zaterdag s januari 1932
nieuwe zeeuwsche courant
f IN HET KRAAIENNEST
rillil ALLERLEI |||||~1
Plaatjes metjpraatjes.
Ter overweging.
Niets is er nijdiger dan een ruzie tus-
sehen verwanten e.n wie dit niet gelooven
wil behoeft slechts beurtelings <£n blik
te werpen in „Tribune" en een soc.»
orgaan, wanneer er een fainilie-v.ee.te aan
hangig is. Het behoeft dan ook geen ver
wondering .te wekken dat de „wetenschap
pelijke" samenkomst van communisten en
linkervleugelachtige S. D. A. P.ers in Am
sterdam, belegd om met elkaar in contact
te komen met kortsluiting en uitslaande
vlamonen is geëindigd. 1
Een ooggetuige verhaalde er heit vol
gende van:
Het ging om de leiding bij' de komende
revolutie. De communist verweet den so
cialist, dat deze 't, ondanks zijn revo-
luti.onnair .sentiment, met „de Albarda's
en de Oudegeestien" wilde aanleggen, (wat
de ander noemde „ilauwe kletspraatjes" op
een moment, dat bet conflict geleid heeft
tot de uitgave van „De Fakkel". Maar
de communist zette opnieuw den strot
open en de tanden in de broek van de
S. D. A. P., want „in Nederland hadden
de sociaal-democraten onder aanvoering
van Troelstra voor de misdaad van de
mobilisatie gestemd, en Troelstra ging
daarna aan den Minister vragen, ol'-ie z'n
zoon een apenpakj.e wilde aantrekken".
Waarop het andere orkest in gefluit en
een staccato van interrupties uitviel met
de uitroepen van het koor: „Hou. je
bek over Troelstra", of „kijk naar de
maatregelen tegen 'de kankeraars in de
Sovjet-Unie" en dan de paukenslag met
den naam: „Trotzki"
De leider van den linkervleugel liet
zich door het tumult niet verdooven en
riep nijdig over de herrie heen: „Wat zou
er gebeuren, als wij ons bij de commu
nisten wilden aansluiten Een of ander
intellectueel insect zou, op last van Mos
kou nagaan a,an welke jechtsche afwij
kingen wij schuldig zijn." Hij verwees
naar het Wijnk.oop-dossier, en repliceerde
opi den slotkreet van De Visser ,'Weig
met de socialistische leiders!" even vrien
delijk „Komt in Nederland de massa in
beweging, dan zal de secte van de C. P.
H. onder den voet worden geloopen!"
We zullen ons in het spektakel tuls-
sehen de xevolutionnaire heeren niet men
gen, willen er slechts op wijzen wat een
geluk het voor ons volk is dat de helft
van de arbeiders, n.l. de katholiek en
christelijk georganiseerden de praktijken
en theorieën verfoeien van deze zooge
naamde wereldhervormers, die nog „niet
eens in staat zijn om de vrede en de orde
in eigen kringetje te handhaven.
Veronderstel eens dat alle arbeiders be
zield waren met den geest, waarvan de
Amsterdamsohe omwentelaars bezeten wa
ren.
Laten wij1 'hopen dat onze geloovige ar
beiders no.g lang hun principes verdedi
gen tegen de aloopers onzer geestelijke
en maatschappelijke ordening, want dan
zal, evenals in '18, het oproerig „element,
indien het in beweging .komt, een ge,bie"
dend halt worden toegeroepen.
UITKIJK.
bloemen zich zoo diep in 't gras? Het,
kind kreeg het koud. Het hartje klopte
snel. De rijksdaalder in de hand begon te
branden als gestolën goed.
Eva zuchtte diep: Plotseling wierp zij
de blonde 'lokken terug en rende naar de
tuinpoort. Toen zij op de Markt gekomen
was vertraagde Zij haar loop. E,v'en keek
ze naar de etalage van den schoenwinkel.
In de eerste rij stonden de bruine schoen
tjes met twee gespen. Wat Waren ze fijn!
En de dikke mijnheer Boh|ml stond in de
deur en lachte haar vod! Verwachting toe,
meende zfiji. Maar Eva keek plotseling met
aandacht naar de pndere zijde van de
Markt. i
Twee minuten later stond zij! aan het
loket van het kileine postkantoor. Voor 5
cent, die zijl bfl en toe van haar groot
moeder gekregen had, kocht zijl een brief
kaart.
Verlicht kwam ze weer buiten, ex was
haar een steen van het hart gefv'aljlfen.
Weer iliep ze door het park. De wolken
die de zon verduisterd hadden, waren al
lang weggetrokken. Een teere, rozige ga-
weven sluier lag over de wedde. De bloa
men wiegden zich in den avondwind cn
schenen haar vriendelijk toe te knikken.
En hoe lief! zongen de vogeltjes!
De kleine E.va juichte. Diaar was do
tuinpoort al. Aan het einde van het stille
straatje zag zij' haar moeder im|et een
waschmand gaan.
Eva liep naar de Meine vrouw en ging
aau haar arm hangen.
„Moesje, wees niet boos, dat ik zooi lang
wegbleef", stamelde zijl ademloos. Ik heb
in liet park met een vreemd meisje ge
speeld. Het was zoo alleen. En toen"'
zij hield op. j
Moeder trok lachend aan haar krullen.
„Toen heb je de boodschap vergieten, niet
„O neen. moedertje!" Eva greep in hot
zakje van haar schort en trok er 'n v'er-
ïromjmlelde briefkaart uit. „U moet van
daag nog aan tante Paula schrijven. Ilc
heb een kaart meegebracht. En hier", zij
zwaaide vrool'ijk met de portelmtonnaie.
„hier zit de rijksdaalder nog in."
De moeder legde haar hand cjpj 't bpoBd
van het kind. Met een onderzoekenden
blik keek zij 't diep in de oogen. „En da
schoenen
Maar Eva maakte een ,a|fwerend gebalar.
„Ach ik heb ze eigenlijk heePtemaal niet
noodig!" verklaarde zij met schijnbare on
verschilligheid.
„Mientje Schulz kan beter de Vlag dra
gen. Die is sterker dan ik."
Zij. slikte eens en verborg snel haag
gezichtje in de plooien van moeders rok.
Hoe de knotwilgen en de treur
wilgen zijn ontstaan.
fEen Noorsoh sprookje.)
Vele eeuwen geleden, toen alle. wilgen
hun 'takken nog droegen gelijk andere
hoornen, stonden eeniige van de gewoon
getakte wilgen rond een kleine dorps
kerk.
In deze kerk stond, in een kleine nis,
een gouden kelk. 't Was het eenjge _gou-
den voorwerp in de kerk, en de. koster
was er zóó trotsoih opi dat hij lederen Zon
dag, bij het verlaten der kerk, tot zichzeli
zeide: „Olaf Olafson, sluit vooral do
kerkdeur goed! Denk aan den gouden
kelk I"
Hij ging dan nog wel drie keer terug,
om te zien, of de kerkdeur wel goed ge
sloten was; en zoo deed hij altijd.
Maar op den Zondag na, Paschen ge
beurde het, dat een der rijkste boeren,
die Peter Petersen heette, bij: heit verlaten,
der kerk t'ot den koster zei: „Beste koster
Olafson, mijn vrouw laat vragen, of jij
en je vrouw morgen een kop thee komen
drinken
En de koster zeer gevleid door deze
uilnoodiging, dacht er niet aan, om, zoo-
als gewoonlijk, tegen ziehlzelf te zeggen:
„Olaf Olafson, sluit vooral de kerkdeur
goed. Denk' aan den gouden kelk
doch hij antwoordde: „Met genoegen zul
len wij komen, Peter Petersen. Ik ga
'het dadelijk eens mijn vrouw vertellen!"
En zonder, ook zooals gewoonlijk, drie
keer te ga,an zien, of de kerkdeur we)
goed gesloten was, liep .of een draf je de
koster naar huiis.
Wel itwee uren lang sprak hij toen met
zijn vrouw over de thee-visite bij1 den
rijken boer Peter Petersen.
„We zullen wel fijne wafels en lekke
ren koek krijgen," sprak de kosters
vrouw.
„Nou, en fijne tabak in de pijlen," zei
de koster.
„'En wat vriendelijk van zoo'n Tijken
boer, om ons beiden op de öhee te vragen,
hé? Hoe komen, ze er bij, zou je zo,o
zeggen? We zijn toch maar heel gewone
menschen, en Peter Petersen is de rijkste
boer uit het dorp. Wij zullen wel ver
plicht zijn hen ook eens uit te noodiigen,"
veronderstelde de kostersvrouw.
Zoodra echter de koster het woord
„plicht" hoorde, daoht hij op eens aan
den gewonen Zondagsplicht, die hij geheel
verzuimd had.
Vlug zette hij' zijn hoed op en liep op
een drafje n,aar de kerk.
Daar zag hij1 met schrik, dat de kerk
deur Wijd open stond, en toen hij', er
binnenging en in de nis keek, waar
altijd de gouden kelk stond, vond bij die
ledig. Hij zocht toen nog eens goed in
alle hoeken, en toen hij zelib in den
preekstoel de kelk niet vond, begreep
hij, dat die gestolen was.
Radeloos liep hij naar buiten, zoebt in
't gras, dat. rond de kerk groeide, gn in
de kiezelpaden, maar vond geen kelk.
Ter-wijl hij daar ?oo wanhopig zocht,
vloog een ekster uit een der wilgcboomen,
en 'de koster, die baar zag, vroeg: „Ach
Eikster, heb jij soms iemand met een gou
den kelk zien wegloopen?,"
„Krek... (krek, ik' weet er niets van,"
schetterde de Ekster, hoewel zij' Zelf de
dievegge was.
In 'zijn wanhoop vroeg toen de kloster
aan den wind, of' hiji ook iemand zag, die
een gouden kelik droeg. De wind echter
werd bij deze vraag zóó boos, dat hij den
koster den hoed van 't hoofd nam, en
dien ophing aan een der hoogste takken
van een hoogen wilgeboom.
,,'E,erst llnoet ik den dief hebben en
daarna mijn hoed," zei de koster, en hij
liep naar de wei, waar koeien, schapen en
paarden graasden. „Za.gen jullie een man
die een gouden kelk droeg?'
Geen antwoord gaven de schapen. De
dieren schudden alleen hun kop'; ze had
den niets gezien. Nu vroeg hij het aan
de. koeien, doch die loeiden „boei, boie,
staken hun staart in de hoogte en liepen
vlug weg. 'En met de paarden te vra
gen kwam hij óók niet verder; want die
gingen draven.
Ten einde raad liep hij terug naar de
wilgen, en hij1 vroeg aan de wilg, waarin
zijn hoed bengelde: „Hlebt gij ook een dief
met den gouden kelk zien wegloopen?"
„Tfc heb igeen dief' gezien," fluisterde
de wilg. „Maar vraag het aiau mijn
buurman, die is booger dan ik, en kan
heel ver zien."
„Lieve wilg," vroeg toen de koster aan
den boom, „hebt gij ook den dief gezien,
die den gouden kelk mleenam?"
Toen de koster dit vroeg begonnen de
takken en de bladeren van den wilg te
beven, maar ook hij fluisterde: „Neen, ik
heb geen dief gezien
„Zag je werkelijk niets?" hernam de
koster.
„Ik zweer, dat ik niets zag," was weer
het antwoord, en de wilg stak zijn tak
ken omhoog om te laten zien, dat hij
niets te verbergen had.
Doch juist vloog een ekster, met de
kelk in haar bek, uit den top' van den
wilg, en liet hem vallen, vlak voor de
voeten van den koster. Het diefachtige
dier was angstig geworden, toen de wilg
zijn takken ophief. De wilg had dus ge
jokt; hij wist best, dat de Ekster den kelk
gestolen had.
Wat was de koster blij, dat hij' den
gouden kelk terug had gekregen. Hij ver
gat er zijn hoed door.
Doch ziet, wat er met den wilg gebeur
de, die gejokt had! Diens takken bleven
voor goed omboog, en hij werd de „knot
wilg".
En de andere wilg, waarin nog altijd de
hoed van den koster bengelde, schaam
de zich zóó vreeselijk over zijn leugen
achtig,en buurman, dat hij' van droefheid
zijn takken naar de aarde boog. En om
dat hij zijn leven lang treurig .bleef,
groeiden voortaan al zijn takken naar
omlaag; en daarom werd fiiji „treur
wilg" genoemd.
Neèrlands honderdjarigen.
Aan het eind van verleden jaar teldo
ons land 21 honderd- en meerjarigen.
Hoewel ar in den.loop van het jaar 1931
eenige van ,hen overleden en weer anderen
den honderdjarigen leeftijd bereikten,
blijkt zich dit cijfer toch niet gewijzigd te
•hebben. Aan het eind van 1931 zijn er
dus nog onder onze inwoners 21 personen,
die een eeuw of oudar zijn. Aan 'hét eind
van 1929 waren er 20 oeu,wfeestdingen
en het jaar daarvoor, dus 1928, 18. On
der deze 21 hoogbejaarde personen is er
één van 104 jaair, vier van 102-jarjgen
leeftijd en zeven van hoiiderd-een-jarigen
leeftijd, terwüjl de overige negen „sfechlts"
honderd jaar oud zijn. In het bereiken
van een hoogen leeftijd winnen de vrou
wen het van de mannen. De oudste in
woonster van ons land is do weduwe
MangéePreóhter te Maastricht, die op
7 Augustus j.l. den eerbiedwaardigen
ouderdom van 104 jaar bereikte. Ook de
honderdtweejai'igen zijn allen vrouwen.
De oudste mannelijke ingezetene is de
heer Simon. 'Smit te Nieuw-Wolda, die
op 30 Juni jl. 101 jaar werd. Den leef
tijd van 102 jaar hebben bereikt de we
duwe PostemaTjadens te Groningen,
mevrouw de weduwe J. P. Slegtman
Van de Graft te Den Haag, mejuffrouw
Jeitje BoonstraSitaplhorsius te Leeu
warden, mevrouw de weduwe O. B. Stas
Poulviquet te Amsterdam. De honderd
een-jarigen zijn: de weduwe P. Kroes te
Eerwerd, mejuffroulw de wed. van
Weer sEskens te Den Haag, Simon
Smit te Nieuw-Wolda, J. de Jong te
Kaatsheuvel, Marinus Adamse te Veere,
L. Ouwenbroek te Rottendam en mejuf
frouw Sytske Jans Hoekstra te Irnsum
(Er.). De volgende negen hebben den
honderd-jarigen leeftijd bereikt: Mevr. de
wed. J. L. ter HorstJordaan te Epse;
J. van Dijk te Kerkdiiel; mejuffrouw M.
Stienessen te Den Haag; O. J. Brabcr te
Steenbergenmejuffrouw de wed. J. M.
DamenUnincx te Breda; de weduwe
Hillon te Horn; A. van Loon te St.
Auna-Paroohie; mevrouw de wed. A. G.
Caxdinaal— Selliger te Velp' en mavrouw
de wed. K. F. WisdamSchmidt te Den
Haag. Den Haag blijkt voor menschen op
teeltijd dus een uiterst gezonde stad te
zijn. daar de Residentie alleen reeds vier
honderd- en meerjarigen ondeir 'haar inwo
ners heeft. In den loop van het af'ge-
loopen jaar overleden de volgende hon
derd-jarigen: de weduwe Groeneveld te
Manlgum (Fr.) in den ouderdom van 103
jaar;'mevrouw de wed. P. Way'Vleesoli
te Arnhem, in den ouderdom van 102
jaar; J. W. T'hysse te Den Haag, in den
ouderdom van 101 jaar; G. de Bruijn te
Alblasserdam, in den ouderdom van 101
jaar; wed. Schilling té Sande (Fr.) in
den ouderdom van 101 jaar; alsmede:
mejuffrouw de wed. BoekemaSnip. te
Leek (Fr.); K. Rloemendaal te Apeldoorn,
mevr. de wed. J. Th. BuijsHemink te
Rotterdam, mevr. de wed. J. Seijbel,
te Ouderkerk a. d. Amste.1 en P. II. Kerk
stra te Ileerenveen, allen in den onder-
dom van 100 jaar.
Fooienol niet.
net is een kwestie, die nog steeds niet
is uitgevochtenfooien geven -of niet.
En zoo ja, op welke manier vraagt „De
Huishoudgids".
Reeds in de laatste helft van de vorige
eeuw hield men zioh meit het vraagstuk
bezig; maar in alt diie jaren heeft pien nog'
steeds geen bevredigende oplossing gevon
den. Er mogen dan al veranderingen en
verbeteringen zijn aangebracht, een offi
cieel geldend internationaal stelsel op1 dat
gebied heeft niemand nog' weten te vin
den.
„Het looienstelsel is een kwaad, dat
met tak' en wortel moet worden uitge
roeid", schreef liet was in 1882 een
Duitsoh rechtsgeleerde, die een boekje uit
ga! over de 'vraag van dien en dezen!
tijd. Hij! betoogde, dat het fooien ge
ven uit materieel oogpiunt onaangenaam
was, en dat het in' ontvangst nemen va,n
zulk een douceurtje weinig verheffend
werkte op den minderen man.
Maar, tussohen theorie en practijlk ligt
bij sommige lieden een hemelsbreed ver
schil. Deze Göttinger professor toch was
bekend om de ruime fooien, dieiihlijikel'lneTS,
koetsiers en dienstmeiisjas toestopte!
Er was een tijd dat vele ondergeschik
ten zelf een fooi van de hand weiz'en; zij!
noemden het vernederend om iets toege
stopt te krijgen. Nood leert echter bid
den tijdens de magere oorlogs- en na-
oorlogsjaren begonnen ook deze baan
brekers terluiks de extra'tjes weer in
ontvangst te nemen.
Toen bemoeiden de autoriteiten, er zich
mee, in menigen staat voerde men den
„tien procents toeslag" in, die aan de
rekening werd toegevoegd en die den gast
daardoor vrijwaarde voor uitgestoken
handen. Dc regeling bestaat nog. In
Zwitserland kan men er zeker van zijn
dat op iedere hotelrekening zulk een post
oorkomt en dat Oberk,diner of Ober-
servieriiaulein beleefd komen danken voor
hun deel. Ook in Engeland heeft deze
methode ingang .gevonden. „No tip®"
waarschuwen bordjes en plakkaten in vele
gl'oote hotels.
En elders vestigt men er de aandacht
op, dal het geven van looien, zonder toe
stemming van de directie, het ontslag
van de bevoordeelde bedienden tengevolge
kan hebben. Maar bang voor een „zach-
(en .handdruk" zijn de meesten geenszins!
De aardige juffertjes, die in de enorme
Londensohe restaurants en tea rooms be
dienen, zijn nog eens zoo vriendelijk als
een bezoeker (bezoeksters doen zooiets
niet) haar een „tip" in de vingers drukt
ol' in het zakje van haar kokette schortje
laat glijden.
In Duiitsohland wordt de „tiendepen
ning" eveneens geheven, maar gulle,
goedgeefsohe gasten voegen meestal een
aardig duitje aan de percenten toe! Zoo
dat vooral' de bedienden uit een groote
gelegenheid zioh' vaak beleedigd voelen,
als iemand „maar" tien percent geeft.
Hier te lande is dezelfde foioienbe-
rekening automatisch aangenomen. W|at
niet wegneemt, dat er altijd andersden
kenden zijn die of voel 'te weinig, of veel
te veel geven. E.n ook' bij'; het Verlaten
van een hotel gebeurt het hier meier dan
eens, dat een eerewiacht van pber- zim-
mer-, wijnkellner, kamermeisje, portier,
liftboy, chasseur schoenpoetser en de
'hotel-omnibus den vertrekikenden om
strijd een voorspoedige reis wenschen cn
natuurlijk een belooning voor die goede
wensohen verlangen. De Amerikiaansehe
toeristen, die in de zomermaanden 'heel
Europa onveilig maken en met dollars
smijten, 'hebben er niet weinig toe Tóijge-
drageu om het hand oplhouden wieer vas
tere n vorm te geven.
De eenige werkelijke afdoende maat
regel tegen het overdreven looien vragen
en geven zou 'zijn: den d'ader boete of'ge
vangenisstraf op' te leggen.
Maar ol' het ooit zoover zal komen'?,
Wijl betwijfelen het!
Lappen.
Op wetenschappelijk gebied kan men er
zioh met een„dat zal ik je eens eventjes
zeggen", vanaf' maken.
Vraagt u: wat zijn nu, eigenlijk de
Lappen, die daar in Noord-Noorwegen
wonen, dan zou men kunnen antiwoorden,;
men zegt, dat het Mongolen zijn en ze
zien er ook naar uit.
Iedere Bollandso'he toerist, die hen m'et
een bezoek' vereert, denkt bij zich' z'tfven
en zegt 'tegen anderen: wat zijn dat
rare Ohineezcn!
En toch' schijhen het, althans som
migen, oer-Noren ite zij'n.
Wordt er niet beweerd, dat 'hét eenige
verschil tussohen een mensch, en een aap
is, dat de aapt ,jn ontwikkeling is ach
tergebleven en dat de menscüi', de neef' of
de broei' van mijnheer den aap;, zij'n bloed
verwant voorbij streefde! Zóó bont maakt
men het met de Laplpen niet, flat men hen
voor fatsoenlijke beesten houdt. Het zou
den eenvoudig oude stammen zijn, dia
verwaarloosd hebben de voortschrijdende
ontwikkeling bij. te houden.
De Lappen zijn, mannen en vrouwen,
gekleed in een blauwwollen of loeren
broek, ondergoed is maar ballast, ziji dra
gen een bovenkleed, dat half jas en half
rok is en tot de knieën reikt; alles
donkerblauw met roode en gele biezen
afgezet. Op: het hoofd dragen de vrouwen
een kapje en de mannen een soort sol-
dalenmuts mat een vhimimenden rooden
p'rop er boven op.
Zij huizen in tenten of in plaggen buit
ten met de heele familie,: mannen en vrou
wen en kinderen en aanvteiWamhte1 artike
len, waaronder tassen, ketels, 'snuiste
rijen om te verkoopen, rendierveHem, hon
den, geiten en etenswaar
Wordt het te koud dan staken zij
hun v,u(urtje in het midden der 'hjUit tus
sohen een paar steenen, de rook trekt door
het gat, dat in den top der hut is aan
gebracht .en dan gaan ize rondom het
vuur liggen op: stroo of droog gras!
Dan wordt door man èn vrou'w een
pijpje gestopt en een pijpje gerookt!
's Nachts wikkelen zij' zich in vellen
en dekens en slapen ipp den grond, over
dag wordt hfet spulvop d,e lucht gehangen.
De kleine kinderen worden vin ©en wieg
van i'endiervei in dein .vorm van een pan
toffel gelegd en in de hut „opgehangen".
Noch behagelijk, noch hygiëniseh|!
Gaat moeder op stap, ida.n draagt ze
dat vrachtje eenvoudig opi den rug mee.
De Laj3lpen zijn lendderbezitters )«n ren
dierherders, ze trekken met hun dieren
do beigen en dalen &t' in den zom'ei' en in
den winter en leiden ipien uiterst ihvaar
leven met ve'le ontberingen.
Maar dat is „hun" leven, verlaat een
hunner dat en gaat (hij' in een huisje
wonen om wat te 'boeren of! te vtiissche®,
dan hoort hij' niet ..meer tot den stam, hij'
is afvallige cn telt niet meer meie.
De betere. Lappen, die.rijk zijb door de
massa rendiere'n, die ze 'beizitten, zien
van uit de (hoogte'„op. de andere neer en
doen net of ze 'daar niets mee Webben uit
te staan.
Doordat zijl aan de .zware ontberingen
van het primitieve leven ontkomen, zien
zij er rijfeiger, flinker, 'gezonder uit;
onder deze mannen vindt men pradht-
typen.
Ruzie, izell's in 't graf.
De heer Luiien Sambaert, een rijke
grondbezitter, had zich op Père-Ladhaise,
het Parijsche kerkhof, een prachtige»
gralkelder 'laten bouwen om daarin, .als
het- zoover gekomen zou zijn, in vrede te.
rusten. De heer Sambaert was er vooral
op gesteld, na zijb. dood verschoond te
blijven van het gezelschap: van zijn
schoonzuster, die hij! niet beminde; dezie
grafkelder zou voor hem persoonlijk zij'n.
Maar wat gebeurde er! De heer S'ainbaert
ging op reis cn bij zijn terugkeer vond
hij, minder tot zijn droefheid dan wel tot
zijn woede, de schoonzuster ,'die hij; niet
lief' had, begraven in zijn grafkelder.
Booze protesten zond Sambaert aan den
perfect der Seine, omdat deze, bij zijb
afwezigheid, vergunning verleend had
iemand, en dan nog wel de schoonzuster,
aan wie Sambaert rondweg het land had,
in zijn grafkelder te .laten 'begraven.
Bij zij'n protesten aan den prefect voegde
Sambaert een allergewichtigst, document,
waarin werd bepaald, dat er niemand bui
ten medeweten en znodex vergunning van
Sambaert in zijn gralkelderr begraven
mocht worden. Toen. de booze Sambaert
goed en wel deze beschikkingen getroi-
l'en had, stierf bijl.
De erfgenamen wilden hem natuurlijk
begraven in zijn grafkelder, .zijb eigen
grafkelder, wat drommel.
Neen, zeide echter die prefect der Sieine,
buiten medeweten en zonder vergunning
van Samaert mag er niemand 'in zbijn
gralkelder bijgezet worden en, de prefect,
eischte een geschreven vergunning van
den eigenaar. De erfgenamen konden deze,
om begrijpelijke reden inlet overleggen. Eta
zoo moest de kiist met het stoffelSjlk' over
schot van Sambafert buiiiten het praalgnalf
blijven .waar de schoonzuster ,die Sam
baert iganschelijik niet bemind had, nog
altijd rustig in lag. De justitie werd in
de zaak belrokken en zij' heeft dezer da
gen uitspraak gedaan. Aan de gewetens
bezwaren van den prefect der Seine is
tegemoet gekomen: Sambaert mag in zijb
eigen gralkelder begravlen worden.
Alleen vertelt de uitspraak niet wat
er meit de schoonzuster is gebeurd. Heeft
zij mogen Mïjiyen? Ein zoo ja, zal 'Sam
baert, die dan toch! de eigenaar van het
praalgraf was, in vrede rusten naast de
schoonzuster ,die hij, nu ja, die hij' ver
foeide
f"--
„Hoe is het gegaan met dien man die
je altijd bloemen stuurde?,"
„Hij is geta-ouwd met het meisje ,uit den
oloemenwirikel."
Aap1 (uit het steenen ttij)dp'erk)„Waar
ga je naar !tlpe?''
|P(iessiosa,urus. „Ik' ga naar 'n ..hiohsteii'''
meeting.
Moeder, cm brief v'aji haar iniet-opp|as-
send'en zoon voorlezend!: „George zegt,
dat li/ij' penningmeester van 'n loterdjielub
is geworden."
Via'der: „Dian zullen we hem' binnen een
maand wel weer o'p ons dak' hebbeln."
Meneer, bleb u mcschieu ceb pelie,sie-
agent in d'c buurt gezien?,"
.Neen."
„Geef taie tlian maar giauw ja horliosie cn
je geld.''
„Maar waarom zoo'u kleintje, Mar-,
tin?"
„Nu, ik dadiit als hetnu gaat dooien
dan doen wij' hem in de ijskast."
„Wat voor signaal zou je bij brand
blazen?"
„Lichten uit".