I
s§
u
I
II
-
H
A
8
Bij de Kribbe.
m
§t
I
m
«nn*mmmmmmmm
ng ontbrak, dat zij niet jn
ïid was. De violist van dien j
laldelijk toegejuicht, Sturk I
:st hooren zeggen, dat hij
eeschen naam zou hebben
ding aanvankelijk niet voor I
was geweest en eerst vóór
i toeval had doen ontdek
ïgewoon veel aanleg bezat j
zoon niet worden, wanneer I
:ument leerde behandelen I
de vingers kon verroeren! i
droomde hij een geheel I
cunstenaarsroem, van lau. 1
30k op zijn hoofd zouden
de grondlegger van dat
ren waren nog zeer jong,
plannen gemaakt werden I
:borene zijn tweeden ver- I
eikt, schonk Sturk zijne
lerij, Mozart als zesjarigen
de voor de piano, die om-
rooten der aarde en vors-
ij nam het kind uit de wieg
hoog op, dat zijn hoofdje
ïilderij kwam. Het toeval
i de oogen op de schilderij
d met den vinger naar den
'ees. 't Was goed dat de
liddellijke nabijheid stond,
leende van aandoening te
ne ontglipte aan zijne han-
vas geen toeval, dat was
en hoogere vingerwijzing
een groot man worden,
loit aan gedacht, dat kuns-
aakt, maar geboren wor-
i moest zijn ideaal verwe-
dra zijn beide oudste kin-
van vijf jaren bereikt had-
dagelijks vele uren lang
)rbrengen; het meisje was
Evangelie.
In die dagen nu verscheen een besluit
I vanwege keizer Augustus tot eene volks-
I telling over geheel de wereld. Deze eerste
I volkstelling geschiedde onder Quirinus, land-
I voogd van Syrië. En allen gingen om zich
I aan te geven, ieder naar zijn eigen stad. Ook
I Joseph nu ging op uit Galilea, uit de stad
I Nazareth naar Judea, naar de stad van Da-
I vid, Bethlehem geheeten, wijl hij uit het huis
cn geslacht van David was, om zich aan te
geven, met Maria, zijn verloofde vrouw, die
zwanger was. En tijdens haar verblijf aldaar
werden de dagen vervuld, dat zij baren zou,
en ze baarde haren eerstgeboren Zoon, en
wikkelde Hem in doeken en legde Hem neder
in eene kribbe, omdat voor hen geene plaats
was in de herberg.
En daar waren herders in die omstreek,
die buiten nachtwacht hielden over hunne
kudde. En zie, een engel des Heeren stond
bij hen en de glorie des Heeren omstraalde
ben, en ze vreesden met groote vrees. En de
engel zeide hun: Vreest niet, want zie, ik
I boodschap u groote vreugde, die voor geheel
I bet volk zal zijn: dat u heden een Zaligmaker
is geboren, die Christus de Heer is, in de stad
van David. En dit zij u ten teeken: ge zult
een wicht vinden, in doeken gewikkeld en in
een kribbe gelegen. En plotseling bevond zich
bij den Engel eene menigte uit het hemelsche
I heer, die Gode lof zongen en zeiden:
Eere aan God in den hooge,
en op aarde vrede bij menschen van goe
den wil.
H. Luc. II, 1 14.
zeer goed, dat het hem niet mogelijk zou
zijn zich zeiven een baan te breken. Wat
zijne brave vrouw ook deed om hem moed in
te boezemen, het baatte niets, en toen zij
eens uit de kerk terugkwam, waar zij haar
hart in een vurig gebed had lucht gegeven,
vond zij haar man met de viool in de hand.
Hij zag noch hoorde haar, maar hield zich
met het knaapje bezig dat reeds lang in het
graf lag, noemde zijn naam en voorspelde
hem een grooten triomf, als de muzikale we
reld hem binnenkort de Fantaisie van Vieux-
temps zou hooren spelen. Alle pogingen om
hem tot bewustzijn te brengen, bleken vruch
teloos te zijn, de man was krankzinnig ge
worden en werd weinige dagen later naar
een gesticht gebracht, dewijl hij onophou
delijk als een razende op zijn viool kraste
en gevaarlijk was voor zijne omgeving.
Daar zat nu de moeder geheel broodeloos
met twee kinderen, die hare zorgen ver
zwaarden.
't Is een groote gunst van de Voorzienig»
heid, dat het den mensch niet toegestaan is
in de toekomst te zien, want menschen als
vrouw Sturk zouden reeds verpletterd wor
den door den berg moeilijkheden en bezwa
ren, die voor hen opgestapeld liggen. Nu
zij die niet kennen, blijft altijd de hoop nieu
wen moed, nieuwe krachten schenken. En
die hoop hield ook vrouw Sturk op de been
te midden van onoverkomelijke bezwaren,
van nijpende armoede, van drukkende zor
gen. 't Gebeurde niet zelden, dat de dag
voorbijging zonder haar of hare kinderen
brood te schenken, doch zij gaf daarom den
moed niet op en bleef steeds op de Voorzie
nigheid vertrouwen.
't Was de dag vóór Kerstmis. De strenge
vorst had de rivieren met ijs bevloerd en de
aarde was onder een sneeuwkleed bedolven,
als lag zij op de doodsbaar. Vrouw Sturk
are stem te ontwikkelen,
eerde daarenboven reeds
de viool, en het scheen
vader zijn doel zou be-
maakten groote vorde-
luzikant, had een betrek-
ai en zocht dit door het
essen te vergoeden; docli
es avonds laat thuis kwam
leven eerst, want dan
:heel aan zijne kinderen,
holle van den nacht voor j
zitten, tot groot ongerief
liefhebbenden vader een j
:n. Zoo dwaas kunnen
en, die geen begrip van
istenaarsleven hebben!
er eigenlijk niet veel be
ad leeren zwijgen om den
te bewaren, want Sturk
jenoot, zeer toegevend in
onverzettelijk in zijn plan
tot groote kunstenaars te
opzicht verstond hij geen
iu gemeend hebben eene
:n door aan de zwakheid
geven; hij had een roe-
:ilige roeping te vervullen
leren, tegenover de kunst.
ite dikwijls tranen uit de
kinderen des avonds laat
ekt moesten worden om
nst te ontvangen, zooals
noemde; het deed haat
:ren afgebeuld werden in
unne lichamelijke ontwik-
dijk was, zij zag ook zeer
gebroken inspanning na'
wat moest zij doen? N»
ïds als hare meening
it de kinderen geen bui-
bezaten en het beter zo«
andere kinderen df
erden met nadruk uitgt'
n en zich langzaam oJi
m klopte Sturk haar rf
ide: „Gij zijt een knapf*
an zulke zaken hebt j)
moet die aan mij over!?
c. reeds een bejaard ma?
welijks acht jaren teld':
r en meer, en ieder
vingers zag, voorspel
niet veel goeds; docL
ange vingers, dat Stt^
mchting koesterde, f
laapje voor violist in 11
u
m
it
m
1%
Ét
w
O
K
Och kunt Ge niet slapen, lief kindeken zoet,
Doet 't stroo U zoo'n pijn, of ligt Ge niet goed?....
Waarom toch die traantjes, wat is er geschied?....
Komt engeltjes, zingt zacht voor Jezus een lied.
De nacht is zoo guur en zoo tochtig de hut,
Hoe dun is het dek dat Zijn leden beschut,
De oogskens doen zeer en Zijn handjes zijn blauw,
Och hoor toch, het Kindeke schreit van de kou.
En ook schreiende zingt en schreiende sust
De Moeder het Kindje, en zie toch Zij kust
Zijn handjes en voetjes en drukt ze met smart
Aan haar boezem en vlijt zacht het kind aan haar hart.
Maar och, niet de kou van den nacht is alleen
De oorzaak van 's Kindekes tranen, o neen
Maar ondank, der wereld, voor wie Hij thans lijdt
En die van Zijn liefde zoo weinig begrijpt.
O menschen, komt allen rond 't kribbetje staan
En ziet toch wat Jezus voor u heeft gedaan.
Schenkt liefde om liefde, aan Jezus uw hart,
Weg zijn dan Zijn traantjes, gestild is Zijn smart.
E. d.M.
M
km®
m
SS
m
m
m
W/a?
wieg was gelegd, hij noemde hem reeds
schertsend den kleinen Paganini, hij liet hem
meer dan ooit studeeren, en wanneer de in
gevallen wangen soms door overspanning
gloeiden, dan zag de vader dien koortsachti-
gen gloed welke het kind verteerde, voor het
heilige vuur der kunst aan, dat het wonder
kind bezielde.
Sturk is de eerste vader niet geweest, die
zijne eigene kinderen aan de kunst ten offer
bracht, en hij zal ook de laatste wel niet
zijn; de muziek vooral telt een aantal mar
telaartjes van dien aard, die te vroeg in het
graf daalden of onder de zoogenaamde mis
lukte genieën geteld moeten worden.
Het knaapje werd tien jaar oud en stierf
juist toen de vader zijn droom verwezenlijkt
meende te zien, want hij had groote vorde
ringen gemaakt en zou eerlang in het pu
bliek op treden; hij was aan een kasplant
gelijk: vroeg ontwikkeld, en vroeg ontbla
derd. Het meisje volgde kort daarna, en
Sturk zat nu te weenen op de puinhoopen
zijner droombeelden. Wat baatte het of de
moeder ook al sprak van Gods wil en van
hunne twee jongere kinderen, eveneens een
zoon en een dochter, die nu meer gespaard
behoorden te worden; hij begreep het een
zoomin als het ander. Waarom moesten die
kinderen juist sterven nu hij op het punt
stond van zijn doel te bereiken. Waarom?
Waarom? Wat kon de Voorzienigheid daar
mede voorhebben? Sturk was een braaf man,
en toch stond hij op het punt van tegen God
te gaan morren, zoozeer was het denkbeeld
met hem vereenzelvigd, dat zijne kinderen
groote kunstenaars hadden moeten worden;
hij zou daar gaarne zijn leven voor gegeven
hebben.
Een ongeluk komt zelden alleen. Toen
oturk een weinig tot kalmte gekomen was
en het streven meer en meer levendig in hem
werd om zijn jongste zoontje dat ook
reeds het voedsel der kunst genoot tot
een genie te maken, werd eensklaps de staf-
muziek bij het leger afgeschaft. Die bezuini
gingsmaatregel der Regeering maakte hem
schier broodeloos, want daar hij slechts een
middelmatig kunstenaar was, gevoelde hij
had gedurende de periode, bekend onder den
naam van „de donkere dagen vóór Kerst
mis", grooter zorgen gehad dan ooit, want
eene vrij ernstige ongesteldheid was oorzaak
geweest, dat zij haar naaiwerk niet tijdig
kon afleveren. Hare klanten en begunstigers
moesten zich dus van een ander doen be
dienen; wie toch zal een nieuw kleed ten
offer brengen voor een zieke naaister, al
heeft die naaister ook een krankzinnigen man
en twee onverzorgde kinderen?
Op Kerstavond was de nood zeer hoog
gestegen; er was geen „brood" en geen
„brand" in huis en ook geen geld om de
noodige levensbehoeften te koopen. Met
weemoed herinnerde zich de arme vrouw
denzelfden dag nu èèn jaar geleden; toen
had zij den ganschen winter door flink kun
nen werken, en hoe behoeftig ook, op den
heiligen Kerstavond hare kinderen toch eene
kleine versnapering kunnen aanbieden. Zij
had hun een schoon kerstlied geleerd, Edu-
ard had het op zijn viool gespeeld en de
kleine Agnes zong het ook mee, al kon zij
nauwelijks de woorden uitspreken. Dat
schoone lied was later dikwijls herhaald en
moest nog wel goed in het geheugen zitten,
doch thans was er aan geen zingen te den
ken; wie zou kunnen zingen als het hart
breekt van smart, als men geen kruimel brood
en geen cent in huis heeft!
Het was reeds middag, doch de schoor
steen rookte niet, er kwam geen eten op de
tafel, de arme vrouw zocht naar een middel
om aan het onontbeerlijkste voedsel te ko
men, en toen zij dit niet kon vinden dan al
leen door hare kleederen te verpanden, barst
te zij in tranen uit. Eèn enkele gedachte
vloog haar door het hoofd: de viool van haar
overleden kind de piano was reeds lang
verdwenen doch zij sidderde bij die ge
dachte en hield opnieuw de handen voor het
gelaat.
Toen stond de kleine Eduard op en sloeg
den arm om haren hals. „Moeder," zeide hij,
,,ik zal wel brood voor ons gaan koopen."
De moeder zag hem met de oogen vol
tranen vragend aan.
,,'t Is overal feest vanavond," hernam hij,
Sv* O, zalig Nazareth I
m
Hoe zalig, Nazareth, hoe groot
Zijt gij. om wien ge een woonstee boodt,
Om d' Oosprong van de Kerk op aard.
Dien ze opkweekt en ons openbaart
De zon, wiel gulden aangezicht
Den aardbol hier beneên verlicht,
Zag de eeuwen door nooit iets zoo schoon.
Zoo heilig als deze arme woon.
Hier ruischt de wiekslag menigmaal
Der boden van de Hemelzaal
Dit heiligdom der renste deugd
Te zien, te vieren blijft hun vreugd.
LEO XIII
„ik zal op mijn viool spelen voor de men
schen en Agnes zal zingen, niet waar, Ag?"
De vrouw weerde den knaap met de hand
af; zij scheen te sidderen.
„Dat zal nimmer gebeuren," sprak zij,
„mijne kinderen zullen niet op de straat voor
de menschen zingen, zooals het bedelvolk."
„Waarom niet, moe?" vroeg het kleine
meisje, „dan krijgen wij centen en dan kunt
gij brood koopen."
„Neen, neen." zeide de moeder gejaagd.
„O, mijn God," riep zij uit, „zou dat nog
een straf zijn voor 't geen wij met onze
oudste kinderen voor hadden!"
„Mogen wij dan niet van het Kindje Je
zus zingen, moe, zoo als verleden jaar?"
vroeg Agnes; „dat zal Onze Lieve Heer toch
wel willen hebben."
't Was of voor de vrouw een lichtstraal
opging. Zij dacht een oogenblik na en zeide
toen in zich zeiven ,,'t Was alles wereldsche
ijdelheid die Sturk aanspoorde om onze kin
deren voor de kunst groot te brengen; laat
hen nu eens ter eere Gods zingen en spelen,
al is het ook voor een stukje brood; ik be
schouw het als eene boete, moge God mijn
offer aannemen."
Eenige oogenblikken later waren de klei
nen op weg, vergezeld van hun speelmakker,
den trouwen Castor. Eduard droeg de viool
onder den arm.
„Waar zullen we beginnen?" vroeg Agnes.
„Hier niet," antwoordde de knaap, „ik durf
maar zoo niet, wij willen het eerst buiten
eens probeeren."
Zij verlieten de stad en stapten over de
versch gevallen sneeuw naar een der buiten
wijken. Daar bleven zij tusschen een paar
huizen staan. Eduard bracht de viool onder
de kin, haalde eenige tonen uit de snaren
en nu zong Agnes met een kristalhelder
stemmetje, doch dat van koude beefde, het
schoone lied dat moeder haar het vorige jaar
had geleerd:
O zalig, heilig Bethlehem!
Gij, onder duizend uitverkoren,
Blinkt hooger dan Jerusalem,
Want Jesus is in U geboren.
Hadden de menschen kunnen vermoeden,
dat dit bevende stemmetje zong om brood
voor een arme moeder, die op datzelfde
oogenblik geknield lag en biddend de armen
opstak, opdat God zich over haar en hare
kinderen zou erbarmen, zij zouden zich be
ijverd hebben om hulp aan te brengen, want
de menschen zijn in den regel niet zoo ge
voelloos en zoo slecht als zij zich voordoen,
doch er loopt veel bedelvolk langs de straat
dat geen aalmoes waard is en zoo kwam het
ongetwijfeld, dat men binnen hoorde roepen:
„Gij moet voorbijgaan!"
Eduard scheen te ontstellen en kwaad te
worden ook, doch de kleine Agnes begon
onmiddellijk het tweede couplet te zingen:
O Bethlehem, kleine groote stad!
Klein van gebied, maar groot van waarde:
Gij zijt dat allereêlste vat.
Gij, d'allerrijkste stad der aarde
Nu kwam een moeder met een kind bui
ten. Zij scheen al zeer weinig door het ge
zang getroffen te zijn en nam de gelegenheid
te baat om haar dochtertje te vertellen, hoe
ondeugende kinderen, die niets willen leeren
en die niet gehoorzaam zijn, door de ouders
weggejaagd worden en dan voor straf langs
de straat moeten bedelen. De eerste mis
lukte poging dreigde de arme kinderen ge
heel te zullen ontmoedigen, doch nu scheen
Castor te begrijpen, dat hij ook wat doen
moest, want het dier, dat dien dag ook geen
kruimel brood had gehad, ging uit instinct
„mooi" zitten.
„Heere mijn tijd", riep nu de vrouw, „dat
is een aardige hond, 't is of hij menschen-
verstand heeft. Och, dat arme dier!"
Zij ging naar binnen en kwam met twee
flinke boterhammen terug.
Agnes bedankte, deed het brood in haar
schoot en nu togen zij verder, zonder de
eerst „aalmoes" aan te raken. Het lied werd
van huis tot huis voortgezet. Castor scheen
zijn taak zeer ernstig op te vatten, hij ver
toonde overal zijn kunstje en binnen een uur
hadden de kinderen een aantal centen en
ook eenige dubbeltjes bijeen.
„Laat ons nu naar moeder gaan," sprak
Agnes, toen zij in de stad teruggekeerd wa
ren; „zij zal zoo blijde zijn."
„Nog niet, Agnes," antwoordde de knaap;
„daar ginds in dien winkel staan zooveel rijke
menschen met kinderen, wie weet hoeveel
wij van hen krijgen."
„Durft gij, Eduard?" vroeg zij.
De opdracht in den tempel.
„Zeker, kom maar," antwoordde de knaap.
Eenige oogenblikken later klonken de to
nen der viool in de straat en Agnes zong
weder het schoone lied, dat moeder haar
had geleerd.
Destijds bestond nog geen vereeniging tot
bescherming der dieren, men zou anders wel
licht Castor in bescherming genomen en de
kinderen weggejaagd hebben; nu luisterde
ieder naar het schoone lied en naar het meer
dan middelmatige vioolspel en men vergat
ook den trouwen hond niet, die eindelijk op
zijne achterpooten rondliep, toen hij zag dat
men hem bewonderde.
„Wilt gij dien hond verkoopen, jongen?"
vroeg een heer, die lang naar het zonderlinge
groepje had staan kijken.
„Castor verkoopen... neen, mijheer!" sprak
Eduard, ontsteld bij de gedachte, dat hij
zijn trouwen speelmakker zou moeten mis
sen.
„Ik geef tien gulden voor dien hond,"
sprak de vreemdeling.
„Tien gulden", zei Agnes, „dat is veel."
„Zwijg toch stil," sprak Eduard.
„Twaalf gulden dan?" vroeg de heer.
„Twaalf gulden!" riep Agnes, „dan zou
moeder gered zijn."
Eduard ontstelde, nam zijn trouwen Cas
tor onder den arm en wilde wegloopen, alsof
hij bang was voor verleiding.
De vreemdeling riep hem echter terug,
sprak eenige oogenblikken met hem en Ag
nes, en toen gingen zij alle drie naar de
achterbuurt, waar de kinderen woonden.
Was de vreemdeling daar niet door God
gezonden? Het gebed eener moeder voor
hare kinderen is zoo krachtig en vrouw Sturk
lag nog op hare knieën, toen zij het onver
wachte bezoek ontving. Hare droefheid ver
anderde in vreugde, want die heer werd de
weldoener van haar en hare kinderen; de
ster van Jacob kondigde voor haar in dub
bele beteekenis een nieuwen dageraad, een
nieuw leven aan, en toen zij in dien onver-
gelijkelijken nacht in de kerk het Gloria in
excelsis Deo hoorde zingen, steeg een dank
en vreugdekreet op uit haar hart, dat zoo
veel geleden, maar nooit gewankeld had in
het vertrouwen op de hulp der
Voorzienigheid.
Vele jaren zijn voorbijgegaan,
't Is andermaal Kerstavond. In
een eenvoudige, maar nette ka
mer vinden wij een klein gezin
bijeen, bestaande uit vader, moe
der en dochter. De beide vrouwe
lijke wezens houden zich met hui-
selijken arbeid bezig, de man zit
aan dezelfde tafel te schrijven;
hij kopieert muziek en schijnt
daar zeer vlug in te zijn.. Een
hondje dat zeer oud is en ook
blind schijnt te zijn, koestert zich
in de nabijheid der kachel.
„Kom, nu hebt ge lang genoeg
gewerkt," zegt de moeder, ter
wijl zij glimlachend de bladen
muziek, die daar lagen te drogen,
wegnam. „Op Kerstavond werkt
niemand, en wij kunnen er. God
dank, nu ook wel buiten en heb
ben wel andere Kerstdagen be
leefd, niet waar, vadertje?"
„Toen ik nog droomde van
eerzucht en van roem", zei de
man, „en toen gij
„Daar denken wij van avond
alleen aan als wij bidden en God
danken voor zijne weldaden,"
sprak de dochter. „Hier is een
kistje lekkere sigaren, vader, daar
moet gij van avond van rooken;
dit heeft Eduard bedongen, toen
hij ze zond."
„Eduard is een brave jongen," sprak de
man, „en vlijtig en oppassend. God heeft
een weldaad gedaan, toen Hij hem aan mij
onttrok, dat zie ik nu wel, want het is veel
beter zoo, veel beter!"
't Is feest in de woning; niet vol luidruch
tigheid als in de wereld, maar zooals t be
taamt in een godsdienstig gezin, waar de
blijde boodschap weerklank vindt en de ster
van Jacob schittert. De vader, die zoolang
van zijne rede beroofd is geweest, gevoelt
een vrede in zijn binnenste als hij nooit te
voren gekend heeft; de moeder denkt aan
den merkwaardigen avond, toen God haar
zoo onverwacht uit den nood redde, al
spreekt ze er ook met geen enkel woord van,
doch de dochter schijnt met dezelfde ge
dachten bezield, want zij heft met tranen in
de oogen het oude, bekende lid aan:
O zalig, heilig Bethlehem!
Gij, onder duizend uitverkoren,
Blinkt hooger dan Jerusalem,
Want Jesus is in U geboren.
Toen zij het tweede couplet begonnen was
hield zij eensklaps op. Het oude hondje
kwispelde met zijn staart, het blafte en
sprong op. „Stil!" riep Agnes, „stil!" Men
hoorde buiten de tonen eener viool, op welke
het oude Kerstlied gespeeld werd, en in de
woning ging een vreugdekreet op.
„Dat is onze Eduard" riep Agnes; zij
snelde naar buiten en kwam weldra terug
met den bloeienden jongeling, die zijne jui
chende ouders in de armen vloog.
De mensch wikt, maar God beschikt. Had
Sturk zijne droomen van eerzucht en roem
verwezenlijkt gezien, zijne kinderen zouden
wellicht dien avond uitbundig zijn toege-
IN DE DAGEN DES HEEREN ZAL
RECHTVAARDIGHEID EN OVER
VLOED VAN VREDE ONTSTAAN. -
De aanbidding door de herders