2
ONZE EILANDEN VAN "ZATERDAG 22 MAART 1919.
Ongeregeld Goed.
"Wanneer soms bewoners van een onzer
gemeenten de lust gevoelen om een nieuwe
party op te richten, en verlegen zitten om
een program, om een ideaal, om een tast
baar doel, waarvoor enthousiasme kan wor
den gewekt, zullen wij hen gaarne van
advies dienen.
Wij zouden als nummer een op de lijst
van eischen (zoo noemt men tegenwoordig
verlangens) willen zetten: een omroeper,
die verstaanbaar roept. Op 't oogenblik is
het daarmee allerdroevigst gesteld. En toch
is dit onderwetsche meubel van zeer groot
nut. Wy mogen toch niet aannemen, dat
de bedoeling is ze te plaatsen op één lün
met aanplakbiljetten, die geen mensch leest.
In deze dagen van distributie en levens
middelengebrek komen uit des omroepers
mond gewooniyk dingen van het hoogste
belang voor onze maag en voor ons leven.
„Boo—wèè—bö—wè—boeoe—woe
dat beteekent, dat hedenmorgen om tien uur
op het gemeentehuls broodkaarten worden
uitgereikt.
„Saaaii—me—laaa—krè—.het is geen
kind, dat zyn eerste levensvreugde of levens-
weedom zü'n moeder ter kennis brengt, maat
de gemeente-omroeper, die den volke ver
kondigt, dat op de Kaai of in den Ring visch
verkrygbaar gesteld wordt tegen civielen
prijs.
Men droomt zich soms verplaatst te zyn
in het achoone land der Hottentotten of
Knopneus-zoeloes, in plaats van op Flakkee
of Voorne. Nu mag dit van tyd tot tyd zijn
bekoring niet missen, onze prozaïsche'huis-
moeders loopen met dat al de kans mis, de
magen van hun echtgenooten en kinderen
te vullen.
Sedert de mobilisatie heeft trouwens min
stens de helft van ons opkomend mannelijk
geslacht over de wereld gewandeld met
chevrons van kemelshaar of goud, ja zelfs
met sterren, heeft alzoo duidelijk en met
verheffing der stem leeren commandeeren,
hetgeen ons doet vermoeden, dat het niet'
onmogelijk zou zijn, een omroeper aan te
stellen die duidelijk hoorbaar zaken van
algemeen belang aan de menigte kenbaar
maakt.
Uit Rotterdam.
IV.
lederen keer, dat ik in de stad loop, valt
het me op, dat het aantal automobielen
toeneemt. Het is een verschijnsel, dat mijn
hart goed doet. Niet alleen om het bewys
van herleving, dat er uit te putten valt
(ook dat natuurlijk), maar vooral omdat ik
als geboren stedeling nu eenmaal van die
verdoovende stadsherrie houd. Het is voor
my een kwestie van welbehagen: dat gefluit,
dat gegil, dat geraas en dat gejakker. Ik
houd van automobielen en kan me maar
nauwelyks goed voorstellen, dat er ook een
tijd is geweest, dat ze er niet waren.
Toch lijkt het in Rotterdam meer dan het
is. De groote meerderheid van de automo
bielen zyn vrachtwagens. Voor een gedeelte
zy'n die hier nooit van de straat geweest,
want de étappe-dienst heeft ze al die jaren
in gebruik gehouden of er geen krimp met
de benzine was. Nu rü'den diezelfde vracht
automobielen in dienst van de posterijen,
dikwyls nog met de soldaten als chauffeur,
heigeen er nog weer een apart cachet aan
geeft. Want het lykt vreemd, maar die
vrachtwagens van de étappe maakten altijd
een aparten indruk. Voor een gedeelte sproot
dat voort uit de verregaande onverschillig
heid, waarmee ze gereden werden. Een
mensch schijnt als by de uniform aantrekt,
tevens ook van ziel te veranderen.
Men hield soms zyn hart vast als men
die militaire wagens door de stad zag gie-
selen, bestuurd door een roekeloozen soldaat,
die met een eindje sigaret tusschen de lippen
stoïcynsch aan het stuurrad hing, terwijl
een paar anderen, liefst op de buik zich
hadden neergevleid op de vracht: aardap
pelen, brood, vleesch of iets dergelijks. En
dan maar weer rossen, in volle vaart om
de scherpste hoeken, in de smalste stegen
en op de drukste pleinen. Ik zal nooit ver
geten, hoe ik op de Maasbrug eens een hond
heb zien overrijden door zoo'n grys militair
bakbeest. Het ding zakte natuurlijk aln een
avonturen. Hjj fantniseerde leugen en waarheid
door elkander, maar voor zyn toehoorders was
alles, wat hij vertelde, onbetwist en onfeilbaar
want ieder, die het weten wilde, kon zien, dal
hy de zuivere waarheid sprak, omdat hij steeds
jaagde zonder jachthond geljjk de gewoonte is
in verre lauden, wijl een hond nu eenmaal geen
leeuwen en tjjgers apporteert en omdat hij een
Indische pjjp droeg, waaruit hy somtjjds de kost
bare Vannas rookte, die hij volgens zijn zeggen
betrok van een lirma ergens over zee. Eenstem
mig was men vol lof geweest over het byzonder
aroma en den smaak, maar men was het er ook
over eens geweest, dal aan eeu bepaalde tabak een
bepaalde smaak beantwoordt en dat de Indische
tabak waarschijnlijk een levensbehoefte zou zjjn
voor menschen die ze jarenlang gerookt hadden,
maar dat de Veluwsche tongeu zich beter be
vonden hij Friesche Heerenbaai en Portorico,
die ze in Deventer kochten op marktdag, Vrijdags
morgens by Njjeholt in de I'onlsteeg.
In hun hart hadden ze een heilig respect voor
den schatrijken groot-grondbezitter, die de halve
wereld gezien had en nu de helft van hun eigen
wereldje in vollen eigendom bezat. Als zij hem
vergeleken met den jonkheer van Zandwjjk of den
graaf van Vrijenban of van Beveren, den steen
bakker, dan viel die vergelijking ver in het voor
deel van Van Vloten uit. Hy was veel rijker en
bovenal was hy kwistiger met zyn rijkdom. Arme
boeren hielp hy uit den brand, h\j vergunde hun
soms koeien op zyn weilanden te doen grazen
hjj liet arme tobbers in den winter vrij sprok-
hellekaros over de brug en verpletterde een
grooten hond. De wachthebbende agent aan
de oprit zag het en wenkte om te stoppen.
De wagen stopte en de agent bekeurde.
Maar niet een van de kerels verroerde een
viu. De bestuurder bleef zitten als een
Indiaan, die den vredespyp rookte, de ande
ren lagen voorover op de hooge vracht, de
begeleidende sergeant zat onder de kop van
de voorbank en dook weg in de hooge kraag
van zyn uniformjas. De agent noteerde naam
en nummer van de kar en geen halve
minuut later schoof het gevaarte weer weg:
toet toet en als een stormwind de Gel-
dersche kade op. Het kon de heeren klaar
blijkelijk „Diks verd-mmeDl"
Ik weet niet, of dat by andere natie's
ook zoo is. Op het oogenblik rijden hier
Amerikaansche soldaten met kleine vracht
auto's (zooals men weet wordt Rotterdam
vlootbasis voor de Amerikaansche bezetting
in Ry'Dland) ze gedragen zich veel bezadigder
dan onze Hollandsche soldaten, maar het
kan wel zijn, dat ze zich in een vreemd
land inhouden.
Toch schynt er in het Hollandsche volks
karakter iets stoïcynsch—onverschilligs te
liggen, dat in scherpe tegenstelling is met
de roep van lamlendigheid, die we heel
dikwyls genieteD. Ik geloof niet veel van
die lamlendigheid, zeker niet onder het
gewone volk. Myn indruk is heel dikwyls,
dat de oude Geus nog lang niet uitgestorven
is, althans niet in ons zeevolk. De reputatie
van onze varenslui voor den oorlog was in
vreemde havens zeker niet die van lamzalig
heid. Integendeel, evenals in den ouden tyd
weet men zeer goed, dat de Hollandsche
matroos geen katje is om zonder hand
schoenen aan te pakken.
Van de gestadige onrust, waar Amsterdam
nog geregeld last van heeft, merken we hier
weinig. Veertien dagen wandelde ik daar
nog laDgs de Munt juist toen er geschoten
werd. Ik schrok er een beetje van, maar
de kennis, dien ik by" my had en ook bet
publiek op straat trok er zich niet veel van
aan. Men is daar klaarblijkelijk aan dien
toestand al gewend. Iedereen is er van over
tuigd, dat die herrie wel overdrijft, als er
maar werk komt. Daaraan schrijf ik het
toe, dat we er hier van verschoond blijven.
De haven werkt weer, er is hoop voor de
toekomst en dat houdt de geesten van de:
menschen beter bezig dan lediggang.
De gewone personen-automobiel komt hier
veel minder voor dan elders. Behalve by
de stations zyn er nergens stationeerende
taxi's. Daarentegen vindt men in Amsterdam
en Den Haag zulke standplaatsen op ver
schillende punten van de stad. Vermoedelijk
is Rotterdam daar niet groot genoeg voor,
trouwens, er zit hier lang niet zooveel kapi
taal als in de Hoofdstad en de Hofstad, die
de rijkste stad van ons land is. Ook staan
de reuzen-haven-complexen het vervoer te
land nog al in den weg. Als bijzonderheid
kan wel vermeld worden, dat we hier een
motor-taxi-dienst in de havens hebben, maar
daar maak je als landrot natuurlyk zoo
geen gebruik van.
Welke toekomst Rotterdam op dat gebied
heeft, kan niemand voorspellen. Wanneer
je in Londen aan Charing Cross staat, loopt
het getal stationeerende automobielen (ten
minste voor den oorlog) in de honderden.
Het eigenaardige is, dat die dingen daar
niet stilstaan, maar onophoudelijk in bewe
ging zijn. Ze zijn daar in lange rijen naast
elkaar opgesteld en rijden geregeld zachtjes
achter elkaar aan. De stroom reizigers, die
onafgebroken uit het hoofdstation van Lon
den komt is zoo groot, dat die automobielen
nooit tot rust komen, onophoudelijk weg
rijden, terwyl degene, die hun vrachtje afge
leverd hebben, zich weer achter in de ry
opstellen. Daar heeft Rotterdam nog geen
hand water bij. Maar de stad groeitgroeit
en de toekomst kan van alles opleveren.
Een belangrijk vonnis.
in.
Hoe staan we thans met ons rechtsge
voel tegenover het Staatsrecht? Wy zijn
uitgegaan van het principe, dat nbch over
heid Koning, Parlement, Regeering, nbch
wet ons recht konden brengen, indien tus
schen de wet en de individuen, wierhelan-
kelen en aan zieken gaf gjj wyn en wild ten ge
schenke. Hij werd een geliefd persoon in den
omtrek, hy sprak spoedig een mengelmoes van
dialecten uit de streek en dit gaf hem bjj de
boeren meer vertrouwen, die juist zijn totaal ge
brek aan trols en merkbaren hoogmoed in hem
waardeerden. Want het volk heeft geen begrip
van hoogmoed en noemt minzaamheid dat, wat
niet meer is dan raenschenkennis. Van Violen
sprak allyd op gebiedenden toon, als gevolg van
zyn jaranlangen omgang met minder beschaalden,
maar zijn kenrnssen onder het landvolk onder
wierpen zich intuïtief aan de suggestie ervan.
Zoo werd hjj een poputaire tiguur, waarover
veel gesproken werd. Onder de vertegenwoordi
gers van den ry kdom in de buurt was hij ook meer
malen tot onderwerp van gesprek. Daar schatte
men het ongewone van zijn leven op de juiste
waarde en hield men hem voor grenzen loos trotsch.
Men nam het bem kwalijk, dat hij zich niet voor
stelde en stelselmatig elke kennis making had
vermeden. Men won gretig informatie's naar hem
in en tal van veronderstellingen werden aan de
hand gedaan om zjjn levenswjjs te verklaren.
De dominee had hem een keer bezocht, doch Van
Vloten had hem verzocht zjjn bezoek niet te
herhalen, omdat hjj Katholiek was. Toen dit be
kend was geworden, was de pastoor van Wilpe
naar hem toe gegaan om er optezinspelen.dat
hij nooit ter mis verscheenhjj bad dezen hon
derd gulden gegeven voor de armen, maar op
de opmerking van den geestelijke had hjj niet
gereflecteerd.
gen in haar gewaardeerd werden, de eenige
geestelijke schakel ontbrak. Indien dat zoo
is, dan blykt dat er geen macht ter wereld
is, die den drang van het wetsgevoel kan
of mag tegenhouden. Ten eerste, kan tegen
houden, zeker niet, want alom breekt de
gedachte zich baan, dat alleen het rechts
gevoel Recht geeft. Want vraag maar eiken
bewoner der Eilanden, d6n eersten den
besten die gij tegenkomt, wat hij als het
grootste onrecht beschouwt, en terstond zal
hy daarop antwoorden: de concessie aan
de Rotterdamscbe tram. Deze is te beschou
wen als een contract eerst in 1948 af-
loopende een contract, dus een bron van
Recht, maar voor hen, wien het aangaat,
wier belang het is, wier belangen eventueel
in een proces moeten gewaardeerd worden,
voor hen brengt die concessie geen recht,
maar onrecht, want zij levert hen over aan de
willekeur van een almachtige maatschappij.
Ten tweede mag tegen houden. Formeel
ja. Er is één macht hier in ons vrije vader
land, die de doorwerking van het rechts
bewustzijn der meerderheid belemmeren
kan. En gy zet groote oogen op, als ik haar
noem. Dat is de Grondwet. Hoevele prac-
tische maatregelen zijn al niet door haar
vermoord. Ik kan u een reeks wetten noemen
ingediend door welmeenende ministers, die
telkeDS in de 11e Kamer het bezwaar van
ongrondwettig zich naar het hoofd hebben
geworpen gezien. Het hoogste verwijt was
dan: de Minister mag dat niet doen, want
de Grondwet verbiedt het. Liever wil ik U
straks een aantal maatregelen noemen, die
niettegenstaande de zoogenaamde ongrond
wettigheid toch wet zyn geworden. Wat is
een Grondwet? Dat is een wet, die een
Recht inhoudt van hoogere orde, omdat op
Daar de geheele overige rechtsordening
steunt, omdat zij is aangenomen met een
volstrekte meerderheid van 2/3. Dus een
Grondwet, ik neem als voorbeeld de onze,
die van 1815 dateert wy leven immers nog
steeds onder de Grondwet van 1815, waarin
later verschillende wijzigingen zjjn aange
bracht vastgesteld op een zeker jaar, bij
ons 1815, voorlaatst gewjjzigd in 1S87, houdt
eenige regelen in die voor een onbepaald
aantal jaren gelden en waarmee alle latere
gewone, d.z. wetsregelingen, in overeen
stemming moeten zjjn. Nu wend ik vragend
rnjjn blikken naar boven: hoe is het in
de wereld mogelijk, om in 1887 een regel
vast te stellen, die in 1916 nog gelden moet,
nog in overeenstemming moet zijn meteen
veranderden maatschappeljjken toestand.
Welke Grondwetgever is knap genoeg, is
staatsman genoeg, heeft genoeg voorspel
lingsgave, om te zeggen, hoe in 1916 de
toestand zal zjjn, waarvoor een wet ge
maakt wordt, die echteT weer in overeen
stemming moet zyn met die grondwetsregel.
Niemand is er immers, die dat kan. Indien
gjj het nu met mjj eens zjjn, dat zoo'n
Grondwet dus een blok aan 'tbeen is, dan
moet men, wil men haar behouden, elke
voorgestelde wet door een uiterste vernuf
tige en hersenpjjnigende uitlegging en uit
rekking, met haar in overeenstemming zien
te brengen. Onze vroegere lie Kamers heb
ben het op dat stuk van zaken dan ook
buitengewoon ver gebracht. Leden waren
geboren ras juristen, rechtsgeleerden gewron
gen in bet keurslijf van het Romeinsche
Recht. Elk woord onderzocht en bekeken of
het wel grondwettig was. Zoo zjjn vele
noodzakelijke wetten vermoord. Dit is ook
tbans verbeterd en de He Kamer is er nu
op berekend om te vertegenwoordigen de
rechtsovertuiging van het volk.
Ten slotte wil ik echter wjjzen op maat
regelen, waarbjj men eenvoudig over de
Grondwet heen is gestapt.
Daar is de onderwjjzerspolitiek. Jaren lang
is het bijzonder onderwijs gesubsidieerd,
ljjnrecht in legen de bedoeling van de
Grondwet. Alleen uitvloeisel dus van den
drang der feiten.
Volgens de Grondwet heeft de Koning het
recht de Ministers naar welgevallen te ont
slaan. "Wijs mij, wanneer dat is geschied.
De Grondwet van 1887 is vrjjwel in de eerste
plaats ter hand genomen wegens invoi ring
der administratieve rechtspraak. Is dit ge
schied? Neen. Is er harmonie tusschen de
wet, die de benoeming der officieren regelt
en art. 60 Gw. Voor '87 eischt de Grond
wet - dus G.w. van 1848 dat er zij een
algemeen wetboek van burgerlijk recht, van
In het jaar 1878 was Van Vloten echter ge
noodzaakt zich uit zyn afzondering los te rukken.
Hjj had geldgebrek. Hjj behoorde tot de hoogst
aangeslagenen in de directe belasting en kon
niet betalen zonder geld op te vragen in Am
sterdam. Dit nu wilde hij vermjjden. Sinds de
plotselinge rijkdom hem in de schoot was geval
len, was hjj een groot financier gebleven. Zjjn
kapitalen waren tijdens zjjn verblijf in Italiü
nog aanzienljjk vermeerderd, doch hjj wilde nu
geen vermogen prjjs geven. Hij had dit jaar
een niousve brug laten maken over de Nieuwe
WeteriDg, die door zjjn gebied liep en de hooi
oogst, waaruit hij aanzienlijke sommen trok, was
dit jaar slecht geweest. Zjjn knecht, dio daarvoor
zorg droeg, maaiers huurde en de oogst alle-
verde aan leveranciers had hem verzekerd, dat
de grond langzaam maar zeker achteruitgingen
dat hjj allengs die inkomsten zou moeten derven.
Van Vloten kreeg spjjt over het verval van het
goed, ofschoon hij dat zelf bewerkt had en be
gon op middelen te peinzen, om dat te voorkomen.
De aangewezen weg was, alles weer in cultuur
te brengen. Eenige maanden liep hjj rond met
plannen die eindelijk vasten vorm aannamen.
De uitvoering werd nog verhinderd door den
dood van zjjn ouders die in het voorjaar van
1879 kort na elkaar süerven. Tjjdens ile begra
fenis maakte hjj opnieuw kennis metziju familie
leden. Wel is waar was de band geheet verbro
ken geweest en moest hjj die opnieuw aanknoo-
pen, maar het bleek, dal het verleden dan toch
ook totaal vergeten was en men hem om zjjn,
koophandel, van strafrechten, van burgelyke
rechts- en strafvordering en van de samen
stelling der rechtelijke macht. Ook hier
hield men voor '87 niet de hand aan. Ver
schillende onderwerpen werden in „gewone"
wetten geregeld. Waarlijk de eerbied voor
de grondwet vermeerdert Diet, als men deze
dingen ziet. Wanneer zal ér een party op
komen in den lande die zal trachten te
verkrijgen de gelijkstelling van grondwet en
wet. Die het hoogste in deD Staat zal zoeken
en het Recht? Bovenstaande vraag of
al of niet Grondwet stipte ik natuurlyk
slechts kortelyk aan. Elk harer geeft stof
tot een lijvig boek. De volgende maal over
het parlementaire stelsel, dat, hoewel de
Grondwet het ook niet kent, toch door de
kracht der gewoonte recht is.
Mr. W. J. C. A. NIJGH.
Waarschuwing.
Aangezien ook wy, onwetend, eenige ma
len advertentiön opgenomen hebben van het
bureau Universum", dat blykt een oplichters-
zoodje te zyn (indien er lezers van ons blad
ingevlogen zjjn, mogen zy zich troosten
met de wetenschap dat ook wy er een strop
aan gehad hebben, want de kwitantie voor
deze annonces is nooit betaald) nemeD wy
gaarne uit bet Algemeen Politieblad deze
waarschuwing over:
De commissaris van Politie te Vlissingen
deelt mede, dat in die gemeente in perceel
Walstraat 82, door Leendert van der Tolen,
wordt gedreven een ageDtuur en commissie
handel „Universum" welke ageDtuur en
commissiehandel doorloopend in verschillen
de dag- en weekbladen prijsraadsels en prijs
vragen plaatst, waarby' aan de goede oplos
sers geschenken, o. a. pijpen, pjjpenroosters,
wandversieringen, enz. worden toegezegd.
Uit ingekomen klachten is herhaaldelijk
gebleken, dat „Universum" de aangegane
verplichtingen niet nakomt, althans, dat
minderwaardige geschenken aan de goede
oplossers tegen rembours worden gezonden,
waardoor dezen dupe worden van het af-
keuringswaardige optreden van meerge
noemde agentuur en commissiehandel.
Ernstig wordt dan ook gewaarschuwd,
geen relaties aan te knoopen met de agentuur
en comissiehandel „Universum" te Vlis
singen.
Ingezonden Stukken.
Buiten verantwoordelijkheid der Redactie.
Amsterdam, 14 Maart 1919.
Aan de Redactie van „Onze Eilanden
Middelhamis.
Geachte Redactie,
Het zal my aangenaam zyn als in het
eerstvolgend nummer van Uw blad myn
antwoord op een ingezonden stuk van den
heer Jac. de Berg te Oude Tonge, voorko
mende in Uw blad van -8 Maart 1919 kan
worden opgenomen.
Inderdaad is door my voor den Flakkee-
schen Boerenbond een lezing gehouden over
de sociale verzekering en den landbouw,
doch behalve de juiste vermelding van dit
feit is het stukje van den heer De Berg
verder niet juist, om niet te zeggen niet
waar.
De heer De Berg stelt de vraag „hoe
weikt de Landbouw-OnderliDge voor arbei
ders" en geeft daarop dan ten antwoord,
„zeer slecht". Mag ik den heer De Berg
eens nader inlichten?
De Landbouw-Onderlinge bestaat thans
10 jaar. Gedurende dien tyd heeft ze 18579
ongevallen behandeld. Hiervan waren 323
ongevallen met blijvende invaliditeit of met
doodelyken afloop. Om voor deze zware
ongevallen jaarlijks uitkeering te kunnen
geven, is 606.000, gereserveerd. Hierdoor
vinden 269 invaliden, en 78 weduwen met
152 weezen een verzorging die precies ge
lijk is aan de verzorging die ze zouden hebben
gekregen als het ongeval had plaats gehad
in een bedrijf vallende onder de Ongevallenwet.
Hadden de landbouwers nu 10 jaar lang
precies als de heer De Berg en de zijnen
niet anders gedaan dan geroepen, dat de
landarbeiders in de Ongevallenwet moesten
worden opgenomen, dan zouden al die inva-
rjjkdommen zeer ontzag. De dood van zyn ouders
maakte uit den aard der zaak niet veel indruk
op hem. De band tusschen hem en zjjnefamile
was daar voor te los geweest. Het bleek, dut er
nog een kleine erfenis was, die hy met zijne
zuster moest deelen. Hjj vloed afstand van zjjn
aandeel, omdat deze zuster, gehuwd met eeu
dominee en moeder van vijf kinderen, het be
trekkelijk arm had. Eenige dankbaarheid onder
vond hjj daar niet van, ook niet in zjjn later
leven. In het algemeen wordt de gift van den
rijkaard niet als weldaad gevoeld. Ovorigens had
de begrafenis en de daaraan verbonden nasleep
hem uit zijn dageljjkscbcn sleur gebracht. Hij
was voor het eerst sedert jaren terug onder be
schaafde menschen en het was hem erg meege
vallen. Hij had zich niet de minste, de onhan
digste en de lorapste gevoeld, veeleer bleek hem,
dat nog altijd in hem iets leefde van den supe
rieuren student van twintig jaren terug. Het
afsterven van dit tweetal menschen.dat een vol
en vruchtbaar leven achter zich had, schrikte
hem in zekeren zin wakker. Hij zag den dood
aan het eind van zjjn eigen levensweg en begreep,
dat hij nog geen opvolger had in het leven. Zijn
zwager, de Lulhersche dominee, had na zjjn
rojjale gift een broederljjke bui gehad en een
oogenblik vergeten, dat de ander Katholiek en
een slecht mensch was en hjj had gezegd:
„Een kerel met zooveel geld en zoo'n gezond
heid moest trouwen" en hjj had in zijn orthodo
xie daarmee de nervus rerum van de huweljjken
vau alle tjjden genoemd. Van Vloten overwoog
liden, weduwen en weezen onverzorgd zjjn
gebleven.
Wenschen de landbouwers aangesloten
by de Landbouw-Onderlinge nu niet een
wettelijke ongevallenverzekering voor den
landbouw? Was de heer De Berg wat beter
op de hoogte, dan zou hy weten dat iedere
propagandist, en hel aantal is tamelijk
groot, gedurende het 10-jarig bestaan van
de Landbouw-Onderlinge en vanaf de eerste
spreekbeurt die een hunner vervulde, er op
aangedrongen heeft dat men zou werken
voor een wetteljjke regeling van de onge
vallenverzekering van den arbeider.
De heer De Berg wil opneming in de
Ongevallenwet, dat wil zeggen, dat als een
landarbeider een ongeval krijgt en met zjjn
uitkeering niet tevreden is, en daarvan in
beroep gaat, zjjn beroep wordt behandeld
door een Raad van Beroep, waarin niet één
persoon zit die in het landbouwbedrijf werk
zaam is. De Landbouw-Onderlinge heeft voor
den landarbeider nu dit voor, dat in een
dergelijk geval zjjn beroep behandeld wordt
door een College waarin Daast twee land
bouwers ook twee landbouwarbeiders zitting
hebben. Het wil mjj steeds voorkomen dat
dit een voordeel is van verzekerd zjjn by
de Landbouw-Onderlinge.
Nu het geval door den heer De Berg be
handeld. Volgens hem is het één uit velen.
Ik tart den heer De Berg een geval te noe
men waarin de Landbouw-Onderlinge en
daarover sprak ik, een arbeider niet goed
heeft behandeld. „Niet goed behandeld"
beteekent niet, dat een arbeider niet krjjgt
wat hjj of een pleitbezorger als de heer De
Berg, meenen dat hjj moet hebben, want
zooiets komt ook bjj de volgens de Onge
vallenwet verzekerden voor, maar „niet
goed" beteekent dat bjj Diet gekregen heeft
waarop bjj recht had en dat het recht kleiner
was dan een recht dat hjj aan de Ongeval
lenwet had kunnen ontleenen. Ik tart den
heer De Berg één geval te noemen en te
beschrjjven.
Wat het geval G. Felsbourg, arbeider in
dienst bij D. Breesnee te Nieuwe Tonge be
treft, het volgende:
Bij de Landbouw-Onderlinge 13 D.Breesnee
te Nieuwe Tonge geen lid en een ongeval
van iemand die den naam draagt G. Fels
bourg ook onbekend. Nu kan de heer De
Berg zeggen, dat dit ook niet in zyn stukje
staat, want dat hjj daarin spreekt van
„Breesnee die lid is van de Dorpsvereeniging,
welke ook zoo'n OnderliDge Verzekering er
op na houdt", maar dan begrjjp ik Diet
waarom de heer De Berg zjjn aanval richt
tegen de Landbouw-Onderlinge. Als de heer
De Berg uit het voorbeeld dat hjj aanhaalt
de leeriDg had getrokken dat het verzekerd
zijn bij „zoo'n Onderlinge Verzekering van
een Dorpsvereeniging", ook wel „plaatselijke
kas" genoemd, voor de arbeiders niet soliede
genoeg was, dan was ik bet geheel met den
heer De Berg eens geweest en als de heer
De Berg onder rnjjn gehoor was, toeD ik
mjjn rede voor den Flakkeeschen Boeren
bond hield, dan zal hjj zich herinneren, dat
de verzekering bjj dergelijke kleine plaatse
lijke kassen door mjj niet is aanbevolen.
Dat iemand niet weet dat de Landbouw-
Onderlinge de grootste propagandist is ge
weest voor een wetteljjke regeling van de
ongevallenverzekering van de landbouwar
beiders, komt meer voor. Dat iemand niet
weet dat hjj bjj de Landbouw Onderlinge
ingeval van miskenning van zjjn recht, dit
reebt kan zoeken bjj onpartijdige Commis
sies van Scheidslieden, waarin ook landar
beiders zitten, komt meer voor. Dat iemand
meent, dat een landarbeider, aan wien een
ongeval overkomen is, onrechtvaardig be
handeld is en dat die iemand daardoor op
hol slaat en uitroept: „zie dat is één uit
velen en de landbouwarbeiders moeten in de
Ongevallenwet worden opgenomen", komt
ook meer voor.
Ik begrjjp echter niet dat als men de zaak
niet beter weet, zooals bjj den heer De Berg
het geval is, moeite doet om al die onkunde
ook nog te laten drukken.
Uw Redactie dankzeggend voor de ver
leende plaatsruimte.
Hoogachtend,
J. v. BINSBERGEN Jr.
dit, terwyl de Zwaluw alweer laugs de wateren
van den IJsel sckreerde. „Gezondheid! Geld!
Wel hjj had meer, hij had moed, wilskracht en
gezond verstand. Inderdaad, hjj had een kost
baar deel van zjjn leven verloren laten gaan."
Zjjn oog weidde op Gelderlands bosschen en
graanvelden, tn de verte schemerden de heuvels
als bergen, blauw en roomkleurig hiDg de lente
lucht over het lichtende landschap en Van Vloten
vond het leven goed en hjj gedacht vol vreugde,
dat hjj den „Dodenkamp" vruchtbaar zou maken.
Hjj geloofde in zjjn toekomst en dit was hem
sinds jaren niet overkomen. Er lag in zjjn ziel
nog wel een doukere twijfel, of dit gevoelen wel
standvastig zou bljjken, hjj trachtte zich zelf wjjs
te maken, dat de dolle voorjaarswadera hem
dronken had gemaakt, doch het be9ef, dat zjjn
leven veranderen ging, werd in hem sterker, het
groeide met den dag, het werd van weifeling
zekerheid, van aarzeliDg moed, van gedachte klom
hel tot daad. Toch gingen daar nog weken mee
heen en Juni was reeds in het land, toen Van
Vloten zich eindelijkopeen goeden morgen gereed-
maakteom een bezoek te brengen aan zjjn notaris.
's Morgens had hjj de „Zwaluw" in orde ge
bracht en na ontbeten te hebben, was hjji.een
tochtje gaan maken op de rivier. Er woei een
lichte N. VV. koelte en het was bjj deze windrich
ting zeer lastig om koers te zetten naar Deventer,
alwaar de notaris Labori woonde. Omdat de wind
zeer slap was had hjj veel zeildoek opgezet en
dreef grootendeels op den stroom.
(Wordt vervolgd),