland
sant, in den polde Roxenisse
jctie E nommers 345, 346,
356 en 386, in lOpercee-
J verzoeke van Mejuff. de
j. Sieling te Melissant. De
og geschiedt voor 7 iaren,
ie blootschoof 1919, 'tegen
mjksche huursom van f45
J92 H.A. (VoornscheGemet).
Itingen te bekomen by den
D. Sieling te Melissanten
iris van der Sluys te Dirks-
schrüvingsbijjetten uiterlijk
1919 in te leveren ten kan-
D 4-3
ris VAN DER SLÜYS.
lotaris K. P. J. G. BEL te
fLIET, zal op Woensdag 4 Juni
s morgens 10 uur, (zomertyd)
zoeke van den beer C. OOST-
aan de Nieuwesluis aldaar,
is beeindigiDgzyner zaak, in
penbaar, om kon taut geld ver-
ui
ige en korte baddings,
tgde en nieuwe deelen,
1, latten, tengels, balken,
mpvrijhout, lijstwerk,
kozijnen en betonhout.
'fts diverse aannemers- en
igereedschappeD, als
in, slijpsteen, ijzeren bak,
izaag, schortschragen, trup-
ladders, trek- en handzagen,
schaven, ijzeren takel, blok-
reepen, Tuitouwen, krui wn-
kettingen, avegaars (fretten),
m, mokers, stootijzers, koe
ten, ijzeren carbolineumvat,
Ie met gewichten, zuig- en
ompen, breekijzers, scbroef-
ls, draadnagels, spijkers, trek
en, ventilatieroosters, vloer
ijvers, draaibank en hetgeen
ten verkoop zal worden aan-
3D.
en ander daags te voren ge-
ierd te bezichtigen. 2—2
Oit blad verschijnt iederen ZATERDAGMORGEN.
Prijs per kwartaal bij vooruitbetaling. f 0,75
nummersf 0,07s
ZATERDAG 7 JUNI 1919
V Jaargang. N°. 31
Advertentiën van 1—6 regelsf 0,90
Elke regel meerf 0,15
Bij contract aanzienlijk korting.
Uitgegeven onder leiding van 1. J. L. VAN ZUYLEN door de N.V. Uitgeversmaatschappij „Onze Eilanden", Voorstraat 210 Middelharnis. Telef. Interc. No. 15.
Adres voor Redactie en Administratie: Bureau „Onze Eilanden" te Middelharnis.
AGENTEN te: Brielle: Boekhandel L. Kluit. HellevoetsluisBoekhandel P. J. C.Pieters. Ooltgensplaat: fa. Breur Zonen, Oucle Tonge: H. Simonse. Nieuwe Tonge: W. van de Ree. OuddorpG. de Mooij. Stad
aan't Haringvliet: J. C. Elvé. Dirksland: fa. Binkhorst Zaaijer. Melissant: H. Tieleman Cz.. Her kingen: A. Munters. Den Bommel: J. Woudstra. Oudenhoorn: A. Tuk. Zwartewaal: D. Hoftijzer Tzn. Nieuw Helvoet:
J. Nooteboom. Rockanje: PI. Monster. Goedereede: Jac. v. d. Tol. Stellendam: N. J. van Dongen. Eiland Rozenburg: J. v. d. Vlie't Cz., ZanddijkD 38. Middelharnis en SommelsdijkBureau „Onze Eilanden".
Zuidland: C. ZevenbergenNz.. Spijkenisse: G. E. van Gent. Heenvliet: W. Hoepel Bz. Alle brievengaarders nemen advertentiën en abonnementen op dit blad aan.
Het verre Nederland.
(Bij Batavia's derde eeuwfeest).
Wij hier in ons kleine Nederland, we
denken er maar zelden aan, dat ginds,
ver weg, een veel grooier s uk ligt var.
hetzelfde Nederland, ons Judlë. lndië?
O, dat interesseert,me h«elemaal niet,
zullen velen zeggen, en zij zullen voort
gaan er niei aan te denken.
Is tiit wel billijk? Zijn we als goed
Nederlander niet verplicht nu en dan
eens te bedenken dal lndië Nederlandse!)
is, en noe onze verhouding tot lndië
moet zijn? En ook, is hel wel verstandig,
lndië zoo te negeeren?
liet is jammer, dat we op school weinig
leeren over Indié, het is zo-'n rijk en
prachtig deel van Nederland. Nu. ja, we
weten er allemaal wel iels van, we kennen
een paar namen van eilanden eti steden,
rivieren en bergen, .we welen misschien
dut er tijgers en olifanten leven en dat
er vuurspuwende bergen zijn. Maar is
dit genoeg?
Het van buiten moeten léeren, van
allerlei namen, meestal de hoofdschotel
iu de aardrijkskundige les over lndië, is
ook al niet bevorderlijk om onze belang
stelling op te wekken. "We zouden foto
grafieën moeten zieD, of ülms van al het
mooie in dat rijke land, en beschrijvingen
lezen over land en volk, over de midde
len van bestaan vtua Europeanen en in
landers, en over al het vreemde, onbe
kende, in de tropische natuur.
Is lndië eigenlijk wel een stuk van
Nederland? Is het niet veeleer een. win
gewest, een stuk land dat we hebben te
beschouwen zooals vroeger een slaaf in
het gezin werd beschouwd?
Neen, de tijd dat deze opvatting gold,
is voorbij. Vroeger, ja, toen was lndië
een land dat alleen maar geld kon op
brengen, in den vorm van koffie, suiker,
rijst, specerijen enz., en men trachtte er
zooveel mogelijk uit te halen. Tbaris is
dit anders en al is de sterkste band, die
lndië met Nederland verbindt, nog wel
die vau den handel, toch is er iets anders
bijgekomen. Geld verdienen is niet meer
het eenige, waarnaar gestreefd wordt: de
ontwikkeling der inlanders vraagt heel
veel aandacht en bijzonder veel zorg
wordt besleed aan doelmatig bestuur.
Moeleu wij, Nederlanders, ons nu zoo
veel gelegen laten liggen aan die bruine
rnenschen, aan al die heidenen?
We hebben lndië gekregen van onze
voorouders. Dat die niet altijd even zacht
zinnig ziju opgetreden, dat lndië eigen
lijk „veroverd" is, doet thans weinig ter
zake. Neen, toch wel, des te meer reden
voor ons om te trachten dit goed te
maken. Nu ludië eenmaal een stuk van
Nederland is, nu moeteu we ons bestdoen
de inlanders te doen vergeten, dat we
eigenlijk overheerschers zijn. Er is in
deze richting dan ook reeds veel gedaan,
maar meer valt er nog te doen, er valt
nog heel veel te ontwikkelen, lot bloei
te brengen.
Hier in Europa kennen we allen den
grooten strijd om menschelijk geluk, den
strijd om levensgenot en vreugde, die
allerlei vormen aanneemt, die allerlei
middelen te baat neemt als verkiezingen
en staking, die de oorzaak is van alle
politieke partij verschillen, maar welke
strijd ten sl.»tte niets anders ten doel
heeft dan geluk, genieten van de zon die
het leven beschijnt. Ik zal hierop niet
verder ingaan, hoewel er veel over te zeg
gen valt,omdat zoo vaak het doel van dezen
FEUILLETON
JOHANNA VAN VRIJENBAN.
Oorspronkelijke Roman door J AN V AN GELDER
(Nadruk verboden).
16)
„Neen, maar als U weer komt, zal ik zorgen,
dat er een is".
„Wat is U gewillig 1 U leert wel aan".
Zij zag hem met stralende oogen aan. Het
donkere gelaat van den eigenaar werd verlicht
•-door een helderen lach Beiden vonden elkander
mooi en deze gedachte was duidelijk in hun
blikken te lezen, Johanna kleurde en trachtte
een anderen kant uit te 2ien, maar dit gelukte
haar niet, de man naast haar maakte op haar
een magnetische indruk. Ook Van Vloten trok
een waas voor de oogen, toen hij begreep, welke,
gedachten in dit bekoorlijke meisje omgingen
en zyn lach werd stouter. Van Zandwyk hield
zijn paard in.
„Een eekhoorn" zei hij.
Allen wendden de oogen naar een slanken
beukenboom, waar het aangewezen diertje vlie
gensvlug en luid schreeuwend tegen op klom.
„Wat scheelt het beestje?" vroeg Johanna.
Van Vloten wees naar een elzenstruik, waar
een beest, oogenscbynlyk een kat, zich lag te
koesteren in een zonnestraal, Maar dat was slechts
schyu. Het paard van den graaf maakte een
strijd verkeerd wordt opgevat en de ont
wikkeling van bet verstand en van den
geest, die zoo'n groote rol speleni in bet
bereiken van dit doel worden voorbij
gezien. Doch genoeg hierover. We weten
allen hoe groot deze strijd is en hoe ver
langend de groote massa is naar meer
levensgenot. De inlanders nu gaan dezen
strijd nog tegemoet!
Wij d.w.z. de Nederl nders uit vroe-
geren of lateren tijd, hebben ons als
voogd over de inlanders aangesteld, nadat
Indié door onze voorouders in bezit was
genomen. Is het nu niet onze plicht, al
onze krachten in te spannen, om te
toonen dat wij die moeilijke taak van
voogdij waardig zijn? Is bet Diet onze
plicht, de inlanders, veelal onwelenden
naïef, te behoeden voor de gevaren, die
elke half-volwassenheid bedreigen? Een
kind laai zich gemakkelijk voeren aan
de hand, een volwassene volgt zelf het
goede spoor omdat hij dit overzien kan,
maar juit daartusschen ligt hel gevaar.
En de inlanders gaan thans deze geva
ren tegemoet. Wij, die de voogden zijn,
wij hebben nu te zorgen dat wij onze
taak als opvoeder, als leider, goed ver
vullen. Dit is onze plicht tegenover die
bruine rnenschen, daarginds, die op ons
vertrouwen.
We zouden het voogdijschap kunnen
neerleggen. Dit zou echter beteekenen
een kind van een jaar of -12 aan zijn
lot over te laten. We mogen dit niet
doen. We zijn de opvoeding begonnen,
we moeten die volbrengen: dat eisebt
onze plicht als mensch.
Doen we dit niet, laten we de inlan
ders aan hun lot over, dan stichten we
allepn ellende Zeer spoedig zouden andere
landen elkaar den voorrang in lndië be
vechten, lndië zou opnieuw veroverd
worden, de vrede werd er verstoord, en
zysproDg en aanstonds sprong het dier op en
snelde weg door het gras.
„Een marter!"
„Ik wist niet, dat er nog zulke beesten op den
„Dollenkamp" waren", merkte de graaf op.
„Ik beb bier van alles, zooals U ziet. Het
wemelt hier van die dieven. U begrypl dat sinds
de boel bier maar aan zijn lol is overgelaten,
bet wild erg vermeerderd is. En dan komen
marters en bunzings en vossen en al dat andere
gespuis van zelf. Ik vermoed, dat die marter van
nacht geen buit beeft kunnen vinden. Misschien
ook wel heeft de eekhoorn hem wakker gemaakt.
In ieder geval is zijn kans verkeken. Want zijn
prooi zit nu hoog en droog buiten het bereik
van de klauwen en tanden van zyn vijuud.
„Ik ben biy voor bet arme dierije. Men moest
een algeraeenc drijfjacht op die roofdiere» orga-
niseeren", was de opinie van Johanna.
„Och waarom", merkte haar buurman pbilo-
sophisch op, „dan moest U weer meedelijden
hebben met de marters en denken aan een drijf
jacht op de rnenschen".
„O, neen, voor die akelige dieren zou ik het
niets erg vinden. Zij verslinden toch al die weer-
looze beesten maar
Van Vloten lachte stil voor zich heen.
„Lacht U mjj uit?"
.Helaas ja".
„Dat komt, omdat de mannen nooit kunnen
begrypen, hoe fyn wij vrouwen voelen. Wanneer
ik zoo'n beestje angstig schreeuwend legenden
stam zie opvliegen dan krjjg ik aandrift om het
in eigen persoon te gaan beschermen. Dal hebt
U zeker niet".
„Neen".
„Nu ziet U toch. dat ik gelijk heb".
De ander schaterlachte en riep vroolijk uit:
„Neen, heusch nietI"
„Wreedaard".
„Niels minder dan U, want als U uw zin kreeg!,
moesten de marters van honger sterveD. Dat
vonnis schynt my geraffineerder, den wat ik de
eekhoorn toedeel".
„Ja, zoo oordeelt het koude verstand, maar
het inuiger gevoel weet wel beter
Hel gesprek was voor Van Violen zeer inte
ressant, toch zweeg hy, want by vond het aan
genamer zich gewonuen te geven, dan hier eene
overwinning te behalen, die hy voor zich als
waardeloos beschouwde. Zy hadden thans den
straatweg bereikl. De andereu waren bun een
heel eind voor gekomen en voerden een gesprek
vaa meer ernstig gehalte. Voorzichtig had de
jonker het onderwerp aldus aangeroerd:
„Wy zullen maar wat vooruitrijden. Van Vloten
en Johanna schijaen bet samen wel te kunnen
vinden".
De graaf fronste de wenkbrauwen en zei on
verschillig:
„Och, 't is een aardige vent en wy hebben
zoo weinig in ons leven. Hy is nu een paar maal
komen aanloopen en ik vind bet voor Johanna
een prettige afleiding
„Ja, het is jammer voor zoo'n meisje.
Maar beu je niet bang, dat ze zich wat in
een nieuwe heeracher zou eerst na zeer
vele jaren een geregeld bestuur hebben
gevormd. Dit alles, en al de jaren dat
dit duren zou, brengen voör den inlan
der slechts leed.
Daarenboven, de inlanders hebben zich
gehecht aan hun voogden. De kin Verjaren
hebben wij hen geleid, onze pupil keDt
ons en vertrouwt ons, bij weet dat wij
het goede willen, en hij verlangt dat wij
hem blijven leiden. Is dit dan niet onze
plicht?
Het zijn maar heidenen? Er is een
tijd geweest dat ook onze voorouders,
de Nederlanders, allen heidenen waren.
Misschien worden ook de inlanders allen
christenen, wanneer zij zien dat deze
godsdienst niets dau goeds brengt, dat
niet alleen eigenbelang maar ons men
schelijk gevoel on e handelingen als
voogd bestuurt. Maar ten slotte, al zijn
het heidenen, het zijn toch allen rnenschen
net als wij, die weten wat geluk, genot
en vreugde is, die liefde kennen en ver
driet, die houden van het leven, omdat
zij rnenschen zijn
De inlanders zijn menschenen Neder
landers, en daar wij, andere rnenschen
en andere Nederlanders, hun voogden
zijn, de bestuurderen van het Indisch
land, daarom is het onze plicht dat wij
ons aan die ettelijke millioenen daarginds,
ook wat gelegen laten liggen. En daarom
acht ik het voor eiken N e d er land er p licht,
belang te stellen in Indié en Indische
zaken. We moeten lezen over lndië,
zoolang we het niet van nabij kennen—
en dit zal prettig zijn, omdat lndië zoo'n
prachtig land is en wanneer we in een
dagblad eens een artikel tegen komen
over een Indisch onderwerp, dan mogen
we dit niet maar dadelijk overslaan
omdat het lndië betreft.
't hoofd zat zetten. Die Van Vloten, hoe oud
schat je hem, vijf en dertig?"
„Neen, hy is ouder, vijf en veertig, geloof ik.
Maar 't is waar, hy ziet er jong uit".
,En hij is schatryk".
„Nu, wat zou dat?"
En bij praat aardig. En 't is een pracht van
een kerel... Nu er zijn wel gekkere dingen ge
beurd. Zy zouden uitstekend bij elkaar passen".
„Misschien Van Vrijenban zei dit aarzelend,
want hij was het met zich zelf lang niet eens,
wat hij zeggen zou.
„Ik ken hem beelemaal uiet. Van Zandwijk.
De Vrijenbans hebben altijd zestien kwartieren
kunnen bewijzen
„Poehzei de ander. Wy kennen elkaar
lang en wy zyn toch oude vrienden. Ik vind
dat idee van jou onzinnig. Als het een jongen
was, zou ik je wellicht geljjk geven, ofschoon
inyn papa er anders over dacht. Ik weet het,
jelui hebt altijd aan de vormen gehecht, maar
die zuivere geslachtsboom is toch een betrekke
lijke weelde. Ik heb indertijd eens gelogeerd
bij een neef in Thuriagen, die me veertien dagen
lang verveeld heeft mei bet opsommen van
zyn voorouders. Volgens zijn opinie was ik niet
veel meer dan een landlouper, want bij voerde
vier en zestig kwartieren. Maar hij had geen
flesck wijn op tafel".
„Ik weet liet, ik weet bet," zei Van Vrijenban
peinzend. Maar Van Vloten is totaal niet vaD adel.''
„Nu «v zou nog wel aankomen zijn. Je hebt
nog al relaüe's".
Doch behalve dat wij ten aanzien van
lndië met onze plicht hebben rekening te
houden hebben wij ook zeer veel belang
bij Indiè en bij het behoud daarvan en dit
belang behoorde ons ertoe te brengen
lndië te beschouwen als een stuk van
Nederland, dat recht heelt op onze aan
dacht voor de groote Indische vraagsiuk-
keD, die dus Nederlandsche vraagstukken
zijn. Dat de meeste Nederlanders in deze
vraagstukken geen belang stellen, moet
voornamelijk worden toegeschreven aan
gebrek aan inzicht in de beteekenis van
lndië voor ons. In dit opzicht wil ik enkele
getallen geven ter verduidelijking (ont
leend aan de brochure: Neerland's onder
gang kan en moet voorkomen worden
In 1910 bedroeg de waarde der uitvoer
van Nederland naar Indiè 96 000 0U0!
In 1912 werd in Nederland aangevoerd
en geveild voor meer dan ƒ90.000.000
aan tabak uit Java, Sumatra en Borneo
Verder worden uit Indiè naar ons Jand
uitgevoerd: thee, kofiie, rubber, rijst,
copra, specerij-m, enz. De algemeene uit
voer uit lndië bedroeg in 1910 voor
453.000. (00
Voorts heeft de vereeniging Onze Vloot
aan vele bekende Nederlanders hun oor
deel gevraagd omtrent het belang dat
Nederland hij het behoud van lndië
beeft en door allen werd hierop geant
woord dat dit behoud een zeer belangrijk
iets is, zelts in veel opzichten een levens-
questie. Onder deze bekende Nederlan
ders waren bijv.vele Kamers van
Koophandel en Fabrieken, bankdirecteu
ren, fabrikanten enz. Zoo schreef de
directeur van Werkspoor:
„Indien wij eens het verlies onzer
„koloniën te betreuren hadden, dan zou
„een groot deel onzer industrie onbe
staanbaar blijken te zijn en de alge-
„meene welvaart daardoor dalen, dan
„Ongetwijfeld, maar ik ben er van overtuigd
dat hij zelf niet zal wiüeu Ja, dat weet je uiet
maar ik kende hem nog geen half uur, of hij
sprak me reeds met je eo jou aan".
„Precies het zelfde, wat by mij geleverd
heeft. In trotsch doet hy voor den koning van
Spanje niet onder. Ik kan me dat echter best
plaatsen. Hij is met niets begouneu en is nu
millioennair. Ik weet wel, als ik een dochter
had, aarzelde ik geen minuut. De „Dollenkamp"
is uiet veel meer dan een schaapsstal, maar je
kunt „IJselo" mcegeveD als bruidschat."
„Neen, dat nooit. „IJselo" blyft intact voor
my'D opvolger",
„Laat ik nu eens oprecht praten, Van Vrijen
ban. Als ik zeg, dat het kasteel met appen-
dentie's een honderdduizend gulden waard is,
zeg ik toch niet te weinig. En je hebt me zelf
eens verteld, dat er tachtig duizend hypotheek
op ligt. Wat moet je neef jonker Van Vrijenban
daar nu anders mee uitvoeren, dan het onder
den hamer brengen. Verkoop Jiel dan liever te
voren aan Van Vloten. Als hij eeu degelijke
kerel is, geeft hy een tienduizend pop over en
dan kun je JobanDa een ilinkeu uitzet meegeven.
En wat wordt anders haar toekomst?
Gezelschapsjuffrouw bij een van je bloedver
wanten en dat. terwyl bel beetje 'geld, dat er
overschiet, verdronken wordt door de kameraden
van je neef, de officieren by de rydende artillerie
te Arnhem".
Zy reden thans over den IJseldyk, die zich
tusschen het weiland in tallooze bochten voort-
vi