DONDERDAG 31 DECEMBER 1931
NIEUWE ZEZUWSCHE COURANT
Bij Ruwe
Gesprongen
Handen
Vrede.
IN HET KRAAIENNEST
GEMENGD
werden zijn fratsen opgehaald. Ja, tot
heden zi/n die zotverwaande huren legen
darisch gebleven.
Hoe was het dan toch mogelijk, dat
Toria Gerritse getrouwd was met Fons
Drums. Fons was goed genoeg, ja la
goed, 'n «jul van een vent, een goeie Z-ebe-
deus, die liever een reepel grond zou
hebben afgestaan dan er ruzie om te
maken, en die van pochhalzen geen ver-,
stand had.
Op .zekeren Zondag werden die twee
afgeroepen in de kerk. De menschen
verschoten lijk zot. Ze hadden nooit over
die vrijage gehoord en daar viel ineens op
zoo'n kalmen Zomerdag het koppel van
den predikstoel. De half-elapers schoten
er steil van wakker en de pastoor zelf
begluurde een oogenblik over zijn brille-
glazen heen, de beroering in de bewe
gende koppen van vele zijner parochianen.
Ge moet er dan niet van verschieten,
dat er in 't dorp gepraat werd. Trouwt
er nu nog iemand zoo bots, zander van
iaft verteld te hebben.
Doch de menschen klappen nooit langer
dan drie dagen over dezelfde zaak en ze
maakten het dan maar uit met te zeggen
dat het allemaal een zaak was van Toria.
Fhi zoo zal het ook wel geweest zijn!
Marieke Thans, 't braafste kind van
heel de parochie, die nimmer of nooit een
verkeerd woordje over iemand repte, had
oij het naar- huis gaan, na de Congregatie,
in volle gezellsohap, de volgende woor
den heul' naïeven mond laten ontvallen:
„Eiwel, ze zijn nu in de roepen ei, maar
als mijn broer wou, dan was 't nog geen
huwelijk!"
Marieke's broer was veearts, paar-
denmeester zeide ze daar, een flinke,
pronte vent.
Voor de goede verstaanders was de
zaak nu klaar: Toria had gehengeld naar
den p aardenmeester. Deze echter had niet
gebeten en nu was de hoogmoedige doch
ter van „Orazie" op den Fons gevaren.
Fbns en Toria boerden in 't groot.
Tfooria bedisselde en besliste. Fons knik
te en kneukelde. Nu, Toria was ook
niet lui uitgevallen, en ze zag er- niet
tegen op om met den riek in 't veld te
staan als 't er nipte. Ze deden ze bijeen,
geld, veel geld!
AVanneer Toria aan 't opsnijden was
over ,,geid en goed" ,dan stonden heur
polsen gezwollen van stoef' en ronk,
maar de brave Fons bleef dan zwijg
zamer dan ooit.
Hoe meer zijn vrouw te vertellen had,
hoe minder hij wist te zeggen en ','t
scheen of hij, al rijker Wordend, het
lachen verleerde.
't Gebeurde wel, Hat een der boeren,
met Drums op den terugweg van de
■markt, zeide
Fons, jongen, uw wijf is 'n echte
stoefkous, en was 't de mijne, jk zou
ze willen muilbanden.
De goeie man werd daar nooit kwaad
om. Zijn antwoord klonk altijd eender:
Och, ge moet dat zoo hoog niet op
nemen. Ze heeft het zoo Verkeerd niet
zitten. Wat is er nu aan vronwenpraat
gelegen; die spreken immers maar om
hun mond lucht te geven!"
Dat F,ons niet milder over "vrouwen-
praat oordeelde, is wel te begrijpen, na
zoo dikwijls de opsnijerijen van 'zijn vrouw
te hebben moeten aanhoorcn.
Maar na dit alles moet ik zeggen, dat
[Toria een ilinke moeder was en dat ze
de hoeve van Drums had Verrijkt met
■zeven mooie gezonde telgen. Die groeiden
flink op. Het oudste meisje Dora, bleef
uit de kostschool thuis en hielp op do
hoeve.
Ze was negentien geworden: 'n bloem
uit den Vlaamsohen gaard! De drie jon
gens, die op haar volgden, waren op
't college, en de studie ging al 'jnaar
zus en zoo. Ze hadden niet veel trek in
de boeken, en verklaarden ronduit, dat ze
liever hielpen boeren.
Zoo was altijd de heimelijke droom ge
weest van Fons Drums: eens met eigen
yollc te kunnen werken.
Toria nam het anders op.
Arme jongens, die moeten studeeren
van den „krijg", worden dokter en .pas
toor, en gij, die op geld niet moet zien.
zoudt aardwroeters worden!
Maar de jongens kwamen uit hun
schelp
Wablief. En was het boerenbedrijf,
wanneer het den gewonen slameur ging,
niet het schoonste van a"l Zij; zouden
eens laten zien wat ze konden. Heel het
dorp, en nog vier dorpen in 't rond
zouden ze overtroeven!
Dat was in moeders kaart geklapt.
Dat was Gerritse-taal! Toria's oogen
glansden en door het huis Ik-lonk Ate
lach uit heur beste dagen.
Dora was veel zachter en meer inge"
togen dan heur moeder. Zij was de eenige
die, voor zoover men zien kon, veel
weg had van vader. Fons en zijn doch
ter begrepen elkaar zoo goed, en wanneer-
moeder heur vlaag had, dan zochten ze
bi, elkaar troost.
Moeder is goed genoeg kind, maar,
't is cene Gerritse!
Groot wa^ de herrie in huis, wanneer
de oudste zoon van den veearts, H'uigo
Thans, die paardenmeester was in het
naburige stadje, de hand kwam Vragen
van Dora.
Toria keek hem aan met 'vlammend
oog en ze snauwden den jongen man
toe, 't geen eigenlijk voor diensi vader
bestemd was
In den tijd dadht uw familie, dat
ze hooger stond dan Wij', de Gerritsen,
•waar niemand a,an ka,n, nu -niet of toen
ook niet! Zoolang mijn kop „kop" is,
trouwdet gij niet met ons Dora
Hugo kende deze vrouw iwel, althans
:van reputatie. Hij- had zich fopt onthaal
niet geestdriftig voorgesteld, maar, hij
was toch een beetje uit zijn lood.
Maar ik zie niet in, wat er jdan toch'
eigenlijk ons huwelijk in den weg st.aat
waagde fo-ij - ik
Ze nam het woord af. Hoogrood plaat
ste ze zioh voor hem en sloeg .fipl heur
hart
Ik .sta uw hulwelijk in den weg,
'hoort ge, ik, en ik alleen.
Hij zag wel dat er met haai- kwalijk
te redeneeren viel.
Gelukkig Hat wij- ten slotte uiw
goedkeuring zullen kunnen missen! ant
woordde hij beslist. Dora is meerder
jarig en kan trouwen, desnoods zonder
uw toestemming.
Toen moest hij maken dat hij) Weg
kwam.
Dat wil ik beleven! spotlaohte ze
hem achterna.
Een half jaar nadien beleefde ze
het inderdaad.
De boer en ook de jongens spanden
met het meisje, maar Toria gaf geen
haar toe.
En toch trouwde Dora, maar zonder
feest, zonder uitzet, zonder eien enkel
goed woord van moeder.
De boer en de jongens gingen ex steeds
naar toe, wanneer het marktdag was. in
het stadje. Ze zagen wel dat hun zuster
zeer gelukkig was en het deed hlu®
plezier.
Zou moeder niets toegeven, indien
ik eens naar huis kwam.?.
Blijf thuis voorloopig nog maai- weg,
raadde vader ,a,an, met moeder is, van
dien kant, nog niets aan te vangen. Ge
weet, 't is eene Gerritete 1
En toch 'kwam moeder, maar in droe
vige omstandigheden. Dora had het leven
geschonken aan een eerste kindje. Hiet
was een dikke schreeuwer van een jon
gen. Zijn moederke lag, och'-arme, zóó
bieekjes en doodziek in het groote blan-
ko bed. Ze was zóó „isleeht", dat ze
niets meer wist van hetgene er rond
haar gebeurde. Niet eenmaal had ze naar
heur kindje gevraagd. Toen Hugo haar
het kind wou toonen en zacht aandrong:
Doortje lieveling, dat is nu ons
kindjo... Zie eens Doortje, een schoon
„jungske!" toen opende ze zelfls hare
oogen niet, en praatte maar, praatte maar
binnensmonds. Ze was immer door met
■hare moeder bezig en of zie wel meter
zou willen Zijn over 't kindje. Huigo
had echter den brief nooit afge
geven waarin moeder schreef: „ga hebt
me toen kunnen missen, niu zult ge helt
ook wel doen zonder mij." Hugo dacht
dat het zijn vrouwtje verdriet zou heb
ben gedaan en daarom had hij den brief
weggeborgen. Hij zou het haar zeggen na
de geboorte. Eilaas, het kindje was ge
doopt en het doodzieke moederke wist
niet eens wie peter of meter geiwweisit
wis.
Geen enkel oogenblik stond Toria in
ber.aad, toen ze het bericht kroeg .dat
Dora zeer ziek was. Arme Dora, weende
ze, en wie weeit' hebt ge uw oppas wel.
Ze kon zeifis nieit wachten tot haar man
met de jongens thuis kwamen van het
veld. Ze liet een brief voor h'en achter
en was weg.
Hugo zelf kwam dp deur openen, toen
ze behoedzaam aanbelde.
Moeder 1 riep hij uit. Wat zal Door
tje blij zijn! Zij is, 'n uurtje geleden,
beter geworden. Zij herkent ons en heeft
ons kindje toegelachen.
Ik kom voor mijn doohferzei
Toria koppig. Uw uitleg kan ik missen.
Ze trapte reohte naar boven.
Het kon hem in zijn groote vreugdg
niet schelen wat moeder zei. Hij moest
heur toch nog zeggen
Moeder, ik denk dat het beter is
niet aanstonds naar Doortje te gaan.
Ik zal heur gaan verwittigen. Wilt ge
uw hoed en mantel aan den kapstok han
gen Of wilt ge in de woonkamer wach
ten
Koppig bleef ze in den gang sitaan.
Als Dora beter is, dan ben ik hier
niet lang noodig. Ik leg mijn mantel'
niet af.
Een oogenblik daarna riep- Hugo zach
tjes over de trapleuning:
Moeder, ons; Doortje verwacht u
met vreugde.
Ze trad de kamer binnen zonder hem
ann te ki'ken en hij', liet moeder en doch
ter een paar oogenblikken alleen.
Vijf minuten later stiet hij' de deur
weer open.
Langer mag Doortje, nog niet spre
ken vau den geneesheer. Hebben we gaen
Hinken jongen, moeder
Hi, wou het kind in hare armen leg
gen, maar ze scheen het niet te merken.
Ze keek het kind aandachtig aan en
riep eensklaps ui-t, met. groote blijdschap
in de stem:
Dora, dat kind is geen Thans, het
is een Gerritse, 'n echte Gerritse! kijk
toch, gelukkig nog maar dat het een
Gerritse is!
Toen nam ze het wichtje cn hield
het vóór Dora'3 gelaat.
Het bleeke mpedertje zocht in 't ge
nie)» de oogen van haar man en knip
oogde even.
EiLZA WOLF.
(Averbode's Weekbl.)
Het was op een kouden winterdag, in
December, o,p' een dier dagen die de over-
lovering .„de donkere dagen voor Kerst
mis" noemt. De dag, de 24e, deed zijn
naam eer aan. 't Was een vale, grauwe
dag. Ik zou dien dag naar mijn f. ilie
gaan. om er de Kerstdagen door te bren
gen en al had ik tot dien tocht weinig
opwekking en aanmoediging noodig, ik
wil 'Wel bekennen, dat een klein zonne
straaltje, bleek-rood schijnend opi wat
witte ruigte van het gras in den tuin en
het dakje van het prieel mij fihtart-elij-k
welkom ware geweest. Maar 't was een
recht mistige, donkere dag .vóór Kerst
mis en '.t was mij niet mogelijk, op mijn
klok een nauwkeurige kedk'toreu. in
de buurt van mijn woning te zien of
mi,n horloge gelijk was. Ik moest licht
maken can rniji aan te kleeden, kwam hui
verend op mijin kamer, schonk mij' een
paar koppen thee in, at een halve boter
ham, greep mijn valies, groette den melk
boer op de stoep en ikvvam een kiwartier te
vroeg pp- het perron van mis station.
Er waren weinig menschen, enkele heie
ren slechts en een tiental schoolkinderen,
allen blijde en uitgelaten, omdat z» naar
huis 'gingen, net als ik.
Tot het station F. zat ik alleen. Maar
toen ik mij aldaar opnieuw met welbe
hagen in het hpekje van den [ledigen
wagon eerste klasse had neergevleid, miet
mij'n hoofd het kussen zoekend en niet an
ders denkend of ik zou hier mijn gestoor
de rust verder ten einde re-ngen, hoorde ik
een stem, die zeide:
„Voorzichtig .mijnheerj ammer ,dat het
rijtuig buiten het perron staat. Hoe zult
ge er nu inkomen met die hooge tree?"
Een andere stem: „O, 't is niets, Jan,
ik zal me wel redden met de handvat
sels.'
Toen zag ik een hoofd ver-schijnen ctn
twee sterke vuisten, diie zich- aan de rie
men en de lussen van den wagen vast
klemden en langzaam een groot zwaar
uehaam naar boven heseh.cn. met oen ge
luid alsof iemand met een wandelstok op
de loopplank stiet. Het geheim van dit
zonderlinge geluid zou zich spoedig open
baren, want toen het geweldige torso
in den wagen was opgeheven, zag ik on
der uit- den slap neerhangenden pantalon
het zwart geschilderde einde steken van
een houten been, dat spoedig (loer «en an
der gevolgd werd.
Achter mijn reisgenoot werd het hpofd
zichtbaar van iemand, die deelnemend
t vroeg:
„Zit je goed, mijnheer?"
„Ja ,mijn jongen, best!"
„Zal ik u de pakjes dan ma.aa- aan
geven?"
Een knecht, die het aia- van een oud
gediende had, klom nu op zijn beuirt op
de loopplank en trad naar binnen met
een gansehen voorraad pakjes, die hiji bij
elkaar boven zijn -heer in het net van dein
wagen neerlegde.
Daarna zeide hij
„Ziezoo, mijnheer alles is er in. Er
zin vijf pakjes: het lekkers-, de pop, de
Hommel, -hel geweer, en dei paté de ioies
gras."
„Goed .mijn jongen."
..Goede reis, mijnheer."
..Dank je, Jan."
De man ging den wagen uit, sloot het
portier en zocht een ander rijtuig op. Ik
keek mijn overbuurman eens aan.
t K011 een man zijn van 35 jaar. of
schoon zijn haar begon te grijzen. Hij
was gedecoreerd, had een paar militaire
snorren en was vrij dik, me.t die eigen
aardige zwaarlijvigheid van menschen, die,
gezond, sterk en bedrijvig yan nature,
door een ongemak 'of Verminking ge
dwongen worden tot een ontijdige rust.
Hi, zag op- tdj.n beurt mij' aan, zooafe
twee reizigers doen, die. een misschien
lang traject samen zullen afleggen en on
willekeurig, bij, al hun vertoon van on
verschilligheid een klein weinig .belang
stellen in iemand, met wi-en zij eem tijd
lang op de wereld alleen zullen zijn.
Het was mij,, of ik dat gelaat meer had
gezien. De stem kwam mij ook bekend
voor. Maar waar had ik dezen man ooit
ontmoet en wie was hij-? Ik wist zekier,
dat ik hem ergens- gezien had, maar het
moest lang geleden zijn. Het lag in do
nevelen van een verl-ede®, waarin ik mij
slechts op- den tast kon bewegen. Hoe
zou ik die vluchtige schimmen grijpen?
Hi/, van zijai kant, keek ook met een
bijzondere oplettendheid naar mij en
scheen onder denzelfden indruk te zijn als
ik. Mij- werden er beiden eien -weinig .ver
legen onder en keken een anderen (kanit
uit; maar na een p;a,ar minuten ontmoet
ten onze oogen elkaar weer met dauizlelf-
den bespiedenden blik en rneit „hfetztolfde
fronsen, ten tee-ken, dat wij-, ieder van
onzen kant, ons best deden, onis iets te
herinneren. t ~r -'
„Mijn waarde heer", zei ik eindelijk,
daar ik het niet langer kon uithouden
„zouden wij niet beter doe®, miet -eens- tc
onderzoeken of wij elkaar- werkelijk niet
eens hebben ontmoet ?'f
„Dat vind ik ook", antwoordde hij en
nadat ik mijn -na-am genoemd had, bleef
hi, mij een tijdje onzeker* pa-uzien, als
iemand, die naar ietszoektmaar- daarna
zeide hij op een itoon, die ee-n oplossing
heeft gevonden:,
..Ik ben er. Ik heb u wel ontmoet bij
de an Dam s. Het moet acht a tien jaar-
geleden zijn."
..Dat kan", antwoordde ik. „Wiacfot, ja,
nu ben ik er. II; geloof', dat ,iik het genoe
gen heb, den luitenant Verhorst, te ont
moeten".
,.'Gi, zij-t er. Gij -hebt zelfs den kapitein
Verhorst voor u", zei hij lachend. „Zoo
ver heb ik he-t gebracht. Een gletveehit
heeft mij o.p Atjefo mijn beide boenen en
mi.,11 carrière gekost."
Wi, zagen elkaar weder aan. Wij ken
den elkaar.
11; herinnerde mi, alles-. Hij was des
tijds een mooie jonge man, slank en wel
gebouwd en een der meest, hartstoehtelij-kie
dansers op de kleine, gezelliga partijtjes,
die de Van Dam's gaven. Maar naast dit
beeld zweefde in mijn 'herinnering nog
een ander beeld voor den gemat, iae.n oude
geschiedenis, die ik geweten had en die
mij' ontschoten was, een van die geschie
denissen, waaraan men zijn aaudacfo't
schenl; en die maar een kleinen indruk bij:
ons achterlaten.
De liefde, dat herinnerde ik mij' speelde
er een rol in, dat wist ik nog zeer goed.
Langzamerhand verscheen voor mijn oog
de sohim van een mooi meisje. Opeens, als
een -sissend vuurwerk, sprong .de naam
van de sahoone voor mij open. Een zekere
mejuffrouw Smit. Ik zag nu alles weer
zooals het geweest was, een doodgewone
liefdesgeschiedenis. Men Zeide, datdetwete
-het eens waren met elkaar, dat zij- half
geëngageerd waren, dat hiji mar de Oost
moest, en dat zij hem volgen iZou, of dat
-hij' na een paar j,a,ar zijn ontslag nemen
zou. dat hij een erfenis te wachten foad en
ik weet niet wat meer. Maar ik hiad er-
later nooit meer van gehoord.
Ik keek naar het net, waar 'het speel
goed lag te trillen bij het schudden van-
den wagen en waagde een gissing. „Vier
stuks" had de knecht gezegd. I-k maakte
er èen kleine roman van. De-z'e leteh izoo
sprekend op het aantal verhalen, die ik
gelezen had, dat ik niet twijfelde of ik
had het geheim van foetspeelgoed gevon
den. De jonge officier was, zoo moest
het wezen, verminkt nit Indië teruggeko--
men en jufifroUw Smit had met vroulwe-i
lijken moed en vrouwelijke, toewijding
haar woord gehouden. j j
Dat leek mij gansoh natuurlijk, 't Wias
wel -mooi. maar zulke- dingen zag men
toch telkens in boeken- en op de planken
van l^et tooneel gebeuren. Ik' was aan
zulke oplossingen gewoon. Waarom z»u
hét ook hier nie-t zoo zijn Ik -had mij
zelfs meermalen opgewonden- ovfer zulke
dingen, mi in de plaats gesteld van zulke
edele karakters, met hen mae de held
haftige opoffering gedaan waarin zijl mij
voorgingen, mij .dikwijls in staat gevoeld,
hetzelfde te doen, ofschoon ik niet altijd
best te spreken was, wanneer den volgetn-
den morgen de een of andere vriend
waarom kwam hij cmk juist bij mij?
tien gulden van mij ter leen kwam vra
gen.
Toen kwam een andere gedachte bij mij
op. Misschien was hij gehuwd vóór Zijn
vertrek naar de Oost, vóórdat de ver-*
sohrikkelijke verminking had plaats ge
lhad. Misschien had ziji den armen ver
minkten man moeten oppassen, ziji .ver
drietig en spijtig, dat zij niet kon uitgaan,
hij' humeurig en prikkelbaar door 'het
lange stilzitten.
Waren zij- gelukkig samen? Ijk wilde
zijn geschiedenis weten en nadat wij
eenige onbeduidendheden gevvissie.ld ha-dld|ai
kon ik mij niet langer bedwingen. Ik
keel; naar de pakjes, die voor de kinderen
Destemd waren, dat lekkers voor zijn
vrouw, de paté voor hem zelf en vopo." ik
fo,et wist had ik gevraagdf
„Voor het jonge volkje!"
„IBedoelt gij mijn eigen kinderen Naeln,
mi,,nh leer, ik heb geen kinderen
T.k had het gevoel, een groote. ombesehiju-
denheid te hebben begaan en haasttle mij,
die goed 'te maken.
..Ik vraag u verschooning. Ik dacht foet
maar zoo. omdat uw knecht ui dat speel
goed aangaf. Men hoort soms zonder te
luisteren fn maakt dan onwillekeurig zijn
gevolgtrekkingen.
Hij glimlachte .en zeide:
..Neen, ik ben ook niet gehuwd. Het is
met mij gebleven bij de eerste preliminai-
ren."
Ik deed .alsof de zaak mij. nu eerst te
binnen schoot.
,,''t Is waar, ik herinner mij-, dat gij
verloofd waart... met mejuffrouw Smit.
als ik mij niet bedrieg
„Uw geheugen, mijnheer, is excellent.
Liet is zoo."
..Mij dunkt", zeide ik, mij' nu ook foet
ovprige herinnerend, dat mejuffrouw Smit
later gehuwd is met
Rustig antwoordde hij':
„Met mijnheer van "Stal."
„Juist, juist, en nai heb ik ook over u
en over uw ongeval fooore® stprekén."
O.isohoon ik met zooveel sympathie in
inijn stem gesproken had, dat hij wel
overtuigd moest wezen van mijn belang
stelling, werd zijn kleur, toch Leeds opge
zet, -hoog rood.
Met levendigheid, met al d-em ijiveon
van iemand, die voor de publieke opinio
een verloren zaak wil bepleiten, spirak hiji:
,.'t Is verkeerd, mijnheer, dat men zoo
spreekt, over mevrouw Stal en mij-, alsof
zij mij. om mijn verminking, had verlaten.
Ik zou nooit geduld hebben, dat ztiji mijn
vrouw werd. Nooit! Wanneer een vrouw
trouwt, mijnheer, dan doet zij dat nie<t
om een daad van edelmoedigheid te ver
richten, maar om alle dagen, alle uren,
allo minuten, alle seconden, de metge
zel te wezen van haar echtgenoot en
wanneer die echtgenoot ie wat ik hen, -eten
verminkt man, danveroordeelt hiji zich,
wanneer -hij- ta-onjwt, tot een levenslang
iijden. O, ik heb bewondering „voor alle
edelmoedige daden, alle- opoffering, maar
er is een grens. Een vrouw mag en moet
geen afstand doen van haar geluk, 't Is
nie! geoorloofd een gansche toekomst, vol
geluk, vol genot en levenslust, pp te offe
ren, om de bewondering gaande te maken
van de parterre. Zoo dikwijls ik. op den
vloer van mijn kamer het stampen hoor
van mijn krukken en van de stompjes,
waarop ik loop, wanneer- jk dat akelige
geluid, als van een molentje hoor, bij- elke
schrede rlie ik doe, dan krijg ik soms
zulke ellendige gewaarwordingen van bit
terheid, dat ik lust zou krijgen mijn trou
wen knecht uit te- schelden. De-nkt gij,
dat men van een vrouw mag eischen,
wat men zelf nauwelijks dragen kan En
dan, gij kunt nagaan, dat ik er be
koorlijk uitzie met mijn houten beenen'
Bi zweeg. Wat zou ik zeggen? Ik
vond, dat hij gelijk had. Mocht, kón ik
haar- ongelijk geven? En toch, de verkre
gen oplossing voldeed mijl niet. Ik had
mij'n (belden en heldinnen lief, en ik ge
voelde mij teleurgesteld. Ik vroeg hem
opeens:
„Leeft mevrouw van Stal kinderen?"
„Ja, -een meisje, en twee jongens, 't
Is voor -haar kinderen, dait ik speelgoed
meebreng. Haar man en zij- zijn altijd
goed en vriendelijk voor mij geweest."
Wij zwegen en bleven een tijdlang aan
onze gedachten overgelaten. Het was alles
doodseh om ons heen. Op do straatwegen
kroop hier en daar een huifkar voort, als
De telegrafeercnde prof.
We hadden er aan getwijfeld in deze
laatste maanden van eeoncMisehe depressie,
laagconjunctuur, malaise, financieele cri
sis, maatschappelijke ontreddering, p>odi-
tieke verwarring maak de litanie van
ellende maar af of 1331 nog een
vrooJijk bericht zou produeeeren aleeir het
in der tijden nacht verdween.
Naarmate de im'aand December vorderde
nam onze twijfel toe.
Doe-li op het punt zijnde om de hoop te
laten varen, dook de blijde mare op.
't Was een juweel van een jolige ti
ding; een parel van een belachelijk geVal.
U moet dan, olm) tot een goed begrijp; van
de zaak te komen, weten, dat pnofe-ssor
Mannoury, hoogleeraal- in niets meer of
minder dan de Wijsbegeerte, imitsgade|rs
de wiskunde aan de Amsterda|mlseho ge
meentelijke universiteit, een teilagralmj aan
Musso-lini heeft gezonden in - vrij- leesbaar
Italiaansch, dat moeizaajml vertala-ld, be-
teekent: ,,,De vervólging van een persoon
is een eere-saluut aan de waarde van
diens geest'-.
De prof. was aan die kostbare en las
tige geschiedenis begonnen, omdat Musso-
lini prof. Vdlterra te Rome als hoogflee-
raar heeft ontslagen, wegens zijn weige
ring om den eed van trouw aan de zwalrt-
hemden af te leggen.
Laten wij" terstond zeggen, dat het hu
moristische van dit geval niet steekt, in
den inhoud van het telegram, noch in het
protest tegen het huidige Italiaansche
dwangbewiud. Neen het vermakelijke
steekt in het feit, dat juist prof. Man
noury het protest-telegram afzond. Want
deze \h oogleeraar is de slaafscha volgeling
van de sovjjet-tyrannen en de uitbundige
verheeriijker v-an de Tribune-heere®, die
zich gekneveld in de barste geestelijke
knechtschap) hebben moeten overgeven aan
do dictators te Moskou.
Mussolini ontneemt zijn tegenstanders
hun broodwinning't is de treurige waar
heid, maar Stalin rooft hun zelfs de
broodkaart; die levert de andersdenkenden
over aan den hongerdood, verbiedt opk
aan de doktoren om de opposilie-leden m'e-
disch bij to staan.
Toe, geachte heer Mannoui-y. deuk aan
balk en spdinter, wees nu eens 'n echte
wijsgeer, dan zult ge met wiskundige ze
kerheid een (woede telegram zendon en
wel naar de Russische ge weldpj-ljegers
we beloven, dat wij- uw houding dan niet
bespottelijk zullen vinden.
UITKIJK.
in een droom. In vale, bruine bosehjes
slaken kerktorens of lange populieren
omhoog, kaal en slank, die schenen -te ver
kleumen in den killen dag, die zoo wei
nig van dag -had. Nu en dan gleden som
bere dennen- en aparrenbosahjes voorbij,
als dankere Kerstboompjes, met de trou
we groene takken zachtwuivend, met ge
lijkmoedige, zwaarmoedige gebaren, heien
cn weder, zonder den lach van oen zonne
straal langs glimmende naalden. De och
tendmist was opgetrokkenmaar til de
tafereelen, die ons voorbijgleden, schenen
met grijs ingevuld en effen grauwe luch:-
ten stegen uit den horizont op, om zich
midden i® den hemel even te verdunnen,
maar tol een tergend matglas, waar
onder alles effen moesit zijn en stil, stil
van -toon, bij het zwïj'gen aller kleuren
als een Jandsiclhap' uit de school- van
Mauve.
Peinzend zaten wij uit te zien in hèit
effen landschap).
„Eien fluiten en remmende trein
stond -stil.
De knecht kon zijn heer niet uit heit
rijtuig helpen. E-en jonge man, die zijn
oog voortdurend langs de wagens had
laten gaan, wasi met vluggen tred het
portier genaderd en hielp mijn reismak
ker, van wien ik een onverwacht \en
haastig afscheid nam, bij de eigenaardige
bezwaren, voor hem aan uitstappen ver
bonden.
Ondertusschen had ik den naam opge
vangen, dien hij zijn toegeschoten vriend
had toegeroepen.
„Bonjour, van Stal, als je commandant
hen ik op 't appél, zooals, je ziet!"
Uit een villa, didhit bij- het station,
kwam een jonge vroujW snel aanloopen.
Rij had een bonten muts, op het hoofd en
een wollen doek cun de schouders, 't Was
een mooie, rijzige vrouw met donkere
oogen en de lach, waarmede ziji van verre
hem welkom heette, moet dezelfde ge
weest zijn, die den armen kerel jaren
geleden betooverd had. Zij- had twee kin
deren bi0 zioh, die zij, onder het gaan,
met moederlijke bezorgdheid in eien paar
doeken hulde, terwijl zij niet ophield;
naar Verborst te kijken, die evón op de
trede bleef sjaan om haar groet te "be
antwoorden.
De kinderen sprongen van genoegen e®
keken, dichterbij gelkom-en, eerst naar die
pakjes en toen naar hun gelukkigen,
vriend dien zij- - hartelijk omhelsden en
toen zij allen in optocht naar de villa
gingen, waaruit ik mevrouiwi van Stal'
te voorschijn had zien komen, zag ik,
dat het meisjes, naast haar vriend gaan
de, vertrouwelijk het kleine, zwart ver
lakte dwaréhoutje van een der kruk
ken in haar kleine handje hield, zooals
zij het zijn duim zou gedaan hebben.
Terwijl de trein zich in beweging zette,
verdween het vijftal achter dei goederen
loods uit mijn gezicht, maar onder het
dreunen en stommelen van den wagen en
met al de grauwe tafereelen van het land
schap, telkens afgewisseld voor mijn
oogen, verbeeldde ik mij' het gezellig var-
trek te zien, waar het jonge gezin den
misdeelden vriend een paar .gezelliga-
Kerstdagen bereidde.
Terwijl het buiten donker is en gurar,
brandt daar binnen onder het zachte liohjfc
der lamp* eenvroolij-k vuur in den haard
cn een warme vriendschap in het -hart.
Het leven heeft zijn donkerheden, zijn
harde werkelijkheden. I
als een donkere dag
hem, die bescheiden kl
teleurstelling groot, a
-waar -hij geen helden-
ring ontmoet, zelf een
dingen als de dagen. I
zijn, een vriendelijk I
behoudt.d at als metl
glans in het donker .j
dankerheid verdrijft,
doet.
Dan zie ik, hoe de-
de jongen trommelt il
kleine meisje naast I
staan. Zij voelen zioï
met een flikkering in|
zaohte naschijnen van l
mijn brave medereizil
mooie' kind met de ki'J
lijken zal op haar mJ
■was.
Een bang verleden
dag achte-r de luike:
licht brandt en het 1
op Aarde".
(Naar G
Verschrikkelijk! I
In 'n gedeelte der 0
nummer hebben wij i
dat Dinsdagnacht in
van dhr. Roeien op -
brand, waarbij de eig
en twee kinderen om.
dienstbode, mej. Bnol
lijke wonden bekwam
dagavond is overleden
Ongeveer 2 uur d(
de hotelhouder AdamJ
buurt woont, een zwa
hoorde brand roepen 0
en zag vlammen slaan
dieping van het café.
ven de vüammën, ver;
caféhouder Roeien, die
bond, blijkbaar met hij
kinderen naar bened-eJ
Het laken vatte echter
zoodat hij zijn p>lan
Inmiddels was uit he
hotel Riche eenig per;
men,, gewapend miet
men riep den caféhoiu
den te springen, doel
handen omhoog, riep
Sjlde toen weer het
binnen.
De brandweer was
ter plaatse om de bl
nen. De felle -wind wJ
in de woning ziedde a
spoedig bereikten de v
verdieping, die in ei
in lichtelaaie stond,
massa's werden in het
de brand was binnen
tijd gebluscht.
De hotelhouder Ada
had ontdekt, drong nu
weerlieden de boven ver
vond daar op een oven
Hers, die op en door
kaai- krampachtig vasi
men van den caféhoudei
beide kinderen warenj
koold. De dienstbode sli
rende kreten.
- Omtrent de oorzaak
men volkómen in het d
vermoedelijk ontstaan
dieping. De vlamïn'en
felheid gewoed voorde
iets van bemerkten. He
binnen enkele minut-eln
Het pand, dat bed
vertoont, is gestut.
Omtrent de vertm|oedi
nemen wij nog, dat ve
■dat vonken uit de kaj
Deze kachel stond in
■bij' het orgel.
De eigenaresse van
vrouw Holst, dat tegeJ
gelegen, waarin het afl
zich heeft afgespeeld,
gende:
Het was ongeveer
was de zaak gesloten,
stond op het ipunt naar
ik plotseling luid hul|
'Aanvankelijk dacht ik
relletje. Toen liet geroil
■ook een alarmfluit hoor
eens te gaan kijken. Ai
niets b'ij'zonders ontdek]
naar h et andere raam 1
vonken dwarrelen, en i
brand was. Ik ging n;
merkte, dat brand was
café van Roeien aan
man en de vrouw stonj
kind op den arm ,ap ha
de eerste verdieping on
en daarachter stond dj
man was bezig een lak
te binden, blijkbaar me
als ladder te gebruiken
,_'Redt dan toch mijn kin
mijn kindje!'' Mevrouw
idat zij, even moest wacl
anders het kind zeker
■vailen op straat en dat
halen. Zij holde daaro
Riche terug om een ka:
halen. Roeien riep haai
lange ladder mee te bi
mevrouw Holst terugkw
vatte het aan het balca
vlam en het werd opeen
zuil. De vijf menschel
vluchtten terug de ka:
oogenblik kwam person
Riche met een ladder aa
van het café sprongen
meters lange vlajmlmlen j
ten,, waardoor deze li
teruggedreven. Nog oven
-de bewoners voor éen
een kind op de armen,
zag men niets unieer va
•weer was snel ter plaat: