zaterdag s januari 1932 nieuwe zeeuwsche courant f IN HET KRAAIENNEST rillil ALLERLEI |||||~1 Plaatjes metjpraatjes. Ter overweging. Niets is er nijdiger dan een ruzie tus- sehen verwanten e.n wie dit niet gelooven wil behoeft slechts beurtelings <£n blik te werpen in „Tribune" en een soc.» orgaan, wanneer er een fainilie-v.ee.te aan hangig is. Het behoeft dan ook geen ver wondering .te wekken dat de „wetenschap pelijke" samenkomst van communisten en linkervleugelachtige S. D. A. P.ers in Am sterdam, belegd om met elkaar in contact te komen met kortsluiting en uitslaande vlamonen is geëindigd. 1 Een ooggetuige verhaalde er heit vol gende van: Het ging om de leiding bij' de komende revolutie. De communist verweet den so cialist, dat deze 't, ondanks zijn revo- luti.onnair .sentiment, met „de Albarda's en de Oudegeestien" wilde aanleggen, (wat de ander noemde „ilauwe kletspraatjes" op een moment, dat bet conflict geleid heeft tot de uitgave van „De Fakkel". Maar de communist zette opnieuw den strot open en de tanden in de broek van de S. D. A. P., want „in Nederland hadden de sociaal-democraten onder aanvoering van Troelstra voor de misdaad van de mobilisatie gestemd, en Troelstra ging daarna aan den Minister vragen, ol'-ie z'n zoon een apenpakj.e wilde aantrekken". Waarop het andere orkest in gefluit en een staccato van interrupties uitviel met de uitroepen van het koor: „Hou. je bek over Troelstra", of „kijk naar de maatregelen tegen 'de kankeraars in de Sovjet-Unie" en dan de paukenslag met den naam: „Trotzki" De leider van den linkervleugel liet zich door het tumult niet verdooven en riep nijdig over de herrie heen: „Wat zou er gebeuren, als wij ons bij de commu nisten wilden aansluiten Een of ander intellectueel insect zou, op last van Mos kou nagaan a,an welke jechtsche afwij kingen wij schuldig zijn." Hij verwees naar het Wijnk.oop-dossier, en repliceerde opi den slotkreet van De Visser ,'Weig met de socialistische leiders!" even vrien delijk „Komt in Nederland de massa in beweging, dan zal de secte van de C. P. H. onder den voet worden geloopen!" We zullen ons in het spektakel tuls- sehen de xevolutionnaire heeren niet men gen, willen er slechts op wijzen wat een geluk het voor ons volk is dat de helft van de arbeiders, n.l. de katholiek en christelijk georganiseerden de praktijken en theorieën verfoeien van deze zooge naamde wereldhervormers, die nog „niet eens in staat zijn om de vrede en de orde in eigen kringetje te handhaven. Veronderstel eens dat alle arbeiders be zield waren met den geest, waarvan de Amsterdamsohe omwentelaars bezeten wa ren. Laten wij1 'hopen dat onze geloovige ar beiders no.g lang hun principes verdedi gen tegen de aloopers onzer geestelijke en maatschappelijke ordening, want dan zal, evenals in '18, het oproerig „element, indien het in beweging .komt, een ge,bie" dend halt worden toegeroepen. UITKIJK. bloemen zich zoo diep in 't gras? Het, kind kreeg het koud. Het hartje klopte snel. De rijksdaalder in de hand begon te branden als gestolën goed. Eva zuchtte diep: Plotseling wierp zij de blonde 'lokken terug en rende naar de tuinpoort. Toen zij op de Markt gekomen was vertraagde Zij haar loop. E,v'en keek ze naar de etalage van den schoenwinkel. In de eerste rij stonden de bruine schoen tjes met twee gespen. Wat Waren ze fijn! En de dikke mijnheer Boh|ml stond in de deur en lachte haar vod! Verwachting toe, meende zfiji. Maar Eva keek plotseling met aandacht naar de pndere zijde van de Markt. i Twee minuten later stond zij! aan het loket van het kileine postkantoor. Voor 5 cent, die zijl bfl en toe van haar groot moeder gekregen had, kocht zijl een brief kaart. Verlicht kwam ze weer buiten, ex was haar een steen van het hart gefv'aljlfen. Weer iliep ze door het park. De wolken die de zon verduisterd hadden, waren al lang weggetrokken. Een teere, rozige ga- weven sluier lag over de wedde. De bloa men wiegden zich in den avondwind cn schenen haar vriendelijk toe te knikken. En hoe lief! zongen de vogeltjes! De kleine E.va juichte. Diaar was do tuinpoort al. Aan het einde van het stille straatje zag zij' haar moeder im|et een waschmand gaan. Eva liep naar de Meine vrouw en ging aau haar arm hangen. „Moesje, wees niet boos, dat ik zooi lang wegbleef", stamelde zijl ademloos. Ik heb in liet park met een vreemd meisje ge speeld. Het was zoo alleen. En toen"' zij hield op. j Moeder trok lachend aan haar krullen. „Toen heb je de boodschap vergieten, niet „O neen. moedertje!" Eva greep in hot zakje van haar schort en trok er 'n v'er- ïromjmlelde briefkaart uit. „U moet van daag nog aan tante Paula schrijven. Ilc heb een kaart meegebracht. En hier", zij zwaaide vrool'ijk met de portelmtonnaie. „hier zit de rijksdaalder nog in." De moeder legde haar hand cjpj 't bpoBd van het kind. Met een onderzoekenden blik keek zij 't diep in de oogen. „En da schoenen Maar Eva maakte een ,a|fwerend gebalar. „Ach ik heb ze eigenlijk heePtemaal niet noodig!" verklaarde zij met schijnbare on verschilligheid. „Mientje Schulz kan beter de Vlag dra gen. Die is sterker dan ik." Zij. slikte eens en verborg snel haag gezichtje in de plooien van moeders rok. Hoe de knotwilgen en de treur wilgen zijn ontstaan. fEen Noorsoh sprookje.) Vele eeuwen geleden, toen alle. wilgen hun 'takken nog droegen gelijk andere hoornen, stonden eeniige van de gewoon getakte wilgen rond een kleine dorps kerk. In deze kerk stond, in een kleine nis, een gouden kelk. 't Was het eenjge _gou- den voorwerp in de kerk, en de. koster was er zóó trotsoih opi dat hij lederen Zon dag, bij het verlaten der kerk, tot zichzeli zeide: „Olaf Olafson, sluit vooral do kerkdeur goed! Denk aan den gouden kelk I" Hij ging dan nog wel drie keer terug, om te zien, of de kerkdeur wel goed ge sloten was; en zoo deed hij altijd. Maar op den Zondag na, Paschen ge beurde het, dat een der rijkste boeren, die Peter Petersen heette, bij: heit verlaten, der kerk t'ot den koster zei: „Beste koster Olafson, mijn vrouw laat vragen, of jij en je vrouw morgen een kop thee komen drinken En de koster zeer gevleid door deze uilnoodiging, dacht er niet aan, om, zoo- als gewoonlijk, tegen ziehlzelf te zeggen: „Olaf Olafson, sluit vooral de kerkdeur goed. Denk' aan den gouden kelk doch hij antwoordde: „Met genoegen zul len wij komen, Peter Petersen. Ik ga 'het dadelijk eens mijn vrouw vertellen!" En zonder, ook zooals gewoonlijk, drie keer te ga,an zien, of de kerkdeur we) goed gesloten was, liep .of een draf je de koster naar huiis. Wel itwee uren lang sprak hij toen met zijn vrouw over de thee-visite bij1 den rijken boer Peter Petersen. „We zullen wel fijne wafels en lekke ren koek krijgen," sprak de kosters vrouw. „Nou, en fijne tabak in de pijlen," zei de koster. „'En wat vriendelijk van zoo'n Tijken boer, om ons beiden op de öhee te vragen, hé? Hoe komen, ze er bij, zou je zo,o zeggen? We zijn toch maar heel gewone menschen, en Peter Petersen is de rijkste boer uit het dorp. Wij zullen wel ver plicht zijn hen ook eens uit te noodiigen," veronderstelde de kostersvrouw. Zoodra echter de koster het woord „plicht" hoorde, daoht hij op eens aan den gewonen Zondagsplicht, die hij geheel verzuimd had. Vlug zette hij' zijn hoed op en liep op een drafje n,aar de kerk. Daar zag hij1 met schrik, dat de kerk deur Wijd open stond, en toen hij', er binnenging en in de nis keek, waar altijd de gouden kelk stond, vond bij die ledig. Hij zocht toen nog eens goed in alle hoeken, en toen hij zelib in den preekstoel de kelk niet vond, begreep hij, dat die gestolen was. Radeloos liep hij naar buiten, zoebt in 't gras, dat. rond de kerk groeide, gn in de kiezelpaden, maar vond geen kelk. Ter-wijl hij daar ?oo wanhopig zocht, vloog een ekster uit een der wilgcboomen, en 'de koster, die baar zag, vroeg: „Ach Eikster, heb jij soms iemand met een gou den kelk zien wegloopen?," „Krek... (krek, ik' weet er niets van," schetterde de Ekster, hoewel zij' Zelf de dievegge was. In 'zijn wanhoop vroeg toen de kloster aan den wind, of' hiji ook iemand zag, die een gouden kelik droeg. De wind echter werd bij deze vraag zóó boos, dat hij den koster den hoed van 't hoofd nam, en dien ophing aan een der hoogste takken van een hoogen wilgeboom. ,,'E,erst llnoet ik den dief hebben en daarna mijn hoed," zei de koster, en hij liep naar de wei, waar koeien, schapen en paarden graasden. „Za.gen jullie een man die een gouden kelk droeg?' Geen antwoord gaven de schapen. De dieren schudden alleen hun kop'; ze had den niets gezien. Nu vroeg hij het aan de. koeien, doch die loeiden „boei, boie, staken hun staart in de hoogte en liepen vlug weg. 'En met de paarden te vra gen kwam hij óók niet verder; want die gingen draven. Ten einde raad liep hij terug naar de wilgen, en hij1 vroeg aan de wilg, waarin zijn hoed bengelde: „Hlebt gij ook een dief met den gouden kelk zien wegloopen?" „Tfc heb igeen dief' gezien," fluisterde de wilg. „Maar vraag het aiau mijn buurman, die is booger dan ik, en kan heel ver zien." „Lieve wilg," vroeg toen de koster aan den boom, „hebt gij ook den dief gezien, die den gouden kelk mleenam?" Toen de koster dit vroeg begonnen de takken en de bladeren van den wilg te beven, maar ook hij fluisterde: „Neen, ik heb geen dief gezien „Zag je werkelijk niets?" hernam de koster. „Ik zweer, dat ik niets zag," was weer het antwoord, en de wilg stak zijn tak ken omhoog om te laten zien, dat hij niets te verbergen had. Doch juist vloog een ekster, met de kelk in haar bek, uit den top' van den wilg, en liet hem vallen, vlak voor de voeten van den koster. Het diefachtige dier was angstig geworden, toen de wilg zijn takken ophief. De wilg had dus ge jokt; hij wist best, dat de Ekster den kelk gestolen had. Wat was de koster blij, dat hij' den gouden kelk terug had gekregen. Hij ver gat er zijn hoed door. Doch ziet, wat er met den wilg gebeur de, die gejokt had! Diens takken bleven voor goed omboog, en hij werd de „knot wilg". En de andere wilg, waarin nog altijd de hoed van den koster bengelde, schaam de zich zóó vreeselijk over zijn leugen achtig,en buurman, dat hij' van droefheid zijn takken naar de aarde boog. En om dat hij zijn leven lang treurig .bleef, groeiden voortaan al zijn takken naar omlaag; en daarom werd fiiji „treur wilg" genoemd. Neèrlands honderdjarigen. Aan het eind van verleden jaar teldo ons land 21 honderd- en meerjarigen. Hoewel ar in den.loop van het jaar 1931 eenige van ,hen overleden en weer anderen den honderdjarigen leeftijd bereikten, blijkt zich dit cijfer toch niet gewijzigd te •hebben. Aan het eind van 1931 zijn er dus nog onder onze inwoners 21 personen, die een eeuw of oudar zijn. Aan 'hét eind van 1929 waren er 20 oeu,wfeestdingen en het jaar daarvoor, dus 1928, 18. On der deze 21 hoogbejaarde personen is er één van 104 jaair, vier van 102-jarjgen leeftijd en zeven van hoiiderd-een-jarigen leeftijd, terwüjl de overige negen „sfechlts" honderd jaar oud zijn. In het bereiken van een hoogen leeftijd winnen de vrou wen het van de mannen. De oudste in woonster van ons land is do weduwe MangéePreóhter te Maastricht, die op 7 Augustus j.l. den eerbiedwaardigen ouderdom van 104 jaar bereikte. Ook de honderdtweejai'igen zijn allen vrouwen. De oudste mannelijke ingezetene is de heer Simon. 'Smit te Nieuw-Wolda, die op 30 Juni jl. 101 jaar werd. Den leef tijd van 102 jaar hebben bereikt de we duwe PostemaTjadens te Groningen, mevrouw de weduwe J. P. Slegtman Van de Graft te Den Haag, mejuffrouw Jeitje BoonstraSitaplhorsius te Leeu warden, mevrouw de weduwe O. B. Stas Poulviquet te Amsterdam. De honderd een-jarigen zijn: de weduwe P. Kroes te Eerwerd, mejuffroulw de wed. van Weer sEskens te Den Haag, Simon Smit te Nieuw-Wolda, J. de Jong te Kaatsheuvel, Marinus Adamse te Veere, L. Ouwenbroek te Rottendam en mejuf frouw Sytske Jans Hoekstra te Irnsum (Er.). De volgende negen hebben den honderd-jarigen leeftijd bereikt: Mevr. de wed. J. L. ter HorstJordaan te Epse; J. van Dijk te Kerkdiiel; mejuffrouw M. Stienessen te Den Haag; O. J. Brabcr te Steenbergenmejuffrouw de wed. J. M. DamenUnincx te Breda; de weduwe Hillon te Horn; A. van Loon te St. Auna-Paroohie; mevrouw de wed. A. G. Caxdinaal— Selliger te Velp' en mavrouw de wed. K. F. WisdamSchmidt te Den Haag. Den Haag blijkt voor menschen op teeltijd dus een uiterst gezonde stad te zijn. daar de Residentie alleen reeds vier honderd- en meerjarigen ondeir 'haar inwo ners heeft. In den loop van het af'ge- loopen jaar overleden de volgende hon derd-jarigen: de weduwe Groeneveld te Manlgum (Fr.) in den ouderdom van 103 jaar;'mevrouw de wed. P. Way'Vleesoli te Arnhem, in den ouderdom van 102 jaar; J. W. T'hysse te Den Haag, in den ouderdom van 101 jaar; G. de Bruijn te Alblasserdam, in den ouderdom van 101 jaar; wed. Schilling té Sande (Fr.) in den ouderdom van 101 jaar; alsmede: mejuffrouw de wed. BoekemaSnip. te Leek (Fr.); K. Rloemendaal te Apeldoorn, mevr. de wed. J. Th. BuijsHemink te Rotterdam, mevr. de wed. J. Seijbel, te Ouderkerk a. d. Amste.1 en P. II. Kerk stra te Ileerenveen, allen in den onder- dom van 100 jaar. Fooienol niet. net is een kwestie, die nog steeds niet is uitgevochtenfooien geven -of niet. En zoo ja, op welke manier vraagt „De Huishoudgids". Reeds in de laatste helft van de vorige eeuw hield men zioh meit het vraagstuk bezig; maar in alt diie jaren heeft pien nog' steeds geen bevredigende oplossing gevon den. Er mogen dan al veranderingen en verbeteringen zijn aangebracht, een offi cieel geldend internationaal stelsel op1 dat gebied heeft niemand nog' weten te vin den. „Het looienstelsel is een kwaad, dat met tak' en wortel moet worden uitge roeid", schreef liet was in 1882 een Duitsoh rechtsgeleerde, die een boekje uit ga! over de 'vraag van dien en dezen! tijd. Hij! betoogde, dat het fooien ge ven uit materieel oogpiunt onaangenaam was, en dat het in' ontvangst nemen va,n zulk een douceurtje weinig verheffend werkte op den minderen man. Maar, tussohen theorie en practijlk ligt bij sommige lieden een hemelsbreed ver schil. Deze Göttinger professor toch was bekend om de ruime fooien, dieiihlijikel'lneTS, koetsiers en dienstmeiisjas toestopte! Er was een tijd dat vele ondergeschik ten zelf een fooi van de hand weiz'en; zij! noemden het vernederend om iets toege stopt te krijgen. Nood leert echter bid den tijdens de magere oorlogs- en na- oorlogsjaren begonnen ook deze baan brekers terluiks de extra'tjes weer in ontvangst te nemen. Toen bemoeiden de autoriteiten, er zich mee, in menigen staat voerde men den „tien procents toeslag" in, die aan de rekening werd toegevoegd en die den gast daardoor vrijwaarde voor uitgestoken handen. Dc regeling bestaat nog. In Zwitserland kan men er zeker van zijn dat op iedere hotelrekening zulk een post oorkomt en dat Oberk,diner of Ober- servieriiaulein beleefd komen danken voor hun deel. Ook in Engeland heeft deze methode ingang .gevonden. „No tip®" waarschuwen bordjes en plakkaten in vele gl'oote hotels. En elders vestigt men er de aandacht op, dal het geven van looien, zonder toe stemming van de directie, het ontslag van de bevoordeelde bedienden tengevolge kan hebben. Maar bang voor een „zach- (en .handdruk" zijn de meesten geenszins! De aardige juffertjes, die in de enorme Londensohe restaurants en tea rooms be dienen, zijn nog eens zoo vriendelijk als een bezoeker (bezoeksters doen zooiets niet) haar een „tip" in de vingers drukt ol' in het zakje van haar kokette schortje laat glijden. In Duiitsohland wordt de „tiendepen ning" eveneens geheven, maar gulle, goedgeefsohe gasten voegen meestal een aardig duitje aan de percenten toe! Zoo dat vooral' de bedienden uit een groote gelegenheid zioh' vaak beleedigd voelen, als iemand „maar" tien percent geeft. Hier te lande is dezelfde foioienbe- rekening automatisch aangenomen. W|at niet wegneemt, dat er altijd andersden kenden zijn die of voel 'te weinig, of veel te veel geven. E.n ook' bij'; het Verlaten van een hotel gebeurt het hier meier dan eens, dat een eerewiacht van pber- zim- mer-, wijnkellner, kamermeisje, portier, liftboy, chasseur schoenpoetser en de 'hotel-omnibus den vertrekikenden om strijd een voorspoedige reis wenschen cn natuurlijk een belooning voor die goede wensohen verlangen. De Amerikiaansehe toeristen, die in de zomermaanden 'heel Europa onveilig maken en met dollars smijten, 'hebben er niet weinig toe Tóijge- drageu om het hand oplhouden wieer vas tere n vorm te geven. De eenige werkelijke afdoende maat regel tegen het overdreven looien vragen en geven zou 'zijn: den d'ader boete of'ge vangenisstraf op' te leggen. Maar ol' het ooit zoover zal komen'?, Wijl betwijfelen het! Lappen. Op wetenschappelijk gebied kan men er zioh met een„dat zal ik je eens eventjes zeggen", vanaf' maken. Vraagt u: wat zijn nu, eigenlijk de Lappen, die daar in Noord-Noorwegen wonen, dan zou men kunnen antiwoorden,; men zegt, dat het Mongolen zijn en ze zien er ook naar uit. Iedere Bollandso'he toerist, die hen m'et een bezoek' vereert, denkt bij zich' z'tfven en zegt 'tegen anderen: wat zijn dat rare Ohineezcn! En toch' schijhen het, althans som migen, oer-Noren ite zij'n. Wordt er niet beweerd, dat 'hét eenige verschil tussohen een mensch, en een aap is, dat de aapt ,jn ontwikkeling is ach tergebleven en dat de menscüi', de neef' of de broei' van mijnheer den aap;, zij'n bloed verwant voorbij streefde! Zóó bont maakt men het met de Laplpen niet, flat men hen voor fatsoenlijke beesten houdt. Het zou den eenvoudig oude stammen zijn, dia verwaarloosd hebben de voortschrijdende ontwikkeling bij. te houden. De Lappen zijn, mannen en vrouwen, gekleed in een blauwwollen of loeren broek, ondergoed is maar ballast, ziji dra gen een bovenkleed, dat half jas en half rok is en tot de knieën reikt; alles donkerblauw met roode en gele biezen afgezet. Op: het hoofd dragen de vrouwen een kapje en de mannen een soort sol- dalenmuts mat een vhimimenden rooden p'rop er boven op. Zij huizen in tenten of in plaggen buit ten met de heele familie,: mannen en vrou wen en kinderen en aanvteiWamhte1 artike len, waaronder tassen, ketels, 'snuiste rijen om te verkoopen, rendierveHem, hon den, geiten en etenswaar Wordt het te koud dan staken zij hun v,u(urtje in het midden der 'hjUit tus sohen een paar steenen, de rook trekt door het gat, dat in den top der hut is aan gebracht .en dan gaan ize rondom het vuur liggen op: stroo of droog gras! Dan wordt door man èn vrou'w een pijpje gestopt en een pijpje gerookt! 's Nachts wikkelen zij' zich in vellen en dekens en slapen ipp den grond, over dag wordt hfet spulvop d,e lucht gehangen. De kleine kinderen worden vin ©en wieg van i'endiervei in dein .vorm van een pan toffel gelegd en in de hut „opgehangen". Noch behagelijk, noch hygiëniseh|! Gaat moeder op stap, ida.n draagt ze dat vrachtje eenvoudig opi den rug mee. De Laj3lpen zijn lendderbezitters )«n ren dierherders, ze trekken met hun dieren do beigen en dalen &t' in den zom'ei' en in den winter en leiden ipien uiterst ihvaar leven met ve'le ontberingen. Maar dat is „hun" leven, verlaat een hunner dat en gaat (hij' in een huisje wonen om wat te 'boeren of! te vtiissche®, dan hoort hij' niet ..meer tot den stam, hij' is afvallige cn telt niet meer meie. De betere. Lappen, die.rijk zijb door de massa rendiere'n, die ze 'beizitten, zien van uit de (hoogte'„op. de andere neer en doen net of ze 'daar niets mee Webben uit te staan. Doordat zijl aan de .zware ontberingen van het primitieve leven ontkomen, zien zij er rijfeiger, flinker, 'gezonder uit; onder deze mannen vindt men pradht- typen. Ruzie, izell's in 't graf. De heer Luiien Sambaert, een rijke grondbezitter, had zich op Père-Ladhaise, het Parijsche kerkhof, een prachtige» gralkelder 'laten bouwen om daarin, .als het- zoover gekomen zou zijn, in vrede te. rusten. De heer Sambaert was er vooral op gesteld, na zijb. dood verschoond te blijven van het gezelschap: van zijn schoonzuster, die hij! niet beminde; dezie grafkelder zou voor hem persoonlijk zij'n. Maar wat gebeurde er! De heer S'ainbaert ging op reis cn bij zijn terugkeer vond hij, minder tot zijn droefheid dan wel tot zijn woede, de schoonzuster ,'die hij; niet lief' had, begraven in zijn grafkelder. Booze protesten zond Sambaert aan den perfect der Seine, omdat deze, bij zijb afwezigheid, vergunning verleend had iemand, en dan nog wel de schoonzuster, aan wie Sambaert rondweg het land had, in zijn grafkelder te .laten 'begraven. Bij zij'n protesten aan den prefect voegde Sambaert een allergewichtigst, document, waarin werd bepaald, dat er niemand bui ten medeweten en znodex vergunning van Sambaert in zijn gralkelderr begraven mocht worden. Toen. de booze Sambaert goed en wel deze beschikkingen getroi- l'en had, stierf bijl. De erfgenamen wilden hem natuurlijk begraven in zijn grafkelder, .zijb eigen grafkelder, wat drommel. Neen, zeide echter die prefect der Sieine, buiten medeweten en zonder vergunning van Samaert mag er niemand 'in zbijn gralkelder bijgezet worden en, de prefect, eischte een geschreven vergunning van den eigenaar. De erfgenamen konden deze, om begrijpelijke reden inlet overleggen. Eta zoo moest de kiist met het stoffelSjlk' over schot van Sambafert buiiiten het praalgnalf blijven .waar de schoonzuster ,die Sam baert iganschelijik niet bemind had, nog altijd rustig in lag. De justitie werd in de zaak belrokken en zij' heeft dezer da gen uitspraak gedaan. Aan de gewetens bezwaren van den prefect der Seine is tegemoet gekomen: Sambaert mag in zijb eigen gralkelder begravlen worden. Alleen vertelt de uitspraak niet wat er meit de schoonzuster is gebeurd. Heeft zij mogen Mïjiyen? Ein zoo ja, zal 'Sam baert, die dan toch! de eigenaar van het praalgraf was, in vrede rusten naast de schoonzuster ,die hij, nu ja, die hij' ver foeide f"-- „Hoe is het gegaan met dien man die je altijd bloemen stuurde?," „Hij is geta-ouwd met het meisje ,uit den oloemenwirikel." Aap1 (uit het steenen ttij)dp'erk)„Waar ga je naar !tlpe?'' |P(iessiosa,urus. „Ik' ga naar 'n ..hiohsteii''' meeting. Moeder, cm brief v'aji haar iniet-opp|as- send'en zoon voorlezend!: „George zegt, dat li/ij' penningmeester van 'n loterdjielub is geworden." Via'der: „Dian zullen we hem' binnen een maand wel weer o'p ons dak' hebbeln." Meneer, bleb u mcschieu ceb pelie,sie- agent in d'c buurt gezien?," .Neen." „Geef taie tlian maar giauw ja horliosie cn je geld.'' „Maar waarom zoo'u kleintje, Mar-, tin?" „Nu, ik dadiit als hetnu gaat dooien dan doen wij' hem in de ijskast." „Wat voor signaal zou je bij brand blazen?" „Lichten uit".

Krantenbank Zeeland

Nieuwe Zeeuwsche Courant | 1932 | | pagina 6