DONDERDAG 31 DECEMBER 1931 NIEUWE ZEZUWSCHE COURANT Bij Ruwe Gesprongen Handen Vrede. IN HET KRAAIENNEST GEMENGD werden zijn fratsen opgehaald. Ja, tot heden zi/n die zotverwaande huren legen darisch gebleven. Hoe was het dan toch mogelijk, dat Toria Gerritse getrouwd was met Fons Drums. Fons was goed genoeg, ja la goed, 'n «jul van een vent, een goeie Z-ebe- deus, die liever een reepel grond zou hebben afgestaan dan er ruzie om te maken, en die van pochhalzen geen ver-, stand had. Op .zekeren Zondag werden die twee afgeroepen in de kerk. De menschen verschoten lijk zot. Ze hadden nooit over die vrijage gehoord en daar viel ineens op zoo'n kalmen Zomerdag het koppel van den predikstoel. De half-elapers schoten er steil van wakker en de pastoor zelf begluurde een oogenblik over zijn brille- glazen heen, de beroering in de bewe gende koppen van vele zijner parochianen. Ge moet er dan niet van verschieten, dat er in 't dorp gepraat werd. Trouwt er nu nog iemand zoo bots, zander van iaft verteld te hebben. Doch de menschen klappen nooit langer dan drie dagen over dezelfde zaak en ze maakten het dan maar uit met te zeggen dat het allemaal een zaak was van Toria. Fhi zoo zal het ook wel geweest zijn! Marieke Thans, 't braafste kind van heel de parochie, die nimmer of nooit een verkeerd woordje over iemand repte, had oij het naar- huis gaan, na de Congregatie, in volle gezellsohap, de volgende woor den heul' naïeven mond laten ontvallen: „Eiwel, ze zijn nu in de roepen ei, maar als mijn broer wou, dan was 't nog geen huwelijk!" Marieke's broer was veearts, paar- denmeester zeide ze daar, een flinke, pronte vent. Voor de goede verstaanders was de zaak nu klaar: Toria had gehengeld naar den p aardenmeester. Deze echter had niet gebeten en nu was de hoogmoedige doch ter van „Orazie" op den Fons gevaren. Fbns en Toria boerden in 't groot. Tfooria bedisselde en besliste. Fons knik te en kneukelde. Nu, Toria was ook niet lui uitgevallen, en ze zag er- niet tegen op om met den riek in 't veld te staan als 't er nipte. Ze deden ze bijeen, geld, veel geld! AVanneer Toria aan 't opsnijden was over ,,geid en goed" ,dan stonden heur polsen gezwollen van stoef' en ronk, maar de brave Fons bleef dan zwijg zamer dan ooit. Hoe meer zijn vrouw te vertellen had, hoe minder hij wist te zeggen en ','t scheen of hij, al rijker Wordend, het lachen verleerde. 't Gebeurde wel, Hat een der boeren, met Drums op den terugweg van de ■markt, zeide Fons, jongen, uw wijf is 'n echte stoefkous, en was 't de mijne, jk zou ze willen muilbanden. De goeie man werd daar nooit kwaad om. Zijn antwoord klonk altijd eender: Och, ge moet dat zoo hoog niet op nemen. Ze heeft het zoo Verkeerd niet zitten. Wat is er nu aan vronwenpraat gelegen; die spreken immers maar om hun mond lucht te geven!" Dat F,ons niet milder over "vrouwen- praat oordeelde, is wel te begrijpen, na zoo dikwijls de opsnijerijen van 'zijn vrouw te hebben moeten aanhoorcn. Maar na dit alles moet ik zeggen, dat [Toria een ilinke moeder was en dat ze de hoeve van Drums had Verrijkt met ■zeven mooie gezonde telgen. Die groeiden flink op. Het oudste meisje Dora, bleef uit de kostschool thuis en hielp op do hoeve. Ze was negentien geworden: 'n bloem uit den Vlaamsohen gaard! De drie jon gens, die op haar volgden, waren op 't college, en de studie ging al 'jnaar zus en zoo. Ze hadden niet veel trek in de boeken, en verklaarden ronduit, dat ze liever hielpen boeren. Zoo was altijd de heimelijke droom ge weest van Fons Drums: eens met eigen yollc te kunnen werken. Toria nam het anders op. Arme jongens, die moeten studeeren van den „krijg", worden dokter en .pas toor, en gij, die op geld niet moet zien. zoudt aardwroeters worden! Maar de jongens kwamen uit hun schelp Wablief. En was het boerenbedrijf, wanneer het den gewonen slameur ging, niet het schoonste van a"l Zij; zouden eens laten zien wat ze konden. Heel het dorp, en nog vier dorpen in 't rond zouden ze overtroeven! Dat was in moeders kaart geklapt. Dat was Gerritse-taal! Toria's oogen glansden en door het huis Ik-lonk Ate lach uit heur beste dagen. Dora was veel zachter en meer inge" togen dan heur moeder. Zij was de eenige die, voor zoover men zien kon, veel weg had van vader. Fons en zijn doch ter begrepen elkaar zoo goed, en wanneer- moeder heur vlaag had, dan zochten ze bi, elkaar troost. Moeder is goed genoeg kind, maar, 't is cene Gerritse! Groot wa^ de herrie in huis, wanneer de oudste zoon van den veearts, H'uigo Thans, die paardenmeester was in het naburige stadje, de hand kwam Vragen van Dora. Toria keek hem aan met 'vlammend oog en ze snauwden den jongen man toe, 't geen eigenlijk voor diensi vader bestemd was In den tijd dadht uw familie, dat ze hooger stond dan Wij', de Gerritsen, •waar niemand a,an ka,n, nu -niet of toen ook niet! Zoolang mijn kop „kop" is, trouwdet gij niet met ons Dora Hugo kende deze vrouw iwel, althans :van reputatie. Hij- had zich fopt onthaal niet geestdriftig voorgesteld, maar, hij was toch een beetje uit zijn lood. Maar ik zie niet in, wat er jdan toch' eigenlijk ons huwelijk in den weg st.aat waagde fo-ij - ik Ze nam het woord af. Hoogrood plaat ste ze zioh voor hem en sloeg .fipl heur hart Ik .sta uw hulwelijk in den weg, 'hoort ge, ik, en ik alleen. Hij zag wel dat er met haai- kwalijk te redeneeren viel. Gelukkig Hat wij- ten slotte uiw goedkeuring zullen kunnen missen! ant woordde hij beslist. Dora is meerder jarig en kan trouwen, desnoods zonder uw toestemming. Toen moest hij maken dat hij) Weg kwam. Dat wil ik beleven! spotlaohte ze hem achterna. Een half jaar nadien beleefde ze het inderdaad. De boer en ook de jongens spanden met het meisje, maar Toria gaf geen haar toe. En toch trouwde Dora, maar zonder feest, zonder uitzet, zonder eien enkel goed woord van moeder. De boer en de jongens gingen ex steeds naar toe, wanneer het marktdag was. in het stadje. Ze zagen wel dat hun zuster zeer gelukkig was en het deed hlu® plezier. Zou moeder niets toegeven, indien ik eens naar huis kwam.?. Blijf thuis voorloopig nog maai- weg, raadde vader ,a,an, met moeder is, van dien kant, nog niets aan te vangen. Ge weet, 't is eene Gerritete 1 En toch 'kwam moeder, maar in droe vige omstandigheden. Dora had het leven geschonken aan een eerste kindje. Hiet was een dikke schreeuwer van een jon gen. Zijn moederke lag, och'-arme, zóó bieekjes en doodziek in het groote blan- ko bed. Ze was zóó „isleeht", dat ze niets meer wist van hetgene er rond haar gebeurde. Niet eenmaal had ze naar heur kindje gevraagd. Toen Hugo haar het kind wou toonen en zacht aandrong: Doortje lieveling, dat is nu ons kindjo... Zie eens Doortje, een schoon „jungske!" toen opende ze zelfls hare oogen niet, en praatte maar, praatte maar binnensmonds. Ze was immer door met ■hare moeder bezig en of zie wel meter zou willen Zijn over 't kindje. Huigo had echter den brief nooit afge geven waarin moeder schreef: „ga hebt me toen kunnen missen, niu zult ge helt ook wel doen zonder mij." Hugo dacht dat het zijn vrouwtje verdriet zou heb ben gedaan en daarom had hij den brief weggeborgen. Hij zou het haar zeggen na de geboorte. Eilaas, het kindje was ge doopt en het doodzieke moederke wist niet eens wie peter of meter geiwweisit wis. Geen enkel oogenblik stond Toria in ber.aad, toen ze het bericht kroeg .dat Dora zeer ziek was. Arme Dora, weende ze, en wie weeit' hebt ge uw oppas wel. Ze kon zeifis nieit wachten tot haar man met de jongens thuis kwamen van het veld. Ze liet een brief voor h'en achter en was weg. Hugo zelf kwam dp deur openen, toen ze behoedzaam aanbelde. Moeder 1 riep hij uit. Wat zal Door tje blij zijn! Zij is, 'n uurtje geleden, beter geworden. Zij herkent ons en heeft ons kindje toegelachen. Ik kom voor mijn doohferzei Toria koppig. Uw uitleg kan ik missen. Ze trapte reohte naar boven. Het kon hem in zijn groote vreugdg niet schelen wat moeder zei. Hij moest heur toch nog zeggen Moeder, ik denk dat het beter is niet aanstonds naar Doortje te gaan. Ik zal heur gaan verwittigen. Wilt ge uw hoed en mantel aan den kapstok han gen Of wilt ge in de woonkamer wach ten Koppig bleef ze in den gang sitaan. Als Dora beter is, dan ben ik hier niet lang noodig. Ik leg mijn mantel' niet af. Een oogenblik daarna riep- Hugo zach tjes over de trapleuning: Moeder, ons; Doortje verwacht u met vreugde. Ze trad de kamer binnen zonder hem ann te ki'ken en hij', liet moeder en doch ter een paar oogenblikken alleen. Vijf minuten later stiet hij' de deur weer open. Langer mag Doortje, nog niet spre ken vau den geneesheer. Hebben we gaen Hinken jongen, moeder Hi, wou het kind in hare armen leg gen, maar ze scheen het niet te merken. Ze keek het kind aandachtig aan en riep eensklaps ui-t, met. groote blijdschap in de stem: Dora, dat kind is geen Thans, het is een Gerritse, 'n echte Gerritse! kijk toch, gelukkig nog maar dat het een Gerritse is! Toen nam ze het wichtje cn hield het vóór Dora'3 gelaat. Het bleeke mpedertje zocht in 't ge nie)» de oogen van haar man en knip oogde even. EiLZA WOLF. (Averbode's Weekbl.) Het was op een kouden winterdag, in December, o,p' een dier dagen die de over- lovering .„de donkere dagen voor Kerst mis" noemt. De dag, de 24e, deed zijn naam eer aan. 't Was een vale, grauwe dag. Ik zou dien dag naar mijn f. ilie gaan. om er de Kerstdagen door te bren gen en al had ik tot dien tocht weinig opwekking en aanmoediging noodig, ik wil 'Wel bekennen, dat een klein zonne straaltje, bleek-rood schijnend opi wat witte ruigte van het gras in den tuin en het dakje van het prieel mij fihtart-elij-k welkom ware geweest. Maar 't was een recht mistige, donkere dag .vóór Kerst mis en '.t was mij niet mogelijk, op mijn klok een nauwkeurige kedk'toreu. in de buurt van mijn woning te zien of mi,n horloge gelijk was. Ik moest licht maken can rniji aan te kleeden, kwam hui verend op mijin kamer, schonk mij' een paar koppen thee in, at een halve boter ham, greep mijn valies, groette den melk boer op de stoep en ikvvam een kiwartier te vroeg pp- het perron van mis station. Er waren weinig menschen, enkele heie ren slechts en een tiental schoolkinderen, allen blijde en uitgelaten, omdat z» naar huis 'gingen, net als ik. Tot het station F. zat ik alleen. Maar toen ik mij aldaar opnieuw met welbe hagen in het hpekje van den [ledigen wagon eerste klasse had neergevleid, miet mij'n hoofd het kussen zoekend en niet an ders denkend of ik zou hier mijn gestoor de rust verder ten einde re-ngen, hoorde ik een stem, die zeide: „Voorzichtig .mijnheerj ammer ,dat het rijtuig buiten het perron staat. Hoe zult ge er nu inkomen met die hooge tree?" Een andere stem: „O, 't is niets, Jan, ik zal me wel redden met de handvat sels.' Toen zag ik een hoofd ver-schijnen ctn twee sterke vuisten, diie zich- aan de rie men en de lussen van den wagen vast klemden en langzaam een groot zwaar uehaam naar boven heseh.cn. met oen ge luid alsof iemand met een wandelstok op de loopplank stiet. Het geheim van dit zonderlinge geluid zou zich spoedig open baren, want toen het geweldige torso in den wagen was opgeheven, zag ik on der uit- den slap neerhangenden pantalon het zwart geschilderde einde steken van een houten been, dat spoedig (loer «en an der gevolgd werd. Achter mijn reisgenoot werd het hpofd zichtbaar van iemand, die deelnemend t vroeg: „Zit je goed, mijnheer?" „Ja ,mijn jongen, best!" „Zal ik u de pakjes dan ma.aa- aan geven?" Een knecht, die het aia- van een oud gediende had, klom nu op zijn beuirt op de loopplank en trad naar binnen met een gansehen voorraad pakjes, die hiji bij elkaar boven zijn -heer in het net van dein wagen neerlegde. Daarna zeide hij „Ziezoo, mijnheer alles is er in. Er zin vijf pakjes: het lekkers-, de pop, de Hommel, -hel geweer, en dei paté de ioies gras." „Goed .mijn jongen." ..Goede reis, mijnheer." ..Dank je, Jan." De man ging den wagen uit, sloot het portier en zocht een ander rijtuig op. Ik keek mijn overbuurman eens aan. t K011 een man zijn van 35 jaar. of schoon zijn haar begon te grijzen. Hij was gedecoreerd, had een paar militaire snorren en was vrij dik, me.t die eigen aardige zwaarlijvigheid van menschen, die, gezond, sterk en bedrijvig yan nature, door een ongemak 'of Verminking ge dwongen worden tot een ontijdige rust. Hi, zag op- tdj.n beurt mij' aan, zooafe twee reizigers doen, die. een misschien lang traject samen zullen afleggen en on willekeurig, bij, al hun vertoon van on verschilligheid een klein weinig .belang stellen in iemand, met wi-en zij eem tijd lang op de wereld alleen zullen zijn. Het was mij,, of ik dat gelaat meer had gezien. De stem kwam mij ook bekend voor. Maar waar had ik dezen man ooit ontmoet en wie was hij-? Ik wist zekier, dat ik hem ergens- gezien had, maar het moest lang geleden zijn. Het lag in do nevelen van een verl-ede®, waarin ik mij slechts op- den tast kon bewegen. Hoe zou ik die vluchtige schimmen grijpen? Hi/, van zijai kant, keek ook met een bijzondere oplettendheid naar mij en scheen onder denzelfden indruk te zijn als ik. Mij- werden er beiden eien -weinig .ver legen onder en keken een anderen (kanit uit; maar na een p;a,ar minuten ontmoet ten onze oogen elkaar weer met dauizlelf- den bespiedenden blik en rneit „hfetztolfde fronsen, ten tee-ken, dat wij-, ieder van onzen kant, ons best deden, onis iets te herinneren. t ~r -' „Mijn waarde heer", zei ik eindelijk, daar ik het niet langer kon uithouden „zouden wij niet beter doe®, miet -eens- tc onderzoeken of wij elkaar- werkelijk niet eens hebben ontmoet ?'f „Dat vind ik ook", antwoordde hij en nadat ik mijn -na-am genoemd had, bleef hi, mij een tijdje onzeker* pa-uzien, als iemand, die naar ietszoektmaar- daarna zeide hij op een itoon, die ee-n oplossing heeft gevonden:, ..Ik ben er. Ik heb u wel ontmoet bij de an Dam s. Het moet acht a tien jaar- geleden zijn." ..Dat kan", antwoordde ik. „Wiacfot, ja, nu ben ik er. II; geloof', dat ,iik het genoe gen heb, den luitenant Verhorst, te ont moeten". ,.'Gi, zij-t er. Gij -hebt zelfs den kapitein Verhorst voor u", zei hij lachend. „Zoo ver heb ik he-t gebracht. Een gletveehit heeft mij o.p Atjefo mijn beide boenen en mi.,11 carrière gekost." Wi, zagen elkaar weder aan. Wij ken den elkaar. 11; herinnerde mi, alles-. Hij was des tijds een mooie jonge man, slank en wel gebouwd en een der meest, hartstoehtelij-kie dansers op de kleine, gezelliga partijtjes, die de Van Dam's gaven. Maar naast dit beeld zweefde in mijn 'herinnering nog een ander beeld voor den gemat, iae.n oude geschiedenis, die ik geweten had en die mij' ontschoten was, een van die geschie denissen, waaraan men zijn aaudacfo't schenl; en die maar een kleinen indruk bij: ons achterlaten. De liefde, dat herinnerde ik mij' speelde er een rol in, dat wist ik nog zeer goed. Langzamerhand verscheen voor mijn oog de sohim van een mooi meisje. Opeens, als een -sissend vuurwerk, sprong .de naam van de sahoone voor mij open. Een zekere mejuffrouw Smit. Ik zag nu alles weer zooals het geweest was, een doodgewone liefdesgeschiedenis. Men Zeide, datdetwete -het eens waren met elkaar, dat zij- half geëngageerd waren, dat hiji mar de Oost moest, en dat zij hem volgen iZou, of dat -hij' na een paar j,a,ar zijn ontslag nemen zou. dat hij een erfenis te wachten foad en ik weet niet wat meer. Maar ik hiad er- later nooit meer van gehoord. Ik keek naar het net, waar 'het speel goed lag te trillen bij het schudden van- den wagen en waagde een gissing. „Vier stuks" had de knecht gezegd. I-k maakte er èen kleine roman van. De-z'e leteh izoo sprekend op het aantal verhalen, die ik gelezen had, dat ik niet twijfelde of ik had het geheim van foetspeelgoed gevon den. De jonge officier was, zoo moest het wezen, verminkt nit Indië teruggeko-- men en jufifroUw Smit had met vroulwe-i lijken moed en vrouwelijke, toewijding haar woord gehouden. j j Dat leek mij gansoh natuurlijk, 't Wias wel -mooi. maar zulke- dingen zag men toch telkens in boeken- en op de planken van l^et tooneel gebeuren. Ik' was aan zulke oplossingen gewoon. Waarom z»u hét ook hier nie-t zoo zijn Ik -had mij zelfs meermalen opgewonden- ovfer zulke dingen, mi in de plaats gesteld van zulke edele karakters, met hen mae de held haftige opoffering gedaan waarin zijl mij voorgingen, mij .dikwijls in staat gevoeld, hetzelfde te doen, ofschoon ik niet altijd best te spreken was, wanneer den volgetn- den morgen de een of andere vriend waarom kwam hij cmk juist bij mij? tien gulden van mij ter leen kwam vra gen. Toen kwam een andere gedachte bij mij op. Misschien was hij gehuwd vóór Zijn vertrek naar de Oost, vóórdat de ver-* sohrikkelijke verminking had plaats ge lhad. Misschien had ziji den armen ver minkten man moeten oppassen, ziji .ver drietig en spijtig, dat zij niet kon uitgaan, hij' humeurig en prikkelbaar door 'het lange stilzitten. Waren zij- gelukkig samen? Ijk wilde zijn geschiedenis weten en nadat wij eenige onbeduidendheden gevvissie.ld ha-dld|ai kon ik mij niet langer bedwingen. Ik keel; naar de pakjes, die voor de kinderen Destemd waren, dat lekkers voor zijn vrouw, de paté voor hem zelf en vopo." ik fo,et wist had ik gevraagdf „Voor het jonge volkje!" „IBedoelt gij mijn eigen kinderen Naeln, mi,,nh leer, ik heb geen kinderen T.k had het gevoel, een groote. ombesehiju- denheid te hebben begaan en haasttle mij, die goed 'te maken. ..Ik vraag u verschooning. Ik dacht foet maar zoo. omdat uw knecht ui dat speel goed aangaf. Men hoort soms zonder te luisteren fn maakt dan onwillekeurig zijn gevolgtrekkingen. Hij glimlachte .en zeide: ..Neen, ik ben ook niet gehuwd. Het is met mij gebleven bij de eerste preliminai- ren." Ik deed .alsof de zaak mij. nu eerst te binnen schoot. ,,''t Is waar, ik herinner mij-, dat gij verloofd waart... met mejuffrouw Smit. als ik mij niet bedrieg „Uw geheugen, mijnheer, is excellent. Liet is zoo." ..Mij dunkt", zeide ik, mij' nu ook foet ovprige herinnerend, dat mejuffrouw Smit later gehuwd is met Rustig antwoordde hij': „Met mijnheer van "Stal." „Juist, juist, en nai heb ik ook over u en over uw ongeval fooore® stprekén." O.isohoon ik met zooveel sympathie in inijn stem gesproken had, dat hij wel overtuigd moest wezen van mijn belang stelling, werd zijn kleur, toch Leeds opge zet, -hoog rood. Met levendigheid, met al d-em ijiveon van iemand, die voor de publieke opinio een verloren zaak wil bepleiten, spirak hiji: ,.'t Is verkeerd, mijnheer, dat men zoo spreekt, over mevrouw Stal en mij-, alsof zij mij. om mijn verminking, had verlaten. Ik zou nooit geduld hebben, dat ztiji mijn vrouw werd. Nooit! Wanneer een vrouw trouwt, mijnheer, dan doet zij dat nie<t om een daad van edelmoedigheid te ver richten, maar om alle dagen, alle uren, allo minuten, alle seconden, de metge zel te wezen van haar echtgenoot en wanneer die echtgenoot ie wat ik hen, -eten verminkt man, danveroordeelt hiji zich, wanneer -hij- ta-onjwt, tot een levenslang iijden. O, ik heb bewondering „voor alle edelmoedige daden, alle- opoffering, maar er is een grens. Een vrouw mag en moet geen afstand doen van haar geluk, 't Is nie! geoorloofd een gansche toekomst, vol geluk, vol genot en levenslust, pp te offe ren, om de bewondering gaande te maken van de parterre. Zoo dikwijls ik. op den vloer van mijn kamer het stampen hoor van mijn krukken en van de stompjes, waarop ik loop, wanneer- jk dat akelige geluid, als van een molentje hoor, bij- elke schrede rlie ik doe, dan krijg ik soms zulke ellendige gewaarwordingen van bit terheid, dat ik lust zou krijgen mijn trou wen knecht uit te- schelden. De-nkt gij, dat men van een vrouw mag eischen, wat men zelf nauwelijks dragen kan En dan, gij kunt nagaan, dat ik er be koorlijk uitzie met mijn houten beenen' Bi zweeg. Wat zou ik zeggen? Ik vond, dat hij gelijk had. Mocht, kón ik haar- ongelijk geven? En toch, de verkre gen oplossing voldeed mijl niet. Ik had mij'n (belden en heldinnen lief, en ik ge voelde mij teleurgesteld. Ik vroeg hem opeens: „Leeft mevrouw van Stal kinderen?" „Ja, -een meisje, en twee jongens, 't Is voor -haar kinderen, dait ik speelgoed meebreng. Haar man en zij- zijn altijd goed en vriendelijk voor mij geweest." Wij zwegen en bleven een tijdlang aan onze gedachten overgelaten. Het was alles doodseh om ons heen. Op do straatwegen kroop hier en daar een huifkar voort, als De telegrafeercnde prof. We hadden er aan getwijfeld in deze laatste maanden van eeoncMisehe depressie, laagconjunctuur, malaise, financieele cri sis, maatschappelijke ontreddering, p>odi- tieke verwarring maak de litanie van ellende maar af of 1331 nog een vrooJijk bericht zou produeeeren aleeir het in der tijden nacht verdween. Naarmate de im'aand December vorderde nam onze twijfel toe. Doe-li op het punt zijnde om de hoop te laten varen, dook de blijde mare op. 't Was een juweel van een jolige ti ding; een parel van een belachelijk geVal. U moet dan, olm) tot een goed begrijp; van de zaak te komen, weten, dat pnofe-ssor Mannoury, hoogleeraal- in niets meer of minder dan de Wijsbegeerte, imitsgade|rs de wiskunde aan de Amsterda|mlseho ge meentelijke universiteit, een teilagralmj aan Musso-lini heeft gezonden in - vrij- leesbaar Italiaansch, dat moeizaajml vertala-ld, be- teekent: ,,,De vervólging van een persoon is een eere-saluut aan de waarde van diens geest'-. De prof. was aan die kostbare en las tige geschiedenis begonnen, omdat Musso- lini prof. Vdlterra te Rome als hoogflee- raar heeft ontslagen, wegens zijn weige ring om den eed van trouw aan de zwalrt- hemden af te leggen. Laten wij" terstond zeggen, dat het hu moristische van dit geval niet steekt, in den inhoud van het telegram, noch in het protest tegen het huidige Italiaansche dwangbewiud. Neen het vermakelijke steekt in het feit, dat juist prof. Man noury het protest-telegram afzond. Want deze \h oogleeraar is de slaafscha volgeling van de sovjjet-tyrannen en de uitbundige verheeriijker v-an de Tribune-heere®, die zich gekneveld in de barste geestelijke knechtschap) hebben moeten overgeven aan do dictators te Moskou. Mussolini ontneemt zijn tegenstanders hun broodwinning't is de treurige waar heid, maar Stalin rooft hun zelfs de broodkaart; die levert de andersdenkenden over aan den hongerdood, verbiedt opk aan de doktoren om de opposilie-leden m'e- disch bij to staan. Toe, geachte heer Mannoui-y. deuk aan balk en spdinter, wees nu eens 'n echte wijsgeer, dan zult ge met wiskundige ze kerheid een (woede telegram zendon en wel naar de Russische ge weldpj-ljegers we beloven, dat wij- uw houding dan niet bespottelijk zullen vinden. UITKIJK. in een droom. In vale, bruine bosehjes slaken kerktorens of lange populieren omhoog, kaal en slank, die schenen -te ver kleumen in den killen dag, die zoo wei nig van dag -had. Nu en dan gleden som bere dennen- en aparrenbosahjes voorbij, als dankere Kerstboompjes, met de trou we groene takken zachtwuivend, met ge lijkmoedige, zwaarmoedige gebaren, heien cn weder, zonder den lach van oen zonne straal langs glimmende naalden. De och tendmist was opgetrokkenmaar til de tafereelen, die ons voorbijgleden, schenen met grijs ingevuld en effen grauwe luch:- ten stegen uit den horizont op, om zich midden i® den hemel even te verdunnen, maar tol een tergend matglas, waar onder alles effen moesit zijn en stil, stil van -toon, bij het zwïj'gen aller kleuren als een Jandsiclhap' uit de school- van Mauve. Peinzend zaten wij uit te zien in hèit effen landschap). „Eien fluiten en remmende trein stond -stil. De knecht kon zijn heer niet uit heit rijtuig helpen. E-en jonge man, die zijn oog voortdurend langs de wagens had laten gaan, wasi met vluggen tred het portier genaderd en hielp mijn reismak ker, van wien ik een onverwacht \en haastig afscheid nam, bij de eigenaardige bezwaren, voor hem aan uitstappen ver bonden. Ondertusschen had ik den naam opge vangen, dien hij zijn toegeschoten vriend had toegeroepen. „Bonjour, van Stal, als je commandant hen ik op 't appél, zooals, je ziet!" Uit een villa, didhit bij- het station, kwam een jonge vroujW snel aanloopen. Rij had een bonten muts, op het hoofd en een wollen doek cun de schouders, 't Was een mooie, rijzige vrouw met donkere oogen en de lach, waarmede ziji van verre hem welkom heette, moet dezelfde ge weest zijn, die den armen kerel jaren geleden betooverd had. Zij- had twee kin deren bi0 zioh, die zij, onder het gaan, met moederlijke bezorgdheid in eien paar doeken hulde, terwijl zij niet ophield; naar Verborst te kijken, die evón op de trede bleef sjaan om haar groet te "be antwoorden. De kinderen sprongen van genoegen e® keken, dichterbij gelkom-en, eerst naar die pakjes en toen naar hun gelukkigen, vriend dien zij- - hartelijk omhelsden en toen zij allen in optocht naar de villa gingen, waaruit ik mevrouiwi van Stal' te voorschijn had zien komen, zag ik, dat het meisjes, naast haar vriend gaan de, vertrouwelijk het kleine, zwart ver lakte dwaréhoutje van een der kruk ken in haar kleine handje hield, zooals zij het zijn duim zou gedaan hebben. Terwijl de trein zich in beweging zette, verdween het vijftal achter dei goederen loods uit mijn gezicht, maar onder het dreunen en stommelen van den wagen en met al de grauwe tafereelen van het land schap, telkens afgewisseld voor mijn oogen, verbeeldde ik mij' het gezellig var- trek te zien, waar het jonge gezin den misdeelden vriend een paar .gezelliga- Kerstdagen bereidde. Terwijl het buiten donker is en gurar, brandt daar binnen onder het zachte liohjfc der lamp* eenvroolij-k vuur in den haard cn een warme vriendschap in het -hart. Het leven heeft zijn donkerheden, zijn harde werkelijkheden. I als een donkere dag hem, die bescheiden kl teleurstelling groot, a -waar -hij geen helden- ring ontmoet, zelf een dingen als de dagen. I zijn, een vriendelijk I behoudt.d at als metl glans in het donker .j dankerheid verdrijft, doet. Dan zie ik, hoe de- de jongen trommelt il kleine meisje naast I staan. Zij voelen zioï met een flikkering in| zaohte naschijnen van l mijn brave medereizil mooie' kind met de ki'J lijken zal op haar mJ ■was. Een bang verleden dag achte-r de luike: licht brandt en het 1 op Aarde". (Naar G Verschrikkelijk! I In 'n gedeelte der 0 nummer hebben wij i dat Dinsdagnacht in van dhr. Roeien op - brand, waarbij de eig en twee kinderen om. dienstbode, mej. Bnol lijke wonden bekwam dagavond is overleden Ongeveer 2 uur d( de hotelhouder AdamJ buurt woont, een zwa hoorde brand roepen 0 en zag vlammen slaan dieping van het café. ven de vüammën, ver; caféhouder Roeien, die bond, blijkbaar met hij kinderen naar bened-eJ Het laken vatte echter zoodat hij zijn p>lan Inmiddels was uit he hotel Riche eenig per; men,, gewapend miet men riep den caféhoiu den te springen, doel handen omhoog, riep Sjlde toen weer het binnen. De brandweer was ter plaatse om de bl nen. De felle -wind wJ in de woning ziedde a spoedig bereikten de v verdieping, die in ei in lichtelaaie stond, massa's werden in het de brand was binnen tijd gebluscht. De hotelhouder Ada had ontdekt, drong nu weerlieden de boven ver vond daar op een oven Hers, die op en door kaai- krampachtig vasi men van den caféhoudei beide kinderen warenj koold. De dienstbode sli rende kreten. - Omtrent de oorzaak men volkómen in het d vermoedelijk ontstaan dieping. De vlamïn'en felheid gewoed voorde iets van bemerkten. He binnen enkele minut-eln Het pand, dat bed vertoont, is gestut. Omtrent de vertm|oedi nemen wij nog, dat ve ■dat vonken uit de kaj Deze kachel stond in ■bij' het orgel. De eigenaresse van vrouw Holst, dat tegeJ gelegen, waarin het afl zich heeft afgespeeld, gende: Het was ongeveer was de zaak gesloten, stond op het ipunt naar ik plotseling luid hul| 'Aanvankelijk dacht ik relletje. Toen liet geroil ■ook een alarmfluit hoor eens te gaan kijken. Ai niets b'ij'zonders ontdek] naar h et andere raam 1 vonken dwarrelen, en i brand was. Ik ging n; merkte, dat brand was café van Roeien aan man en de vrouw stonj kind op den arm ,ap ha de eerste verdieping on en daarachter stond dj man was bezig een lak te binden, blijkbaar me als ladder te gebruiken ,_'Redt dan toch mijn kin mijn kindje!'' Mevrouw idat zij, even moest wacl anders het kind zeker ■vailen op straat en dat halen. Zij holde daaro Riche terug om een ka: halen. Roeien riep haai lange ladder mee te bi mevrouw Holst terugkw vatte het aan het balca vlam en het werd opeen zuil. De vijf menschel vluchtten terug de ka: oogenblik kwam person Riche met een ladder aa van het café sprongen meters lange vlajmlmlen j ten,, waardoor deze li teruggedreven. Nog oven -de bewoners voor éen een kind op de armen, zag men niets unieer va •weer was snel ter plaat:

Krantenbank Zeeland

Nieuwe Zeeuwsche Courant | 1931 | | pagina 6